De atoomeeaitrale van Calder Hall RECHERCHEURS DER HISTORIE GROEVEN EEN SCHEEPSKERKHOF OM JAGEND MET STOFZUIGERS OP MONSTERS LUCHT IJselmeerpolders gaven hen eeuwenoude geheimen prijs VISSERS IN CUMBERLAND VANGEN ATOOMRESTEN en de industriële energievoorziening OUDHEIDKUNDE BOEIENDER DAN U DENKT Nieuw imstrument voor Ooggetuige vertelt van de eerste Britse atoomproef Npd. en Noorw. bwiften gezanen- li]k een reactor 2Q000kw Zweden :VerSteTerv 1957 1956 20000k* 5000kw Frankrijk toaoook* fltoomkrachkenfrales (mi jaar en capaciteit in kvb DE ATOOMCENTRALE van Calder Hall, in het Engelse Graafschap Cum berland, die door koningin Elizabeth II op 17 oktober geopend zal worden, is Groot Brittannië's eerste atoomkracht centrale en ook de eerste ter wereld die aanzienlijke hoeveelheden energie aan het gewone elektriciteitsnet zal leveren. DEZE CENTRALE, die gebouwd is en zal werken onder verantwoordelijkheid van het Britse Gezagsorgaan voor de Atoomenergie, maar als prototype dient voor de eerste atoomkrachtcentrales die voor de elektriciteitsvoorziening worden gebouwd, is een mijlpaal die%na intensieve wetenschappelijke onderzoekingen en ex perimenten is bereikt, wijzend in de rich ting van een nieuw tijdperk in de ontwik keling van de atoomkracht. Engeland getroost zich een grote inspan ning op het gebied van de atoomkracht, omdat de energievoorziening snel een be lemmerende factor aan het worden is voor de industriële uitbreiding. De vraag naar brandstof neemt toe. De produktie van steenkool, welke nog lange tijd de voor naamste krachtbron zal zijn, kan slechts langzaam worden opgevoerd en de kosten ervan zullen waarschijnlijk stijgen. Een deskundige voorspelling wat Groot- Brittannië's totale energiebehoefte en voor ziening betreft toont aan dat de behoefte in 1980 met zestig percent zal zijn gestegen en dat meer dan zeventien percent van de energie zal worden geleverd door middel van atoomenergie. In ieder geval is het zeker dat Groot-Brittannië van 1960 af zeer sterk op atoomenergie zal zijn aan gewezen waarschijnlijk in veel grotere mate dan enig ander land ONMIDDELLIJK na de oorlog werd een nationaal atoomontwikkelingsplan opge steld. In Harwell (Berkshire) werd een atoomcentrum opgericht het Atomic Energy Research Establishment en enige tijd later werd een organisatie in het leven geroepen voor de produktie van splijtbaar materiaal (plutonium en uranium 235). Tot 1953 was de minister van Bevoorrading verantwoordelijk voor het programma op grond van het militaire belang ervan, maar in dat jaar werd de verantwoordelijkheid overgedragen op de voorzitter van de ka binetsraad, onder wie de wetenschappelijke plannen van de regering ressorteren. In 1954 werd de United Kingdom Atomic Energy Authority ingesteld, een publiek rechtelijk lichaam dat verantwoordelijk is aan laatstbedoelde minister. De Autoriteit voor Atoomenergie heeft thans meer dan vierentwintigduizend personen in dienst. Een van de eerste taken op het pro gramma was om in Harwell een of twee kleine reactors te bouwen: de experimen tele reactor „Gleep" met een vermogen van duizend kilowatt, die natuurlijk ura nium als brandstof en grafiet als regelaar gebruikt, benevens de reactor „Bepo" van hetzelfde type maar met een vermogen van zesduizend kilowatt, zodat hij lucht- koeling vereiste, waren voor het einde van 1947 in bedrijf. De ervaring die met beide reactors is opgedaan, werd door de produktie-afdeling gebruikt voor de bouw van grote reactors volgens dezelfde principes (dat wil zeggen met natuurlijk uranium als brandstof, gra fiet als regelaar en luchtgekoeld). Deze reactors verrezen in Windscale, Cumber land, voor de produktie van plutonium. De hitte van deze reactors ging verloren, maar tegen het midden van 1953 hadden de ex perimenten uitgewezen dat reactors konden worden gekoeld door een gesloten koolstof- dioxydestroom, die warmte naar 'n stoom ketel kon overbrengen. Daarom werd be gonnen met de bouw van de centrale van Calder Hall, die zowel plutonium als ener gie produceert. De Autoriteit zal nog drie krachtcen trales bouwen als die van Calder Hall. Aangezien de produktie van plutonium in Calder Hall tenminste even belangrijk is als de produktie van energie, heeft men de centrale niet het maximum vermogen gegeven dat zij zou kunnen hebben. De elektriciteits-autoriteiten zijn van plan om een kwart van hun kapitaalsuitgaven van twaalfhonderd miljoen pond tussen 1955 en 1956 te bestemmen voor de bouw van twaalf atoomkrachtcentrales, die voor namelijk voor de elektriciteitsvoorziening zijn bestemd en plutonium als nevenpro- dukt zullen beschouwen. De plannen en produktiecijfers van de eerste van deze centrales in Bradwell, Essex en Berkeley, Gloucestershire zijn nog niet bekend gemaakt. Maar van het begin af aan is de verwachting geweest als gevolg van een aantal verbeteringen, waarvan er sommige berusten op de er varingen bij de ontwikkeling van Calder Hall, dat etektriciteitsproduktie van de twaalf centrales omstreeks 1965 anderhalf tot twee miljoen kilowatt zal bedragen, hetgeen een besparing van vijf tot zes mil joen ton steenkool betekent. Reactors van het type als die van Calder Hall, die natuurlijk uranium als brandstof en grafiet als regelaar gebruiken, kunnen niet exploderen en worden daarom vol komen veilig geacht. tannië geen risico's heeft willen nemen en de centrales op verafgelegen plaatsen bouwde. Veiligheid en eenvoudigheid, als mede het beschikbaar zijn van uranium en de schaarste van zuiver splijtbaar ma teriaal en verrijkte brandstof, zijn de voor naamste redenen geweest om in Groot- Brittannië reactors van dit type te ge bruiken. IN DE TOEKOMST zal het plutonium, dat door deze reactors wordt gebruikt, worden aangewend voor nieuwe en meer compacte types, die verrijkte brandstof en een vloeibaar koelmiddel gebruiken. In de nog verdere toekomst komen er snelle (niet geregelde) reactors, waarin een kern van zuiver plutonium door een omhulsel van uranium 238 of thorium wordt omgeven. Een aantal meer experimentele reactors op deze gevorderde grondslagen zijn reeds voltooid of naderen hun voltooiing. Een snelle „kweek-reactor" met een vermogen van zestig megawatt wordt op het ogen blik in Doureay, Caithness, in Schotland gebouwd en zal in 1958 in bedrijf komen. In 1960-1961 zullen er zesentwintig atoomreactors in Groot-Brittannië werken. Bijgaande kaart geeft een over zicht van de inter nationale stand van atoomcentra les. Rusland heeft reeds een paar jaar een centrale, die werkt met een capaciteit van vijf duizend kilowatt. Amerika heeft gro te plannen, al heeft daar het vraagstuk der energievoor ziening niet zo'n dringend karakter. Het volgend jaar hoopt men in de V.S.in totaal 60.000 kw energie door atoomcentrales te produceren. SCHIPPER Alec Mellon is negenen veertig jaar. Stoer en joviaal staat hij op de kade van Whitehaven. „Ja, die „atoomvisser" ben ik en daar ligt mijn atoomschuitje, de Mary Munro III. Een brave schuit! In mijn jonge jaren ben ik bus-chauffeur ge weest in Londen en later was ik in die stad politieman. Maar wat wilt u? Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Mijn voorouders waren allemaal vissers en zeelui. Ook ik ging terug naar de zee. En nou hebben ze me opgeknapt met de zonderlingste visserij, die er bestaat, met de atoomvisserij Blauw-wit geschilderd ligt de Mary Munro III op die mistige ochtend langs de kade. Alec Mellon en zijn drie hel pers maken zich gereed om aan boord te gaan, gereed ook om hun uniek vis- sersbedrijf te gaan uitoefenen. Schip en bemanning zijn in dienst van de offi ciële instantie voor het atoomonder zoek. Schipper Mellon glimlacht. „Ja, dat zijn we atoomvissers!" „Nu ja, -schipper", zegt de bootsman, Ted Sutton, „we vangen ook wel eens een partijtje vis, maar die is er niet om Gereed voor ae afdaling op te eten. Die leveren we af aan de heren van het laboratorium op de wal. Die onderzoeken de radioactiviteit". NABIJ WHITEHAVEN ligt de plaats Sellafield, waar enige atoomzuilen zijn gebouwd. De afvalproducten dezer in stallatie worden afgevoerd door een pijpleiding van ongeveer achthonderd meter lengte, die op de zeebodem ligt. Op gezette tijden u-ordt die leiding door duikers onderzocht op lekken. En even eens op gezette tijden bevist de Mary Munro III de Cumberlandse kunstwa teren om te onderzoeken, of zich door de afvalproducten onder en, in het wa ter misschien schadelijke radio-activi teit ontwikkelt. Mellon en zijn mannen brengen dan monsters vis. zeewier, schelpen, zand Moderne technische middelen en slik, benevens flessen zeewater naar de wal. De deskundigen van de atoom- vorsing testen de monsters vervolgens op radio-activiteit. Teveel van deze activiteit kan namelijk zeer schadelijk zijn en dergelijke schade moet zo tijdig mogelijk voorkomen worden. Schipper Mellon heeft opdracht lucht, water en zeebodem, te controleren. Zijn duiker - Arthur Davis - gaat steeds weer omlaag om de toestand van de pijpleiding na te gaan en te onderzoe ken of er geen breuken dan wel lekken van andere aard aanwezig zijn. Het wateronderzoek is het eenvoudigste. Speciaal geconstrueerde „Munro-fles- sen" worden aan lijnen overboord ge gooid om monsters zeewater int ver schillende diepten boven te brengen. Een dreg dient om zeewier, zand en slik van de bodem te halen. Bootsman Ted Sutton is de „dregger". De telegra fist, George Taylor, staat voortdurend in radiografisch contact met Sellafield, het Cumberlandse hoofdkwartier. Bo vendien verzamelt hij met een stofzui ger monsters stof uit de lucht, die even eens op hun radio-activiteit worden onderzocht. „Gewone" vissers spreken over haring en kabeljauw, over netten, lijnen, spie ring en wat dies meer zij. De atoomvis sers voor de Cumberlandse kust echter hebben hun eigen jargon. Door hun veelvuldig contact met de mannen der atoomwetenschap hebben zij heel wat geleerde termen overgenomen. Aan boord van de Mary Munro III zijn woorden als Geigerteller, alpha-stralen, isotopen, gamma-stralen tot echte vis serstermen geworden. De kostbare in strumenten, die de Mary Munro III aan boord heeft, worden ook door de be manning - die toch stellig geen atoom scholing heeft doorlopen - deskundig en met gemak bediend. VIER MANNEN - Alec Mellon, Geor ge Taylor, Ted Sutton en Arthur Davis - bevissen de Cumberlandse kustwate ren op atoomresten. Hun visserstaak is enig op aarde! Tot dusverre stelden zij nergens een zo grote mate van radio activiteit vast, dat. deze als een gevaar wordt aangemerkt door de mannen der wetenschap. Mocht echter te eniger tijd de Mary Munro III wel met zulke „po sitieve" resultaten aan boord de haven van Whitehaven binnenlopen, dan zal Sellafield in last zijn. Immers, dan moet een weg gevonden om op andere ma nier dan tot dusverre de afvalproducten der atoomzuilen te spuien. Die weg zal lang, moeilijk en zeer kostbaar zijn. !%o- - - ENGELfl 1955 SC.OOOhr_ f.5 2 mihoen kw I960 m 1957 60.000ht 750.000*v DE OUDHEIDKUNDE is geen oogverbliiulend-spectacu- laire wetenschap. Zij doet geen ontdekkingen die de werehl veranderen, zoals de atoomfysica of de moderne genees kunst en haar beoefenaars zijn bescheiden geleerden, die niet aan de weg timmeren. Zij graven liever in de grond als menselijke mollen en zijn al heel tevreden, wanneer al dat wroeten hun zo nu en dan een handvol scherven of oude knekels oplevert. Het lijkt een ondankbare, weinig opwin dende bezigheid, maar vergis u niet. Insiders weten, hoe veel sensatie en romantiek er in zo'n paar verweerde scher ven en muffe botjes besloten kunnen liggen. Méér dikwijls dan in een spannende detectiveroman! Die vergelijking is trou wens nog zo gek niet, want in feite is ook de archeoloog een soort detective, een rechercheur in de meest letterlijke zin des woords! van het verre verleden, dat hij moeizaam moet trachten te ontwarren. En net als de echte speurder is zijn voornaamste zorg daarbij, niet door misleidende aan wijzingen op een dwaalspoor terecht te komen. EEN TREFFEND voorbeeld daarvan le vert een beschouwing, die de archeoloog bij de directie van de Noordoostpolder, de heer G. D. van der Heide, onlangs in het tijdschrift „Antiquity and Survival" aan het oudheidkundig onderzoek van de drooggelegde Zuiderzeebodem gewijd heeft. Bij dat onderzoek, dat voor een groot deel onder zijn leiding verricht wordt, zijn dingen ontdekt, die een verrassend nieuw licht werpen op de geschiedenis van ons land en ons volk in de loop der eeuwen. Reeds lang wist men bijvoorbeeld, dat de Zuiderzee sinds haar ontstaan na de voor laatste IJstijd ruwweg zo'n honderd twintigduizend jaar voor Christus met tussenpozen van vele eeuwen nu eens land, dan weer zoetwatermeer of zee geweest is, maar hoe en wanneer die veranderingen tot stand kwamen, daarvan had men niet het flauwste idee. Nauwkerig onderzoek van de diverse grond lagen op de voor malige zeebodem en van de diverse daarin aangetroffen voor werpen hebben thans een groot deel van dit mysterie opgehelderd en daarbij is geble ken, dat de Zuiderzee inderdaad aanvanke lijk een zoutwaterzee is geweest. Pas om streeks 20.000 voor Christus is zij voor het eerst drooggeval len, maar sporen van 5c.rn. een menselijke be woning zijn er in die periode nog niet. Wel echter vond men kie zen en skeletdelen van allerlei voorhis torische dieren als mammoets, wolharige neushoorns, bisons, reuzenherten en zelfs rendieren, waaruit blijkt dat ons land in die verre tijden een bijna polair klimaat gekend heeft. De eer ste mammoetkies is reeds jaren geleden bij de Wieringermeer Dpgevist, maar later, bij de droogleggingen rond Schokland, heeft men nog ettelijke ootten van die pre historische fauna ge vonden, die dikwijls van een diepte van 15 tot 25 meter op gezogen worden. Pas vele duizenden jaren later inmid dels was het gebied opnieuw verdronken, maar ook weer drooggevallen vestigen er zich op bescheiden schaal mensen. Eerst hebben zij er met hun stenen bijlen ren dieren gejaagd, maar al vrij snel moeten zij de landbouw „ontdekt" hebben, die op de vruchtbare slibgronden rijke oogsten zal hebben opgeleverd. Vuurstenen, sikkels en andere primitieve akkerbouwgereed schap uit die tijd is gevonden in de Noord oostpolder en ook bij Wieringen. Nog tweemaal doen overstromingen en andere catastrofes daarna het nieuwe land weer ten ondergaan, voordat de mens al thans enigermate leert zich tegen de aan vallen van de waterwolf te verweren. Tot het einde van de Bronstijd woonden zijn voorgangers op terpen, maar omstreeks het begin van de christelijke jaartelling werpt men al dijken op, om de steeds terugkeren de erfvijand te bedwingen. Die dijken ech ter zijn nog zeer primitief en telkens weer, tot ver in de middeleeuwen, worden land en bewoners verzwolgen door nieuwe zond vloeden. Alles wat nu nog getuigenis af legt van hun dappere strijd zijn de resten van hun culturen, die met hen in de zee bodem zijn weggezakt totdat zij hun ge heimen moesten prijsgeven aan de grond werkers en de baggermachines van onze tijd. Een ruwe opsomming van wat de drooglegging aan het licht bracht: het ske let van een walvis, scherven van de vroeg ste klokbekerbeschaving, vuurstenen, dol ken en kunstig gesneden vishaken van de Bronstijdmens, Fries-Bataafs en Romeins vaatwerk en zelfs een Romeins beeldhouw werk, Fortuna voorstellend, dat in vrij gave staat nabij Urk kon worden uitge- o graven. Overigens was het Zuiderzeege- Een vuurstenen sik kel en een benen vishaak. Zij hebben eens toebehoord aan Bronstijdmensen, die ongeveer vijf tienhonderd jaar voor Christus in het Westen van het Zui derzeegebied woon den en er kleine akkers bewerkten. bied ten tijde der Romeinse overheersing weer eens opnieuw in een merendistrict veranderd, waarvan de exploratie voor de legioenen van Ceasar weinig aanlokkelijks had. In hun kronieken schrijven zij dan ook over „drijvende eilanden met bomen erop, die de scheepvaart ernstig belem meren". UITERAARD hebben er in de „natte" perioden op de Zuiderzee talrijke vaar tuigen schipbreuk geleden en ook daar van zijn vele resten bewaard gebleven. Al leen al in de Noordoostpolder zijn tot nog toe 156 scheepswrakken uit allerlei tijden uitgegraven en het lijdt geen twijfel of bij het verdere droogleggingswerk zullen er nog vele volgen. Tientallen wrakken zijn bovendien verloren gegaan in de periode van het „natte" werk, dus bij het baggeren voor de kanalen en de dijken voordat de polder drooggevallen was. De betekenis van deze scheepsvondsten is trouwens pas geleidelijk tot de overheid doorgedrongen. In de Wieringermeer zijn alle wrakken uitgegraven en opgeruimd zonder dat er tekeningen en opmetingen ge daan werden. In de Noordoostpolder ging men aanvankelijk op dezelfde wijze tewerk, totdat men bij het uitgraven van een zo'n wrak ontdekte, dat het in de veertiende eeuw vergaan moest zijn. Sindsdien wor den alle gevonden schepen methodisch na getekend, gefotografeerd en opgemeten. Daarna worden het houtwerk en de even tuele „bijvondsten" schoongemaakt en on derzocht, wat van groot belang is, omdat men meestal pas aan de hand van zulke bijvondsten, gebruiksvoorwerpen, inven tarisstukken en gereedschappen, kan vast stellen, uit welke periode zo'n schip da teert. Daarbij spelen vooral munten een rol, omdat die bekende symbolen en jaar tallen dragen. Maar ook pijpen zijn be langrijk voor de datumbepaling, althans als zij in wrakken van na 1600 gevonden worden. In die tijd ontstond in ons land namelijk de industrie van toebackspijpen, waarvan de vroegste typen gemakkelijk aan vorm en omvang herkenbaar zijn. Later werd deze industrie zelfs geordend, waarbij alle fabrikanten in Gouda en Schoonhoven hun eigen merken en regi stratietekens gingen voeren, die vaak van jaar tot jaar gewijzigd werden. Daar de meeste van die registratiemerken bekend zijn, vormen de kalken schipperspijpjes dus een ideaal middel om het tijdstip van een scheepsramp te kunnen vaststellen. Minder houvast geven de kruiken en an der vaatwerk, de ettelijke metalen en hou ten voorwerpen en scheepsbenodigdheden, die men aan boord van de wrakken aan treft, hoewel vele toch ook een voor hun tijd karakteristieke vorm of techniek ver tonen. Ook deze artikelen worden dus met Dit kaartje toont de vindplaatsen van de honderdzesenvijftig scheepswrakken uit vroeger tijden, die uit de bodem van de Noordoostpolder te voorschijn kwamen pijnlijke zorg gereinigd en onderzocht en als het zeldzame speciminae betreft ook geconserveerd. Dit is echter lang niet altijd mogelijk, vooral niet bij houten voor werpen, die dikwijls eeuwenlang Ln de vochtige zeebodem gelegen hebben en dus verzadigd zijn van water. Stelt men ze dan aan lucht en daglicht bloot, dan beginnen zij onmiddellijk te krimpen, waarbij zulke spanningen optreden, dat het hele voor werp uit elkaar barst of zich, in het gun stigste geval in de vreemdste bochten wringt, waardoor het als museumstuk eigenlijk geen waarde meer heeft. Een afdoende methode om dit te voor komen, heeft men nog niet gevonden, hoe wel er op dit gebied al jaren naarstig ge- is wel in staat, kleine houten voorwerpen zocht en geëxperimenteerd wordt in Ne derland, Duitsland en Scandinavië. Men bevredigend te conserveren in een va cuum, een koelruimte of desnoods in een bakje met impregneermiddelen, maar voor grotere artikelen, laat staan voor hele scheepswrakken is dit ondoenlijk. Vandaar dat men in zo'n geval een heel andere weg volgt: als een scheepswrak een grote his torische waarde heeft, dumpt men het na onderzoek ter plaatse doodgewoon in een put met grondwater, waar het dan blijft liggen tot er te zijner tijd een afdoende conserveringsmethode zal zijn uitgevonden. VAN DE lot nu toe gevonden wrakken in de voormalige Zuiderzeebodem 183 in totaal! is het oudste een fragment met steven van een eikenhouten boom stamkano. De ouderdom van deze zeld zame vondst is niet nauwkeurig te defi niëren, maar men kan veilig aannemen, dat het vaartuig niet veel later dan omstreeks het begin van onze jaartelling vergaan kan zijn. De eerste redelijk dateerbare scheeps- vondst is een vaartuig uit de veertiende eeuw, hetgeen blijkt uit het bijbehorende vaatwerk. Dit schip vertoont een zekere gelijkenis met de schepen der roofzuchtige Noormannen, maar het diende een vreed zamer doel. In haar nog goeddeels gave binnenste vond men vijfduizend grote bak stenen van het formaat, dat' in de late middeleeuwen gebruikt werd voor de bouw van burchten, kloosters en kerken. Welke roofridder of kloosteroverste tevergeefs op deze bakstenen heeft zitten wachten, is niet na te gaan, maar wel heeft men kun nen vaststellen, dat de onfortuinlijke vrachtschipper zijn eigen noodlot ont ketende: zijn schip was te zwaar beladen. Hoe solide onze scheeps bouw reeds in de Gouden Eeuw was en welk een formi dabele vakkennis toen de scheepstimmerlieden hadden, bewijst de vondst van een wrak uit ongeveer zeventien honderd, dat blijkens de be vindingen van de archeologen al minstens honderd jaar oud was voor het naar de kelder ging. Vele van die scheepstim merlieden waren eigenlijk „experimentelen'': zij bouw den hun schepen zonder dat er één tekening of ontwerp aan te pas kwam, zomaar voor de vuist weg. Een gewoonte, die zich trouwens nog gehand haafd heeft toen men van de houtbouw op ijzeren vaartui gen overging. „Nog in 1895", zo onthult de heer G. D. van der Heide in zijn hier geciteer de beschouwing, „bouwde een werf in Zwartsluis zijn eerste Opgegraven vrachtschip in de Noordoost polder. Het vaartuig moet omstreeks 1400 vergaan zijn. In het midden ziet men het mastspoor. ijzeren tjalk, de traditie getrouw, zonder tekening". Het was overigens geen succes, want niet alleen bleek het loodzware schip veel te diep te liggen, bovendien was het links en rechts onsymmetrisch. Het artikel in „Antiquity and Survival", waarin al deze onthullingen gedaan wor den, is thans ook herdrukt in brochure vorm. „Er ligt", zo zegt de auteur daarin, „nog een lange reeks van onderzoekingen voor ons. Uit de vele gevonden wrakken in de Noordoostpolder zijn er nog twintig voor nader onderzoek gereserveerd, een werk, dat enkele jaren zal vergen. Als het klaar is, zal ons museum in Schokland een scheepvaarthistorische verzameling be zitten, die uniek is - want waar elders ter wereld kreeg men ooit de kans, een gehele zeebodem om te graven? En nog andere bodemschatten wachten op ontginning als de plannen tot inpoldering van de Wad denzee - dat machtige schepenkerkhof - doorgaan." Bij nader inzien blijkt dat „gewroet in de grond" dus toch wel een boeiende be zigheid te zijn. Boeiender wellicht, dan u en ik altijd gedacht hebben. H. C. GELEERDEN beschikken thans over een apparaat, dat zich diep in de bodem van de oceanen kan boren en waarmee een bodemmonster van lange cylindrische vorm van de sedimentgesteenten die daar in de loop van duizenden jaren zijn afgezet naar boven kan worden gebracht. Dit apparaat werd ontworpen door een professor in de geologie aan de Columbia Universiteit in New York. Geologen zijn van mening, dat ze dank zij dit apparaat hun kennis over de geschiedenis van onze planeet en de oorsprong van het leven in de diepzee enorm kunnen uitbreiden. Tot dusver is over het algemeen bij de oceanografen een grondboor van zeven centimeter doorsnede in gebruik. Met het nieuwe apparaat kun nen bodemmonsters met een doorsnede van negenentwintig centimeter naar boven worden gebracht. Het zal thans mogelijk zijn met veel grotere nauwkeurigheid de ouderdom te bepalen van de sedimenten, die in de vorm van een cylinder naar boven worden gebracht. MARALINGA (United Press). Eric Riel van het Amerikaanse persbureau United Press heeft gisteren over het gebied gevlogen waar de Britten een atoombom tot ontploffing hebben gebracht. „Ik zag anderhalf uur na de ontploffing de plaats waar de toren had gestaan die de atoom bom droeg. In 'n omtrek van ongeveer 450 meter groeide niets meer. Het was een le venloze oppervlakte geworden, omgeven door geroosterd gewas. Op ongeveer drie kilometer van het centrum der ontploffing stonden enkele hutten in brand, die daar bij wijze van proef waren neergezet. De hutten die in de buurt van de toren had den gestaan, waren verdwenen. Op onge veer vijf kilometer van de krater zag ik de soldaten in 'oopgraven", aldus de ver slaggever. De leider van de proefneming, Sir William Penny, begaf zich onmiddellijk na de ont ploffing voorwaarts in gezelschap van twee geleerden., die de gevaarlijke zone af bakenden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 18