Tleclayo-yLe Wie ontdekten Spitsbergen BURGERS BUITENLUI EN ONZE NAMEN NIEUW STUK VAN HUGO CLAUS GAAT IN ROTTERDAM IN PREMIèRE Vlamingen trokken in massa naar het noorden Gedurfder dan „Bruid in de morgen" Een Russische schrijver geeft nieuwe lezing Uitslag fotowedstrijd China wil Engels leren Iets over de Amerikaanse Universiteitsuitgeverijen Naar de vrijheid Grote aanwas Door K, Badigin (Van onze correspondent in Parijs) DE JONGE Vlaamse dichter-schrijver-dramatur.g-schilder Hugo Claus legt de laatste hand aan een toneelstuk, dat nog dit seizoen onder regie van Ton Lutz door het Rot terdams Toneel dat ook zijn „Bruid in de morgen" speelde voor het eerst zal worden opgevoerd. Claus, dde met zijn Nederlandse vrouw, de filmactrice Ellen Norden, in zijn Vlaamse geboorteland is teruggekomen, was even in Parijs en bij die gelegenheid hebben wij, rond de huiselijke dis, het een en ander over zijn toekomstplannen vernomen. Het onderwerp van het nieuwe stuk, dat nog geen naam draagt, heeft iets met ban dieten te maken het verhaal kan voor lopig beter verzwegen blijven en het is geschreven in een „epische stijl". Er spelen een stuk of tien actrices en acteurs in mee Uit „Punch" Het Engels als „internationale taal" be gint nu zowel achter het IJzeren als achter het Bamboe Gordijn door te dringen. On langs heeft de B.B.C. aangekondigd, dat zij haar Engelse radiolessen voor Rusland had hervat en dat de luisteraars in Rusland om grammofoonplaten hadden gevraagd als hulpmiddel bij hun studie. Nu zijn er ook berichten gekomen van reizigers die uit Peking in Hongkong zijn aangekomen, dat zangeres Marie Powers moet schrijven en die vermoedelijk volgend jaar in Monte Carlo ten doop zal worden gehouden, als mede een openluchtspel voor een Benelux- manifestatie, waarvoor Jurriaan Andries- sen de muziek zal componeren. En tenslotte een ander spel voor de stad Gent in de geest van „Son et lumière", dat in Frank rijk zoveel opgang maakt. Hugo Claus heeft met het merendeel van zijn Vlaamse confraters gemeen dat hij ook en qua opzet is het iets moderner en ge- e€n zeldzaam boeiend en savoureus vertel- ™/Hnrri^ ler is' enkele-anekdote wil ik u hier waarin Claus zich, als debuterend toneel- niet onthouden. Ik heb zelden iemand on,t. schrijver bewust nog enige zelfdiscipline moet die z0 en zo d lezen had had opgelegd om het publiek bij de eerste a] H CJ die de w*reldlittera_ kenn.smakmg niet met al te geavanceerde t m zijn ho'ofd £chijnt te hebben. Als Se"Vt°°,r fhet hoofd te f/T, "D1 kind was hij al bezeten door die dorst of bruid gaat het overigens nog altijd wel die waan a],J van een schrijver of een on_ want d€zer da§e" werde" de derwerp te willen weten. Als knaapje van ïfnïn 5 Haif A n w Zfï acht of jaar had de aardrijkskunde Japan verkocht In Holland heeft het stuk hem palfkenJen toen stelde hij eJr een eer meer dan tachtig opvoeringen beleefd en in al, hocvce] inwJoners heeft m Parijs wordt de bruid m de regie van de Uruguay> wat de hoofdstad van Roeme- jonge Pitoeff algemeen tot de opmerkelijke openbaringen van het vorige seizoen be- nie, hoe staat het met de grondstoffen- -J-, voorziening in de Ardennen? zijn antwoord schouwd. Er staat nog ander werk te k]aaT te h*bben> wachten, de roman „De koele minnaar", die momenteel bij „De Bezige Bij" ter perse Veelzijdig het onderwijs Tn de Engelse0taai op' de Verder°eenaiibreUo\'oornirTo^ra,edieadde middelbare scholen door de regering wordt Franse componist Francis de Rochefoucault T. T Brussel ook nog een expositie aangemoedigd en gesteund. in „Aan de beroemde"aanA ^^d/waitSTBelgifche^a"er een heeft aangekocht. En alsof hij met al die activiteiten nog niet genoeg om handen had, heeft hij in zijn woonstad Gent nu ook nog een drukkerij gekocht, waar hij elke dag als zetter-directeur een paar uren resi deert, zodat we bij zijn imposante reeks van artistieke functies Claus heeft ook nog toneel gespeeld en geregisseerd nu dus ook nog het drukkersambacht kunnen voegen. Een combinatie van faculteiten, waarvan zelfs de duivelskunstenaar Jean Cocteau, die tot dusver als ongeslagen re cordhouder placht te gelden, niet meer terug zal hebben OMDAT HET mijn vaste overtuiging is, dat er meer pedagogen dan kinderen zijn, heb ik mij altijd verre gehouden van de handboeken der opvoeding. „Wij zullen", zo zei ik tegen mijn vrouw, toen de eerste op komst was, „alleen doen wat wij ons op het moment dat wij het doen kunnen veroorloven. We laten alles afhangen van de omstandig heden. Of we nu een zoon of een doch ter krijgen, alleen de omstandigheden zullen beslissen. Nooit zullen we onze kinderen slaan. Dat is een heilige wet. Voor de rest zien we wel hoe het uitkomt. Als we maar aannemen dat elke situatie mogelijk is zal geen situ atie ons boven het hoofd groeien. En als jij nu nog een kopje thee inschenkt, Bij wijze van kort verhaal door Michael Rety zal ik in de krant kijken welke film er morgen gaat. Ik wil ook wel thee in schenken, maar jij kunt de agenda nooit vinden." „Schenk jij dan eerst thee in en zoek daarna de agenda op", zei mijn vrouw. „Ozei ik. Mijn vrouw heeft geloof ik, veel meer oog, voor welke situatie dan ook, dan ik DE EERSTE WAS ER. Een dochter! Een welgeschapen dochter, omdat het nu eenmaal onmogelijk is, dat ik geen welgeschapen dochters zou krijgen. Ze leek op haar moeder. Gedurende het eerste halfjaar van haar bestaan ge droeg ze zich zeer onopvallend. Ze at veel, huilde weinig, sliep 's nachts en was gedurende enige uren overdag wakker. Toen echter het eerste half jaar om was en het tweede begon, ver anderde ze op slag. Nu sliep ze over dag, lag 's nachts wakker, huilde van middernacht tot vroeg-in de morgen, at weinig en ging voortdurend tegen de draad onze draad des levens in. Wij verontschuldigden haar door te menen dat het haar tandjes waren. Maar haar tandjes waren het niet. Ze kwamen nog niet. Toen dachten wij dat het de inenting was. De inenting bleek het ook niet te zijn. Toen werden het onze buren. Onze buren gaan altijd laat naar bed. Het zijn echte nachtbre kers. Weldra bleek dat onze buren al leen daarom zo laat naar bed gingen, omdat onze dochter zo schreeuwde en zij toch niet konden slapen. Dus kon den wij in onze buren ook geen passend excuus meer vinden en zo moesten wij wel tot de conclusie komen, dat onze dochter er een eigen wil op nahield, geheel tegengesteld aan de onze, een volmaakt onmaatschappelijke wil, die wel persoonlijkheid vertoonde ze liet zich niet nivelleren maar die toch niet paste in onze tijdrekening, waarin de dag te zeven uur 's morgens begint en de nacht, voor wat onze dochter be treft, geacht wordt te zeven uur in de avond aan te vangen. Wij staken dus de koppen bij elkaar. Hier moest een eind aan komen! „Laten we beginnen", zei mijn vrouw, „met overdag een heleboel lawaai te maken. Lawaai houdt het kind wakker. Dan slaapt ze 's nachts wel." Wij maakten dus lawaai. Iedereen bleef er wakker van behalve onze doch ter. Babies schijnen verschrikkelijk hardhorend te zijn op die leeftijd, want niet alleen dat zij hun eigen huilen niet horen, ze horen ook niet het gebrul van anderen. Het was zo'n herrie bij ons, dat iedereen in de straat ons met schele ogen van de hoofdpijn aanzag. Maar onze dochter sliep er doorheen. Ze sliep een gat in de dag en we konden het niet dichten. „Een speen", zei ik. We kochten een speen en stopten die rond het middernachtelijk uur in haar mond. De speen bleek een succes. Onze dochter was er dol op. Hij beviel haar zo goed dat ze het om de vijf minuten als ze hem kwijt was, op een brullen zette. Mijn vrouw en ik hielden bij toerbeurt en in estafette een wedloop naar haar wieg om het ding uit matras sen, dekens, slopen en lakentjes naar boven te peuren. Ook de speen bood dus geen oplossing en tenslotte, na een kuur met wiegen, zingen, neuriën, zachtjes en hardop boze en lieve dingen zeggen, vloeken en sujaën sujaën betekent met uw dochter op blote voe ten in een koude kamer in hartje win ter in de armen lopen, Catharina van Rennes citerend, tenslotte, herhaal ik, kwamen wij er toe toch een boek open te slaan, dat pedagogen louter voor ouders hebben geschreven, nadat zij verondersteld worden zelf gelouterd uit de smeltkroes der kinderverzorging te zijn opgestaan. Dit stond in hun boek: „Gij ouders, gij moet het van iedere situatie afzon derlijk en in haar samenhang met het ganse stelsel der opvoeding bekeken, laten afhangen, welke handelingen gij stelt. Weest wijs: laat uw besluiten af hangen van de omstandigheden. Als gij aanneemt dat geen situatie onmogelijk is zult gij elke situatie beheersen. Of, in andere woorden: gij moet aannemen, dat elke situatie mogelijk is, dan zal geen situatie u boven het hoofd groeien". En nu zijn wij op zoek naar nog zo'n boek waar we het ook maar helemaal niet mee eens zijn. We zouden er zoveel voor over hebben er zo een in handen te krijgen. DE AMERIKAANSE universiteiten laten reeds lang boeken drukken, vaak door le den van de faculteit geschreven, zelfs wan neer reeds van tevoren kan worden aan genomen, dat de afzet te klein zal zijn om de uitgave van financieel standpunt te rechtvaardigen. Overwegingen van dit soort hebben geleid tot de oprichting van uitgeverijen, die boeken publiceren waarbij de financiële belangen niet op de eerste plaats staan. Deze boeken worden uitge geven door de zogenaamde „University Press". Dit is een onderneming, die bijna willens en wetens met verlies werkt en waarvan de verliezen door subsidies, in hoofdzaak van de universiteit waartoe zij behoort, moeten worden gedekt. Er zijn in de Verenigde Staten eenen veertig universiteiten, die hun eigen uit geverij bezitten. De produktie van deze uitgeverijen is zowel in kwantiteit als kwa liteit indrukwekkend, een twaalfde deel van alle boeken die in de Verenigde Sta ten worden uitgegeven komt van de per sen van de Universiteitsuitgeverijen. Be trekkelijk weinig boeken worden er in de natuurwetenschappen gepubliceerd en zelfs zeer weinig studieboeken. In 1955 vielen van de totaal negenhorderdveertig uitgege ven werken slechts vijftien respectievelijk 5.5 percent in deze beide categorieën. Hun werkzaamheid is voor de Ameri kaanse wetenschappelijken evenwel veel groter dan men uit het aantal boeken zou afleiden, want ze geven honderdachttien wetenschappelijke tijdschriften uit, waar onder een groot aantal op het gebied der natuurwetenschappen. Ook op ander ge bied wordt belangrijk werk verricht. Zo kan 2.2 percent van het aantal in 1955 uit gegeven werken gerubriceerd worden on der romans, gedichten en toneel. Dit zijn bij-ondere werken, hetzij omdat zij van plaatselijk belang zijn, hetzij dat ze in een bepaald verband staan tot de universiteit. De Stanford Univers-ty Press publiceert jaarlijks de „Stanford Short Stories", waarin korte verhalen en kritieken voor komen, geschreven door studenten van de letterkundige faculteit. Over. het algemeen publiceren deze universiteitsuitgeverijen in hoofdzaak wer ken op het gebied der zogenaamde huma niora en de sociale wetenschappen. In 1955 viel driekwart van de uitgaven in deze categorieën. HET ZAL de lezer duidelijk zijn ge worden, dat uit onze geslachtsnamen vaak meer blijkt dan hij op het eerste gezicht wel vermoedde. Vooral de geo grafische groep legt tot de huidige dag getuigenis af van de grote aantrek kingskracht, die de Zeven Provinciën op de bewoners der omliggende landen hadden. DE STREKEN langs onze oostgrens kwamen reeds ter sprake. Ze leverden herkomstnamen op als Van Meurs (Mörs), Kalker (Calcar), Van Dussel- dorp, Van Krefeld, Warendorf, Van Bekkum, Van Heek en Bijleveld (Bie lefeld). Ook de namen IJsenagger (van Eisenach), Hijdelberger, Hamburger, Dessauer, Berssenbrugge, Werthcim, Mannheimer, Frankfort en Merckel- bach stammen onmiskenbaar uit Duitse gebieden. Frankrijk is in deze groep vertegenwoordigd met namen als Van Toulon, Marseilje, en Belonje (Bou logne). Verder kennen we de namen Van Milaan, Van Basel, Altorfer (Zwit serland), Kopenhagen. Van Lissa (Po len), Van Praag, Presburger, Van Tole do en Nederkoorn, welke laatste naam vervormd is uit de Luxemburgse plaats naam Niederkorn. Want we zagen reeds dat uitheemse namen niet zelden ietwat werden aangepast. Zo werd met Van Danswijk een herkomst uit Dantzig aangegeven en stamden de naamgevers van de families Kantelberg en Linne- wiel uit Canterbury en Luneville. Niets ongewoons, in oude stukken kan men de Engelse stad Plymouth wel vermeld zien als Pleimuiden en Pevensey als Breeuwzier, in welke vorm het een Ne derlandse geslachtsnaam werd. NADAT ZIJ zich vrijgemaakt had den, vormden de noordelijke Nederlan den een toevluchtsoord voor alle ver drukten. In 1590 arriveerden hier de eerste uit Portugal verdweven Joden, later werden zij door duizenden Duitse en Poolse geloofsgenoten gevolgd. De herroeping van het Edict van Nantes in 1685 bracht een vloedgolf van Franse protestanten. In 't begin van de acht tiende eeuw zochten Zwitserse doops gezinden een wijkplaats in onze gewes ten, onder hen bevond Samuel Pe ter, de stamvader der Meihuizen's, die in hun naam de herinnering bewaren aan hun herkomst uit het gehucht van die naam. Bij deze om het geloof verdrevenen voegden zich velen, die hier werkge legenheid zochten. Al deze vreemde lingen spraken al spoedig de taal van hun nieuwe vaderland. Echter, tydens hun kerkdiensten bezigden de Hugeno ten het Frans. Dit konden zij te gemak kelijker dc m omdat zij hier by hun aankomst enkele Waalse kerkgemeen schappen aantroffen, in 1563 gesticht door Frans sprekende uitwijkelingen uit de zuidelijke Nederlanden. Andere vluchtelingen spraken Vlaams en heb ben in niet geringe mate bijgedragen tot de vorming van onze taal. MEN MOET niet te gering denken over de invloed, die deze zuiderlingen hier uitoefenden. Met name hebben zij een groot andeel gehad in de bloei van Leiden en Haarlem. Drie jaar na de val van Antwerpen (1583) kwamen de Leidse regenten tot de conclusie „dat de stadt voor het meeste part bewoont werd bij vreemdelingen uyt Brabant ende Vlaenderen". Te Haarlem vestig den vooral de vluchtelingen uit Arte- sië en in 1649 werd vermeld dat de stad niet minder dan tweeëndertig kringen van doopsgezinde Vlamingen telde. Uit Gent trokken vierendertig duizend inwoners naar het noorden, het aantal uitgeweken Antwerpenaars was nog groter. Deze „Spaense Braban ders" brachten tal van geslachtsnamen mee. Voor zover deze in de geografische groep thuishoren, legden ze de her komst der uitgewekenen vast. Om er slechts enkele te noemen: Van Aer- schot, Van Antwerpen, Van Belle, Van Beveren, Van Brce, Van Brussel, Brus seleer, Van Dammen, Van Doornik, Van Eeglien, Van Gaveren, Van Gheel, Hasebroek, Van Iloboken, Van Ieperen, Van Leuven, Van Lookeren, Luykenaar, Van Megghelen, Van Namen, Van Pelt, Sint Nicolaas, Van Tienen, Van Turn hout, Waterloo en Van Zinn? i (in He negouwen). J. G. DE BOER VAN DER LEY WANNEER DE MENS voor het eerst de rotskust van Spitsbergen zag is onbekend. De eerste berichten over die uitgestrekte pool-archipel deden in West-Europa de ronde na een bezoek in het jaar 1596 door een Holland se expeditie onder commando van Jan de Rijp en Jakob van Heemskerk. Maar al lang voor de „officiële ontdek king" door de Hollanders bezochten Russische jagers en handelaren geregeld die aan zeebeesten rijke eilanden. De volgende omstandigheid is van belang. „De ontdek king" van Spitsbergen door Willem Barendsz, een lid van de Hollandse expeditie, vond plaats op zijn derde tocht naar het noorden in 1596. De vraag rijst waarom de Hollandse schepen op weg naar Novaja Zemlja, op zoek naar een noord-oost-doorvaart plotseling van koers veranderden en voeren in de richting van Spitsbergen» Het antwoord daarop is heel eenvoudig: indien de Hol landers op hun overige tochten, uit verhalen van Russi sche zeelieden, geen kennis hadden gekregen van het bestaan van Zemlja Groemant zouden zij ook nooit van de voorgeschreven koers zijn afgeweken. Bekend is ook de brief van de Deense koning Frederik uit 1576, twintig jaar vóór de „ontdekking" van Spits bergen door Barendsz. Daarin wordt er op aangedrongen dat men een Russische stuurman, die geregeld op Spits bergen had gevaren, in dienst moest nemen om Deense schepen daarheen te leiden. Die brief bewijst voldoende de ouderdom van de Russische vaart op die archipel. Trouwens de naam Zemlja Groemant getuigt van heel oude bekendheid met die eilanden. Russen, die van Noormannen van het bestaan van Groenland hadden gehoord, veronderstelden dat het door hen orotdekte land Groenland was. Behalve de Hollandse versie van de ontdekking van Spitsbergen, eisen ook Noorse onder zoekers de eer van die ontdekking voor hun land op, maar de door hen aangevoerde bewijzen lijken ons niet overtuigend. Een verwijzing naar een IJslandse kroniek uit het jaar 1184, waarin de laconieke opmerking „wij ontdekten „Svalbard" voorkomt (Svalbard betekent op oud-IJslands „koude streek"), is niet voldoende, want niet alleen Groemant kan men een koude streek noemen. NOG TWIJFELACHTIGER lijkt ons een verwijzing naar een vermeende tocht naar Spitsbergen van de IJs lander Torkala in de twaalfde eeuw, waarvan „Saxo Grammaticus" gewag maakt. Wij houden het voor on mogelijk dat iemand in die ver achter ons liggende tijd, onder poolnachtcondities, roeiende en zeilende de kusten van Spitsbergen kon bereiken en dat nog wel in vier dagen, zoals „Saxo Grammaticus" schrijft. Zulke tochten ver uit de kust waren onmogelijk voor zeevaarders van West-Eurt>pa niet alleen in de twaalfde eeuw maar nog veel later. De onvolkomenheid in de con structie van hun schepen en hun gebrekkige navigatie- techndek lieten slechts kustvaart toe. Zo konden de ont dekkers van Spitsbergen alleen lieden zijn, die geleerd hadden in de open zee te navigeren. Zoals wij hierna zullen zien. gelukte het Russische jagers op zeebeesten, gebruik makend van de veranderlijke rand van het pak ijs in de Barendszzee om tochten van honderden mijlen uit de kust te maken. De handel van de inwoners van Novgorod in walrusivoor is van ouds bekend. In de Witte Zee waar walrussen vandaag haast niet meer voor komen, moeten ze in oude tijden zeer talrijk zijn ge weest en waaraan heden nog vele geografische benamin gen herinneren, zoals Walrus Zandbank, Walrus Rots- spoor. Straat Walrus, Walrus Zandtongen en de eilan den Walrus. Walrus-mannetje en Walrus-vrouwtje. Met de uitbreiding van de handel van Novgorod rees ook de vraag naar walrusslagtanden en -vellen met het gevolg dat die beesten in de Baai van Onegazov ver minderden in aantal, dat de jagers gedwongen waren hun expedities uit te breiden tot aan de hals van de Witte Zee en vervolgens tot haar uitmonding in de oceaan. Daar zij in de Witte Zee al een goede leerschool doorlopen hadden in het bevaren van wateren met drijf- ijs. konden zij zich ook in de Poolzee wagen zonder vrees voor het ijs of het barre klimaat. GELIJKTIJDIG MET de jagers uit de Witte Zee zul len andere Russen naar de oevers van de Poolzee zijn getrokken, zowel in het westen langs de rivier Kola als in het oosten langs de Petsjora. Jagers en emigranten, die nieuwe, onbewoonde kusten bereikten, zochten die eerst naar zogenaamde walrus-kerkhoven af, waar het inzamelen van ivoor geen moeilijkheden opleverde. Wal russen kruipen namelijk aan land om te sterven. Zodoen de hebben zich in de loop van duizenden jaren op plaat sen langs de kust op de eilanden opeenhopingen van hun resten gevormd hele kerkhoven. Wanneer een slagtand vers is, zal hij op den duur krom trekken en voorwerpen daaruit vervaardigd, ver liezen hun vorm en bruikbaarheid. Slagtanden, die jaren op een „kerkhof" hebben gelegen, worden buitengewoon sterk en waren daarom ook belangrijk hoger geprijsd. Welke waarde had in vroeger tijden walrus-ivoor? Be taalde het voor alle moeilijkheden en gevaren, aan die verre tochten verbonden? Enkele gegevens hieromtrent vinden wij in een tiental prijslijsten van pelzen en wal rusbeenderen uit de jaren 1657/'58 en afkomstig van handelaren in Jakoetsk. Daaruit blijkt dat zes slagtanden van middelbare afmetingen, die samen één poed (16.38 kg) wogen veertig roebel kostten, terwijl drie slagtan den, met een totaal gewicht van 1% poed, negentig roe bel moesten opbrengen. Om een idee te geven hoe winstgevend de jacht op walrussen en de exploitatie van hun „kerkhoven" was, halen wij hier het geval aan van Semen Dezjnev, een kozak, die over negentien dienstjaren in totaal honderd achtennegentig roebel soldij opstreek, terwijl hij, samen met enkele kameyaden, in betrekkelijk korte tijd in „het vistandenbedrijf" de somma vandertienduizend- achthonderd roebel verdiende. Het is nu duidelijk, dat men toen maar steeds naar nieuwe kusten en eilanden zocht, waar men nog onaangeroerde vindplaatsen van „afgestorven ivoor" hoopte te vinden. Een paar poed grote slagtanden vergoedden met woeker alle gemaakte uitgaven, het verlies van een vaartuig van middelbare grootte incluis. Men kan dus zeggen dat walrus-ivoor voor onze mensen in het noorden dezelfde rol heeft ge speeld als specerijen en andere schatten van het oosten in de geografische ontdekkingen van de zeevaarders van West-Europa in de vijftiende en zestiende eeuw. HET VERMOEDEN, dat juist dit bedrijf tot de ont dekking van Spitsbergen leidde, wordt nog gesterkt door de beweging van het pakijs in de Barendszzee, want aan de ontdekking van eilanden in de Poolzee moet de ont dekking van de ijsrand zijn voorafgegaan, dat wil zeg gen, het begrijpen van de verschijnselen,die met de beweging van die rand in verband staan. Zoals bekend, nadert het pakijs in strenge winters de kust van het schiereiland Kola. In het oostelijk deel van de Barendszzee drukte het ijs in april nog tegen de kust van .Moermansk aan in de buurt van het Heilige Kaap (ten westen dus van de Witte Zee, vert.), terwijl de ijsrand in het westen al op ongeveer vijftig mijl ten zuiden van het Bereneiland ligt en in augustus ongeveer de parallel van de zuidkaap van Spitsbergen bereikt. Die bewegelijke rand van het pakijs moet onze jagers in staat hebben gesteld om zich van de kust „los te scheuren". Op die ijsrand trof men vaak kudden rustende walrussen aan. Al jagende langs de ijsrand, dreef men samen met het ijs steeds verder naar het noorden. De afstand van de Noordkaap (de Neus van Moermansk, er zijn aanwijzingen in de ge schiedenis, dat daar eens de grens liep van het machts gebied der vorsten van Novgorod), tot aan de ijsgrens bedraagt in juni ongeveer honderdvijftig mijl, een af stand, die men met gunstige wind in een etmaal kon af leggen. Drie maanden later ligt de grens van het open water nogmaals honderdvijftig mijl noordelijker, en wel bij Hoop-Eiland (vijf bergen). Wanneer, er toen maar één heldere dag in de maand is geweest, dan moeten onze mensen onvermijdelijk het Bereneiland en verder noordelijk Hoop (Vijf Bergen), Naar aanleiding van „The facts of Love" door Stanley Wade Baron en „Sunk Island" door Hubert Nicholson, respectievelijk uitgegeven door Seeker and Warburg en Heincmann THE FACTS OF LOVE, geschreven door een jonge Amerikaanse auteur die jaren in Engeland gewoond heeft, is het toonbeeld van de geciviliseerde roman: onderhoudend, intelligent en onbevooroordeeld in zijn waarderingen. Of dat karakter gunstig of ongunstig is, hangt af van de stemming waarin men het boek leest. Soms wel; soms zal men wensen dat het wat hartstochte lijker en doordringender was, op andere ogenblikken is men tevreden met deze voorstelling van personages die inderdaad geforceerd zouden moeten worden om meer te gaan betekenen. Er is een passage waar de hoofd persoon, een Amerikaanse jonge diplomaat in Londen, aan een Engelse relatie „het Amerikaanse meisje" be schrijft, en die behalve dat meisje het boek karakteri seert, door op geen enkele wijze aan het verhaal bij te dragen en de lezer vooral het idee te geven dat hier bruikbare stof is voor een gesprek in een gezelschap met Amerikanen. Drama kan er bij deze methode niet van komen. In het beg-in ontmoeten wij het meisje Lucy, en krijgen de indruk dat haar eigendommelijke charme in het centrum van de roman zal staan en hevige conflic ten te weeg zal brengen, maar zij wordt op den duur afgevoerd naar een zijspoor. In het midden verloopt de geschiedenis van de jonge diplomaat met een landgenote die als actrice naar Londen is gekomen. Zij leven enige maanden samen, en dan verlaat zij hem en keert terug naar Amerika, in de overtuiging dat hun verhouding toch niet duren kan; maar hij bewijst haar tenslotte dat zij ongelijk had, door zelf ook naar Amerika te gaan en haar ten huwelijk te vragen. De redenen waarom de actrice denkt van niet en de diplomaat tenslotte weet van wel. zouden veel verder geanalyseerd kunnen worden dan Stanley Wade Baron doet. maar het geciviliseerde element is nu juist, dat hij aanneemt dat de lezer wel het vereiste begrip heeft om er zich nadere motiveringen bij voor te stellen. Het alternatief zou zijn dat hij niet de voor de hand liggende motiveringen opgaf, maar andere die hij onvermoed kon achten. Zulke pretenties heeft hij niet. Hij toont ons een half dozijn personen die makkelijk herkenbaar zijn voor iedereen die wel eens de lucht van internationale gezel schappen heeft opgesnoven, en juist genoeg persoonlijk heid hebben om dan toch de belangstelling gaande te houden. Marianne Croyden, de dochter van de geslaagde en zelfs bepaald gearriveerde toneelschrijver Robert Croy den. is een van die aannemelijke verschijningen; Victor Widgett, de kunstcriticus en wijnkenner, is een tweede, en A very Nunce, de Amerikaan die „voor Orson Welles werkt" een derde. De beste van allen als creatie is de tweede ik van de auteur zelf, de Amerikaanse diplo maat, te verstandig en te wereldwijs om zich op te win den behalve een enkele keer wanneer Marianne Croyden blijk geeft van- een gebrek aan respect voor iemands persoonlijke vrijheid. Marianne biedt later haar excuses aan: al deze personen zijn van harte liberaal gezind, en ont'lenen daar hun beste menselijke waarde aan. Daarbij leven zij er niet slecht van, zij houden zichzelf bezig en zij houden zelfs de lezer bezig. De uitgever kondigt The Facts of Loce zelf aan als een van de meest „enjoyable" boeken die zij ooit gepubliceerd heeft, en het zal niet aan lezers ontbreken aan wie het om die eigenschap dierbaar is. Wie niet in de stemming is voor het internationale gezelschap van Stanley Wade Baron, kan er de tegenpool van vinden in het landvolk van Yorkshire dat in Hubert Nicholsons Sunk Island optreedt. Dat boek is dus een streekroman, en biedt dan ook gesprekken in dialect en Groot Beroen, Tedzj, eilanden van de archipel van Spits bergen hebben gezien, waarbij zij door de hoge bergen op die eilanden nog werden geholpen. Bij helder weer zijn die bergen op een afstand van tachtig tot honderd mijl te zien. Toen het kusteiland van Spitsbergen eenmaal was ontdekt, zal men de hele archipel bij het zoeken naar „walrus kerkhoven" vlug hebben onderzocht. Wanneer dat precies is gebeurd, is totnogtoe onbekend, maar wan neer wij stellen dat wij onze zeevaart in de Poolzee in de elfde eeuw begonnen, dan kunnen wij gerust aan nemen dat niet langer dan een eeuw daarna het Beren eiland en Zemlja Groemant aan de Russen bekend moe ten zijn geweest. Toen veel, veel later Hollanders daar landden von den zij veel hutten en resten van gereedschap, die aan Russen hadden behoord. Die talrijke materiële vondsten bevestigen de oudheid, van de Russische bedrijvigheid aan de kusten van Groemant. Daarentegen heeft men daar nooit iets gevonden, dat zou kunnen wijzen op de eenwezigheid van West-Europeanen vóór de 17de eeuw. open kragen in de wind, de ongewild komische vaste motieven in dit soort werk, maar maakt ook wel een eigen geluid. De romancier Richard Church heeft zich zelfs, blijkens een citaat op de omslag, bijzonder ver heugd over de kracht en originaliteit ervan: ,de kracht van de dramaschrijver, en het begrip van de dichter." Het zou geen enkele zin hebben om Hubert Nicholson deze lof te ontzeggen, alleen moet erbij vermeld worden dat zijn eigenschappen toch niet sterk genoeg zijn om de lezer tot enthousiasme te voeren. Er is een hartig motief van een onweerstaanbare vleselijke liefde, die hier stevig in het centrum van het verhaal staat: Roger Wellincroft trouwt met de zuster van de boerendochter met wie hij eerst verloofd was, tot misnoegen van zijn familie en de omwonenden. Deze zuster, Ida, is van een geconcentreerd vurig temperament dat zeldzaam is in haar omgeving, en dat Roger ook af en toe aan het schrikken maakt. De samenwerking van zijn eigen hartstocht en zijn stoere karakter is niettemin voldoende om hem aan een goed huwelijk te helpen, totdat Ida na een paar jaar sterft aan de tering, en hij tot zijn eerste verloofde terugkeert De schrijver van deze roman heeft eerder al naam gemaakt als dichter, en in die hoedanigheid vindt men hem terug in een aantal mooie vertolkingen van de stemming van het land aan de monding van de Humber, en in de intensiteit van het karakter van Ida. Anderzijds ondervindt men er het nadeel van dat zijn werk van nature niet de ware substantie van een roman heeft waardoor uit verhaal, beschrijving en karakter een leven in boekvorm gewekt zou worden. Of misschien is een andere verklaring beter voor die ondervinding, namelijk dat de auteur er zich welbewust op toelegde om aan de ongelukkige traditie van de stoere streekroman te ont komen, terwijl hij er toch veel van de vertrouwde mo tieven uit gebruikt, die hij dus als het ware moet ver edelen. Met de ene verklaring of met de andere, of zelfs met een derde, de acclamatie van Ricard Church kan hier niet herhaald worden, al is een veredeling van een oud materiaal wel in zoverre tot stand gekomen dat men het boek in alle ernst kan lezen. Roger is toch te simpel, en zijn eerste verloofde ook; bovendien vragen enige van de bijkomende personen dringend om met meer satire behandeld te worden dan Hubert Nicholson ze gunt. Het gaat tenslotte voornamelijk om Ida, die ook zonder complicaties is, maar van hartstocht zonder affectatie sterk genoeg om de lezer te doen menen dat zij werkelijk leeft. S. M. In „Erbij" van 15 september publiceerden wij een eigenaardige foto met de vraag hoe deze tot stand zou zijn gekomen. De oplossing van deze prijsvraag luidt: Er is duidelyk sprake van twee geheel afzonderlijke opnamen, een van huizen in de zomer of in het voorjaar, een van willekeurige bomen in herfst of winter. De ne gatieven van beide opnamen zijn met de emulsiezijden op elkaar gelegd en samen in een vergrotingsapparaat gedaan. Zo werd een vergroting gemaakt. De bladeren in de linkerbovenhoek geven als het ware voor een groot gedeelte deze oplossing aan. Indien men de foto goed heeft bekeken, moet het zijn opgevallen dat de donkere partij van de bomen lichter is geworden ten opzichte van het huis en de ramen. Dit vindt zijn verklaring als volgt: op het in de zomer gemaakte negatief zijn de lichte partijen donker en op het negatief van de winter foto de donkere partijen licht, welke negatieven half- tonen opleveren als ze samen worden belicht. De enige correcte oplossing werd ingezonden door de heer E. van Eyk, Linnaeuslaan 16 te Haarlem, aan wie intussen de door de Comissie ter bevordering van de Amateurfotografie uitgeloofde waardebon van tien gulden is overgemaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16