De atoomeeaitrale van Calder Hall
RECHERCHEURS DER HISTORIE GROEVEN
EEN SCHEEPSKERKHOF OM
JAGEND MET STOFZUIGERS
OP MONSTERS LUCHT
IJselmeerpolders gaven hen
eeuwenoude geheimen prijs
VISSERS IN CUMBERLAND
VANGEN ATOOMRESTEN
en de industriële energievoorziening
OUDHEIDKUNDE
BOEIENDER
DAN U DENKT
Nieuw imstrument voor
Ooggetuige vertelt van de
eerste Britse atoomproef
Npd. en Noorw.
bwiften gezanen-
li]k een reactor
2Q000kw
Zweden
:VerSteTerv
1957
1956 20000k*
5000kw
Frankrijk
toaoook*
fltoomkrachkenfrales (mi
jaar en capaciteit in kvb
DE ATOOMCENTRALE van Calder
Hall, in het Engelse Graafschap Cum
berland, die door koningin Elizabeth II
op 17 oktober geopend zal worden, is
Groot Brittannië's eerste atoomkracht
centrale en ook de eerste ter wereld die
aanzienlijke hoeveelheden energie aan
het gewone elektriciteitsnet zal leveren.
DEZE CENTRALE, die gebouwd is en
zal werken onder verantwoordelijkheid
van het Britse Gezagsorgaan voor de
Atoomenergie, maar als prototype dient
voor de eerste atoomkrachtcentrales die
voor de elektriciteitsvoorziening worden
gebouwd, is een mijlpaal die%na intensieve
wetenschappelijke onderzoekingen en ex
perimenten is bereikt, wijzend in de rich
ting van een nieuw tijdperk in de ontwik
keling van de atoomkracht.
Engeland getroost zich een grote inspan
ning op het gebied van de atoomkracht,
omdat de energievoorziening snel een be
lemmerende factor aan het worden is voor
de industriële uitbreiding. De vraag naar
brandstof neemt toe. De produktie van
steenkool, welke nog lange tijd de voor
naamste krachtbron zal zijn, kan slechts
langzaam worden opgevoerd en de kosten
ervan zullen waarschijnlijk stijgen.
Een deskundige voorspelling wat Groot-
Brittannië's totale energiebehoefte en voor
ziening betreft toont aan dat de behoefte in
1980 met zestig percent zal zijn gestegen
en dat meer dan zeventien percent van de
energie zal worden geleverd door middel
van atoomenergie. In ieder geval is het
zeker dat Groot-Brittannië van 1960 af
zeer sterk op atoomenergie zal zijn aan
gewezen waarschijnlijk in veel grotere
mate dan enig ander land
ONMIDDELLIJK na de oorlog werd een
nationaal atoomontwikkelingsplan opge
steld. In Harwell (Berkshire) werd een
atoomcentrum opgericht het Atomic
Energy Research Establishment en enige
tijd later werd een organisatie in het leven
geroepen voor de produktie van splijtbaar
materiaal (plutonium en uranium 235). Tot
1953 was de minister van Bevoorrading
verantwoordelijk voor het programma op
grond van het militaire belang ervan, maar
in dat jaar werd de verantwoordelijkheid
overgedragen op de voorzitter van de ka
binetsraad, onder wie de wetenschappelijke
plannen van de regering ressorteren.
In 1954 werd de United Kingdom Atomic
Energy Authority ingesteld, een publiek
rechtelijk lichaam dat verantwoordelijk is
aan laatstbedoelde minister. De Autoriteit
voor Atoomenergie heeft thans meer dan
vierentwintigduizend personen in dienst.
Een van de eerste taken op het pro
gramma was om in Harwell een of twee
kleine reactors te bouwen: de experimen
tele reactor „Gleep" met een vermogen
van duizend kilowatt, die natuurlijk ura
nium als brandstof en grafiet als regelaar
gebruikt, benevens de reactor „Bepo" van
hetzelfde type maar met een vermogen
van zesduizend kilowatt, zodat hij lucht-
koeling vereiste, waren voor het einde van
1947 in bedrijf.
De ervaring die met beide reactors is
opgedaan, werd door de produktie-afdeling
gebruikt voor de bouw van grote reactors
volgens dezelfde principes (dat wil zeggen
met natuurlijk uranium als brandstof, gra
fiet als regelaar en luchtgekoeld). Deze
reactors verrezen in Windscale, Cumber
land, voor de produktie van plutonium. De
hitte van deze reactors ging verloren, maar
tegen het midden van 1953 hadden de ex
perimenten uitgewezen dat reactors konden
worden gekoeld door een gesloten koolstof-
dioxydestroom, die warmte naar 'n stoom
ketel kon overbrengen. Daarom werd be
gonnen met de bouw van de centrale van
Calder Hall, die zowel plutonium als ener
gie produceert.
De Autoriteit zal nog drie krachtcen
trales bouwen als die van Calder Hall.
Aangezien de produktie van plutonium in
Calder Hall tenminste even belangrijk is
als de produktie van energie, heeft men
de centrale niet het maximum vermogen
gegeven dat zij zou kunnen hebben. De
elektriciteits-autoriteiten zijn van plan om
een kwart van hun kapitaalsuitgaven van
twaalfhonderd miljoen pond tussen 1955
en 1956 te bestemmen voor de bouw van
twaalf atoomkrachtcentrales, die voor
namelijk voor de elektriciteitsvoorziening
zijn bestemd en plutonium als nevenpro-
dukt zullen beschouwen.
De plannen en produktiecijfers van de
eerste van deze centrales in Bradwell,
Essex en Berkeley, Gloucestershire zijn
nog niet bekend gemaakt. Maar van het
begin af aan is de verwachting geweest
als gevolg van een aantal verbeteringen,
waarvan er sommige berusten op de er
varingen bij de ontwikkeling van Calder
Hall, dat etektriciteitsproduktie van de
twaalf centrales omstreeks 1965 anderhalf
tot twee miljoen kilowatt zal bedragen,
hetgeen een besparing van vijf tot zes mil
joen ton steenkool betekent.
Reactors van het type als die van Calder
Hall, die natuurlijk uranium als brandstof
en grafiet als regelaar gebruiken, kunnen
niet exploderen en worden daarom vol
komen veilig geacht.
tannië geen risico's heeft willen nemen en
de centrales op verafgelegen plaatsen
bouwde. Veiligheid en eenvoudigheid, als
mede het beschikbaar zijn van uranium en
de schaarste van zuiver splijtbaar ma
teriaal en verrijkte brandstof, zijn de voor
naamste redenen geweest om in Groot-
Brittannië reactors van dit type te ge
bruiken.
IN DE TOEKOMST zal het plutonium,
dat door deze reactors wordt gebruikt,
worden aangewend voor nieuwe en meer
compacte types, die verrijkte brandstof en
een vloeibaar koelmiddel gebruiken. In de
nog verdere toekomst komen er snelle (niet
geregelde) reactors, waarin een kern van
zuiver plutonium door een omhulsel van
uranium 238 of thorium wordt omgeven.
Een aantal meer experimentele reactors
op deze gevorderde grondslagen zijn reeds
voltooid of naderen hun voltooiing. Een
snelle „kweek-reactor" met een vermogen
van zestig megawatt wordt op het ogen
blik in Doureay, Caithness, in Schotland
gebouwd en zal in 1958 in bedrijf komen.
In 1960-1961 zullen er zesentwintig
atoomreactors in Groot-Brittannië werken.
Bijgaande kaart
geeft een over
zicht van de inter
nationale stand
van atoomcentra
les. Rusland heeft
reeds een paar
jaar een centrale,
die werkt met een
capaciteit van vijf
duizend kilowatt.
Amerika heeft gro
te plannen, al heeft
daar het vraagstuk
der energievoor
ziening niet zo'n
dringend karakter.
Het volgend jaar
hoopt men in de
V.S.in totaal 60.000
kw energie door
atoomcentrales te
produceren.
SCHIPPER Alec Mellon is negenen
veertig jaar. Stoer en joviaal staat hij
op de kade van Whitehaven.
„Ja, die „atoomvisser" ben ik en
daar ligt mijn atoomschuitje, de Mary
Munro III. Een brave schuit! In mijn
jonge jaren ben ik bus-chauffeur ge
weest in Londen en later was ik in die
stad politieman. Maar wat wilt u? Het
bloed kruipt waar het niet gaan kan.
Mijn voorouders waren allemaal vissers
en zeelui. Ook ik ging terug naar de
zee. En nou hebben ze me opgeknapt
met de zonderlingste visserij, die er
bestaat, met de atoomvisserij
Blauw-wit geschilderd ligt de Mary
Munro III op die mistige ochtend langs
de kade. Alec Mellon en zijn drie hel
pers maken zich gereed om aan boord
te gaan, gereed ook om hun uniek vis-
sersbedrijf te gaan uitoefenen. Schip en
bemanning zijn in dienst van de offi
ciële instantie voor het atoomonder
zoek. Schipper Mellon glimlacht. „Ja,
dat zijn we atoomvissers!"
„Nu ja, -schipper", zegt de bootsman,
Ted Sutton, „we vangen ook wel eens
een partijtje vis, maar die is er niet om
Gereed voor ae afdaling
op te eten. Die leveren we af aan de
heren van het laboratorium op de wal.
Die onderzoeken de radioactiviteit".
NABIJ WHITEHAVEN ligt de plaats
Sellafield, waar enige atoomzuilen zijn
gebouwd. De afvalproducten dezer in
stallatie worden afgevoerd door een
pijpleiding van ongeveer achthonderd
meter lengte, die op de zeebodem ligt.
Op gezette tijden u-ordt die leiding door
duikers onderzocht op lekken. En even
eens op gezette tijden bevist de Mary
Munro III de Cumberlandse kunstwa
teren om te onderzoeken, of zich door
de afvalproducten onder en, in het wa
ter misschien schadelijke radio-activi
teit ontwikkelt.
Mellon en zijn mannen brengen dan
monsters vis. zeewier, schelpen, zand
Moderne technische middelen
en slik, benevens flessen zeewater naar
de wal. De deskundigen van de atoom-
vorsing testen de monsters vervolgens
op radio-activiteit. Teveel van deze
activiteit kan namelijk zeer schadelijk
zijn en dergelijke schade moet zo tijdig
mogelijk voorkomen worden.
Schipper Mellon heeft opdracht lucht,
water en zeebodem, te controleren. Zijn
duiker - Arthur Davis - gaat steeds
weer omlaag om de toestand van de
pijpleiding na te gaan en te onderzoe
ken of er geen breuken dan wel lekken
van andere aard aanwezig zijn. Het
wateronderzoek is het eenvoudigste.
Speciaal geconstrueerde „Munro-fles-
sen" worden aan lijnen overboord ge
gooid om monsters zeewater int ver
schillende diepten boven te brengen.
Een dreg dient om zeewier, zand en
slik van de bodem te halen. Bootsman
Ted Sutton is de „dregger". De telegra
fist, George Taylor, staat voortdurend
in radiografisch contact met Sellafield,
het Cumberlandse hoofdkwartier. Bo
vendien verzamelt hij met een stofzui
ger monsters stof uit de lucht, die even
eens op hun radio-activiteit worden
onderzocht.
„Gewone" vissers spreken over haring
en kabeljauw, over netten, lijnen, spie
ring en wat dies meer zij. De atoomvis
sers voor de Cumberlandse kust echter
hebben hun eigen jargon. Door hun
veelvuldig contact met de mannen der
atoomwetenschap hebben zij heel wat
geleerde termen overgenomen. Aan
boord van de Mary Munro III zijn
woorden als Geigerteller, alpha-stralen,
isotopen, gamma-stralen tot echte vis
serstermen geworden. De kostbare in
strumenten, die de Mary Munro III aan
boord heeft, worden ook door de be
manning - die toch stellig geen atoom
scholing heeft doorlopen - deskundig
en met gemak bediend.
VIER MANNEN - Alec Mellon, Geor
ge Taylor, Ted Sutton en Arthur Davis
- bevissen de Cumberlandse kustwate
ren op atoomresten. Hun visserstaak is
enig op aarde! Tot dusverre stelden zij
nergens een zo grote mate van radio
activiteit vast, dat. deze als een gevaar
wordt aangemerkt door de mannen der
wetenschap. Mocht echter te eniger tijd
de Mary Munro III wel met zulke „po
sitieve" resultaten aan boord de haven
van Whitehaven binnenlopen, dan zal
Sellafield in last zijn. Immers, dan moet
een weg gevonden om op andere ma
nier dan tot dusverre de afvalproducten
der atoomzuilen te spuien. Die weg zal
lang, moeilijk en zeer kostbaar zijn.
!%o-
- -
ENGELfl
1955
SC.OOOhr_
f.5 2 mihoen kw
I960
m
1957
60.000ht
750.000*v
DE OUDHEIDKUNDE is geen oogverbliiulend-spectacu-
laire wetenschap. Zij doet geen ontdekkingen die de werehl
veranderen, zoals de atoomfysica of de moderne genees
kunst en haar beoefenaars zijn bescheiden geleerden, die
niet aan de weg timmeren. Zij graven liever in de grond als
menselijke mollen en zijn al heel tevreden, wanneer al dat
wroeten hun zo nu en dan een handvol scherven of oude
knekels oplevert. Het lijkt een ondankbare, weinig opwin
dende bezigheid, maar vergis u niet. Insiders weten, hoe
veel sensatie en romantiek er in zo'n paar verweerde scher
ven en muffe botjes besloten kunnen liggen. Méér dikwijls dan
in een spannende detectiveroman! Die vergelijking is trou
wens nog zo gek niet, want in feite is ook de archeoloog een
soort detective, een rechercheur in de meest letterlijke zin
des woords! van het verre verleden, dat hij moeizaam
moet trachten te ontwarren. En net als de echte speurder
is zijn voornaamste zorg daarbij, niet door misleidende aan
wijzingen op een dwaalspoor terecht te komen.
EEN TREFFEND voorbeeld daarvan le
vert een beschouwing, die de archeoloog
bij de directie van de Noordoostpolder, de
heer G. D. van der Heide, onlangs in het
tijdschrift „Antiquity and Survival" aan
het oudheidkundig onderzoek van de
drooggelegde Zuiderzeebodem gewijd heeft.
Bij dat onderzoek, dat voor een groot deel
onder zijn leiding verricht wordt, zijn
dingen ontdekt, die een verrassend nieuw
licht werpen op de geschiedenis van ons
land en ons volk in de loop der eeuwen.
Reeds lang wist men bijvoorbeeld, dat de
Zuiderzee sinds haar ontstaan na de voor
laatste IJstijd ruwweg zo'n honderd
twintigduizend jaar voor Christus met
tussenpozen van vele eeuwen nu eens land,
dan weer zoetwatermeer of zee geweest is,
maar hoe en wanneer die veranderingen
tot stand kwamen, daarvan had men niet
het flauwste idee. Nauwkerig onderzoek
van de diverse grond
lagen op de voor
malige zeebodem en
van de diverse daarin
aangetroffen voor
werpen hebben thans
een groot deel van dit
mysterie opgehelderd
en daarbij is geble
ken, dat de Zuiderzee
inderdaad aanvanke
lijk een zoutwaterzee
is geweest. Pas om
streeks 20.000 voor
Christus is zij voor
het eerst drooggeval
len, maar sporen van 5c.rn.
een menselijke be
woning zijn er in die
periode nog niet. Wel
echter vond men kie
zen en skeletdelen
van allerlei voorhis
torische dieren als
mammoets, wolharige
neushoorns, bisons,
reuzenherten en zelfs
rendieren, waaruit
blijkt dat ons land in
die verre tijden een
bijna polair klimaat
gekend heeft. De eer
ste mammoetkies is
reeds jaren geleden
bij de Wieringermeer
Dpgevist, maar later,
bij de droogleggingen
rond Schokland, heeft
men nog ettelijke
ootten van die pre
historische fauna ge
vonden, die dikwijls
van een diepte van
15 tot 25 meter op
gezogen worden.
Pas vele duizenden jaren later inmid
dels was het gebied opnieuw verdronken,
maar ook weer drooggevallen vestigen
er zich op bescheiden schaal mensen. Eerst
hebben zij er met hun stenen bijlen ren
dieren gejaagd, maar al vrij snel moeten
zij de landbouw „ontdekt" hebben, die op
de vruchtbare slibgronden rijke oogsten
zal hebben opgeleverd. Vuurstenen, sikkels
en andere primitieve akkerbouwgereed
schap uit die tijd is gevonden in de Noord
oostpolder en ook bij Wieringen.
Nog tweemaal doen overstromingen en
andere catastrofes daarna het nieuwe land
weer ten ondergaan, voordat de mens al
thans enigermate leert zich tegen de aan
vallen van de waterwolf te verweren. Tot
het einde van de Bronstijd woonden zijn
voorgangers op terpen, maar omstreeks het
begin van de christelijke jaartelling werpt
men al dijken op, om de steeds terugkeren
de erfvijand te bedwingen. Die dijken ech
ter zijn nog zeer primitief en telkens weer,
tot ver in de middeleeuwen, worden land
en bewoners verzwolgen door nieuwe zond
vloeden. Alles wat nu nog getuigenis af
legt van hun dappere strijd zijn de resten
van hun culturen, die met hen in de zee
bodem zijn weggezakt totdat zij hun ge
heimen moesten prijsgeven aan de grond
werkers en de baggermachines van onze
tijd. Een ruwe opsomming van wat de
drooglegging aan het licht bracht: het ske
let van een walvis, scherven van de vroeg
ste klokbekerbeschaving, vuurstenen, dol
ken en kunstig gesneden vishaken van de
Bronstijdmens, Fries-Bataafs en Romeins
vaatwerk en zelfs een Romeins beeldhouw
werk, Fortuna voorstellend, dat in vrij
gave staat nabij Urk kon worden uitge-
o graven. Overigens was het Zuiderzeege-
Een vuurstenen sik
kel en een benen
vishaak. Zij hebben
eens toebehoord aan
Bronstijdmensen,
die ongeveer vijf
tienhonderd jaar
voor Christus in het
Westen van het Zui
derzeegebied woon
den en er kleine
akkers bewerkten.
bied ten tijde der Romeinse overheersing
weer eens opnieuw in een merendistrict
veranderd, waarvan de exploratie voor de
legioenen van Ceasar weinig aanlokkelijks
had. In hun kronieken schrijven zij dan
ook over „drijvende eilanden met bomen
erop, die de scheepvaart ernstig belem
meren".
UITERAARD hebben er in de „natte"
perioden op de Zuiderzee talrijke vaar
tuigen schipbreuk geleden en ook daar
van zijn vele resten bewaard gebleven. Al
leen al in de Noordoostpolder zijn tot nog
toe 156 scheepswrakken uit allerlei tijden
uitgegraven en het lijdt geen twijfel of bij
het verdere droogleggingswerk zullen er
nog vele volgen. Tientallen wrakken zijn
bovendien verloren gegaan in de periode
van het „natte" werk, dus bij het baggeren
voor de kanalen en de dijken voordat de
polder drooggevallen was.
De betekenis van deze scheepsvondsten is
trouwens pas geleidelijk tot de overheid
doorgedrongen. In de Wieringermeer zijn
alle wrakken uitgegraven en opgeruimd
zonder dat er tekeningen en opmetingen ge
daan werden. In de Noordoostpolder ging
men aanvankelijk op dezelfde wijze tewerk,
totdat men bij het uitgraven van een zo'n
wrak ontdekte, dat het in de veertiende
eeuw vergaan moest zijn. Sindsdien wor
den alle gevonden schepen methodisch na
getekend, gefotografeerd en opgemeten.
Daarna worden het houtwerk en de even
tuele „bijvondsten" schoongemaakt en on
derzocht, wat van groot belang is, omdat
men meestal pas aan de hand van zulke
bijvondsten, gebruiksvoorwerpen, inven
tarisstukken en gereedschappen, kan vast
stellen, uit welke periode zo'n schip da
teert. Daarbij spelen vooral munten een
rol, omdat die bekende symbolen en jaar
tallen dragen. Maar ook pijpen zijn be
langrijk voor de datumbepaling, althans
als zij in wrakken van na 1600 gevonden
worden. In die tijd ontstond in ons land
namelijk de industrie van toebackspijpen,
waarvan de vroegste typen gemakkelijk
aan vorm en omvang herkenbaar zijn.
Later werd deze industrie zelfs geordend,
waarbij alle fabrikanten in Gouda en
Schoonhoven hun eigen merken en regi
stratietekens gingen voeren, die vaak van
jaar tot jaar gewijzigd werden. Daar de
meeste van die registratiemerken bekend
zijn, vormen de kalken schipperspijpjes dus
een ideaal middel om het tijdstip van een
scheepsramp te kunnen vaststellen.
Minder houvast geven de kruiken en an
der vaatwerk, de ettelijke metalen en hou
ten voorwerpen en scheepsbenodigdheden,
die men aan boord van de wrakken aan
treft, hoewel vele toch ook een voor hun
tijd karakteristieke vorm of techniek ver
tonen. Ook deze artikelen worden dus met
Dit kaartje toont de vindplaatsen van de
honderdzesenvijftig scheepswrakken uit
vroeger tijden, die uit de bodem van de
Noordoostpolder te voorschijn kwamen
pijnlijke zorg gereinigd en onderzocht en
als het zeldzame speciminae betreft
ook geconserveerd. Dit is echter lang niet
altijd mogelijk, vooral niet bij houten voor
werpen, die dikwijls eeuwenlang Ln de
vochtige zeebodem gelegen hebben en dus
verzadigd zijn van water. Stelt men ze dan
aan lucht en daglicht bloot, dan beginnen
zij onmiddellijk te krimpen, waarbij zulke
spanningen optreden, dat het hele voor
werp uit elkaar barst of zich, in het gun
stigste geval in de vreemdste bochten
wringt, waardoor het als museumstuk
eigenlijk geen waarde meer heeft.
Een afdoende methode om dit te voor
komen, heeft men nog niet gevonden, hoe
wel er op dit gebied al jaren naarstig ge-
is wel in staat, kleine houten voorwerpen
zocht en geëxperimenteerd wordt in Ne
derland, Duitsland en Scandinavië. Men
bevredigend te conserveren in een va
cuum, een koelruimte of desnoods in een
bakje met impregneermiddelen, maar
voor grotere artikelen, laat staan voor hele
scheepswrakken is dit ondoenlijk. Vandaar
dat men in zo'n geval een heel andere weg
volgt: als een scheepswrak een grote his
torische waarde heeft, dumpt men het na
onderzoek ter plaatse doodgewoon in een
put met grondwater, waar het dan blijft
liggen tot er te zijner tijd een afdoende
conserveringsmethode zal zijn uitgevonden.
VAN DE lot nu toe gevonden wrakken
in de voormalige Zuiderzeebodem 183
in totaal! is het oudste een fragment
met steven van een eikenhouten boom
stamkano. De ouderdom van deze zeld
zame vondst is niet nauwkeurig te defi
niëren, maar men kan veilig aannemen, dat
het vaartuig niet veel later dan omstreeks
het begin van onze jaartelling vergaan kan
zijn.
De eerste redelijk dateerbare scheeps-
vondst is een vaartuig uit de veertiende
eeuw, hetgeen blijkt uit het bijbehorende
vaatwerk. Dit schip vertoont een zekere
gelijkenis met de schepen der roofzuchtige
Noormannen, maar het diende een vreed
zamer doel. In haar nog goeddeels gave
binnenste vond men vijfduizend grote bak
stenen van het formaat, dat' in de late
middeleeuwen gebruikt werd voor de bouw
van burchten, kloosters en kerken. Welke
roofridder of kloosteroverste tevergeefs op
deze bakstenen heeft zitten wachten, is
niet na te gaan, maar wel heeft men kun
nen vaststellen, dat de onfortuinlijke
vrachtschipper zijn eigen noodlot ont
ketende: zijn schip was te zwaar beladen.
Hoe solide onze scheeps
bouw reeds in de Gouden
Eeuw was en welk een formi
dabele vakkennis toen de
scheepstimmerlieden hadden,
bewijst de vondst van een
wrak uit ongeveer zeventien
honderd, dat blijkens de be
vindingen van de archeologen
al minstens honderd jaar oud
was voor het naar de kelder
ging. Vele van die scheepstim
merlieden waren eigenlijk
„experimentelen'': zij bouw
den hun schepen zonder dat
er één tekening of ontwerp
aan te pas kwam, zomaar voor
de vuist weg. Een gewoonte,
die zich trouwens nog gehand
haafd heeft toen men van de
houtbouw op ijzeren vaartui
gen overging. „Nog in 1895",
zo onthult de heer G. D. van
der Heide in zijn hier geciteer
de beschouwing, „bouwde een
werf in Zwartsluis zijn eerste
Opgegraven vrachtschip in de Noordoost
polder. Het vaartuig moet omstreeks 1400
vergaan zijn. In het midden ziet men
het mastspoor.
ijzeren tjalk, de traditie getrouw, zonder
tekening". Het was overigens geen succes,
want niet alleen bleek het loodzware schip
veel te diep te liggen, bovendien was het
links en rechts onsymmetrisch.
Het artikel in „Antiquity and Survival",
waarin al deze onthullingen gedaan wor
den, is thans ook herdrukt in brochure
vorm. „Er ligt", zo zegt de auteur daarin,
„nog een lange reeks van onderzoekingen
voor ons. Uit de vele gevonden wrakken in
de Noordoostpolder zijn er nog twintig voor
nader onderzoek gereserveerd, een werk,
dat enkele jaren zal vergen. Als het klaar
is, zal ons museum in Schokland een
scheepvaarthistorische verzameling be
zitten, die uniek is - want waar elders ter
wereld kreeg men ooit de kans, een gehele
zeebodem om te graven? En nog andere
bodemschatten wachten op ontginning als
de plannen tot inpoldering van de Wad
denzee - dat machtige schepenkerkhof -
doorgaan."
Bij nader inzien blijkt dat „gewroet in
de grond" dus toch wel een boeiende be
zigheid te zijn. Boeiender wellicht, dan u
en ik altijd gedacht hebben. H. C.
GELEERDEN beschikken thans over
een apparaat, dat zich diep in de bodem
van de oceanen kan boren en waarmee een
bodemmonster van lange cylindrische vorm
van de sedimentgesteenten die daar in de
loop van duizenden jaren zijn afgezet naar
boven kan worden gebracht. Dit apparaat
werd ontworpen door een professor in de
geologie aan de Columbia Universiteit in
New York. Geologen zijn van mening, dat
ze dank zij dit apparaat hun kennis over
de geschiedenis van onze planeet en de
oorsprong van het leven in de diepzee
enorm kunnen uitbreiden. Tot dusver is
over het algemeen bij de oceanografen een
grondboor van zeven centimeter doorsnede
in gebruik. Met het nieuwe apparaat kun
nen bodemmonsters met een doorsnede van
negenentwintig centimeter naar boven
worden gebracht. Het zal thans mogelijk
zijn met veel grotere nauwkeurigheid de
ouderdom te bepalen van de sedimenten,
die in de vorm van een cylinder naar boven
worden gebracht.
MARALINGA (United Press). Eric
Riel van het Amerikaanse persbureau
United Press heeft gisteren over het gebied
gevlogen waar de Britten een atoombom
tot ontploffing hebben gebracht. „Ik zag
anderhalf uur na de ontploffing de plaats
waar de toren had gestaan die de atoom
bom droeg. In 'n omtrek van ongeveer 450
meter groeide niets meer. Het was een le
venloze oppervlakte geworden, omgeven
door geroosterd gewas. Op ongeveer drie
kilometer van het centrum der ontploffing
stonden enkele hutten in brand, die daar
bij wijze van proef waren neergezet. De
hutten die in de buurt van de toren had
den gestaan, waren verdwenen. Op onge
veer vijf kilometer van de krater zag ik
de soldaten in 'oopgraven", aldus de ver
slaggever.
De leider van de proefneming, Sir William
Penny, begaf zich onmiddellijk na de ont
ploffing voorwaarts in gezelschap van
twee geleerden., die de gevaarlijke zone af
bakenden.