Tleclayo-yLe
Wie ontdekten Spitsbergen
BURGERS
BUITENLUI
EN
ONZE NAMEN
NIEUW STUK VAN HUGO CLAUS GAAT
IN ROTTERDAM IN PREMIèRE
Vlamingen trokken
in massa naar
het noorden
Gedurfder dan „Bruid
in de morgen"
Een Russische schrijver
geeft nieuwe lezing
Uitslag fotowedstrijd
China wil Engels leren
Iets over de Amerikaanse
Universiteitsuitgeverijen
Naar de vrijheid
Grote aanwas
Door K, Badigin
(Van onze correspondent in Parijs)
DE JONGE Vlaamse dichter-schrijver-dramatur.g-schilder Hugo Claus legt de laatste
hand aan een toneelstuk, dat nog dit seizoen onder regie van Ton Lutz door het Rot
terdams Toneel dat ook zijn „Bruid in de morgen" speelde voor het eerst zal
worden opgevoerd.
Claus, dde met zijn Nederlandse vrouw, de filmactrice Ellen Norden, in zijn Vlaamse
geboorteland is teruggekomen, was even in Parijs en bij die gelegenheid hebben wij,
rond de huiselijke dis, het een en ander over zijn toekomstplannen vernomen.
Het onderwerp van het nieuwe stuk, dat
nog geen naam draagt, heeft iets met ban
dieten te maken het verhaal kan voor
lopig beter verzwegen blijven en het is
geschreven in een „epische stijl". Er spelen
een stuk of tien actrices en acteurs in mee
Uit „Punch"
Het Engels als „internationale taal" be
gint nu zowel achter het IJzeren als achter
het Bamboe Gordijn door te dringen. On
langs heeft de B.B.C. aangekondigd, dat zij
haar Engelse radiolessen voor Rusland had
hervat en dat de luisteraars in Rusland om
grammofoonplaten hadden gevraagd als
hulpmiddel bij hun studie. Nu zijn er ook
berichten gekomen van reizigers die uit
Peking in Hongkong zijn aangekomen, dat
zangeres Marie Powers moet schrijven en
die vermoedelijk volgend jaar in Monte
Carlo ten doop zal worden gehouden, als
mede een openluchtspel voor een Benelux-
manifestatie, waarvoor Jurriaan Andries-
sen de muziek zal componeren. En tenslotte
een ander spel voor de stad Gent in de
geest van „Son et lumière", dat in Frank
rijk zoveel opgang maakt.
Hugo Claus heeft met het merendeel van
zijn Vlaamse confraters gemeen dat hij ook
en qua opzet is het iets moderner en ge- e€n zeldzaam boeiend en savoureus vertel-
™/Hnrri^ ler is' enkele-anekdote wil ik u hier
waarin Claus zich, als debuterend toneel- niet onthouden. Ik heb zelden iemand on,t.
schrijver bewust nog enige zelfdiscipline moet die z0 en zo d lezen had
had opgelegd om het publiek bij de eerste a] H CJ die de w*reldlittera_
kenn.smakmg niet met al te geavanceerde t m zijn ho'ofd £chijnt te hebben. Als
Se"Vt°°,r fhet hoofd te f/T, "D1 kind was hij al bezeten door die dorst of
bruid gaat het overigens nog altijd wel die waan a],J van een schrijver of een on_
want d€zer da§e" werde" de derwerp te willen weten. Als knaapje van
ïfnïn 5 Haif A n w Zfï acht of jaar had de aardrijkskunde
Japan verkocht In Holland heeft het stuk hem palfkenJen toen stelde hij eJr een eer
meer dan tachtig opvoeringen beleefd en in al, hocvce] inwJoners heeft
m Parijs wordt de bruid m de regie van de Uruguay> wat de hoofdstad van Roeme-
jonge Pitoeff algemeen tot de opmerkelijke
openbaringen van het vorige seizoen be-
nie, hoe staat het met de grondstoffen-
-J-, voorziening in de Ardennen? zijn antwoord
schouwd. Er staat nog ander werk te k]aaT te h*bben>
wachten, de roman „De koele minnaar",
die momenteel bij „De Bezige Bij" ter perse Veelzijdig
het onderwijs Tn de Engelse0taai op' de Verder°eenaiibreUo\'oornirTo^ra,edieadde
middelbare scholen door de regering wordt Franse componist Francis de Rochefoucault T. T Brussel ook nog een expositie
aangemoedigd en gesteund. in „Aan de beroemde"aanA ^^d/waitSTBelgifche^a"er
een heeft aangekocht. En alsof hij met al
die activiteiten nog niet genoeg om handen
had, heeft hij in zijn woonstad Gent nu ook
nog een drukkerij gekocht, waar hij elke
dag als zetter-directeur een paar uren resi
deert, zodat we bij zijn imposante reeks
van artistieke functies Claus heeft ook
nog toneel gespeeld en geregisseerd nu
dus ook nog het drukkersambacht kunnen
voegen. Een combinatie van faculteiten,
waarvan zelfs de duivelskunstenaar Jean
Cocteau, die tot dusver als ongeslagen re
cordhouder placht te gelden, niet meer
terug zal hebben
OMDAT HET mijn vaste overtuiging
is, dat er meer pedagogen dan kinderen
zijn, heb ik mij altijd verre gehouden
van de handboeken der opvoeding. „Wij
zullen", zo zei ik tegen mijn vrouw,
toen de eerste op komst was, „alleen
doen wat wij ons op het moment dat
wij het doen kunnen veroorloven. We
laten alles afhangen van de omstandig
heden. Of we nu een zoon of een doch
ter krijgen, alleen de omstandigheden
zullen beslissen. Nooit zullen we
onze kinderen slaan. Dat is een heilige
wet. Voor de rest zien we wel hoe het
uitkomt. Als we maar aannemen dat
elke situatie mogelijk is zal geen situ
atie ons boven het hoofd groeien. En
als jij nu nog een kopje thee inschenkt,
Bij wijze van kort verhaal
door Michael Rety
zal ik in de krant kijken welke film er
morgen gaat. Ik wil ook wel thee in
schenken, maar jij kunt de agenda
nooit vinden."
„Schenk jij dan eerst thee in en zoek
daarna de agenda op", zei mijn vrouw.
„Ozei ik.
Mijn vrouw heeft geloof ik, veel
meer oog, voor welke situatie dan ook,
dan ik
DE EERSTE WAS ER. Een dochter!
Een welgeschapen dochter, omdat het
nu eenmaal onmogelijk is, dat ik geen
welgeschapen dochters zou krijgen. Ze
leek op haar moeder. Gedurende het
eerste halfjaar van haar bestaan ge
droeg ze zich zeer onopvallend. Ze at
veel, huilde weinig, sliep 's nachts en
was gedurende enige uren overdag
wakker. Toen echter het eerste half
jaar om was en het tweede begon, ver
anderde ze op slag. Nu sliep ze over
dag, lag 's nachts wakker, huilde van
middernacht tot vroeg-in de morgen, at
weinig en ging voortdurend tegen de
draad onze draad des levens in.
Wij verontschuldigden haar door te
menen dat het haar tandjes waren.
Maar haar tandjes waren het niet. Ze
kwamen nog niet. Toen dachten wij dat
het de inenting was. De inenting bleek
het ook niet te zijn. Toen werden het
onze buren. Onze buren gaan altijd
laat naar bed. Het zijn echte nachtbre
kers. Weldra bleek dat onze buren al
leen daarom zo laat naar bed gingen,
omdat onze dochter zo schreeuwde en
zij toch niet konden slapen. Dus kon
den wij in onze buren ook geen passend
excuus meer vinden en zo moesten wij
wel tot de conclusie komen, dat onze
dochter er een eigen wil op nahield,
geheel tegengesteld aan de onze, een
volmaakt onmaatschappelijke wil, die
wel persoonlijkheid vertoonde ze liet
zich niet nivelleren maar die toch
niet paste in onze tijdrekening, waarin
de dag te zeven uur 's morgens begint
en de nacht, voor wat onze dochter be
treft, geacht wordt te zeven uur in de
avond aan te vangen.
Wij staken dus de koppen bij elkaar.
Hier moest een eind aan komen!
„Laten we beginnen", zei mijn vrouw,
„met overdag een heleboel lawaai te
maken. Lawaai houdt het kind wakker.
Dan slaapt ze 's nachts wel."
Wij maakten dus lawaai. Iedereen
bleef er wakker van behalve onze doch
ter. Babies schijnen verschrikkelijk
hardhorend te zijn op die leeftijd, want
niet alleen dat zij hun eigen huilen niet
horen, ze horen ook niet het gebrul van
anderen. Het was zo'n herrie bij ons,
dat iedereen in de straat ons met schele
ogen van de hoofdpijn aanzag.
Maar onze dochter sliep er doorheen. Ze
sliep een gat in de dag en we konden
het niet dichten.
„Een speen", zei ik.
We kochten een speen en stopten die
rond het middernachtelijk uur in haar
mond. De speen bleek een succes. Onze
dochter was er dol op. Hij beviel haar
zo goed dat ze het om de vijf minuten
als ze hem kwijt was, op een brullen
zette. Mijn vrouw en ik hielden bij
toerbeurt en in estafette een wedloop
naar haar wieg om het ding uit matras
sen, dekens, slopen en lakentjes naar
boven te peuren. Ook de speen bood dus
geen oplossing en tenslotte, na een
kuur met wiegen, zingen, neuriën,
zachtjes en hardop boze en lieve dingen
zeggen, vloeken en sujaën sujaën
betekent met uw dochter op blote voe
ten in een koude kamer in hartje win
ter in de armen lopen, Catharina van
Rennes citerend, tenslotte, herhaal ik,
kwamen wij er toe toch een boek open
te slaan, dat pedagogen louter voor
ouders hebben geschreven, nadat zij
verondersteld worden zelf gelouterd uit
de smeltkroes der kinderverzorging te
zijn opgestaan.
Dit stond in hun boek: „Gij ouders,
gij moet het van iedere situatie afzon
derlijk en in haar samenhang met het
ganse stelsel der opvoeding bekeken,
laten afhangen, welke handelingen gij
stelt. Weest wijs: laat uw besluiten af
hangen van de omstandigheden. Als gij
aanneemt dat geen situatie onmogelijk is
zult gij elke situatie beheersen. Of, in
andere woorden: gij moet aannemen, dat
elke situatie mogelijk is, dan zal geen
situatie u boven het hoofd groeien".
En nu zijn wij op zoek naar nog zo'n
boek waar we het ook maar helemaal
niet mee eens zijn. We zouden er zoveel
voor over hebben er zo een in handen te
krijgen.
DE AMERIKAANSE universiteiten laten
reeds lang boeken drukken, vaak door le
den van de faculteit geschreven, zelfs wan
neer reeds van tevoren kan worden aan
genomen, dat de afzet te klein zal zijn om
de uitgave van financieel standpunt te
rechtvaardigen. Overwegingen van dit
soort hebben geleid tot de oprichting van
uitgeverijen, die boeken publiceren waarbij
de financiële belangen niet op de eerste
plaats staan. Deze boeken worden uitge
geven door de zogenaamde „University
Press". Dit is een onderneming, die bijna
willens en wetens met verlies werkt en
waarvan de verliezen door subsidies, in
hoofdzaak van de universiteit waartoe zij
behoort, moeten worden gedekt.
Er zijn in de Verenigde Staten eenen
veertig universiteiten, die hun eigen uit
geverij bezitten. De produktie van deze
uitgeverijen is zowel in kwantiteit als kwa
liteit indrukwekkend, een twaalfde deel
van alle boeken die in de Verenigde Sta
ten worden uitgegeven komt van de per
sen van de Universiteitsuitgeverijen. Be
trekkelijk weinig boeken worden er in de
natuurwetenschappen gepubliceerd en zelfs
zeer weinig studieboeken. In 1955 vielen
van de totaal negenhorderdveertig uitgege
ven werken slechts vijftien respectievelijk
5.5 percent in deze beide categorieën.
Hun werkzaamheid is voor de Ameri
kaanse wetenschappelijken evenwel veel
groter dan men uit het aantal boeken zou
afleiden, want ze geven honderdachttien
wetenschappelijke tijdschriften uit, waar
onder een groot aantal op het gebied der
natuurwetenschappen. Ook op ander ge
bied wordt belangrijk werk verricht. Zo
kan 2.2 percent van het aantal in 1955 uit
gegeven werken gerubriceerd worden on
der romans, gedichten en toneel. Dit zijn
bij-ondere werken, hetzij omdat zij van
plaatselijk belang zijn, hetzij dat ze in een
bepaald verband staan tot de universiteit.
De Stanford Univers-ty Press publiceert
jaarlijks de „Stanford Short Stories",
waarin korte verhalen en kritieken voor
komen, geschreven door studenten van de
letterkundige faculteit.
Over. het algemeen publiceren deze
universiteitsuitgeverijen in hoofdzaak wer
ken op het gebied der zogenaamde huma
niora en de sociale wetenschappen. In 1955
viel driekwart van de uitgaven in deze
categorieën.
HET ZAL de lezer duidelijk zijn ge
worden, dat uit onze geslachtsnamen
vaak meer blijkt dan hij op het eerste
gezicht wel vermoedde. Vooral de geo
grafische groep legt tot de huidige dag
getuigenis af van de grote aantrek
kingskracht, die de Zeven Provinciën
op de bewoners der omliggende landen
hadden.
DE STREKEN langs onze oostgrens
kwamen reeds ter sprake. Ze leverden
herkomstnamen op als Van Meurs
(Mörs), Kalker (Calcar), Van Dussel-
dorp, Van Krefeld, Warendorf, Van
Bekkum, Van Heek en Bijleveld (Bie
lefeld). Ook de namen IJsenagger (van
Eisenach), Hijdelberger, Hamburger,
Dessauer, Berssenbrugge, Werthcim,
Mannheimer, Frankfort en Merckel-
bach stammen onmiskenbaar uit Duitse
gebieden. Frankrijk is in deze groep
vertegenwoordigd met namen als Van
Toulon, Marseilje, en Belonje (Bou
logne). Verder kennen we de namen
Van Milaan, Van Basel, Altorfer (Zwit
serland), Kopenhagen. Van Lissa (Po
len), Van Praag, Presburger, Van Tole
do en Nederkoorn, welke laatste naam
vervormd is uit de Luxemburgse plaats
naam Niederkorn. Want we zagen reeds
dat uitheemse namen niet zelden ietwat
werden aangepast. Zo werd met Van
Danswijk een herkomst uit Dantzig
aangegeven en stamden de naamgevers
van de families Kantelberg en Linne-
wiel uit Canterbury en Luneville. Niets
ongewoons, in oude stukken kan men
de Engelse stad Plymouth wel vermeld
zien als Pleimuiden en Pevensey als
Breeuwzier, in welke vorm het een Ne
derlandse geslachtsnaam werd.
NADAT ZIJ zich vrijgemaakt had
den, vormden de noordelijke Nederlan
den een toevluchtsoord voor alle ver
drukten. In 1590 arriveerden hier de
eerste uit Portugal verdweven Joden,
later werden zij door duizenden Duitse
en Poolse geloofsgenoten gevolgd. De
herroeping van het Edict van Nantes in
1685 bracht een vloedgolf van Franse
protestanten. In 't begin van de acht
tiende eeuw zochten Zwitserse doops
gezinden een wijkplaats in onze gewes
ten, onder hen bevond Samuel Pe
ter, de stamvader der Meihuizen's, die
in hun naam de herinnering bewaren
aan hun herkomst uit het gehucht van
die naam.
Bij deze om het geloof verdrevenen
voegden zich velen, die hier werkge
legenheid zochten. Al deze vreemde
lingen spraken al spoedig de taal van
hun nieuwe vaderland. Echter, tydens
hun kerkdiensten bezigden de Hugeno
ten het Frans. Dit konden zij te gemak
kelijker dc m omdat zij hier by hun
aankomst enkele Waalse kerkgemeen
schappen aantroffen, in 1563 gesticht
door Frans sprekende uitwijkelingen
uit de zuidelijke Nederlanden. Andere
vluchtelingen spraken Vlaams en heb
ben in niet geringe mate bijgedragen
tot de vorming van onze taal.
MEN MOET niet te gering denken
over de invloed, die deze zuiderlingen
hier uitoefenden. Met name hebben zij
een groot andeel gehad in de bloei van
Leiden en Haarlem. Drie jaar na de val
van Antwerpen (1583) kwamen de
Leidse regenten tot de conclusie „dat
de stadt voor het meeste part bewoont
werd bij vreemdelingen uyt Brabant
ende Vlaenderen". Te Haarlem vestig
den vooral de vluchtelingen uit Arte-
sië en in 1649 werd vermeld dat de
stad niet minder dan tweeëndertig
kringen van doopsgezinde Vlamingen
telde. Uit Gent trokken vierendertig
duizend inwoners naar het noorden,
het aantal uitgeweken Antwerpenaars
was nog groter. Deze „Spaense Braban
ders" brachten tal van geslachtsnamen
mee. Voor zover deze in de geografische
groep thuishoren, legden ze de her
komst der uitgewekenen vast. Om er
slechts enkele te noemen: Van Aer-
schot, Van Antwerpen, Van Belle, Van
Beveren, Van Brce, Van Brussel, Brus
seleer, Van Dammen, Van Doornik,
Van Eeglien, Van Gaveren, Van Gheel,
Hasebroek, Van Iloboken, Van Ieperen,
Van Leuven, Van Lookeren, Luykenaar,
Van Megghelen, Van Namen, Van Pelt,
Sint Nicolaas, Van Tienen, Van Turn
hout, Waterloo en Van Zinn? i (in He
negouwen).
J. G. DE BOER VAN DER LEY
WANNEER DE MENS voor het eerst de rotskust van
Spitsbergen zag is onbekend. De eerste berichten over
die uitgestrekte pool-archipel deden in West-Europa de
ronde na een bezoek in het jaar 1596 door een Holland
se expeditie onder commando van Jan de Rijp en Jakob
van Heemskerk. Maar al lang voor de „officiële ontdek
king" door de Hollanders bezochten Russische jagers en
handelaren geregeld die aan zeebeesten rijke eilanden.
De volgende omstandigheid is van belang. „De ontdek
king" van Spitsbergen door Willem Barendsz, een lid
van de Hollandse expeditie, vond plaats op zijn derde
tocht naar het noorden in 1596. De vraag rijst waarom
de Hollandse schepen op weg naar Novaja Zemlja, op
zoek naar een noord-oost-doorvaart plotseling van koers
veranderden en voeren in de richting van Spitsbergen»
Het antwoord daarop is heel eenvoudig: indien de Hol
landers op hun overige tochten, uit verhalen van Russi
sche zeelieden, geen kennis hadden gekregen van het
bestaan van Zemlja Groemant zouden zij ook nooit van
de voorgeschreven koers zijn afgeweken.
Bekend is ook de brief van de Deense koning Frederik
uit 1576, twintig jaar vóór de „ontdekking" van Spits
bergen door Barendsz. Daarin wordt er op aangedrongen
dat men een Russische stuurman, die geregeld op Spits
bergen had gevaren, in dienst moest nemen om Deense
schepen daarheen te leiden. Die brief bewijst voldoende
de ouderdom van de Russische vaart op die archipel.
Trouwens de naam Zemlja Groemant getuigt van heel
oude bekendheid met die eilanden. Russen, die van
Noormannen van het bestaan van Groenland hadden
gehoord, veronderstelden dat het door hen orotdekte
land Groenland was. Behalve de Hollandse versie van
de ontdekking van Spitsbergen, eisen ook Noorse onder
zoekers de eer van die ontdekking voor hun land op,
maar de door hen aangevoerde bewijzen lijken ons niet
overtuigend. Een verwijzing naar een IJslandse kroniek
uit het jaar 1184, waarin de laconieke opmerking „wij
ontdekten „Svalbard" voorkomt (Svalbard betekent op
oud-IJslands „koude streek"), is niet voldoende, want
niet alleen Groemant kan men een koude streek noemen.
NOG TWIJFELACHTIGER lijkt ons een verwijzing
naar een vermeende tocht naar Spitsbergen van de IJs
lander Torkala in de twaalfde eeuw, waarvan „Saxo
Grammaticus" gewag maakt. Wij houden het voor on
mogelijk dat iemand in die ver achter ons liggende tijd,
onder poolnachtcondities, roeiende en zeilende de kusten
van Spitsbergen kon bereiken en dat nog wel in vier
dagen, zoals „Saxo Grammaticus" schrijft.
Zulke tochten ver uit de kust waren onmogelijk voor
zeevaarders van West-Eurt>pa niet alleen in de twaalfde
eeuw maar nog veel later. De onvolkomenheid in de con
structie van hun schepen en hun gebrekkige navigatie-
techndek lieten slechts kustvaart toe. Zo konden de ont
dekkers van Spitsbergen alleen lieden zijn, die geleerd
hadden in de open zee te navigeren. Zoals wij hierna
zullen zien. gelukte het Russische jagers op zeebeesten,
gebruik makend van de veranderlijke rand van het pak
ijs in de Barendszzee om tochten van honderden mijlen
uit de kust te maken. De handel van de inwoners van
Novgorod in walrusivoor is van ouds bekend. In de
Witte Zee waar walrussen vandaag haast niet meer voor
komen, moeten ze in oude tijden zeer talrijk zijn ge
weest en waaraan heden nog vele geografische benamin
gen herinneren, zoals Walrus Zandbank, Walrus Rots-
spoor. Straat Walrus, Walrus Zandtongen en de eilan
den Walrus. Walrus-mannetje en Walrus-vrouwtje.
Met de uitbreiding van de handel van Novgorod rees
ook de vraag naar walrusslagtanden en -vellen met het
gevolg dat die beesten in de Baai van Onegazov ver
minderden in aantal, dat de jagers gedwongen waren
hun expedities uit te breiden tot aan de hals van de
Witte Zee en vervolgens tot haar uitmonding in de
oceaan. Daar zij in de Witte Zee al een goede leerschool
doorlopen hadden in het bevaren van wateren met drijf-
ijs. konden zij zich ook in de Poolzee wagen zonder vrees
voor het ijs of het barre klimaat.
GELIJKTIJDIG MET de jagers uit de Witte Zee zul
len andere Russen naar de oevers van de Poolzee zijn
getrokken, zowel in het westen langs de rivier Kola als
in het oosten langs de Petsjora. Jagers en emigranten,
die nieuwe, onbewoonde kusten bereikten, zochten die
eerst naar zogenaamde walrus-kerkhoven af, waar het
inzamelen van ivoor geen moeilijkheden opleverde. Wal
russen kruipen namelijk aan land om te sterven. Zodoen
de hebben zich in de loop van duizenden jaren op plaat
sen langs de kust op de eilanden opeenhopingen van
hun resten gevormd hele kerkhoven.
Wanneer een slagtand vers is, zal hij op den duur
krom trekken en voorwerpen daaruit vervaardigd, ver
liezen hun vorm en bruikbaarheid. Slagtanden, die jaren
op een „kerkhof" hebben gelegen, worden buitengewoon
sterk en waren daarom ook belangrijk hoger geprijsd.
Welke waarde had in vroeger tijden walrus-ivoor? Be
taalde het voor alle moeilijkheden en gevaren, aan die
verre tochten verbonden? Enkele gegevens hieromtrent
vinden wij in een tiental prijslijsten van pelzen en wal
rusbeenderen uit de jaren 1657/'58 en afkomstig van
handelaren in Jakoetsk. Daaruit blijkt dat zes slagtanden
van middelbare afmetingen, die samen één poed (16.38
kg) wogen veertig roebel kostten, terwijl drie slagtan
den, met een totaal gewicht van 1% poed, negentig roe
bel moesten opbrengen.
Om een idee te geven hoe winstgevend de jacht op
walrussen en de exploitatie van hun „kerkhoven" was,
halen wij hier het geval aan van Semen Dezjnev, een
kozak, die over negentien dienstjaren in totaal honderd
achtennegentig roebel soldij opstreek, terwijl hij, samen
met enkele kameyaden, in betrekkelijk korte tijd in
„het vistandenbedrijf" de somma vandertienduizend-
achthonderd roebel verdiende. Het is nu duidelijk, dat
men toen maar steeds naar nieuwe kusten en eilanden
zocht, waar men nog onaangeroerde vindplaatsen van
„afgestorven ivoor" hoopte te vinden. Een paar poed
grote slagtanden vergoedden met woeker alle gemaakte
uitgaven, het verlies van een vaartuig van middelbare
grootte incluis. Men kan dus zeggen dat walrus-ivoor
voor onze mensen in het noorden dezelfde rol heeft ge
speeld als specerijen en andere schatten van het oosten
in de geografische ontdekkingen van de zeevaarders van
West-Europa in de vijftiende en zestiende eeuw.
HET VERMOEDEN, dat juist dit bedrijf tot de ont
dekking van Spitsbergen leidde, wordt nog gesterkt door
de beweging van het pakijs in de Barendszzee, want aan
de ontdekking van eilanden in de Poolzee moet de ont
dekking van de ijsrand zijn voorafgegaan, dat wil zeg
gen, het begrijpen van de verschijnselen,die met de
beweging van die rand in verband staan. Zoals bekend,
nadert het pakijs in strenge winters de kust van het
schiereiland Kola.
In het oostelijk deel van de Barendszzee drukte het ijs
in april nog tegen de kust van .Moermansk aan in de
buurt van het Heilige Kaap (ten westen dus van de
Witte Zee, vert.), terwijl de ijsrand in het westen al op
ongeveer vijftig mijl ten zuiden van het Bereneiland ligt
en in augustus ongeveer de parallel van de zuidkaap
van Spitsbergen bereikt. Die bewegelijke rand van het
pakijs moet onze jagers in staat hebben gesteld om zich
van de kust „los te scheuren". Op die ijsrand trof men
vaak kudden rustende walrussen aan. Al jagende langs
de ijsrand, dreef men samen met het ijs steeds verder
naar het noorden. De afstand van de Noordkaap (de
Neus van Moermansk, er zijn aanwijzingen in de ge
schiedenis, dat daar eens de grens liep van het machts
gebied der vorsten van Novgorod), tot aan de ijsgrens
bedraagt in juni ongeveer honderdvijftig mijl, een af
stand, die men met gunstige wind in een etmaal kon af
leggen. Drie maanden later ligt de grens van het open
water nogmaals honderdvijftig mijl noordelijker, en wel
bij Hoop-Eiland (vijf bergen).
Wanneer, er toen maar één heldere dag in de maand
is geweest, dan moeten onze mensen onvermijdelijk het
Bereneiland en verder noordelijk Hoop (Vijf Bergen),
Naar aanleiding van „The facts of Love" door
Stanley Wade Baron en „Sunk Island" door
Hubert Nicholson, respectievelijk uitgegeven
door Seeker and Warburg en Heincmann
THE FACTS OF LOVE, geschreven door een jonge
Amerikaanse auteur die jaren in Engeland gewoond
heeft, is het toonbeeld van de geciviliseerde roman:
onderhoudend, intelligent en onbevooroordeeld in zijn
waarderingen. Of dat karakter gunstig of ongunstig is,
hangt af van de stemming waarin men het boek leest.
Soms wel; soms zal men wensen dat het wat hartstochte
lijker en doordringender was, op andere ogenblikken is
men tevreden met deze voorstelling van personages die
inderdaad geforceerd zouden moeten worden om meer
te gaan betekenen. Er is een passage waar de hoofd
persoon, een Amerikaanse jonge diplomaat in Londen,
aan een Engelse relatie „het Amerikaanse meisje" be
schrijft, en die behalve dat meisje het boek karakteri
seert, door op geen enkele wijze aan het verhaal bij te
dragen en de lezer vooral het idee te geven dat hier
bruikbare stof is voor een gesprek in een gezelschap met
Amerikanen. Drama kan er bij deze methode niet van
komen. In het beg-in ontmoeten wij het meisje Lucy, en
krijgen de indruk dat haar eigendommelijke charme in
het centrum van de roman zal staan en hevige conflic
ten te weeg zal brengen, maar zij wordt op den duur
afgevoerd naar een zijspoor. In het midden verloopt de
geschiedenis van de jonge diplomaat met een landgenote
die als actrice naar Londen is gekomen. Zij leven enige
maanden samen, en dan verlaat zij hem en keert terug
naar Amerika, in de overtuiging dat hun verhouding
toch niet duren kan; maar hij bewijst haar tenslotte dat
zij ongelijk had, door zelf ook naar Amerika te gaan en
haar ten huwelijk te vragen.
De redenen waarom de actrice denkt van niet en de
diplomaat tenslotte weet van wel. zouden veel verder
geanalyseerd kunnen worden dan Stanley Wade Baron
doet. maar het geciviliseerde element is nu juist, dat hij
aanneemt dat de lezer wel het vereiste begrip heeft om
er zich nadere motiveringen bij voor te stellen. Het
alternatief zou zijn dat hij niet de voor de hand liggende
motiveringen opgaf, maar andere die hij onvermoed kon
achten. Zulke pretenties heeft hij niet. Hij toont ons een
half dozijn personen die makkelijk herkenbaar zijn voor
iedereen die wel eens de lucht van internationale gezel
schappen heeft opgesnoven, en juist genoeg persoonlijk
heid hebben om dan toch de belangstelling gaande te
houden.
Marianne Croyden, de dochter van de geslaagde en
zelfs bepaald gearriveerde toneelschrijver Robert Croy
den. is een van die aannemelijke verschijningen; Victor
Widgett, de kunstcriticus en wijnkenner, is een tweede,
en A very Nunce, de Amerikaan die „voor Orson Welles
werkt" een derde. De beste van allen als creatie is de
tweede ik van de auteur zelf, de Amerikaanse diplo
maat, te verstandig en te wereldwijs om zich op te win
den behalve een enkele keer wanneer Marianne Croyden
blijk geeft van- een gebrek aan respect voor iemands
persoonlijke vrijheid. Marianne biedt later haar excuses
aan: al deze personen zijn van harte liberaal gezind, en
ont'lenen daar hun beste menselijke waarde aan. Daarbij
leven zij er niet slecht van, zij houden zichzelf bezig en
zij houden zelfs de lezer bezig. De uitgever kondigt The
Facts of Loce zelf aan als een van de meest „enjoyable"
boeken die zij ooit gepubliceerd heeft, en het zal niet
aan lezers ontbreken aan wie het om die eigenschap
dierbaar is.
Wie niet in de stemming is voor het internationale
gezelschap van Stanley Wade Baron, kan er de tegenpool
van vinden in het landvolk van Yorkshire dat in Hubert
Nicholsons Sunk Island optreedt. Dat boek is dus een
streekroman, en biedt dan ook gesprekken in dialect en
Groot Beroen, Tedzj, eilanden van de archipel van Spits
bergen hebben gezien, waarbij zij door de hoge bergen
op die eilanden nog werden geholpen. Bij helder weer
zijn die bergen op een afstand van tachtig tot honderd
mijl te zien.
Toen het kusteiland van Spitsbergen eenmaal was
ontdekt, zal men de hele archipel bij het zoeken naar
„walrus kerkhoven" vlug hebben onderzocht. Wanneer
dat precies is gebeurd, is totnogtoe onbekend, maar wan
neer wij stellen dat wij onze zeevaart in de Poolzee in
de elfde eeuw begonnen, dan kunnen wij gerust aan
nemen dat niet langer dan een eeuw daarna het Beren
eiland en Zemlja Groemant aan de Russen bekend moe
ten zijn geweest.
Toen veel, veel later Hollanders daar landden von
den zij veel hutten en resten van gereedschap, die aan
Russen hadden behoord. Die talrijke materiële vondsten
bevestigen de oudheid, van de Russische bedrijvigheid
aan de kusten van Groemant. Daarentegen heeft men
daar nooit iets gevonden, dat zou kunnen wijzen op de
eenwezigheid van West-Europeanen vóór de 17de eeuw.
open kragen in de wind, de ongewild komische vaste
motieven in dit soort werk, maar maakt ook wel een
eigen geluid. De romancier Richard Church heeft zich
zelfs, blijkens een citaat op de omslag, bijzonder ver
heugd over de kracht en originaliteit ervan: ,de kracht
van de dramaschrijver, en het begrip van de dichter."
Het zou geen enkele zin hebben om Hubert Nicholson
deze lof te ontzeggen, alleen moet erbij vermeld worden
dat zijn eigenschappen toch niet sterk genoeg zijn om de
lezer tot enthousiasme te voeren. Er is een hartig motief
van een onweerstaanbare vleselijke liefde, die hier stevig
in het centrum van het verhaal staat: Roger Wellincroft
trouwt met de zuster van de boerendochter met wie hij
eerst verloofd was, tot misnoegen van zijn familie en de
omwonenden. Deze zuster, Ida, is van een geconcentreerd
vurig temperament dat zeldzaam is in haar omgeving,
en dat Roger ook af en toe aan het schrikken maakt. De
samenwerking van zijn eigen hartstocht en zijn stoere
karakter is niettemin voldoende om hem aan een goed
huwelijk te helpen, totdat Ida na een paar jaar sterft
aan de tering, en hij tot zijn eerste verloofde terugkeert
De schrijver van deze roman heeft eerder al naam
gemaakt als dichter, en in die hoedanigheid vindt men
hem terug in een aantal mooie vertolkingen van de
stemming van het land aan de monding van de Humber,
en in de intensiteit van het karakter van Ida. Anderzijds
ondervindt men er het nadeel van dat zijn werk van
nature niet de ware substantie van een roman heeft
waardoor uit verhaal, beschrijving en karakter een leven
in boekvorm gewekt zou worden. Of misschien is een
andere verklaring beter voor die ondervinding, namelijk
dat de auteur er zich welbewust op toelegde om aan de
ongelukkige traditie van de stoere streekroman te ont
komen, terwijl hij er toch veel van de vertrouwde mo
tieven uit gebruikt, die hij dus als het ware moet ver
edelen. Met de ene verklaring of met de andere, of zelfs
met een derde, de acclamatie van Ricard Church kan
hier niet herhaald worden, al is een veredeling van een
oud materiaal wel in zoverre tot stand gekomen dat men
het boek in alle ernst kan lezen. Roger is toch te simpel,
en zijn eerste verloofde ook; bovendien vragen enige
van de bijkomende personen dringend om met meer
satire behandeld te worden dan Hubert Nicholson ze
gunt. Het gaat tenslotte voornamelijk om Ida, die ook
zonder complicaties is, maar van hartstocht zonder
affectatie sterk genoeg om de lezer te doen menen dat zij
werkelijk leeft. S. M.
In „Erbij" van 15 september publiceerden wij een
eigenaardige foto met de vraag hoe deze tot stand zou
zijn gekomen. De oplossing van deze prijsvraag luidt:
Er is duidelyk sprake van twee geheel afzonderlijke
opnamen, een van huizen in de zomer of in het voorjaar,
een van willekeurige bomen in herfst of winter. De ne
gatieven van beide opnamen zijn met de emulsiezijden
op elkaar gelegd en samen in een vergrotingsapparaat
gedaan. Zo werd een vergroting gemaakt. De bladeren
in de linkerbovenhoek geven als het ware voor een groot
gedeelte deze oplossing aan. Indien men de foto goed
heeft bekeken, moet het zijn opgevallen dat de donkere
partij van de bomen lichter is geworden ten opzichte
van het huis en de ramen. Dit vindt zijn verklaring als
volgt: op het in de zomer gemaakte negatief zijn de
lichte partijen donker en op het negatief van de winter
foto de donkere partijen licht, welke negatieven half-
tonen opleveren als ze samen worden belicht.
De enige correcte oplossing werd ingezonden door de
heer E. van Eyk, Linnaeuslaan 16 te Haarlem, aan wie
intussen de door de Comissie ter bevordering van de
Amateurfotografie uitgeloofde waardebon van tien
gulden is overgemaakt.