I11 een Mongoolse school wok tUd&fincunen de tijd „REIZIGER IN HELLAS'' GORGONEN BEWAAKTEN DE DODE PRINSES Toerisme in België ïletm Blijstra reisde door Griekenland uit interesse voor Blijstra SeVnVreugde van Staal PARTICULIER INITIATIEF Wandsch ilderi ngen FILMSTUDIEWEEK IN VERGELIJKING MET STAALS „HELLAS" BIJNA ELKE amateur-fotograaf zal op een of andere dag wel eens tot de ontdekking zijn gekomen, dat er één of meerdere opnamen van zijn filmrolletje niet voor 'n afdruk in aanmerking kwam, omdat ze onscherp waren. Nu kan die onscherpte te wijten zijn aan een verkeerd instellen, maar ook gebeurt het wel dat de sluiter inplaats van een moment een langere tijd open is blijven staan. En vooral vele beginnende bezitters van een boxje hebben als het al te laat was gemerkt, dat de kleine handle waarmee de sluiter op M (van moment-) öf op B (van tijdop- naanen) gezet kan worden, door een gedienstige ziel was omgezet en dan stond op B, terwijl er buiten moment opnamen gemaakt moesten worden. Eén van de aller belangrijkste „wetten" op het gebied van de techniek der foto-opnamen echter is wel: Maak nóóit een tijdopname uit de hand. Zo is langzamerhand bij veel foto-liefhebbers een stille angst ontstaan voor die B of T van tijdopnamen. De foto's daarmee gemaakt worden toch altijd „bewogen" zei men. Sterker: er is zelfs een streven bij sommige fabrikaten de instelling op tijdopnamen bij eenvoudige toestellen weg te laten om daardoor vergissingen en mis lukkingen te voorkomen. Toch zou dat betekenen, dat een deel van de interessante mogelijkheden, die ook de aller eenvoudigste camera met tijdsinstelling bezit op den duur vervalt. Toegegeven, het allergrootste deel van de kiekjes die men maakt wordt genomen met een korte moment opname variërend van 1/30ste tot 1/100ste seconde en daarbij geldt ook nog: toestel stil, héél stil houden. Maar met die korte momenten is nooit een foto te maken van de onderwerpen, die nu eenmaal een vrij lange belich tingstijd vragen. Vandaar dat wij pleiten, om vooral ook eens het toestel te gebruiken met de sluiter op B en dan de camera natuurlijk op een statief of zodanig vastgezet, dat beweging ervan onmogelijk is. Welke dan de onder werpen zijn, die op deze manier vastgelegd kunnen wor den? Och, tijdens een lichtweek merkt u het al direct. Een historisch gebouw, dat 's avonds „baadt in een stroom van licht" blijkt fotografisch bekeken toch maar spaar zaam verlicht te zijn. Een belichtingstijd van ten minste tien tot twintig seconden met een vrij grote lensopening is al noodzakelijk. En toch zal dit in de meeste gevallen nog geen gunstig resultaat geven. Want wil men ver mijden, dat fietsers en wandelaars, die gedurende die tijdopnamen passeren, als vegen en halfdoorschijnende schimmen mee op de kiek komen, dan dient men een zéér klein diafragma te nemen. Daardoor wordt de lichtdruk, die zij op het gevoelige materiaal veroorzaken in de lut tele seconden van het passeren veel te gering, zodat deze op het negatief niet merkbaar wordt. Wel moet men ondanks die zeer kleine lensopening toch nog tijdens het passeren van auto's, vooral wanneer de lampen ervan in de lens kunnen schijnen, voorzorgsmaatregelen nemen. Een hoed of ondoorschijnende doek wordt zolang even vóór de lens gehouden niet er tégen in verband met mogelijke trillingen totdat cie ongewenste lichtinval voorbij is. Een enkel rijtuig met kleine lichten kan men rustig in het beeld laten, omdat de niet zo felle lichtsporen die daardoor ontstaan vaak een aardig effect geven. BELICHTINGSTIJDEN bij b.v. een lensopening van F 22 zullen afhankelijk van de sterkte der verlichting en de gevoeligheid van het materiaal uiteenlopen van 1 tot 10 minuten. Een advies om zo goed mogelijke resul taten te krijgen: liever een wat snellere film nemen. Niet omdat dit de opname-tijd met de helft bekort, maar om dat deze films iets „zachter" zijn. Dat betekent, dat de felle contrasten, die er nu eenmaal bij zo'n opname zijn wat verzacht worden en dus in de niet-al-te-donkere. schaduwen toch nog wat tekening ontstaat. Bij een lang zame film dreigt de niet-verlichte omgeving snel tot al leen maar een silhouet te worden. Wel moet men er aan denken, dat er een groot verschil is tussen het opnemen van zo'n door grote lampen beschenen gebouw en een onderwerp waarbij de contouren gevormd worden door lampjes. In het eerste geval fotografeert men weerkaatst licht en in het tweede het directe licht van de lampjes, zodat deze laatste soort opnamen veel korter kunnen worden belicht. „Lichtjesopnamen", waarbij het alleen om de-vorm van een bouwwerk te doen is, vragen bij een film van 21/10 Din° niet meer dan één of enkele seconden bij een lens opening F 4.5. Dat betekent bij een zeer kleine opening bijvoorbeeld F 22, een tijdopname van ongeveer een halve tot één minuut. Voor hen die met kleine diafragma's wil len werken en een omrekening willen maken, omdat hun alleen de belichtingstijd van een grotere lensopening be kend is, geven wij hierbij een makkelijk hulpmiddel: Deel het kleine diafragma-getal op het grote en vermenig vuldig de uitkomst daarvan met zichzelf. Het antwoord is dan het aantal malen, dat men de eerste, korte belich tingstijd moet nemen. Wie weet dat een halve seconde met lensopening F 4,5 een goede belichting geeft, kan diafragma 16 nemen met bijna 8 seconden, omdat 4,5 op 16 krap 4 maal gaat. Met zichzelf vermenigvuldigd geeft dit ongeveer 16 als uitkomst en wordt de nieuwe belich ting dus ongeveer 16 maal een halve seconde, ongeveer 8 seconden dus. TENSLOTTE nóg een gelegenheid voor tijdopnamen, vuurwerk. Zet ook hierbij de sluiter op tijd en bedien he toestel met draadontspanner. Open de lens als een vuur pijl ongeveer zijn halve hoogte heeft bereikt. Wanneer het lichtende projectiel dovend naar beneden gaat wordt de sluiter dicht gedaan en bij de volgende vuurpijlen draait men de film niet verder maar handelt op dezelfde wijze als tevoren. Men kan rustig vier tot acht van deze kleine explosies op één negatief verenigen. Voor die toe stellen, waarvan de sluiter gesperd is (waarbij men dus moet doordraaien wil men nog een keer belichten) neemt men weer de hoed of zwarte doek ter hand. Laat de slui ter dan maar open staan en bedek telkens even de lens wanneer het stukje vuurwerk gaat doven. Voor grote „stukken" vuurwerk geldt een veel kortere belichtings tijd en zo kan een „briljante waterval van magnesium, geflankeerd door.... enz.", zoals dat vaak zo prachtig in de programma's staat aangekondigd, opgenomen wor den met afhankelijk van de lichtintensiteit*1/10 tot 1/50 seconde met lensopening 5,6. Misschien ten over vloede maar nogmaals: tijdopnamen nooit uit de hand maar van een statief nemen en draadontspanner ge bruiken! Naar aanleiding van „Reizigers in Hellas" sloot een reis door Griekenland te maken door R. Blijstra, uitgegeven bij de Bezige uit pure belangstelling voor zichzelf, als Bij in Amsterdam, en „Hellas", van Arthur man, die de klassieken niet academisch Staal, waarvan bij Scheltens en Giltay in heeft bestudeerd, die „weet" dat hij als Amsterdam de derde druk verscheen. Beide volwaardig Westeuropees intellectueel de boeken zijn royaal met foto's geïllustreerd. Odyssee behoort te kennen, alles behoort Onlangs zijn weer twee een herdruk. Het eerste is van Rein Blijstra en heef „Reiziger in Hellas". Het andere is een nieuwe uit gave van Arthur Staals „Hellas". Het laatste werd al voor de oorlog geschre ven en beleefde in 1946 een tweede druk. Het wordt beschouwd als een stan daardwerk in de reeks on wetenschappelijke reisbe schrijvingen, die over Grie kenland het lich zagen en is dan ook bekend bij ieder, die öf zo gelukkig was Griekenland van nabij te kunnen zien, öf al tijden met wensen rondloopt het land nog eens te bezoeken. Staals boek heeft de ver langens van velen vergroot. Het is het deskundige ver slag van een knappe bouw kundige met een eenvou dige en intense belangstel ling voor andere dingen en andere mensen, instructief, plezierig om te lezen, per soonlijk en ongecompli ceerd. Juist op deze laatste eigenschap vraagt het om vergelijking met Blijstra's „Reiziger in Hellas", onge veer vijftien jaar later ge schreven en van een totaal verschillende mentaliteit. Tussen beide boeken ligt een oorlog. Het zou onjuist zijn te zeggen, te kennen wat met cultuur te maken heeft, dat dit feit het verschil m geest uitmaakt, een heleboel weet en daarom denkt dat maar invloed is onmiskenbaar. Staal ging hij niets weet, zich hierover doorlopend naar Griekenland uit pure nieuwsgierig- verwijten maakt, zich tegen het zelfver heid naar de overblijfselen van het ver- wijt verzet en dit verzet demonstreert in leden, hij kende de Griekse cultuur toen zijn boek als hij zijn reis beëindigd heeft, hij er kwam en was verbaasd en gelukkig Het werd een cynisch „overbewust" boek te zien, dat alles er werkelijk stond. Het over Blijstra, geschreven in de onrust, die was de prijs voor zijn studie. Blijstra be- de Westeuropese intellectueel na de oorlog tot een nerveuze twijfelaar heeft gemaakt. In verband met dit boek wil ik graag een ervaring vertellen. Toen ik kort ge leden terugkeerde van een reis door Grie kenland was Blijstra's boek net versche nen. Ik moest mijn verhaal, dat ik voor Erbij schreef nog maken en had geen be hoefte aan andere indrukken dan die van mijzelf. Toch kon ik het niet laten Blij stra's boek even door te bladeren. Na een bladzij te hebben gelezen was ik zo ver ontwaardigd, dat ik het zonder het verder te kennen oordeelde als het slechtste boek dat ooit geschreven was. Ik wilde het ook nooit meer inzien omdat die enkele bladzij me onmiddellijk herinnerd had aan het moment, dat de trein op m'n terugreis er gens op een Westduits station stopte en ik door het raam in een grijze stad keek waar het regende en de mensen nog een hele tijd zullen samenleven met de ruïnes van de oorlog. De mensen op de perrons zagen er slecht en vaal uit en het onper soonlijke, ongeïnteresseerde op hun gezich ten was een schrik na de vanzelfspreken de blijmoedigheid, die me bij de arme Grieken zo onder de indruk had gebracht. Ik schreef enthousiast m'n verhaal en heb daar geen spijt van. Maar toen ik na enige tijd toegaf, dat een vergelijking tussen Griekenland en West-Duitsland op dit plan onredelijk is, verdween ook de weer zin tegen het boek van Blijstra. Blijstra dankt aan een deskundig inzicht een deskundig oordeel. Hij weet veel van bouwkunst en van de cultuur weet hij meer dan hij weten wil. In hoeverre dit een pose is en in hoeverre een behoefte durf ik niet te beoordelen. In beide gevallen is het in ieder geval tekenend voor het hedendaags Westeuropees intellectualisme. De voornaamste kwaliteit van zijn boek lijkt mij de discipline waarmee hij zijn onrustig zelfonderzoek heeft beschreven en heeft geprobeerd volkomen eerlijk te zijn tegenover zichzelf. Weinigen van de velen die tegenwoordig over zichzelf schrijven slagen erin duidelijk te zijn. Blijstra is erin geslaagd. En hij stelt zich buiten critiek over de wijze van behandelen door in de laatste pagina's zich als volgt te ver ontschuldigen: Hoe gaarne had ik hier voor eens en voor altijd (voor mezelf na tuurlijk) uitgemaakt, wat ik (in overeen stemming met mijn mentaliteit) behoor lief te hebben en wat ik behoor te ver werpen. Het is één der moeilijkste en tege- STOCKHOLM, (U.P.) In het Zweedse stadje Sandviken zal binnenkort 's werelds meest opvallende monument van particu lier initiatief tegen de grond gaan: een villa die geheel opgebouwd is van gestolen ma terialen. Dit ongebruikelijke gebouw, dat vier ka mers heeft, werd meer dan vijftig jaar ge leden gebouwd, en de diefstallen ervoor zijn nog langer geleden gepleegd. De na komelingen van de bouwer zijn allen over leden, maar met de brieven en andere schrifturen die zij achterlieten heeft men zich in Sandviken een goede voorstelling kunnen vormen van de manier waarop deze villa tot stand is gekomen. Iedere dag, twee jaar achtereen, bracht de „bouwmeester" in zijn boterhammen- blikje vier bakstenen mee van de schoor steen van de staalfabriek in Sandviken waar hij werkte. De stenen voor de fun dering verkreeg de man door een aantal achttiende-eeuwse kilometerpalen mee naar huis te brengen en het hout voor de muren haalde hij van een landbouwschuur die hij doodgewoon „konfiskeerde". Hij liet dat hout in het beekje vallen, dat langs de landbouwschuur en langs zijn eigen bouw terrein stroomde, zodat hij vrijwel geen transportkosten had. Toen het werk ge reed was.haalde de man de bloemen voor zijn tuin uit de begraafplaats van Sand viken. lijkertijd opwindendste opgaven in Grie kenland zich een weg te banen in de chaos van elkaar bestrijdende appreciaties. Men vreest zijn eigen eenzijdigheid, zijn ondes kundigheid, zijn gebrek aan eerlijk, on voorbereid gevoel; men wil alleen mooi vinden wat men werkelijk „mooi vindt" en nauwelijks heeft men zichzelf een richt- lijn voorgeschreven of men leest bij een „deskundig" en „kunstgevoelig" auteur, dat men het mis heeft gehad. Als men zich niet schrap zet komt men er niet uit en verlaat aanstonds Griekenland volko men verward, volkomen overdonderd, maar allerminst bevredigd. Het is zaak partij te kiezen voor zichzelf: er zit niets anders op". Over Griekenland wordt men nog steeds het beste ingelicht door „Hellas" van Arthur Staal. Wil men meer weten over Blijstra en over een zeer actuele West europese problematiek dan koopt men „Reiziger in Hellas". Overigens was het niet de bedoeling de lezer meer te laten 4 weten over JOH. V. DE DODE PRINSES lag in de met hout betimmerde grafkamer. Om haar heen stonden de kostbare voorwerpen, die men haar meegaf in de dood. Ze lag opgebaard op de grote, vierwielige kar met het bronzen beslag, maar de wielen had men er afge nomen. Die stonden tegen de muur. Ze lag daar in haar linnen kleed en het licht blonk op de fibulae, waarmee het versierd was. Haar lange haren lagen gladgekamd om haar gelaat uitge spreid. Om haar slapen had men de zware, gouden diadeem ge klemd. Men gaf haar haar armbaaden mee en haar enkelringen. En tenslotte spreidde men over de kar een bontgekleurde doek. Daarna sloot men het graf met een houten zoldering. Men sta pelde daar zware stenen op tot een grote tumulus. En onder deze stenen koepel waakten twee bronzen Gorgonen over een dode prinses en haar schatten. De dode prinses sliep rustig tot 1953. Toen drongen moderne archeologen in haar tombe door. Pikhouwelen en spaden brach ten haar en haar schatten aan het daglicht. Vierentwintighonderd jaar had ze daar gelegen, daarna ging ze naar een laboratorium. Volgens de nieuwste wetenschappelijke methodes werden de voorwerpen onderzocht en uit haar eigen schamele resten maak te men op hoe ze er uit had gezien: een vrij lange vrouw, slank. Een noordelijk type. Een lange schedel, een rechte neus en grote ogen. Ongeveer vijfendertig jaar oud, verscheidene zieke lijke afwijkingen in het skelet. En zelfs weet men, dat ze twee kaakabcessen had. Dit is het wat de moderne wetenschap ons vermag te vertellen als ze een grafkelder vindt met een onwaarschijnlijk rijke schat aan voorwerpen, die nu als de Schat van Vix bekend staat. Dit vermag de wetenschap ons te vertellen over een vrouw, van wie niets meer dan wat skeletresten en een schedel over is! De ontdekking van de Schat van Vix is eigenlijk aan een toe val te danken, al staat Vix in archeologische kringen bekend als een rijke vindplaats van Graeco-Gallische oudheden. Want Vix nu een gehucht in de buurt van Chatillon sur Seine (Cóte d'Or) was in die lang vervlogen tijden een belangrijk han delscentrum aan de grote tinweg, die van Marseille naar het noorden liep. Een dergelijke weg kwam uit Italië en bereikte, via de Sint Bernard, eveneens Vix: langs deze wegen ging de grote handel met het noorden, tot Engeland toe, dat in die eeuwen nog een nevelig begrip was, een land dat in een zee van sagen leefde. In Vix, bewoond en beheerst door Keltische prinsen, arriveer den de schatten uit alle delen van de toenmaals bekende wereld: het zwarte en het rode aardewerk en de prachtige bronzen uit Hellas, goudsmeedwerk uit het land van de Scyten, alle pre- dukten van het Middellandse Zeegebied. En uit dergelijke kost baarheden koos men de voorwerpen, die nu de Schat van Vix uitmaken. Een reusachtige bronzen krater, één meter vieren zestig hoog, een zo prachtig exemplaar als er geen tweede ge vonden is, een krater als door Herodotus vermeld wordt in zijn Historiën, een reusachtige vaas van goudkleurig brons, spiegel glad gepolijst, gepatineerd tot diep groen door de vochtige aarde, waarin ze vierentwintig eeuwen doorbracht. Twee dreigende Gorgonen vormen de beide handvaten, twee afschuwelijk ver trokken vrouwengelaten, waarin de tanden dreigend blikkeren. Eén van deze beide Gorgonen was het, die het eerst door de gravers werd gezien tussen de modder en de stenen, waarmee de overstromingen van de Seine de grafkamer hadden gevuld. Om de hals van deze krater marcheren Hoplieten in volledig krijgstenue. Vérder ziet men vierspannen, door wagenmenners bestuurd, in een fries zo zuiver van lijn, zo prachtig van ritme, dat alleen een grootmeester van het oude Hellas dergelijke fi guren gemaakt kan hebben, evenals het stille, ingetogen vrou wenfiguurtje, dat het deksel van de krater bekroont. Er waren nog andere voorwerpen in het graf. Er waren schalen van dun zwart aardewerk en vergulde kommen, er was een zeldzaam zuiver gevormde bronzen schenkkan. Er waren ook de sieraden van de dode prinses zelve, haar armbanden van brons en ijzer toen een metaal dat kostbaarder was dan platina nu. Voorts haar enkelringen, haar fibulae, haar hals- OP EEN PLEIN in de jonge Mongoolse stad Baintsjonov valt het zonlicht op een wit school gebouw. Daar omheen strekt zich de steppe uit. Boven de horizon hangt een sneeuwwolk, die vlug naderbij drijft. Een paard en een kameel lopen om het hardst naar de school. Hun jeugdige berijders zijn nog zo klein, dat men ze niet onmiddellijk op merkt. De kameel blijkt toch niet zo'n lomp dier te zijn, dat hij zonder meer de eerste plaats aan zijn concurrent zou afstaan. De dieren komen gelijk tijdig bij de school aan. Een meisje springt van het paard. Maar hoe moet het met dat jochie? De ka meel is zo hoog en hij zo klein. Er zal beslist een ladder aan te pas moeten komen. Maar nee, de ka meel zakt voorzichtig door zijn voorpoten, daarna door zijn achterpoten en het jongetje hoeft alleen maar af te stappen. Even latei* komt ook een oude arat-herder. aangereden. Zonder haast stapt hij van zijn paard en kluistert de voorpoten van het dier. Hij heeft een lang, met schapenwol gevoerd bovenkleed aan. Op zijn hoofd draagt hij een don kere bontmuts, die grijs is van rijp. Hij is de vee drijver Bat-otsjir uit een ver verwijderd nomade kamp. Hij is hierheen gereden om zijn kleinkind eens op te zoeken en ook om te informeren hoe zij vordert. Het meisje is in het locale internaat. De Mongoolse volksrepubliek is een land van veeteelt. Vele araten leiden daarom een nomadenleven. Dat veroorzaakt enige moeilijkheden, waarvan de schoolgang er een is. Opdat de kinderen zonder onderbreking onderricht kunnen krijgen, heeft nien bij de scholen internaten ingericht. Vele ouders kampei en gedurende de schooltijden dicht in de buurt. Naar gelang de afstand komen de kinderen te voet, te paard of op een kameel naar school. Ik raak in gesprek met Bat-otsjir: „Onze kinde ren hebben het goed", begint de oude. „Kijk eens in welk een prachtig gebouw zij leren. Vroeger was er maar één zo groot huis in heel Mongolië. Daarin woonde de Bogdo-gegen, het geestelijke en wereld lijke hoofd van Mongolië, in het westen beter be kend als de Hoek-toe-toe. Ook ik droomde eens van leren. Ik was toen een jongen van Tsetserleg. Er was daar een klooster. De abt, Dzain-gegen, was een oude, rijke, maar gierige man, die naar wille keur over het lot van duizenden herders beschikte" Bat-otsjir stroopt de lange mouwen van zijn boven kleed op, trekt uit de schacht van zijn goetoeli- rijlaarzen, waarvan het voorste gedeelte naar boven is gebogen, een dunne pijp met een metalen kopje, vult het en begint te roken. Terwijl hij de rook tussen zijn tanden uitblaast, vertelt hij verder: „Toen mijn vader stierf nam de abt ons het vee af. Tegen mij zei hij: ik hoor dat jij leren wilt, Bat- otsjir. Ga naar Oerga, daar is een school. En ik ging. In Oerga bestond toen de enige school van heel Mon golië en daar leerden, zoals ik ontdekte, alleen de kinderen van de rijken. En niemand had er voor een arme wees wat over. Dus keerde ik maar weer terug naar Tsertserleg. Toen ik bij de abt kwam om een baantje als hulp-herder, vroeg hij nijdig: „Heb je zo'n haast om te leven Bat-otsjir?" Hij hield mij een lama-predikatie voor en daarop las ik: Het is beter te lopen dan te rennen, het is beter te staan dan te lopen, het is beter te zitten dan te staan, het is beter te liggen dan te zitten, het is beter te slapen dan te liggen, het is beter te sterven dan te slapen. Dat was de wetenschap, die de lama's ons toen inpompten. Lezen en schrijven heb ik pas nu geleerd". De bel luidt. Bat-otsjir haast zich naar het onder- wijzersvertrek. Ik zoek de directeur op. Hij vertelt mij dat tegenwoordig alle kindex*en in Mongolië naar school gaan. In dit land staan nu ongeveer vierhon derdvijftig scholen. (Uit het Russisch) snoeren van barnsteen en gepolijst dioriet. En er was haar gouden diadeem. Het diadeem is een sieraad, zoals een edelsmid het maar een maal in zijn leven vermag te componeren, een glanzend gepo lijste, hoefijzervormige ring, die hoog om het hoofd sluit en ein digt in twee gouden ballen vóór de oren. Deze ballen zijn ver sierd met een verfijnde ornamentiek en worden bekroond door twee kleine, gevleugelde paardjes, zo fijn bewerkt dat ze in onze tijd waarschijnlijk niet meer gemaakt kunnen worden. Het is een sieraad, dat alleen door een prinses gedragen behoort te worden, zo vorstelijk is het van allure, zo geraffineerd van een voud, zo meesterlijk van bewerking. Is het een wonder dat men de dode prinses dit sieraad meegaf in haar graf? Waar de diadeem oorspronkelijk vandaan kwam, bleef een open vraag. Geen tweede werd er ter wereld ooit gevonden. De vorm er van is volkomen onbekend. Maar wel heeft men uit de paard jes geconcludeerd, dat het sieraad waarschijnlijk Graeco-Scy- tisch is, dat wil zeggen dat het uit zuid-Rusland zou stammen, waar meesters van de goudsmeedkunst werkten. De Schat van Vix werd gevonden tussen modder en stenen in een bocht van de Seine, een arm en karig land. Maar uit het duister van het verleden trad daar een Keltische prinses te voor schijn om ons iets te vertellen van haar eigen tijd. BOB TADEMA SPORRY De tekening, door Auke A. Tadema, boven dit artikel laat enkele details zien van de versiering van de grote vaas van Vix, de op het kaartje aangegeven vindplaats. Boven: de Gorgonen- kop aan de oren van de vaas. Onder: details van de paarde koppen van het randfries. De gouden diadeem werd rond de schedel van de gestorven prinses gevonden. (Van onze correspondent in Brussel) De verregend^ zomer en de temperatuur, die in ieder opzicht beneden peil is, blijken het toeristische verkeer in België niet te hebben lam gelegd, zoals door vele autoriteiten op toeristisch gebied en door hoteliers, pensionhouders en allen, die van de vakanties van anderen moeten leven, werd gevreesd. Blijkens gesprekken die wij in Oostende, Knokke en De Panne, de be langrijkste badplaatsen van de Belgische kust voerden, komen de mensen toch naar de kust. De regen schrikt de buitenlanders niet af. De Belgische kust en het binnenland zijn dit jaar druk bezet door de Franse toeristen. Een van de redenen is dat België momenteel goedkoper is dan Frankrijk, althans voor een groot aantal artikelen, terwijl de dagjesmensen meer en meer gebruik maken van de autocars, die geregeld uit Noord-Frankrijk naai de Belgische kust en de kunststeden rijden. BEZIERS (U.P.) Een groep jonge grotverkenners heeft bekend gemaakt, dat zij een nieuwe reeks pré-historische grotschilderingen hebben ontdekt, de twee de ontdekking van die aard in Frankrijk gedurende deze zomer. De groep zegt, dat een nader onderzoek van zijn ontdekking door deskundigen van het pré-historische tijdperk ingesteld, zou hebben aangetoond, dat deze wandschilderingen uit het paleo- litische tijdperk dateren, ongeveer 20.000 jaren geleden. Zij bestaan uit geschilderde dieren en teken-graveerwerk in de zachte rotswanden van de grot. De ontdekking is gedaan in '11 goed verbor gen grot in de vallei van de Jaur, dicht in de buurt van deze stad. De jeugdige ont dekkers hebben nog verteld, dat zij ook fragmenten van menselijke beenderen op de grond van de grot hebben gevonden en verspreide stukken van potten en kannen van zware klei gemaakt. In de ruim honderdduizend bioscopen die de wereld rijk is, weerspiegelt zich onop houdelijk heel het denken, streven en han delen van de mensheid. Het is vanuit dit gezichtspunt vooral dat het Nederlandse Filminstituut te Amsterdam besloten heeft dit jaar voor de academische studieweek, die van maandag 24 tot en met donderdag 27 september in Utrecht wordt gehouden, als thema te kiezen: „De bioscoop: tech nisch - sociaal - cultureel". De bioscoop als maatschappelijk instituut beïnvloedt het leven in vele opzichten: het vult niet alleen de vrije tijd van zijn bezoekers, maar vormt, vervormt of misvormt het patroon van hun gedrag of tenminste dat van hun denken. Ook de technische evolutie, die cie bioscoop doormaakt, speelt in deze maat schappelijke werkingssfeer een rol van be tekenis. Zo zal tijdens deze studieweek de vraag worden behandeld, of het witte doek van onze bioscopen met een andere opper vlakte (door cinemascope of cinerama) ook een nieuwe geestelijke dimensie krijgt. Over deze zaken zullen een aantal voor aanstaande buitenlandse en Nederlandse filmdeskundigen het woord voeren. Van de buitenlanders noemen wij prof. dr. H. Metzger, hoogleraar aan de universiteit van Münster, en Gilbert Cohen-Séat, directeur van het „Instituut de filmologie" van de Sorbonne te Parijs en een van de grond leggers van de filmwetenschap. De Neder landse sprekers zijn: mr. D. Bijdendijk, drs. H. van Wieringen, J. Roelands, A. van Domburg, J. Pront, J. L. van Leeuwen en H. Wielek. Op 24 en 27 september zullen de premières gegeven worden van nieuwe speelfilms, met een bijprogramma van Ne derlandse documentaires. Men kan zich als deelnemer opgeven bij het Nederlands Filminstituut, Van Eeghenstraat 77, Am sterdam-Zuid. Audrey Hepburn zal een mannelijke rol krijgen in een nieuwe film. Zij zal de jonge prins van Reichstadt spelen in een film, die zal zijn gebaseerd op het toneel stuk „l'Aiglon van Rostand. De opnamen voor de film beginnen in de lente. PARÜS oonoocwe MARSEILLE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16