VOGELS IN DE TREIN ONDERWIJSRECORD ZONDER WEERGA Calle Mayor KORT VERHAAL DOOR FERDINAND LANGEN Radio en nieuwe muziek Les-lees-beeld-tabellen Liefde is drieëndertig ONZE PUZZEL FRANSE HOENDERS „HA USSEREN" Dr. F. Laubach leerde zestig miljoen mensen zowel lezen als schrijven )OOCX>COOOOOO<X)OOCXXX)OOC yMooooocwoooooooaxxxx KRUISWOORDPUZZEL Horizontaal: 1. stijgwerktuig, 3. deel van het schaakspel, 5. melkschaap, 7. gem. in N.H., 9. voorzetsel, 11. oudste bijbelvertaling, 13. ambacht, 15. eer, 16. vis, 18. boom, 20 be delaar, 22. vis, 23. wang, 24. druivensap. Verticaal: 1. ijzeren ovenkrabber, 2 geslo ten, 3. rennbaan in een circus, 4. slaapziekte, 6. uitroep, 7. wrok, 8. schaker van Helena, 10 meisjesnaam, 12. water in Z.H., 14. tap met een sleutel, 16. jachthond, 17. groente, 19. wijnsoort, 21. zijtak Saaie. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7.50, 5 en 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplos sing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soenda- plein, in IJmuiden Kennemerlaan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding „Puzzel". De oplossing van de vorige puzzel: Een goede buur is beter dan een verre vriend. De prijswinnaars zijn: J. Kunlze, Dahlia straat 12, Haarlem, 7.50; W. Boers, Esdoorn kade 27, Heemstede 5.C. H. Nieuwen- huizen, Sterrebosstraat 48, Haarlem, 2.50. Het vraagstuk van de hedendaagse mu ziek in de geluidsomroep is niet een pro bleem van vandaag of gisteren, maar alle vellen die erover zijn volgeschreven en alle discussies ten spijt is het nog steeds actueel, zelfs wanneer men ervan uitgaat, dat het „kunstmatig" in het leven is ge roepen. Volgens het hoofd van de muziek afdeling van de omroep voor het Duitse taalgebied van Zwitserland, de als compo nist van een „Concert voor jazzband en orkest" bekend geworden Rolf Liebermann, zijn voor het voortbestaan van het vraag stuk ook die programmasamenstellers ver antwoordelijk, die elk stuk dat na 1900 is geschreven in de radio-uitzending vooraf doen gaan door een N inleiding van tien minuten, waardoot de luisteraar de indruk krijgt niet met mu ziek te doen te heb ben, maar met een even verheven als ingewikkeld, in elk geval voor de buiten staander volkomen onbegrijpelijk stuk denkwerk, zodat hij in geestelijke deemoed zijn toestel onmiddellijk uitschakelt. Een andere geliefde oplossing, aldus Lieber mann, bestaat erin hedendaagse muziek op een tijdstip te geven waarop iedereen al naar bed is. De omroep heeft dan toch zijn culturele taak volbracht en tegelijkertijd niemand geërgerd. Intussen trekt deze om- roepdeskundige zich niets van het lawijt omtrent een „teveel" of een „tekort" aan moderne muziek aan. Hij gaat ervan uit, dat men, juist door de hedendaagse com ponisten uit het programmapatroon van de normale concerten te lichten om ze onder een apart motto te rubriceren, de scheiding tussen „klassieke" en „moderne" muziek ten onrechte in de hand heeft gewerkt. Met deze onderscheiding wordt dan tevens bewezen geacht, dat de luisteraars voor de reeds gestandaardiseerde klassieken wel belangstelling opbrengen, voor de moder nen niet. Maar ook dat is onjuist. De draadomroep is in Zwitserland zeer in zwang en bestudering van de netbelasting gedurende twee jaren heeft duidelijk ge maakt, dat er voor de beste concerten met een bekend repertoire, zoals de uitvoerin gen tijdens de Luzerner en de Salzburger muziekfeesten, niet meer belangstelling be staat dan voor concerten met een progres siever programma. Voor Zwitserland raamt Liebermann het aantal belangstellenden voor serieuze muziek op niet meer dan tien percent van het aantal luisteraars. Een enquête in België wees uit, dat zestig per cent van de handarbeiders en tweeënveer tig percent van de hoofdarbeiders nooit naar symfonieconcerten luistert. Van de handarbeiders luistert zevenentachtig per cent nimmer naar kamermuziek, voor de hoofdarbeiders bedraagt dit aandeel drie enzeventig percent. Daarentegen luistert eenentachtig percent van de hand-en twee- Voor de microfoon IK STAPTE op een morgen in de trein en nam plaats in een coupé waar nog twee andere reizigers zaten. Een norse man met een donker, somber gezicht had zich bij het raampje neergelaten. Op dezelfde bank, maar meer naar het middenpad, zat de tweede passagier, een bejaard heertje, dat zich half achter een krant verschool. Ik nam tegenover de sombere man bij het raampje plaats, stak een sigaret op en keek naar buiten. Wij zullen nog geen tien minuten hebben gereden, toen ik vogeltjes meende te horen. Ik keek naar het landschap, dat aan ons voorbij gleed. Weilanden, die onder een dikke witte vacht lagen, want het was februari en het had daags te voren behoor lijk gesneeuwd. Het was bijna niet in te denken dat het geluid van vogels van buiten zou komen. Steeds sterker hoorde ik het gekwetter van vogeltjes. Ik begon mijn medepassagiers er op aan te kijken. De norse man tegen over mij trachtte te slapen, maar het wilde hem blijkbaar niet erg gelukken, want hij trok telkens ontevreden met zijn onderlip. Het bejaarde heertje, dat er zeer onschuldig uitzag, zat rustig de krant te spellen. Ik haalde mijn schouders op en begon mij lichtelijk onbehagen te voelen. De trein stopte reeds spoedig, bij het eerste station dat wij passeerden. Er kwam niemand bij ons in de coupé en er stapte ook niemand van ons uit, zodat wij nog steeds met ons drieën waren, toen de trein zich weer in beweging zette. Ik had het gekwetter van de vogeltjes even niet gehoord, maar toen wij weer reden, begon het lieve leven opnieuw. Het was bepaald enerverend. Ik werd er on rustig van, drukte mijn sigaret uit en stak een nieuwe op. „Hoort u het ook?" waagde ik tenslotte tegen mijn norse buurman op te merken. „Wat?" kreeg ik grommend ten antwoord. „Die vogeltjes", zei ik. „Het lijkt .wel of we hier in een volière zitten". De man kwam uit zijn halve lighouding overeind. „Dat is niks", sprak hij kort. „Maar hoort u het dan niet?" hield ik aan. „Gebruik je nuchter verstand", zei de man. „Waar zouden hier vogels kunnen zitten? Nou?" Hij keek mij dreigend aan. Even later keken wij allebei naar het oude heertje, dat een blad van zijn krant omsloeg en verder las. Het gekwetter duurde voort. „Laat je nou niet in de luren leggen", waarschuwde de man mij, „want ik verzeker je, daar is het om begonnen. Wat mij persoonlijk betreft, ik heb wel geleerd uit te kijken". Ik zweeg. „Zo is het toch in dit leven gesteld", ging de man ontevreden voort. „Als je niet uitkijkt, als je je nuchter versland niet laat werken, wordt je zó in de maling genomen. De mensen zijn er op uit om elkaar in de maling te nemen, 't Is bedroevend dat ik het zeggen moet. Maar zo is het toch. Nou, aan mij zullen ze een kwaje hebben. Vogels! Hier in de trein vogels! Ik moet er om lachen". De man lachte er echter in het geheel niet om. Hij keek mij zo nijdig aan, dat het mij beter leek ook nu het zwijgen er toe te doen. Ik voelde mij alles behalve op mijn gemak. Ik bleef zwijgen. Ik stak een nieuwe si garet op en het gekwetter van de vogels hield aan. Het was erg irriterend. „Vogels", herhaalde de norse man nog eens verachtelijk, „hier in de trein vogels. Ja ik zal me in de nek laten kijken, 't Is niks natuurlijk. Gewoon niks". Hij gleed weer achteruit en legde zijn hoofd tegen het raampje. Na enige tijd sliep hij snurkend. EEN POOSJE later schoof het oude heertje naast mij op de bank. Hij had zijn krant opgevouwen en in een zak van zijn jas gestoken. „Die meneer daar was nogal boos hè?" vroeg hij zacht, terwijl hij naar mijn overbuurman knikte. „Ja, ik geloof het wel", zei ik. „Maar hij had toch ongelijk", zei het oude heertje, „er zijn hier wèl vogels. Beslist wel". „Hoe weet u dat?" vroeg ik. „Omdat ik ze zelf bij mij heb", zei het oude heertje met een verlegen lachje. „Ja, ik had het daarstraks al willen zeggen, maar die meneer deec! zo kwaad„Bij u?" herhaalde ik verbaasd. Het oude heertje knikte. „Wilt u ze eens zien?" vroeg hij uitnodigend. Ik werd nieuwsgierig. „Ja graag", zei ik. Het heertje pakte een tas, die naast de bank stond, zette die op zijn knieën en deed die langzaam open. En werkelijk, hij haalde er een vogel uit. En geen mus of een parkietje, nee, iets heel bijzonders. „Dat is een Isis", zei hij een beetje trots. „Een wat?" vroeg ik. „Een Isisje. Komt oorspronkelijk van de Caribische eilanden. Vindt u hem mooi?" „O ja" zei ik maar. „Ik heb er nog een bij mij. Niet zo mooi als deze. Wilt u die'ook zien?" Ik knikte. „Ja, toe dan maar". Hij verdiepte zich weer in zijn tas en kwam inderdaad met een tweede vogel te voor schijn. Minder kleurig dan de eerste, maar toch ook iets heel aardigs. „Het lijken wel paradijsvogels", zei ik. „Nee", zei het heertje, „die zijn groter, geloof ik. Maar misschien hebben ze er toch iets van wat de kleuren betreft". „Wat de kleuren betreft zeker". Ik wist het niet. Ik had nooit in mijn leven paradijsvogels gezien. Maar de vogels, die ik zag, waren zo mooi, dat ze althans iets met het pa radijs te maken moesten hebben. Eén ervan was op de schouder van het oude heertje gevlogen en de ander zat nog steeds op zijn hand. „Waar gaat u met die vogels naar toe?" vroeg ik. „Naar mijn dochter", zei hij. „Ik ga een dagje naar mijn dochter. Altijd als ik op reis ga, neem ik ze mee". „Is dat niet lastig?" vroeg ik. „Lastig? O nee. Ze doen toch niemand kwaad?" Ik schudde mijn hoofd. De deur van onze coupé ging open en er trad een jonge, bleke conducteur binnen. Eén van de vogels probeerde juist voorzichtig wat door de coupé rond te fladderen en de ander hipte over de half lege bank tegenover ons. De conducteur stond stil, keek heel verbaasd naar de vreem de vogels, wreef zijn ogen uit en ging toen weer weg, zonder een woord te zeggen. Waarschijnlijk dacht hij, dat hij nog liep te dromen of aan hallucinaties leed. „Boven dien", vertelt het heertje onverstoorbaar verder, „woon ik alleen. Als ik de vogels zou achterlaten, zou er niemand zijn om voor ze te uorgen". Wij praatten verder over de vogels en ik vernam hoe ze gevoederd dienden te worden, wat ze te eten kregen en welke bijzondere eigenschappen ze aan de dag legden. Kortom, ik kwam in korte tijd alles van de Isisjes te weten. NA EEN HALF UUR stopte de trein opnieuw. De norse man tegenover ons werd wakker. Hij zuchtte, rekte zich uit en ging staan. Op dat ogenblik viel zijn oog op de vo gels. Eén er van zat nu boven op de hoed van de oude heer en de ander was weer op zijn schouder gaan zitten. „Wel", stotterde de man, ,wel verdraaid! Wat heeft dat te betekenen?" „Niets, helemaal niets", zei ik. „Maar dat zijn toch vö- gels!" riep de man ontdaan. „Welnee", zei ik, „hoe komt u er bij. Dat is niks. Nee, gebruik uw nuchter verstand nou eens. Vogels hier in de trein! Kom laat u zich nou niet in de luren leggen. Het is niks bijzonders. Gewoon niks. De man keek mij een ogenblik aan. Hij werd erg rood en ik dacht dat hij wou gaan vechten, maar dat ging ge lukkig niet door. Hij schoot woedend in zijn jas en sloeg de coupédeur met een hevige klap achter zich dicht. Ik denk wel dat zijn zelfvertrouwen een schok heeft ge kregen. Ja, als je er ook van overtuigd bent dat niemand en niets in dit leven je meer bij de neus kan nemen, dan loop je die kans natuurlijk. (Nadruk verboden) Ö3203D3C00000030C>OOXX>X030CCOOCOOOCOX>D3D»30000>300aXX»30a OCO33MO0(X>0aXXXXX>»»»5000000530CXXXXO3330C>aX>0aX»CO3XO33O^>00000000D»0OCOD30»000OX)t>XO33a>J00«XXX»K)Ó envijftig percent van de hoofdarbeiders voortdurend naar de liedjes-van-de-dag. In Nederland luistert, volgens de in 1954 ge publiceerde enquête „Radio en vrije-tijds- besteding", vier percent van de bevolking naar als regel niet al te „zware" orkestcon certen en één percent naar kamermuziek. Een Franse luisterstatistiek geeft voor de toekomst evenwel hoopvoller uitzichten. Daaruit blijkt namelijk dat van een aantal ondervraagde gezinnen twaalf percent der vaders belangstelling voor de opera had, maar zeventien percent der zonen, achttien percent der moeders, maar negenentwintig percent der dochters. De symfonieconcerten werden door elf percent der vaders be luisterd, maar door achttien percent der zonen, zestien percent der moeders, vijf entwintig percent der meisjes. Voor de pianorecitals luiden de cijfers: vaders: negen percent, zonen vijftien percent, moe ders achttien percent, dochters dertig percent. Deze cijfers nu bevestigen een axioma, namelijk de stelling, dat kunstgenot voor behouden blijft aan een betrekkelijk kleine groep in de bevolking. De grote massa is voor kunst niet te porren, om het even of het nu om muziek, toneel, ballet of beel dende kunst gaat. Het is daarom ook on juist de geringe belangstelling voor muziek van deze tijd te wijten aan de „dissonan ten". Een muzikaal ongeschoold mens kan door de spanningen van Strawinsky's „Sacre du printemps" worden gegrepen, terwijl hij bij Bach's Kunst der fuga in slaap kan vallen. Gaat men van deze pre misse uit, dan wordt de taak voor de pro grammasamensteller aanzienlijk eenvou diger. Hij behoeft zijn muziekuitzendingen nog slechts te richten op een kleine, maar vaste kern van belangstellenden en hij kan hen het meest gerieven door het beste te bieden wat er geboden kan worden. Hij kan dat met des te meer vrijmoedigheid doen, omdat die paar percent van de bevolking toch altijd nog een massaal auditorium vor men. Men kan er zeker van zijn, dat in Nederland ongeveer 225.000 personen op serieuze orkestconcerten afstemmen en toch altijd nog 90.000 op kamermuziek: Dat is meer dan de meest optimistische impre sario in zijn stoutste dromen kan ver wachten. De „dissonanten" welke in som mige oren blijkbaar in de moderne muziek zo afschrikwekkend klinken, kunnen voor een belangrijk deel worden verklaard uit de eeuwenlange gewenning van de bevol king van West-Europa aan het diatonale stelsel. Zodra men daarvan los komt in die zin, dat men weer oor krijgt voor andere klankgebieden, zullen heel wat hedendaag se composities voor menigeen verstaan baarder worden. Voorlichting, niet over incidentele werken maar over het wezen van de muziek als zodanig, lijkt dan ook bijzonder nodig. Wij hebben dan ook met genoegen vernomen, dat de N.C.R.V. een reeks lezingen door ir. Henk Badings gaat uitzenden onder de programmatische titel „Wij bouwen muziek". Het is te hopen, dat deze voordrachten meer zullen zijn dan een popularisering en een schematisering van een in feite ingewikkeld proces. Een dergelijke voorlichting kan pas blijvende vruchten afwerpen wanneer men tot de kern van de zaak zelf doordringt. De toe komst van de muziek, welke bepaald wordt door de verhouding tussen publiek en scheppende kunstenaars, is die moeite wel waard. J. H. BARTMAN In het concert, dat het Radio Philharmo- nisch Orkest onder leiding van Bernard Haitink zondag 16 september voor de KRO verzorgt, zal de Franse cellist Jean Decroos, de nieuwe cello-solist van het orkest, voor het eerst optreden. In het programma van Franse componisten werkt Decroos mee aan het Celloconcert van Honegger. (Van onze correspondent in Parijs) Van 21 januari tot 20 maart 1957 zal in Parijs een cursus worden georganiseerd voor landbouwdeskundigen, veeartsen en andere geïnteresseerden over voedingspro blemen voor koeien, kippen, varkens en andere huisdieren. Sedert twintig jaar houdt het Franse nationale agronomische instituut, die de cursus voorbereidt, zich ai met deze problemen bezig en in 1930 publiceerde de directeur van het Parijse instituut voor zootechniek, professor Leroy, reeds een uitvoerige studie over dit onder werp. Aan zijn instituut is trouwens een klasse verbonden waaraan de Franse re gering en het syndicaat van veevoer- producenten ieder een subsidie verlenen en waar die doelmatiger voedingsmethoden voor allerhande huisdieren onderwezen worden. Een der leerkrachten van de cur sus waarvoor al een veertigtal leerlingen is ingeschreven, professor Delage, heeft in dit verband frappante cijfers genoemd. Ge middeld geeft een Franse koe ongeveer zesentwintighonderd liter melk per jaar. De ervaringen hebben echter uitgewezen dat dankzij een beter geëquilibreerde voed selvoorziening waarbij vooral meer mine rale stoffen worden toegediend, die pro- duktie gemakkelijk tot drieduizend liter is op te voeren. Bij de kippen is volgens deze zelfde methode het aantal eieren per jaar zelfs te verdubbelen en van tachtig negentig tot honderdvijftig honderdtach tig te verhogen. Daarmee komen de Franse hoenders dicht in de buurt van hun Skan- dinavische zusters, die, zo onthulde de professor, recordcijfers van tweehonderd a tweehonderdvijftig eieren per jaar be reiken. Maar de promotoren van de Franse „zootechniek" weten dat zij zich nu op de goede weg bevinden en door de toepassing van Gaylord Haussers principes op de voedingsmethoden van de Franse vee stapel hopen ze de achterstand van de nationale produktiecijfers spoedig in te kunnen lopen. Spanje is in het filmfestival te Venetië uitstekend voor de dag gekomen. Er is een tijd geweest en die ligt nog niet eens zo ver achter ons dat dit land in de fes tivals geen voet aan de grond kreeg, omdat het uitsluitend met slecht-gefilmde melo drama's en dilettan terige folkloristische samenraapsels aan de wedstrijden deelnam, maar er is heel wat veranderd! „Cala- buch", de film van Berlanga, noemde ik al in mijn slotarti kel. Nu moet daar aan „Calle Mayor" (Hoofdstraat) worden toegevoegd, een werk van J. A. Bardem, die men in ons land kent van „De Dood van een Wielrijder". „Cal le Mayor" deelde, zo als Lk al schreef, de prijs van de Interna tionale Bond van Filmrecensenten met „Gervaise" van René Clement. Spelend in een Spaanse provincie stad vertelt „Calle Mayor" van een afschuwelijke grap van wat jonge mannen, die zich vervelen. Een van hen zal „voor de aardigheid" een on getrouwd meisje van vijfendertig jaar het hof maken. Het komt zelfs tot een verlo ving. Dan weet de jongeman zich geen raad meer en moet een vriend het meisje vertellen, dat de liefde waarin ze geheel was opgebloeid slechts geveinsd was. Het verhaal herinnert enigszins aan Marty, waaraan 't werk mede doet denken, doordat Betsy Blair evenals in Marty in deze film de vrouwelijke hoofdrol speelt in een soortgelijke rol. Men kan hier dan ook horen spreken over „gebrek aan oor spronkelijkheid". Hoofdzaak echter lijkt mij, dat Bardem dit verhaal verfilmde met bijzonder veel vakmanschap, met gevoel voor sfeer, met veel kundigheid in de ty pering van milieus en met een voortreffe lijke spelleiding, zodat men die herinne ringen aan een andere film gaarne op de koop toeneemt. Er zijn in de toneellittera tuur trouwens tal van gevallen, dat ver schillende auteurs hetzelfde onderwerp, dezelfde stof behandelen Shakespeare baseerde zijn stukken herhaaldelijk op werken van anderen en ik zie niet in, waarom dat niet ook nu en dan in de cine matografie zou mogen gebeuren. Van een direct ontlenen is bovendien geen spïake. Het gaat meer om een verwantschap in het onderwerp. Betsy Blair en Bardem, beiden In persoon aanwezig, kregen ovaties. De bijval gold stellig ook de wijze, waarop 2 José Suarez de rol van de hofmakende jon geman speelde. JAN KOOMEN Betsy Blair EEN AMERIKAANSE deskundige voor de bestrijding van het analfabetisme heeft in de laatste kwart eeuw ongeveer zestig miljoen mensen leren lezen en schrijven. Zij woonden in tachtig verschillende landen en spraken meer dan twee honderdvijftig talen en dialecten. Dr. F. C. Laubach zo heet die onderwijsmatador bereikte dit record door ge bruik te maken van een door hem uitgewerkt fonetisch sys teem en door aan zijn leerlingen de eis te stellen, dat elk hunner na volbrachte leertijd een familielid, vriend of dorps genoot de kunst van lezen en schrijven zou onderwijzen. DE WERELD telt thans ongeveer twaalfhonderd miljoen anal fabeten. Laubach is thans tweeënzeventig jaar oud. Dit zijn de redenen, waarom hij hoewel hij reeds meer mensen bevrijdde van de vloek van het analfabetisme dan wie ook in de geschiede nis haast wil betrachten met zijn werk. Hij staat op het standpunt, dat lezen en schrijven fundamenten zijn van de be schaving. Hij is voorts van oordeel, dat bestrijding van het anal fabetisme de handhaving der wereldvrede ten goede komt. In 1929 begon Laubach zijn strijd tegen het analfabetisme. Hij was toen zendeling op de Filippijnen en maakte een grondige studie van de taal der Moro's, het Maranaw, dat behoort tot de Maleise talengroep. De Moro's waren toen nog vrijwel allen analfabeten. Thans is dit, dank zij Laubach's lessen, anders. Hoe is het fonetische systeem, dat de „record-onderwijzer" gebruikte? Laubach begon met hulp van enige goede kenners van het Maranaw een lijst van grondklanken op te stellen. Het Maranaw telt er zestien. Een dier grondklanken is ma. Laubach koos een algemeen bekend en gemakkelijk uit te beelden Mara- nawwoord, te weten mata, dat oog betekent. Hij.liet zijn teke naar twee ogen met wenkbrauwen tekenen. Hij koos mata, om dat de Romeinse beginleter (de m) op eenvoudige en natuurlijke manier in de tekening te werken is. Door de wenkbrauwen in het midden en aan de zijkanten van een verticale streep te voorzien verkreeg hij een teken, dat bijna een normale m was. De letter m tekende Laubach vervolgens afzonderlijk, dus zon der de ogen. In de geest van de leerlingen ontstond zo de ver binding van de letter m met het beeld, waardoor de eerste let tergreep ma door de m werd gesymboliseerd. Behalve voor de grondklank ma maakte Laubach ook beeld-klank-letter-letter- greep-associaties voor de overige vijftien grondklanken. Laubach had succes. Vrij spoedig merkte hij, dat een volwas sen Moro met behulp van die beeldtabellen reeds na drie lessen alle Moro-woorden kon lezen, ook die, welke hij nog nooit had gehoord. De Moro's ontdekten na korte tijd, hoe gemakkelijk het was om te leren lezen. Toen wilde iedereen het gaan leren. Eerst met tientallen, vervolgens met honderden en tenslotte met duizenden stroomden zij naar de leslokalen. Toen hij eenmaal een aantal „lezers" en „schrijvers" had opgeleid, leerde Laubach hen, hoe zij aan de hand der beeldtabellen anderen konden on derwijzen. Laubach's principe „each one teach one" had niet minder succes dan zijn fonetische methode. Betrekkelijk korte tijd\ nadat hij met zijn onderwijs begonnen was, kon zeventig percent der Moro's eenvoudige geschriften in hun eigen taal DE MARE van Laubach's successen onder de Moro's ver spreidde zich over de Filippijnen en andere landen. Uit vele streken ontving hij toen verzoeken om nadere in lichtingen en samenstelling van beeldtabellen voor verscheidene talen. Laubach begon met zijn krach ten op de Filippijnen te concentreren. In 1934 had hij de les-lees-beeld-tabellen voor twintig op die eilanden gesproken talen en dialecten gereed. Hij knoopte opnieuw de strijd aan tegen het analfa betisme op de Filippijnen en hij had wederom succes. Een jaar later, in 1935, ging hij voor enige tijd met verlof. Op weg naar de Verenigde Staten bezocht hij Singapore, India, Palestina, Egypte, de Libanon en overal waar hij kwam werkte hij met de autoriteiten en onderwijskrachten samen. Steeds weer stelde hij lijsten op van de grondklanken der talen en maakte hij aan de hand van die lijsten en met hulp van deskundige adviseurs beeldlabellen naar het voorbeeld van die, welke hij ter onderwijzing van de Moro's had gebruikt. Conform zijn verwachtingen bleken zowel de Indiase als de in de Ara bische landen gesproken talen moeilijker te „bewerken" dan de Maleise, maar niettemin was de gekozen methode ook bruik baar voor die moeilijke talen. Engels achtte Laubach een der weinige talen, die, praktisch gesproken, met zijn fonetisch sys teem niet onderwezen konden worden. Toch waagde hij de po ging. En hij slaagde er in om dertigduizend Haitianen eenvoudig Engels te leren lezen en schrijven. KORT NA zijn aankomst in New York in 1936 vond Laubach invloedrijke helpers. Zij vormden het „World Literacy Commit tee" (Commissie ter bestrijding van het analfabetisme op aarde). Dit beoogde Laubach's werk zoveel mogelijk te bevorderen. Die commissie financierde vele van zijn reizen naar Afrika, Azië, Australië en Zuid-Amerika, bij voorbeeld. Toen de reismogelijk heden tijdens de tweede wereldoorlog beperkt waren, ging Lau bach naar Mexico, West-Indië en sommige Zuid en Midden- Amerikaanse landen. Ook daar wijdde hij zich geheel aan de bestrijding van het analfabetisme. India met zijn miljoenen analfabeten was een der eerste lan den, die Laubach te hulp riepen. Van 1936 tot heden bezocht hij India achtmaal. Tijdens die bezoeken stelde hij beeldtabellen samen voor negentien van de belangrijkste in India gesproken talen en dialecten. In 1952 zond de regering der Verenigde Sta ten hem naar India voor een campagne van zes maanden tegen het analfabetisme. Thans verstrekt men in vele Indiase staten lessen in lezen en schrijven met als leermiddel de Laubachse beeldtabellen. In 1951 ontving Laubach een uitnodiging van de minister van Onderwijs van Afganistan om het land te bezoeken en de onder- TURIJN (U.P.). Twee Italianen, dr. Carlo Allioni en dr. Ernesto Boella, hebben een systeem uitgewerkt waarmee mensen uit alle landen van de wereld elkaar kunnen verstaan, zonder dat zij de taal van een ander land hoeven te kennen. Het sys teem werkt met cijfers, die de plaats innemen van woorden. Voor Ieder land wordt een codeboek gemaakt. Voor Nederland, Italië, Frankrijk en Engeland zijn zulke codeboeken al gereed. Volgens dit systeem kan men „liefde" vervangen door „33". Dr. Laubach toont hier een leerling in Nieuw Guinea met be hulp van zijn beeldtabellen de mogelijkheden, die hem in staat stellen eenvoudige geschiften in zijn eigen taal te lezen. wijskrachten te leren, hoe zij met zijn systeem het analfabetisme kunnen bestrijden. Aan de hand van het Afgaanse voorbeeld willen wij duidelijk maken, hoe Laubach zo'n anti-analfabe- tisme-veldtocht opzet en uitvoert. Vier mensen vergezelden hem naar de Afgaanse hoofdstad Kaboel: zijn vrouw, zijn zoon, een tekenaar en een kenner der taal (die tevens als tolk dienst deed). De tekenaar moest de beelden tekenen. De taaldeskundige moest zijn kennis gebruiken bij de samenstelling der tabellen en het schrijven van (eenvoudige) boekjes in het Afgaans-Perzisch en Pushtu, de beide talen des lands. In Kaboel kreeg Laubach Afgaanse teke naars, onderwijzers en taaisdeskundigen ter be schikking gesteld. Hij' had een week nodig om de beeldtabellen samen te stellen. Toen begon hij met ze te gebruiken bij het onderwijzen van een aantal Afgaanse rekruten. Geen dezer mannen kon ook maar één woord lezen of schrijven. Na enige dagen waren zij reeds in staat om een paar woorden te herkennen. Na twee weken konden zij hun eerste Afgaanse boekje lezen en begonnen zij simpele briefjes te schrijven. Het ministerie van Onderwijs nam Lau bach's principe „each one teach one" over en drong er bij de soldaten op aan, dat zij, teruggekeerd in hun dorpen, hun fa milieleden en vrienden de kunst van lezen en schrijven zouden onderwijzen. In de afgelopen jaren is het percentage analfabeten in Afganistan inderdaad aanmerkelijk verminderd. THANS IS Laubach het grootste deel van het jaar met een „anti-analfabetismeploeg" onderweg. Zo'n ploeg bestaat uit Lau bach zelf of een van zijn drie voornaamste helpers, een tekenaar, een taaldeskundige voor de „ontleding" in grondklanken en de keuze van de geschiktste beeldwoorden, een technicus voor da stencilmachine, een onderwijzer en een secretaresse. Als zo'n ploeg op volle kracht werkt, kan de operatie in zes weken klaar zijn. Die „operatie" omvat: De beeldtabellen ontwerpen en ver vaardigen, de onderwijzers ter plaatse instruéren in het gebruik der methode, alsmede de samenstelling van twee eenvoudige leesboekjes voor hen, die leerden lezen en schrijven. Laubach's gulden stelregel voor allen, die onderwijs geven aan volwassen analfabeten luidt: „geduld oefenen". Nooit mag de onderwijzer de leerling, die in de regel zijn niet kunnen lezen en schrijven als „minderwaardig" aanvoelt, verlegen maken, in de war brengen of ontmoedigen. Help hem, als hij struikelt (zegt Laubach) en vooral: prijs hem bij de minste vooruitgang. Wijs de volwassen analfabeten op de voordelen, die lezen en schrij ven voor hen later met zich zullen brengen en op de grote per soonlijke voldoening, die zij zullen smaken, als zij beide kunsten machtig zijn. Laubach's mening is, dat ieder mens met een ma tige intelligentie zijn eigen taal kan leren lezen en schrijven. Zijn ervaringen met miljoenen analfabeten gedurende de afge lopen vijfentwintig jaar bewezen de juistheid dier opvatting. Laubach ontving eredoctoraten van zes Amerikaanse universi teiten. Hoge Afgaanse, Haitiaanse en andere buitenlandse onder scheidingen is hij gerechtigd te dragen. In februari 1956 vertrok hij op uitnodiging van enige regeringen en van de Verenigde Naties voor een reis om de wereld met het doel, zoveel mogelijk landen te helpen in hun strijd tegen het analfabetisme. Is dr. Laubach niet op kruistocht, dan houdt hij lezingen of schrijft hij boeken en artikels, die natuurlijk gewijd zijn aan de bestrijding van het analfabetisme. Ook leert hij anderen, hoe zij eenvoudige verhalen en boekjes moeten schrijven ten dienste van de mil joenen nieuwe geletterden, die reikhalzend uitzien naar goede, passende en voor hen (als beginners) leesbare lectuur. Kortom, ondanks zijn hoge leeftijd weet Laubach niet van ophouden nu niet en nooit! zegt hij als het er om gaat, het analfabetis me, die vloek der mensheid met alle beschikbare middelen u te roeien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17