filin van Clement
Naar „De kroeg" van Zola
Eerste V-concert door N.Ph.O.
„HET HOL VAN DE LEEUW"
Radio-Reparatie
Een veelbelovende misgreep
Het debuut van W. G. Klooster
Toneelgroep „Theater"
NAAIMACHINES
Litteraire
Kanttekeningen
Parijs huldigt Pablo Casals
bijzonder geestdriftig
(met violiste Marie Claude Theuveny)
Denemarken kan films uit
Amerika niet betalen
Nobelprijs voor Jimenez?
Bekende persoonlijkheden
op de postzegel
Toon Verhey met verlof
wegens ziekte
Huldiging prof. Baschwitz
in november
Molotov zou oppertoezicht
op culturele zaken houden
Examens
H. J. MAERTENS N.V.
ZATERDAG 13 OKTOBER 1956
OPNIEUW heeft een van Zola's romans
tot gegeven gediend van een film. Ditmaal
L'assommoir" (De Kroeg), voorloopster
van „Nana". De filmproducenten hebben
precies de omgekeerde volgorde gekozen
door eerst „Nana" te realiseren en daarna
De Kroeg". Maar de verfilming van
"Nana" was nu niet zo indrukwekkend, dat
J^en behoefte voelde aan nog een cinema
tografische verwerkelijking. Gelukkig be
spaart regisseur René Clement ons de
teleurstellingen welke de bioscoopbezoeker
met „Nana" ten deel vielen. Zijn film ont
trekt zich weliswaar aan het karakter van
het pamflet, dat Zola's zedenschilderingen
van het Parijs der negentiende eeuw uit
doen stijgen boven de opzet ener verstan
delijk wetenschappelijk beredeneerde kro
niek van het leven in het Tweede Keizer
rijk, maar men doet er dan ook verkeerd
aan haar te zien als een letterlijke ver
taling in beelden van de roman, die Zola
de faam bezorgde, welke hij met het schrij
ven van zijn Rougon-Macquart serie tot
1877 had ontbeerd. (Na het verschijnen
van „De Kroeg" steeg Zola tot grote roem,
zfjn uitgaven werden herdrukt en her
drukt). René Clement hoedt zich ervoor
de schrijver precies na te volgen. Zijn film
eindigt niet bij de dood van de hoofdper
soon Gervaise, maar houdt op wanneer zi)
reddeloos haar ondergang tegemoet gaat en
de toekomst voor haar dochtertje Nana al
schijnt al bepaald. In de film laten wij Ger
vaise dronken en versuft achter, terwijl de
kleine Nana door de straten zwerft. Dat is
een even sterk einde, dat een machtige
suggererende kracht bezit. Het is het slot
stuk van een film, die het kenmerk draagt
van haar maker, een man, die in beelden
ziet en vertelt en net zoveel aan zijn voor
beeld ontleent als nodig is om tot een ge-
inspireerde filmwerkelijkheid te komen.
Daarom aanschouwt men geen volledige
„L'assommoir". Daarom ziet men geen
Zola, maar een door Zola geëmotioneerde
Clement. Dat betekent voor de filmkunst
alleen maar winst. Men behoeft de dingen
niet twee keer te zeggen, gesteld al dat
zulks kan, in litteratuur en film. De film
beeft een eigen zeggingskracht, die de geest
ademt van haar maker. René Clement kon
uit de kracht van zijn eigen sterke persoon
lijkheid niet geraken tot een nabootsing
van Zola. Wat hij ons met „Gervaise" aan
biedt, is dus een eigen schepping. Het is er
een van grote schoonheid, waarin men ge
looft, al wordt aan de estethiek de inner -
(Van onze correspondent in Parijs)
Het grote amfitheater van de Sorbonne
in Parijs was donderdag tot de laatste
plaats bezet, zelfs tussen de lange banken
stond het vol mensen. Beroemde musici
van Parijs en muziekvrienden waren sa
mengedromd en ook van ver over de gren
zen waren de concertgangers gekomen om
de tachtigste verjaardag te vieren van de
meester onder alle meestercellisten, Pablo
Casals. Een vroegtijdige viering overigens,
want de vermaarde musicus werd op 29
december 1876 geboren. Het was een dub-
belé herdenking, want met het Orkest La-
moureux, dat onder leiding van zijn hui
dige dirigent, Jean Martinon, het eerste
deel van de avond werken van Bach, Ra-
meau en Mozart uitvoerde, maakte Casals
in 1899 in Pai'ijs zijn debuut.
Alle markante feiten uit Casals glorieuze
loopbaan werden na de pauze opgesomd
door de rector magnificus van de Parijse
universiteit, professor Serrailh: „Zijn een
voudige afkomst, de onvergetelijke steun
die Pablo van zijn moeder heeft onder
vonden, zijn eerste optreden als solist, de
vorming van het fameuse trio samen met
de pianist Alfred Cortot (die deze avond
op de eerste rij zat) en de violist Jacques
Thibaud (die helaas niet meer aanwezig
kon zijn), de veelzijdige activiteit van de
meester tot 1936 in Barcelona, waar hij
onder meer een eigen orkest dirigeerde, de
breuk met het vaderland na de overwin
ning van Franco, de weigering in 1945 nog
in het openbaar op te treden, zolang de
democratische mogendheden het bewind
van de „Caudilio" zouden blijven erkennen,
de zomerfestivals in het plaatsje Prades in
de Franse Pyreneeën, waar Casals zich als
een kluizenaar had teruggetrokken en ten
slotte dan dit concert, dat als een officieel
afscheid moest worden beschouwd.
Casals, geperst in een smokingjasje,
klein, rond en onaanzienlijk, was met zijn
bekende korte pasjes naar het dirigeerge-
stoelte geschoven, waar hij zichtbaar ont
roerd de spreker aanhoorde en tenslotte
met een innige accolade bedankte. Op dat
moment gaf het publiek voor het eerst
blijk van zijn geestdriftige gevoelens. Daar
na begon het concert, een wel heel bij
zonder concert, dat in de eerste plaats be
grepen moest worden als een collectief
eerbetoon van de internationale cellisten
gemeenschap. De grootste kunstenaars Cas-
sado, Maréchal, Navarre, Bazelaire, André-
Lévy, Pasquier en nog anderen hadden zich
namelijk verenigd tot een ensemble zoals
men zeker nooit meer aanschouwen of be
luisteren zal. Eerst speelden twaalf solis
ten de beroemde elegie van Gabriel Fauré
en dan volgden twee stukken van de mees
ter zelf, uitgevoerd door een orkest van
weer dan hènderd celli. In de meerstem-
wigheid van „Les Rois mages" getuigt
Casals speciaal van zijn onbegrensde ver
ering voor Bach en via de acht groepen,
waarin het cellistenorkest hier was ver
beeld, hoorde men nu een zwaar-sonore
kiank, waardoor het niet zeer oorspronke
lijke, maar zeker wél eerlijke werk niet
naliet indruk te maken. De Sardane, een
groepsdans uit de Catalaanse dorpen, ver-
moch in deze versie minder te overtuigen,
°e virtuoze passages, vermenigvuldigd met
honderd konden niet steeds nauwkeurig
worden gespeeld, zodat het klankbeeld
soms wat minder helder en lichtelijk ver
vormd werd. Nieuwe ovaties braken niet
temin uit en er werd door Catalaanse pa
triotten met vlaggetjes gezwaaid. De rust
werd pas weer hersteld, toen Casals einde
lijk terugkeerde met zijn eigen Stradiva
rius. Hij speelde zijn befaamde toegift, een
wr uit een der solosuites van Bach, en men
iron nu weer die bijna bedeesde toon be
luisteren, waarvan alleen Casals het geheim
bewaart. Na de massale manifestatie, waar
voor die honderd cellisten werden gemo
biliseerd. moest ik wel erkennen, dat we
op deze korte, gefluisterde momenten pas
het werkelijke hoogtepunt van de avond
beleefden. Dit was de grote unieke Casals,
wars van alle pathos of gevoelsvervalsing.
We hadden Casals voor de laatste keer
gehoord.
lijke bewogenheid wel eens meer onderge
schikt gemaakt, dan men zich had gewenst.
Clement streeft een perfectie na, die niet
in de juiste verhouding staat tot de uit
drukkingsmogelijkheden, welke het ge
geven hem biedt. Hij wil het soms te mooi
zeggen, te mooi laten zien. Daaraan offert
hij de sterke emotie, de hartstocht, de
directe ontroering op. Dat het niet hoeft te
gebeuren, heeft hij met „Verboden Spel"
bewezen. Maar zelfs al kan men dat op
merken en het eerlijk een beetje betreuren,
feit blijft, dat er maar weinig filmmakers
zijn, die men zoiets kan verwijten. Want als
men „Gervaise" ziet, zal men Clement
vurig bewonderen en vaststellen dat hij
een filmer pur sang is, een cineast par
excellence. Een filmdichter, zoals de film
criticus in de kring zijner collega's wel eens
pleegt te verzuchten het wordt zo gauw
overdreven geacht voor het kermiskind
onder de kunsten
MET DEZE PROLOOG is eigenlijk al een
heleboel gezegd wat op het wezen van de
film „Gervaise" betrekking heeft. Ik zou er
aan moeten toevoegen wat mij dan zo in de
film frappeert. De milieuschildering? Zeker,
de milieuschildering. Daarin toont Clement
zich een onvervaard meester. Ook roept hij
het beeld van de tijd treffend op en vooral
het beeld van de omstandigheden, waarin
het volk, verpauperd, maar met een sterke
hang naar fatsoen en eerbied voor de even
naaste, leeft. Een exponent daarvan is
Gervaise, de hinkende wasvrouw, wier
droom het is zelf nog eens een wasserij te
beginnen, in welke opzet zij slaagt, zij het
met geleend geld, omdat haar man dooi' een
ongeluk werkeloos is geworden. Gervaise
is de verzinnebeelding van het oprecht
liefhebbende en goedwillende, maar door
haar goedheid aan de verdorvenheid over
geleverde volkskind, dat door het noodlot
voortdurend wordt achterhaald. Clement
tekent haar zuiver in de vertolking van
Maria Schell, die ik wel nooit zo expres
sief, zo genuanceerd alle stadia der ge
moedservaring zag spelen als ditmaal.
Trouwens, hij beschikt over een in haar
geheel uitnemende bezetting van prachtige
karakterspelers en typeurs. En hoe heeft
hij hen in de hand! Maar ook: hoe voegt
hij aan hun prestaties eigen creaties toe
door de wijze waarop hij hen vangt in het
beeldvlak, trefzeker hun emoites wearspie-
gelt en meesterlijk de bewegende camera
hanteert om hen te achterhalen en ons hun
geheimen te onthullen. Hij werkt symbo
lische détails in, die het verzwegene open
baren. Haarspelden bijvoorbeeld op een
plaats waar ze niet worden verwacht. Pure
verrukking geniet men om het wildbraad
dat wordt geserveerd tijdens een verjaar
dagsfeest als het hoogste goed der aarde.
En dat is het op dat feest. Dat partijtje
alleen al is een meesterwerk van sfeer en
stemming, van menselijke tegenstellingen
van het dooreenmengen van plezier en
dreiging ener catastrofe. Clement verstaat
ook als geen ander de kunst te spelen met
de stilte. Hoe voert hij de spanning op bij
het gevecht dat Gervaise voert met haar
grootste vijandin in het wasbedrijf. Ineens,
op het hoogtepunt valt de stilte, beklem
mend en beangstigend. Van een andere
orde, maar even contrastrijk doorwerkend
is de eerbiedige en kinderlijk onbevangen
stilte, waarmee de gasten aan het feestmaal
de gans begroeten. Zo zijn er talloze mo
menten waarop men Clement bewondert
en zo gemakkelijk zijn spel ziet spelen, dat
men er zich pas achteraf over verbaast.
De cameraman, die hem terzijde stond,
treedt in zijn voetspoor, want ook hij be
reikt effecten, die de handeling superieur
versterken. Dat die handeling geheel ge
richt is op Gervaise en het accent dus be
wust verlegd is van de kroeg, de ellende
der dronkenschap, die haar man en Ger
vaise door zijn toedoen ten gronde zal
richten, geeft ongeveer het uitgangspunt
aan van Clement. Het ging hem om deze
vrouw, haar verbeten strijd tegen de mach
ten, sterker dan zij, haar triumf, die er een
is van zuivere menselijkheid, ook al moet
hij haar dan ellendig achterlaten. Bewust
eindigt hij met de suggestie van haar neer
gang. Die neergang laten zien was niet wat
hij beoogde. Daarmee stelt hij zich objec
tiever in tegenover de tijd, die haar aan
haar lot overliet, houdt hij zich gereser
veerd beschouwend. Een machtig mede
lijden breekt niet door de beelden heen.
Maar Clement's medeléven kan men niet
ontkennen en dat geeft Gervaise een posi
tieve en tot nadenken stemmende waarde.
P. W. Franse
Spelbeeld uit „Gervaise", een film van René Clement.
Toon Verhey dirigeerde vrijdagavond in
de Haarlemse Concertzaal het eerste con
cert in de V-serie van het Noordhollands
Philharmonisch Orkest, dat onder grote
belangstelling plaats had. Een bijzondere
nadruk kwam te liggen op het aandeel dat
de soliste, de jonge Franse violiste Marie
Claude Theuveny, in het programma ver
vulde. Wat voor mij persoonlijk geen ver
rassing meer betekende, omdat ik haar
deze week in Beverwijk reeds gehoord
had. maar wat iedereen als een bijzonder
heid moet zijn opgevallen, was de prach
tige sonore toon. waarmee zij het Concert
in a van Vivaldi inzette en reeds in het
inleidende tutti kleur gaf aan 't ensemble.
Die nobele ronding van de klank bleef
aldoor haar suggestieve werking mani
festeren in het dankbare concert, stevig en
imponerend in de hoekdelen en met een
uiterst beheerste mildheid in het midden
deel. Het bekende „c'est le ton qui fait la
musique" kon men hier letterlijk opnemen.
Toen de soliste na de pauze de „Tzigane"
van Ravel aanpakte, was het in wezen niet
anders, maar nu gekarakteriseerd door de
ADVERTENTIE
donkere hartstocht van deze pseudo-zigeu-
nermuziek en met het virtuoze raffinement
waar de componist het op aangelegd heeft.
De ruime kansen, die Ravels „Tzigane" aan
zijn „primas" biedt, werden door Marie
Claude Theuveny rijkelijk uitgebuit met
een technische zekerheid en een opwin
dende stuwing, die verbazing wekten. We
kunnen haar naar aanleiding van deze
twee zo sterk contrasterende interpretaties
want wat een afstand ligt er tussen
Vivaldi en de Ravel van de Tzigane! als
een nieuwe ster aan het violistische firma
ment begroeten. De gunstige akoestische
verhoudingen van de Haarlemse Concert
zaal werkten mee om in beide werken een
mooi evenwicht tussen de solistische pres
tatie en de rol van het orkest tot stand te
laten komen.
Mozart is blijkbaar bij het Noordhol
lands Philharmonisch Orkest geheel uit
het gezichtsveld verdwenen, hoewel het
herdenkingsjaar van de geniale Salzburger
nog niet verstreken is en de bijdrage in de
viering door geen enkele vernieuwing van
het repertoire gekenmerkt werd. Dit teren
op reserves wordt bedenkelijk. Van Mo-
zarts oudere tijdgenoot. Josef Haydn, kre
gen we nu te horen de Symfonie met de
paukenslag, die volgens de anekdote opzet
telijk te pas gebracht was door de compo
nist om het babbelende publiek te doen
schrikken en tot stilte te manen. Daar een
dergelijk effect voor het concertpubliek
van onze dagen overbodig is, ziet Toon
Verhey er van af die klap al te hard te
laten aankomen. Er zitten trouwens merk
waardiger dingen in deze gemoedelijke
symfonie, dan deze paukenslag, waaraan
zij haar naam dankt.
De avond werd besloten met de Sprook
jes van Moeder de Gans door Ravel, dit zo
verfijnd geïnstrumenteerd orkestwerk, dat
de componist oorspronkelijk voor piano a
quatre mains schreef voor zijn jeugdige
vriendjes Mimi en Jean Godeloski, die hij
zo vaak geamuseerd had met het vertellen
van kindersprookjes. Die muzikale kinder
vertellingen werden later aangewend als
ballet, wat de aanleiding werd voor de
orkestratie. Hier horen wij Ravel in zijn
hartelijkste eenvoud, als kind met de kin
deren zich een dromenrijk fantaserend,
waarin wondere dingen gebeuren. Toon
Verhey was er blijkbaar op bedacht de
exquise kleuren van Ravels schilderpalet
zo delicaat mogelijk aan te brengen, wat
tot een rustig beheerste verteltrant leidde.
En wij ondergingen daarbij de eeuwige
bekoring van het „er was eens
Jos. de Klerk
ADVERTENTIE
kauw Wrlgley Doublemint. Het leven wordt sneller.
Vermoeiender. Kauw rustgevende,
opfrissende DoublemintI
Dat Is goed, bij al die spanning -
verkwikkend bij al die inspanning - fris en koeler en
heerlijk want Doublemint blijft lang en
dubbel lang lekker.
KOPENHAGEN, (U.P.) Onderhande
lingen tussen de Deense bioscoopbond en
vertegenwoordigers van de Amerikaanse
filmindustrie zijn vastgelopen en het ziet
er dus naar uit, dat Denemarken in de toe
komst geen Amerikaanse films meer zal
vertonen. De Amerikanen willen meer voor
hun films ontvangen dan de Denen in ver
band met de hoge vermakelijkheidsbelas
ting kunnen betalen. In het verleden be
taalde Denemarken minder dan de andere
Europese landen, maar daar hebben de
Amerikaanse producenten nu genoeg van.
STOCKHOLM, (U.P.) In litteraire
kringen te Stockholm wordt vernomen, dat
de vijfenzeventigjarige Spaanse dichter
Juan Jimenez, die thans op Puerto Rico
woont, naar alle waarschijnlijkheid de No
belprijs voor litteratuur 1957 zal ontvangen.
WENEN, (U.P.) Het ministerie van
Posterijen van Roemenië zal binnenkort,
volgens de Roemeense dagbladen, een serie
postzegels met afbeeldingen van bekende
persoonlijkheden uitgeven. De serie zal be
staan uit zegels die bedrukt zijn met de
portretten van de Amerikaanse staatsman
Benjamin Franklin, de Ierse dramaturg
George B. Shaw, de Franse natuurkundige
Pierre Curie, de Noorse schrijver Henrik
Ibsen, de Russische schrijver F. M. Dosto-
jevski en de Duitse dichter Heinrich Heine.
MEN KAN VAN HET DEBUUT „Zonder het genadige einde" (Querido), waarmee
de twintigjarige W. G. Klooster de Reina Prinsen Geerligsprijs (de aanmoedigings
prijs voor jongeren beneden de vijfentwintig) verwierf, zeggen wat men wil, men
kan er de tekortkomingen - die bij een critisch herlezen heel wat veelvuldiger
blijken te zijn dan ze bij een eerste kennismaking lijken - breed uitmeten, één ding
zal men niét kunnen beweren: dat Klooster het zich, als zovele aankomende auteurs,
gemakkelijk heeft gemaakt. Het is waarachtig geen gering waagstuk om na een
nog vrij recente publicatie van Vestdijks hand („De verminkte Apollo") en diens
vroegere novellistisch-suggestieve verbeelding van de orgiastische Dionysuscultus
(„Arcadië") het aloude thema Apollo-Dionysus opnieuw te bespelen en het dan
nog - wat tot dusver op een soortgelijke wijze door geen schrijver is ondernomen -
in een tweede, analoog verhaal te „moderniseren" tot een actuele problematiek.
Misschien, waarschijnlijk zelfs, heeft
Klooster in één greep meer willen omvat
ten dan zijn nog ongeoefende hand kon
beheersen. In ieder geval was de afstand
tussen vergaarde kennis en scheppende
verbeelding nog te gering om hem van zijn
vondst het volle creatieve profijt te kun
nen doen trekken. Maar dat een jong ta
lent het heeft aangedurfd om met een
stof voor de dag te komen, waarvan de
mythische achtergronden voor ieder be
langstellende vergelijkbaar zijn met de
uitkomsten der jongste mythologische we
tenschap (ik denk aan het werk van W. F.
Otto, maar vooral aan de in samenwerking
met de Zwitserse psychoanalyticus C. G.
Jung geschreven publikaties van Karl
Kerényi) - dat is, als men elke gedachte
aan zelfoverschatting van de hand wijst,
een bewijs van de hoge eisen, die het aan
zichzelf stelde, op gevaar af in gebreke te
blijven. Hoe dan ook dwingt dat waarde
ring af, al is de „bewonderende" lof, die
het rapport der jury hem bij de bekroning
toezwaaide, uitbundiger geweest dan voor
de critische waakzaamheid van een begin-
„Door zijn inhalige uitgever en door de
honger gedwongen dringt een jonge roman-
schijver zich onder een valse naam bin
nen bij een brave burgerfamilie, die in het
quartier Saint Sulpice een winkel heeft in
religieuze artikelen. Zijn opdracht is: een
boek te schrijven, waarin de hebbelijk
heden van de kleine burgerman belachelijk
worden gemaakt. Schrijft hij dit boek niet,
dan zal hij geen cent ontvangen van het
enorme bedrag aan auteursrechten, dat zijn
eerste roman met onthullingen over de
Parijse „upper ten" heeft opgeleverd.
Aldus een door de toneelgroep „Theater"
verspreide circulaire, waarin het blijspel
„Het hol van de leeuw" werd aangekon-
ADVERTENTIE
Alle merken, dus ruime keuze
ENGEL, Gr. Houtstr. 181, Tel. 14444
Op medisch advies van de behandelende
geneesheer zal Toon Verhey met ingang van
heden voor onbepaalde tijd met verlof gaan.
De concerten door het Noordhollands Phil
harmonisch Orkest te Haarlem van dinsdag
23 oktober en vrijdag 2 november worden
door Marinus Adam geleid. De programma's
blijven ongewijzigd.
Prof. dr. K. Baschwitz, die 2 februari
dit jaar de zeventigjarige leeftijd heeft be
reikt, zal na afloop van dit collegejaar af
scheid van het hoogleraarsambt nemen.
Enige van zijn collegae, leerlingen en vrien
den zijn voornemens hun „bewondering en
dankbaarheid voor de baanbrekende arbeid
die prof. Baschwitz op het gebied van pers
wetenschap en massapsychologie heeft ver
richt" concrete vorm te geven in een bun
del opstellen, bijeengebracht door prof. mr.
dr. G. v. d. Bergh (Amsterdam), prof. mr.
L. G. A. Schlichting (Nijmegen), prof.
Desmond (Berkeley, Californië) en ande
ren, en deze in november de scheidende
hoogleraar aan te bieden.
MOSKOU (Un. Press) Volgens welin
gelichte zegslieden in Moskou is eerste
vice-premier Molotov belast met het alge
mene toezicht op het culturele leven, na
zijn aftreden als minister van Buitenlandse
Zaken in het begin van dit jaar.
Dit is in overeenstemming met de alge
mene politiek om elk van de elf leden van
het partij-presidium verantwoordelijk te
stellen voor het werk van een groep mi
nisteries.
Gedurende vele jaren combineerde pre
sident Vorosjilov zijn militaire plichten
met het toezicht op de cultuur. Molotov,
een oude bolsjewist, was vóór de revolutie
advocaat, journalist en schrijver.
ELFDE TRIËNNALE IN MILAAN
De minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen heeft een commissie inge
steld tot voorbereiding van de Nederlandse
inzending voor de elfde Triënnale (drie
jaarlijkse internationale tentoonstelling
van toegepaste kunst, industriële vormge
ving en bouwkunst) te Milaan in 1957. In
deze commissie zijn benoemd: R. Rietveld
te Utrecht tot lid en voorzitter, W. Brusse
te Amsterdam en K. Sanders te Amsterdam
tot leden en mejuffrouw G. J. A. ten Hol
te te Amsterdam tot secretaresse. De heer
Rietveld is voorts benoemd tot Nederlands
commissaris voor deze tentoonstelling.
digd, waarvan vrijdagavond voor enkele
tientallen belangstellenden een opvoering
in de Haarlemse Schouwburg werd gege
ven. Aangezien ik met de beste wil van de
wereld niet kan begrijpen, waarom men dit
flauwe, wezenloze verzinsel op het reper
toire heeft genomen, lijkt het me niet
noodzakelijk ruimte van deze courant in
beslag te laten nemen door een het boven
staande aanvullende beschrijving. Terwille
van de volledigheid deel ik nog slechts
mede dat de auteur, Louis Veile, met dit
oorspronkelijk „A la Monnaie du Pape" ge
heten nietsniemendalletje om onnaspeur
lijke redenen zowel de „Prix Tristan Ber
nard" als de „Oscar de la Radio 1956" heeft
gewonnen. Misschien moet men daaruit de
gevolgtrekking maken, dat het in Parijs
met heel wat meer komische verve en
scherpere accenten werd opgevoerd dan in
Nederland gebeurt, waar een lauwe geza
pigheid de schuchter beleden kolder wei
nig kansen gaf.
Maar ik wil eigenlijk geen woord kwaad
spreken van de zich onder regie van de
zelf ook een rol vervullende Hans Tie-
meijer uitgesloofd hebbende medewerken
den. Integendeel: ik vind het beklagens
waardig, dat bij voorbeeld een gerenom
meerde actrice als Willy Haak zich kinder
achtig moest lopen aan te stellen en dat
een misschien met illusies zo pas van de
Toneelschool gekomen jonge kracht als
Anne-Marie Heyligers in een waardeloos
frivolitéwerkje haar debuut in het beroeps
theater kreeg te maken. Rest mij nog te
vermelden, dat Peronne Hosang, Carl van
der Plas, Jacques Snoek, John de Freeze
en als uitblinker Gerard Hartkamp de
overige rollen vervulden in dit door Karen-
Else Sluizer vlot vertaalde prul, waarvoor
Noni Lichtveld het kleurige decor met een
volstrekt overbodige piano ontwierp.
„Het hol van de leeuw" is wat men pleegt
te noemen een boulevardstuk. Maar ook in
dat pretentieloze amusementsgenre is ver
schil in kwaliteit. Het lijkt mij, dat een
zichzelf respecterende amateurtoneelver
eniging dit derderangsprodukt alleen zou
opvoeren als de vaderlandse leveranciers
van dergelijke feestartikelen volkomen uit
geput waren geraakt.
David Koning
O
Nijmegen: Kandidaatsexamen geneeskunde le
gedeelte: de dames M. Th. C. Brcntjens, Nijme
gen: J. K. Feuerberg. Nijmegen: J. Th. M. Hins-
berg. Geleen; J. J. E. Janssen. Eindhoven; zr.
M. Marielena (mej. J. B. Lampe), Maastricht;
W. E. M. J. Mares, Maastricht; M. Römgens,
Kerkrade; I. J. A. M. G. van Velsen. Heerlen;
de heren J. A. M. van Beurden, Helmond; Th.
M. van de Bilt. Sluiskil; J. P. H. Bonnier, Hel
mond: M. J. B. M. van der Brand, Nispen; J.
Daams, Heerlen; M. F. M. Delhaes, Eindhoven;
E. Th. A. M. Gerrits, Heesch; P. G. R. van Glab-
beek. Rijen; L. L. de Graaf, Hulst; A. G. Haas,
Heerlen: M. F. M. F. Hollands, Heerlen; A. J. M.
Hoogbergen, Den Bosch; G. J. M. Kortstee.
Raalte: P. D. L. Loois, Apeldoorn; G. J. L. van
der Maas, Bergen op Zoom; J. H. M. Pernot,
Buchten-Born: W. M. J. G. Philipsen, Roermond;
J. F. W. Roeffen, Boxtel; S. L. Sprock, Nijme
gen; A. J. Theuns. Heerlen; V. C. L. M. G. Tie-
lens, Maastricht: H. B. M. Verhoeven, Nijmegen;
A. B. M. Visschedijk. Glanerbrug; L. H. G. J.
Vullings, Heyen; T. C. M. van Woerkom, Nij
megen.
Amsterdam: Gemeente-Universiteit: Geslaagd
met lof voor het doctoraalexamen biologie: H.
A. van Seventer en H. E. Coomans. beiden te
Amsterdam. Doctoraalexamen scheikunde: J. B.
V. d. Schoot Bennebroek. Kandidaatsexamen
wis- en natuurkunde: P. van Eerde en R. H.
Wesselius, beiden te Amsterdam. Bevorderd tot
doctor in de geneeskunde op proefschrift geti
teld „De histologie van de ziekte van Brill in
haar verschillende phasen" de heer J. Th. F.
Sluiter, geboren te Groningen. Doctoraalexamen
economie: H. Bloemink, Zaandam.
Rotterdam: Nederlandse Economische Hoge
school: Kandidaatsexamen: A. Vering Meier.
Schiedam; A. van Putten, Den Haag; A. W. W.
van den Bos, Pijnacker; N. G. Kaales, A. F. Kle
berg, P. C. Neervoort, P. Schuckink Kool, D.
Koudijs en W. A. Bolderwijk, allen te Rotterdam.
Doctoraalexamen: W. J. Sangers, Voorburg; F.
W. Visser, Utrecht.
Groningen: Rijksuniversiteit: Bevorderd tot
arts: S. Heeres, Kolderwolde (Fr.); K. Hoeken
dijk, Groningen; A. L. M. Israels, Groningen.
neling heilzaam is. Ik voor mij houd de
eruditie, die hem als een verdienste is aan
gerekend, eerder voor een schoolse belem
mering dan een stimulerende vormkracht.
En wat zijn „taalbeheersing" betreft: een
bladzijde als 69 (ik noem maar een enkele)
onthulde me heel wat omtrent het gevoel
van onbehagelijkheid, dat mij onder het
lezen meer dan eens had bekropen: daar,
in dergelijke passages, was de „litterator"
aan het woord, die wat met begrippen
jongleerde en ze oratorisch om hals bracht.
In veel opzichten heeft Klooster zich
trouwens geweld aangedaan. Zijn opzet
dwong hem er toe. De Griekse pottenbak
ker Asbestos, in het eerste deel van zijn
boek een speelbal van de Olympische
wedijver der goden - van Apollinische
klaarheid, harmonie, zelfzucht en geest
enerzijds, van Dionysische roes, drift, uit
zinnigheid en sensualiteit anderzijds -
diende immers zijn spiegelbeeld te vinden
in de Amsterdamse dichterlijke puber
Hans van der Linde van het tweede ver
haal. De geschiedenis moest zich herhalen:
op een ander niveau, in een ander milieu,
in een andere tijd - de ónze, opdat de ver
houding tussen het algemeen-menselijke
en zijn tijdelijke verschijningsvorm, tussen
twee cultuurtijdperken en levenshoudin
gen, des te markanter, des te onthullender
(en pijnlijker voor óns tijdsbestek) aan de
dag zou treden. Dit hachelijk parallelisme,
deze reprise van het antikiserende verhaal
in een moderne levensstijl, van de oer
krachten der mythe in het kenniscomplex
der psychoanalyse - dat was, aldus opgezet,
inderdaad een vondst, maar één waarvoor
een debuterend auteur meer moet betalen
dan hij op zak heeft. Wat Joyce, Hermann
Broch, Thomas Mann (men leze diens
briefwisseling met Karl Krényi( in een
soms verbijsterende mate gelukte waar ze
de diepste laag van het menselijk-onbe-
wuste in flitsen van creatieve helderheid
deden raken aan de periferie van de my
the, daar kon een twintigjarig debutant
niet anders dan falen.
Eervol falen. Want als hij zich niet zo
angstvallig had vastgeklampt aan zijn
„dubbelspel" en als hij er niet al te spits
vondig, al te moedwillig op uit was ge-
weest om voor elk détail van zijn Griekse
verhaal een pendant te vinden - en door
een soms letterlijke herhaling van de tekst
zelfs op te dringen - in zijn geactualiseer
de Amsterdamse liefdesgeschiedenis, hij
zou met een werkstuk voor de dag zijn
gekomen, dat niet zó ver van een jeugdige
meesterproeve was gebleven. Op voorwaar
de althans, dat mèt een minder geforceer
de uitwerking van zijn intelligente con
ceptie ook de taal een ongedwongener
vorm had aangenomen.
Rest de mogelijkheid - maar daarmee
vervalt dan de verdienste van de opzet -
om beide verhalen los van elkaar te be
schouwen. Hiér: de mythe van een godde
lijke vijandschap, van een voor stervelin
gen tragische verbroedering tussen lust en
geest, extaze en rede (waarop men Nietz-
she's geniale „Geboorte der tragedie" kan
naslaan) - en temidden van de aardse
weerschijn dezer Olympische mysteriën
de mens, de Griek Asbestos, aan de goden
verwant door zijn kunstenaarschap, tas
tend in het halfduister van zijn voorge-
boortelijke herinneringen naar de zin van
zijn herkomst, zijn bestemming, zijn leven,
zijn dood. En ginds: de problematiek van
een in zichzelf verdeelde intellectueel van
de twintigste eeuw, de „pubereske" dich
ter Hans, in zijn tweestrijd tussen zelfver
heffing en zelfverachting, liefde en zinne
lijkheid, machteloos radend naar de ge
heime aandrift van zijn verwarrende ge
voelens, zijn voorgewende motieven en
zijn twijfelachtige handelingen - in vreze
levend voor het einde en in zijn hart hun
kerend naar het eindeloze, het onverdeel
de, het volmaakte. En in beide verhalen
dan fragmentarisch voortreffelijke blad
zijden, verrassende taferelen, opmerkelijke
visies.
Het zijn maar enkele tendensen, die ik
kan aanstippen. Dit „boek" - want een
roman kan men het moeilijk noemen - is
zo rijk aan toespelingen, zo samengesteld
van structuur en inhoud, dat er niet aan
valt te denken meer dan een kenschets te
geven van zijn conceptie en strekking. En
wat zijn auteur aangaat: hij heeft gefaald,
ja. Maar wie als Klooster zo eervol in „het
moeilijke" tekort schiet, zal in de toekomst
menig geslaagde fabrikant van existentiële
confectielectuur voor de consequentie van
een failliete boedel plaatsen. Hij is niet de
eerste de beste, deze Klooster.
C. J. E. Dinaux
ADVERTENTIE
BETROUWBARE
Nassaustraat 5 - Haarlem - Tel. 15220
k