I11 een Mongoolse school
wok tUd&fincunen de tijd
„REIZIGER IN HELLAS''
GORGONEN BEWAAKTEN
DE DODE PRINSES
Toerisme in België
ïletm
Blijstra reisde door Griekenland
uit interesse voor Blijstra
SeVnVreugde van Staal
PARTICULIER
INITIATIEF
Wandsch ilderi ngen
FILMSTUDIEWEEK
IN VERGELIJKING MET
STAALS „HELLAS"
BIJNA ELKE amateur-fotograaf zal op een of andere
dag wel eens tot de ontdekking zijn gekomen, dat er één of
meerdere opnamen van zijn filmrolletje niet voor 'n afdruk
in aanmerking kwam, omdat ze onscherp waren. Nu kan
die onscherpte te wijten zijn aan een verkeerd instellen,
maar ook gebeurt het wel dat de sluiter inplaats van een
moment een langere tijd open is blijven staan. En vooral
vele beginnende bezitters van een boxje hebben als het
al te laat was gemerkt, dat de kleine handle waarmee
de sluiter op M (van moment-) öf op B (van tijdop-
naanen) gezet kan worden, door een gedienstige ziel was
omgezet en dan stond op B, terwijl er buiten moment
opnamen gemaakt moesten worden. Eén van de aller
belangrijkste „wetten" op het gebied van de techniek der
foto-opnamen echter is wel: Maak nóóit een tijdopname
uit de hand. Zo is langzamerhand bij veel foto-liefhebbers
een stille angst ontstaan voor die B of T van tijdopnamen.
De foto's daarmee gemaakt worden toch altijd „bewogen"
zei men. Sterker: er is zelfs een streven bij sommige
fabrikaten de instelling op tijdopnamen bij eenvoudige
toestellen weg te laten om daardoor vergissingen en mis
lukkingen te voorkomen. Toch zou dat betekenen, dat een
deel van de interessante mogelijkheden, die ook de aller
eenvoudigste camera met tijdsinstelling bezit op den duur
vervalt. Toegegeven, het allergrootste deel van de kiekjes
die men maakt wordt genomen met een korte moment
opname variërend van 1/30ste tot 1/100ste seconde en
daarbij geldt ook nog: toestel stil, héél stil houden. Maar
met die korte momenten is nooit een foto te maken van
de onderwerpen, die nu eenmaal een vrij lange belich
tingstijd vragen. Vandaar dat wij pleiten, om vooral ook
eens het toestel te gebruiken met de sluiter op B en dan
de camera natuurlijk op een statief of zodanig vastgezet,
dat beweging ervan onmogelijk is. Welke dan de onder
werpen zijn, die op deze manier vastgelegd kunnen wor
den? Och, tijdens een lichtweek merkt u het al direct.
Een historisch gebouw, dat 's avonds „baadt in een stroom
van licht" blijkt fotografisch bekeken toch maar spaar
zaam verlicht te zijn. Een belichtingstijd van ten minste
tien tot twintig seconden met een vrij grote lensopening
is al noodzakelijk. En toch zal dit in de meeste gevallen
nog geen gunstig resultaat geven. Want wil men ver
mijden, dat fietsers en wandelaars, die gedurende die
tijdopnamen passeren, als vegen en halfdoorschijnende
schimmen mee op de kiek komen, dan dient men een zéér
klein diafragma te nemen. Daardoor wordt de lichtdruk,
die zij op het gevoelige materiaal veroorzaken in de lut
tele seconden van het passeren veel te gering, zodat deze
op het negatief niet merkbaar wordt. Wel moet men
ondanks die zeer kleine lensopening toch nog tijdens
het passeren van auto's, vooral wanneer de lampen ervan
in de lens kunnen schijnen, voorzorgsmaatregelen nemen.
Een hoed of ondoorschijnende doek wordt zolang even
vóór de lens gehouden niet er tégen in verband met
mogelijke trillingen totdat cie ongewenste lichtinval
voorbij is. Een enkel rijtuig met kleine lichten kan men
rustig in het beeld laten, omdat de niet zo felle lichtsporen
die daardoor ontstaan vaak een aardig effect geven.
BELICHTINGSTIJDEN bij b.v. een lensopening van
F 22 zullen afhankelijk van de sterkte der verlichting
en de gevoeligheid van het materiaal uiteenlopen van
1 tot 10 minuten. Een advies om zo goed mogelijke resul
taten te krijgen: liever een wat snellere film nemen. Niet
omdat dit de opname-tijd met de helft bekort, maar om
dat deze films iets „zachter" zijn. Dat betekent, dat de
felle contrasten, die er nu eenmaal bij zo'n opname zijn
wat verzacht worden en dus in de niet-al-te-donkere.
schaduwen toch nog wat tekening ontstaat. Bij een lang
zame film dreigt de niet-verlichte omgeving snel tot al
leen maar een silhouet te worden. Wel moet men er aan
denken, dat er een groot verschil is tussen het opnemen
van zo'n door grote lampen beschenen gebouw en een
onderwerp waarbij de contouren gevormd worden door
lampjes. In het eerste geval fotografeert men weerkaatst
licht en in het tweede het directe licht van de lampjes,
zodat deze laatste soort opnamen veel korter kunnen
worden belicht.
„Lichtjesopnamen", waarbij het alleen om de-vorm van
een bouwwerk te doen is, vragen bij een film van 21/10
Din° niet meer dan één of enkele seconden bij een lens
opening F 4.5. Dat betekent bij een zeer kleine opening
bijvoorbeeld F 22, een tijdopname van ongeveer een halve
tot één minuut. Voor hen die met kleine diafragma's wil
len werken en een omrekening willen maken, omdat hun
alleen de belichtingstijd van een grotere lensopening be
kend is, geven wij hierbij een makkelijk hulpmiddel:
Deel het kleine diafragma-getal op het grote en vermenig
vuldig de uitkomst daarvan met zichzelf. Het antwoord
is dan het aantal malen, dat men de eerste, korte belich
tingstijd moet nemen. Wie weet dat een halve seconde
met lensopening F 4,5 een goede belichting geeft, kan
diafragma 16 nemen met bijna 8 seconden, omdat 4,5 op
16 krap 4 maal gaat. Met zichzelf vermenigvuldigd geeft
dit ongeveer 16 als uitkomst en wordt de nieuwe belich
ting dus ongeveer 16 maal een halve seconde, ongeveer
8 seconden dus.
TENSLOTTE nóg een gelegenheid voor tijdopnamen,
vuurwerk. Zet ook hierbij de sluiter op tijd en bedien he
toestel met draadontspanner. Open de lens als een vuur
pijl ongeveer zijn halve hoogte heeft bereikt. Wanneer
het lichtende projectiel dovend naar beneden gaat wordt
de sluiter dicht gedaan en bij de volgende vuurpijlen
draait men de film niet verder maar handelt op dezelfde
wijze als tevoren. Men kan rustig vier tot acht van deze
kleine explosies op één negatief verenigen. Voor die toe
stellen, waarvan de sluiter gesperd is (waarbij men dus
moet doordraaien wil men nog een keer belichten) neemt
men weer de hoed of zwarte doek ter hand. Laat de slui
ter dan maar open staan en bedek telkens even de lens
wanneer het stukje vuurwerk gaat doven. Voor grote
„stukken" vuurwerk geldt een veel kortere belichtings
tijd en zo kan een „briljante waterval van magnesium,
geflankeerd door.... enz.", zoals dat vaak zo prachtig
in de programma's staat aangekondigd, opgenomen wor
den met afhankelijk van de lichtintensiteit*1/10 tot
1/50 seconde met lensopening 5,6. Misschien ten over
vloede maar nogmaals: tijdopnamen nooit uit de hand
maar van een statief nemen en draadontspanner ge
bruiken!
Naar aanleiding van „Reizigers in Hellas" sloot een reis door Griekenland te maken
door R. Blijstra, uitgegeven bij de Bezige uit pure belangstelling voor zichzelf, als
Bij in Amsterdam, en „Hellas", van Arthur man, die de klassieken niet academisch
Staal, waarvan bij Scheltens en Giltay in heeft bestudeerd, die „weet" dat hij als
Amsterdam de derde druk verscheen. Beide volwaardig Westeuropees intellectueel de
boeken zijn royaal met foto's geïllustreerd. Odyssee behoort te kennen, alles behoort
Onlangs zijn weer twee
een herdruk. Het eerste is
van Rein Blijstra en heef
„Reiziger in Hellas". Het
andere is een nieuwe uit
gave van Arthur Staals
„Hellas". Het laatste werd
al voor de oorlog geschre
ven en beleefde in 1946 een
tweede druk. Het wordt
beschouwd als een stan
daardwerk in de reeks on
wetenschappelijke reisbe
schrijvingen, die over Grie
kenland het lich zagen en
is dan ook bekend bij ieder,
die öf zo gelukkig was
Griekenland van nabij te
kunnen zien, öf al tijden
met wensen rondloopt het
land nog eens te bezoeken.
Staals boek heeft de ver
langens van velen vergroot.
Het is het deskundige ver
slag van een knappe bouw
kundige met een eenvou
dige en intense belangstel
ling voor andere dingen en
andere mensen, instructief,
plezierig om te lezen, per
soonlijk en ongecompli
ceerd. Juist op deze laatste
eigenschap vraagt het om
vergelijking met Blijstra's
„Reiziger in Hellas", onge
veer vijftien jaar later ge
schreven en van een totaal
verschillende mentaliteit.
Tussen beide boeken ligt
een oorlog. Het zou onjuist zijn te zeggen, te kennen wat met cultuur te maken heeft,
dat dit feit het verschil m geest uitmaakt, een heleboel weet en daarom denkt dat
maar invloed is onmiskenbaar. Staal ging hij niets weet, zich hierover doorlopend
naar Griekenland uit pure nieuwsgierig- verwijten maakt, zich tegen het zelfver
heid naar de overblijfselen van het ver- wijt verzet en dit verzet demonstreert in
leden, hij kende de Griekse cultuur toen zijn boek als hij zijn reis beëindigd heeft,
hij er kwam en was verbaasd en gelukkig Het werd een cynisch „overbewust" boek
te zien, dat alles er werkelijk stond. Het over Blijstra, geschreven in de onrust, die
was de prijs voor zijn studie. Blijstra be- de Westeuropese intellectueel na de oorlog
tot een nerveuze twijfelaar heeft gemaakt.
In verband met dit boek wil ik graag
een ervaring vertellen. Toen ik kort ge
leden terugkeerde van een reis door Grie
kenland was Blijstra's boek net versche
nen. Ik moest mijn verhaal, dat ik voor
Erbij schreef nog maken en had geen be
hoefte aan andere indrukken dan die van
mijzelf. Toch kon ik het niet laten Blij
stra's boek even door te bladeren. Na een
bladzij te hebben gelezen was ik zo ver
ontwaardigd, dat ik het zonder het verder
te kennen oordeelde als het slechtste boek
dat ooit geschreven was. Ik wilde het ook
nooit meer inzien omdat die enkele bladzij
me onmiddellijk herinnerd had aan het
moment, dat de trein op m'n terugreis er
gens op een Westduits station stopte en
ik door het raam in een grijze stad keek
waar het regende en de mensen nog een
hele tijd zullen samenleven met de ruïnes
van de oorlog. De mensen op de perrons
zagen er slecht en vaal uit en het onper
soonlijke, ongeïnteresseerde op hun gezich
ten was een schrik na de vanzelfspreken
de blijmoedigheid, die me bij de arme
Grieken zo onder de indruk had gebracht.
Ik schreef enthousiast m'n verhaal en heb
daar geen spijt van. Maar toen ik na enige
tijd toegaf, dat een vergelijking tussen
Griekenland en West-Duitsland op dit
plan onredelijk is, verdween ook de weer
zin tegen het boek van Blijstra.
Blijstra dankt aan een deskundig inzicht
een deskundig oordeel. Hij weet veel van
bouwkunst en van de cultuur weet hij meer
dan hij weten wil. In hoeverre dit een
pose is en in hoeverre een behoefte durf
ik niet te beoordelen. In beide gevallen
is het in ieder geval tekenend voor het
hedendaags Westeuropees intellectualisme.
De voornaamste kwaliteit van zijn boek
lijkt mij de discipline waarmee hij zijn
onrustig zelfonderzoek heeft beschreven en
heeft geprobeerd volkomen eerlijk te zijn
tegenover zichzelf. Weinigen van de velen
die tegenwoordig over zichzelf schrijven
slagen erin duidelijk te zijn. Blijstra is
erin geslaagd. En hij stelt zich buiten
critiek over de wijze van behandelen door
in de laatste pagina's zich als volgt te ver
ontschuldigen: Hoe gaarne had ik hier
voor eens en voor altijd (voor mezelf na
tuurlijk) uitgemaakt, wat ik (in overeen
stemming met mijn mentaliteit) behoor
lief te hebben en wat ik behoor te ver
werpen. Het is één der moeilijkste en tege-
STOCKHOLM, (U.P.) In het Zweedse
stadje Sandviken zal binnenkort 's werelds
meest opvallende monument van particu
lier initiatief tegen de grond gaan: een villa
die geheel opgebouwd is van gestolen ma
terialen.
Dit ongebruikelijke gebouw, dat vier ka
mers heeft, werd meer dan vijftig jaar ge
leden gebouwd, en de diefstallen ervoor
zijn nog langer geleden gepleegd. De na
komelingen van de bouwer zijn allen over
leden, maar met de brieven en andere
schrifturen die zij achterlieten heeft men
zich in Sandviken een goede voorstelling
kunnen vormen van de manier waarop
deze villa tot stand is gekomen.
Iedere dag, twee jaar achtereen, bracht
de „bouwmeester" in zijn boterhammen-
blikje vier bakstenen mee van de schoor
steen van de staalfabriek in Sandviken
waar hij werkte. De stenen voor de fun
dering verkreeg de man door een aantal
achttiende-eeuwse kilometerpalen mee
naar huis te brengen en het hout voor de
muren haalde hij van een landbouwschuur
die hij doodgewoon „konfiskeerde". Hij liet
dat hout in het beekje vallen, dat langs de
landbouwschuur en langs zijn eigen bouw
terrein stroomde, zodat hij vrijwel geen
transportkosten had. Toen het werk ge
reed was.haalde de man de bloemen voor
zijn tuin uit de begraafplaats van Sand
viken.
lijkertijd opwindendste opgaven in Grie
kenland zich een weg te banen in de chaos
van elkaar bestrijdende appreciaties. Men
vreest zijn eigen eenzijdigheid, zijn ondes
kundigheid, zijn gebrek aan eerlijk, on
voorbereid gevoel; men wil alleen mooi
vinden wat men werkelijk „mooi vindt"
en nauwelijks heeft men zichzelf een richt-
lijn voorgeschreven of men leest bij een
„deskundig" en „kunstgevoelig" auteur,
dat men het mis heeft gehad. Als men
zich niet schrap zet komt men er niet uit
en verlaat aanstonds Griekenland volko
men verward, volkomen overdonderd,
maar allerminst bevredigd. Het is zaak
partij te kiezen voor zichzelf: er zit niets
anders op".
Over Griekenland wordt men nog steeds
het beste ingelicht door „Hellas" van
Arthur Staal. Wil men meer weten over
Blijstra en over een zeer actuele West
europese problematiek dan koopt men
„Reiziger in Hellas". Overigens was het
niet de bedoeling de lezer meer te laten 4
weten over
JOH. V.
DE DODE PRINSES lag in de met hout betimmerde grafkamer.
Om haar heen stonden de kostbare voorwerpen, die men haar
meegaf in de dood. Ze lag opgebaard op de grote, vierwielige
kar met het bronzen beslag, maar de wielen had men er afge
nomen. Die stonden tegen de muur. Ze lag daar in haar linnen
kleed en het licht blonk op de fibulae, waarmee het versierd
was. Haar lange haren lagen gladgekamd om haar gelaat uitge
spreid. Om haar slapen had men de zware, gouden diadeem ge
klemd. Men gaf haar haar armbaaden mee en haar enkelringen.
En tenslotte spreidde men over de kar een bontgekleurde doek.
Daarna sloot men het graf met een houten zoldering. Men sta
pelde daar zware stenen op tot een grote tumulus. En onder deze
stenen koepel waakten twee bronzen Gorgonen over een dode
prinses en haar schatten.
De dode prinses sliep rustig tot 1953. Toen drongen moderne
archeologen in haar tombe door. Pikhouwelen en spaden brach
ten haar en haar schatten aan het daglicht. Vierentwintighonderd
jaar had ze daar gelegen, daarna ging ze naar een laboratorium.
Volgens de nieuwste wetenschappelijke methodes werden de
voorwerpen onderzocht en uit haar eigen schamele resten maak
te men op hoe ze er uit had gezien: een vrij lange vrouw, slank.
Een noordelijk type. Een lange schedel, een rechte neus en
grote ogen. Ongeveer vijfendertig jaar oud, verscheidene zieke
lijke afwijkingen in het skelet. En zelfs weet men, dat ze twee
kaakabcessen had.
Dit is het wat de moderne wetenschap ons vermag te vertellen
als ze een grafkelder vindt met een onwaarschijnlijk rijke schat
aan voorwerpen, die nu als de Schat van Vix bekend staat. Dit
vermag de wetenschap ons te vertellen over een vrouw, van
wie niets meer dan wat skeletresten en een schedel over is!
De ontdekking van de Schat van Vix is eigenlijk aan een toe
val te danken, al staat Vix in archeologische kringen bekend
als een rijke vindplaats van Graeco-Gallische oudheden. Want
Vix nu een gehucht in de buurt van Chatillon sur Seine (Cóte
d'Or) was in die lang vervlogen tijden een belangrijk han
delscentrum aan de grote tinweg, die van Marseille naar het
noorden liep. Een dergelijke weg kwam uit Italië en bereikte,
via de Sint Bernard, eveneens Vix: langs deze wegen ging de
grote handel met het noorden, tot Engeland toe, dat in die
eeuwen nog een nevelig begrip was, een land dat in een zee van
sagen leefde.
In Vix, bewoond en beheerst door Keltische prinsen, arriveer
den de schatten uit alle delen van de toenmaals bekende wereld:
het zwarte en het rode aardewerk en de prachtige bronzen uit
Hellas, goudsmeedwerk uit het land van de Scyten, alle pre-
dukten van het Middellandse Zeegebied. En uit dergelijke kost
baarheden koos men de voorwerpen, die nu de Schat van Vix
uitmaken. Een reusachtige bronzen krater, één meter vieren
zestig hoog, een zo prachtig exemplaar als er geen tweede ge
vonden is, een krater als door Herodotus vermeld wordt in zijn
Historiën, een reusachtige vaas van goudkleurig brons, spiegel
glad gepolijst, gepatineerd tot diep groen door de vochtige aarde,
waarin ze vierentwintig eeuwen doorbracht. Twee dreigende
Gorgonen vormen de beide handvaten, twee afschuwelijk ver
trokken vrouwengelaten, waarin de tanden dreigend blikkeren.
Eén van deze beide Gorgonen was het, die het eerst door de
gravers werd gezien tussen de modder en de stenen, waarmee
de overstromingen van de Seine de grafkamer hadden gevuld.
Om de hals van deze krater marcheren Hoplieten in volledig
krijgstenue. Vérder ziet men vierspannen, door wagenmenners
bestuurd, in een fries zo zuiver van lijn, zo prachtig van ritme,
dat alleen een grootmeester van het oude Hellas dergelijke fi
guren gemaakt kan hebben, evenals het stille, ingetogen vrou
wenfiguurtje, dat het deksel van de krater bekroont.
Er waren nog andere voorwerpen in het graf. Er waren schalen
van dun zwart aardewerk en vergulde kommen, er was een
zeldzaam zuiver gevormde bronzen schenkkan. Er waren ook
de sieraden van de dode prinses zelve, haar armbanden van
brons en ijzer toen een metaal dat kostbaarder was dan
platina nu. Voorts haar enkelringen, haar fibulae, haar hals-
OP EEN PLEIN in de jonge Mongoolse stad
Baintsjonov valt het zonlicht op een wit school
gebouw. Daar omheen strekt zich de steppe uit.
Boven de horizon hangt een sneeuwwolk, die vlug
naderbij drijft. Een paard en een kameel lopen om
het hardst naar de school. Hun jeugdige berijders
zijn nog zo klein, dat men ze niet onmiddellijk op
merkt. De kameel blijkt toch niet zo'n lomp dier te
zijn, dat hij zonder meer de eerste plaats aan zijn
concurrent zou afstaan. De dieren komen gelijk
tijdig bij de school aan. Een meisje springt van het
paard. Maar hoe moet het met dat jochie? De ka
meel is zo hoog en hij zo klein. Er zal beslist een
ladder aan te pas moeten komen. Maar nee, de ka
meel zakt voorzichtig door zijn voorpoten, daarna
door zijn achterpoten en het jongetje hoeft alleen
maar af te stappen. Even latei* komt ook een oude
arat-herder. aangereden. Zonder haast stapt hij
van zijn paard en kluistert de voorpoten van het
dier. Hij heeft een lang, met schapenwol gevoerd
bovenkleed aan. Op zijn hoofd draagt hij een don
kere bontmuts, die grijs is van rijp. Hij is de vee
drijver Bat-otsjir uit een ver verwijderd nomade
kamp. Hij is hierheen gereden om zijn kleinkind
eens op te zoeken en ook om te informeren hoe zij
vordert. Het meisje is in het locale internaat. De
Mongoolse volksrepubliek is een land van veeteelt.
Vele araten leiden daarom een nomadenleven.
Dat veroorzaakt enige moeilijkheden, waarvan de
schoolgang er een is. Opdat de kinderen zonder
onderbreking onderricht kunnen krijgen, heeft nien
bij de scholen internaten ingericht. Vele ouders
kampei en gedurende de schooltijden dicht in de
buurt. Naar gelang de afstand komen de kinderen
te voet, te paard of op een kameel naar school.
Ik raak in gesprek met Bat-otsjir: „Onze kinde
ren hebben het goed", begint de oude. „Kijk eens in
welk een prachtig gebouw zij leren. Vroeger was
er maar één zo groot huis in heel Mongolië. Daarin
woonde de Bogdo-gegen, het geestelijke en wereld
lijke hoofd van Mongolië, in het westen beter be
kend als de Hoek-toe-toe. Ook ik droomde eens van
leren. Ik was toen een jongen van Tsetserleg. Er
was daar een klooster. De abt, Dzain-gegen, was
een oude, rijke, maar gierige man, die naar wille
keur over het lot van duizenden herders beschikte"
Bat-otsjir stroopt de lange mouwen van zijn boven
kleed op, trekt uit de schacht van zijn goetoeli-
rijlaarzen, waarvan het voorste gedeelte naar boven
is gebogen, een dunne pijp met een metalen kopje,
vult het en begint te roken. Terwijl hij de rook
tussen zijn tanden uitblaast, vertelt hij verder:
„Toen mijn vader stierf nam de abt ons het vee af.
Tegen mij zei hij: ik hoor dat jij leren wilt, Bat-
otsjir. Ga naar Oerga, daar is een school. En ik ging.
In Oerga bestond toen de enige school van heel Mon
golië en daar leerden, zoals ik ontdekte, alleen de
kinderen van de rijken. En niemand had er voor een
arme wees wat over. Dus keerde ik maar weer terug
naar Tsertserleg. Toen ik bij de abt kwam om een
baantje als hulp-herder, vroeg hij nijdig: „Heb je
zo'n haast om te leven Bat-otsjir?" Hij hield mij een
lama-predikatie voor en daarop las ik: Het is beter
te lopen dan te rennen, het is beter te staan dan te
lopen, het is beter te zitten dan te staan, het is beter
te liggen dan te zitten, het is beter te slapen dan te
liggen, het is beter te sterven dan te slapen. Dat was
de wetenschap, die de lama's ons toen inpompten.
Lezen en schrijven heb ik pas nu geleerd".
De bel luidt. Bat-otsjir haast zich naar het onder-
wijzersvertrek. Ik zoek de directeur op. Hij vertelt
mij dat tegenwoordig alle kindex*en in Mongolië naar
school gaan. In dit land staan nu ongeveer vierhon
derdvijftig scholen. (Uit het Russisch)
snoeren van barnsteen en gepolijst dioriet. En er was haar
gouden diadeem.
Het diadeem is een sieraad, zoals een edelsmid het maar een
maal in zijn leven vermag te componeren, een glanzend gepo
lijste, hoefijzervormige ring, die hoog om het hoofd sluit en ein
digt in twee gouden ballen vóór de oren. Deze ballen zijn ver
sierd met een verfijnde ornamentiek en worden bekroond door
twee kleine, gevleugelde paardjes, zo fijn bewerkt dat ze in
onze tijd waarschijnlijk niet meer gemaakt kunnen worden. Het
is een sieraad, dat alleen door een prinses gedragen behoort te
worden, zo vorstelijk is het van allure, zo geraffineerd van een
voud, zo meesterlijk van bewerking. Is het een wonder dat men
de dode prinses dit sieraad meegaf in haar graf?
Waar de diadeem oorspronkelijk vandaan kwam, bleef een open
vraag. Geen tweede werd er ter wereld ooit gevonden. De vorm
er van is volkomen onbekend. Maar wel heeft men uit de paard
jes geconcludeerd, dat het sieraad waarschijnlijk Graeco-Scy-
tisch is, dat wil zeggen dat het uit zuid-Rusland zou stammen,
waar meesters van de goudsmeedkunst werkten.
De Schat van Vix werd gevonden tussen modder en stenen in
een bocht van de Seine, een arm en karig land. Maar uit het
duister van het verleden trad daar een Keltische prinses te voor
schijn om ons iets te vertellen van haar eigen tijd.
BOB TADEMA SPORRY
De tekening, door Auke A. Tadema, boven dit artikel laat
enkele details zien van de versiering van de grote vaas van Vix,
de op het kaartje aangegeven vindplaats. Boven: de Gorgonen-
kop aan de oren van de vaas. Onder: details van de paarde
koppen van het randfries. De gouden diadeem werd rond de
schedel van de gestorven prinses gevonden.
(Van onze correspondent in Brussel)
De verregend^ zomer en de temperatuur, die in ieder opzicht
beneden peil is, blijken het toeristische verkeer in België niet
te hebben lam gelegd, zoals door vele autoriteiten op toeristisch
gebied en door hoteliers, pensionhouders en allen, die van de
vakanties van anderen moeten leven, werd gevreesd. Blijkens
gesprekken die wij in Oostende, Knokke en De Panne, de be
langrijkste badplaatsen van de Belgische kust voerden, komen
de mensen toch naar de kust. De regen schrikt de buitenlanders
niet af. De Belgische kust en het binnenland zijn dit jaar druk
bezet door de Franse toeristen. Een van de redenen is dat België
momenteel goedkoper is dan Frankrijk, althans voor een groot
aantal artikelen, terwijl de dagjesmensen meer en meer gebruik
maken van de autocars, die geregeld uit Noord-Frankrijk naai
de Belgische kust en de kunststeden rijden.
BEZIERS (U.P.) Een groep jonge
grotverkenners heeft bekend gemaakt,
dat zij een nieuwe reeks pré-historische
grotschilderingen hebben ontdekt, de twee
de ontdekking van die aard in Frankrijk
gedurende deze zomer. De groep zegt, dat
een nader onderzoek van zijn ontdekking
door deskundigen van het pré-historische
tijdperk ingesteld, zou hebben aangetoond,
dat deze wandschilderingen uit het paleo-
litische tijdperk dateren, ongeveer 20.000
jaren geleden. Zij bestaan uit geschilderde
dieren en teken-graveerwerk in de zachte
rotswanden van de grot.
De ontdekking is gedaan in '11 goed verbor
gen grot in de vallei van de Jaur, dicht in
de buurt van deze stad. De jeugdige ont
dekkers hebben nog verteld, dat zij ook
fragmenten van menselijke beenderen op
de grond van de grot hebben gevonden en
verspreide stukken van potten en kannen
van zware klei gemaakt.
In de ruim honderdduizend bioscopen die
de wereld rijk is, weerspiegelt zich onop
houdelijk heel het denken, streven en han
delen van de mensheid. Het is vanuit dit
gezichtspunt vooral dat het Nederlandse
Filminstituut te Amsterdam besloten heeft
dit jaar voor de academische studieweek,
die van maandag 24 tot en met donderdag
27 september in Utrecht wordt gehouden,
als thema te kiezen: „De bioscoop: tech
nisch - sociaal - cultureel". De bioscoop als
maatschappelijk instituut beïnvloedt het
leven in vele opzichten: het vult niet alleen
de vrije tijd van zijn bezoekers, maar
vormt, vervormt of misvormt het patroon
van hun gedrag of tenminste dat van hun
denken. Ook de technische evolutie, die cie
bioscoop doormaakt, speelt in deze maat
schappelijke werkingssfeer een rol van be
tekenis. Zo zal tijdens deze studieweek de
vraag worden behandeld, of het witte doek
van onze bioscopen met een andere opper
vlakte (door cinemascope of cinerama) ook
een nieuwe geestelijke dimensie krijgt.
Over deze zaken zullen een aantal voor
aanstaande buitenlandse en Nederlandse
filmdeskundigen het woord voeren. Van de
buitenlanders noemen wij prof. dr. H.
Metzger, hoogleraar aan de universiteit van
Münster, en Gilbert Cohen-Séat, directeur
van het „Instituut de filmologie" van de
Sorbonne te Parijs en een van de grond
leggers van de filmwetenschap. De Neder
landse sprekers zijn: mr. D. Bijdendijk,
drs. H. van Wieringen, J. Roelands, A. van
Domburg, J. Pront, J. L. van Leeuwen en
H. Wielek. Op 24 en 27 september zullen de
premières gegeven worden van nieuwe
speelfilms, met een bijprogramma van Ne
derlandse documentaires. Men kan zich als
deelnemer opgeven bij het Nederlands
Filminstituut, Van Eeghenstraat 77, Am
sterdam-Zuid.
Audrey Hepburn zal een mannelijke
rol krijgen in een nieuwe film. Zij zal de
jonge prins van Reichstadt spelen in een
film, die zal zijn gebaseerd op het toneel
stuk „l'Aiglon van Rostand. De opnamen
voor de film beginnen in de lente.
PARÜS
oonoocwe
MARSEILLE