TWEE VURIGE IDEALISTEN IN
POLITIEK EN WETENSCHAP
Bejaarde kunst
DIE METAMORFOSE
c
ONZE NAMEN
VREEMDE HISTORIE VAN NUMISMATIEK
Veel zoekwerk in
oude archieven
is nodig
GROTE DENKERS IN KUN GEWONE DOEN
ONZE PUZZEL
Huizen en hoven
Niet de herkomst
Eerste kabelzweefbaan
over de Rijn
EEN GOUDEN LAST LAG ZWAAR OP DE MA AG^J
DE GROOTSTE ENGELSE denker
van het einde der zestiende en het begin
der zeventien eeuw is de man, die in
deze tijd, waarin de natuurwetenschap
in opkomst is, de leus formuleert, welke
de beoefenaars der wetenschappen
voortaan op de lippen zullen dragen:
„Kennis is macht". Deze pleitbezorger
van het moderne natuuronderzoek is de
in 1561 in Londen geboren Engelsman
Francis Bacon.
HET LEVEN van Francis Bacon, die uit
voorname familie in Londen wordt gebo
ren, wordt beheerst door zijn twee grote
liefdes, de politiek en de filosofie. Reeds
als hij op zestienjarige leeftijd zijn filoso
fische studie heeft beëindigd wordt hem
een plaats in het gevolg van de Engelse ge
zant in Frankrijk aangeboden en begeeft
hij zich in 's lands dienst. Zijn eigenlijke
poiitieke loopbaan begint in 1583, als hij
tot parlementslid wordt gekozen, een func
tie die hij jarenlang met toenemend succes
zal uitoefenen. Vier jaar later verschijnt
het eerste van zijn werken, waarmee hij
zich ook in de geleerde wereld van zijn
tijd een voortdurend grotere naam zal ver
werven. Een sterk, verlangen naar macht,
roem en rijkdom, waaraan hij door middel
van de politiek en niet altijd met even
lofwaardige middelen tracht te voldoen,
gaat bij Bacon samen met een niet minder
grote behoefte aan kennis, die hem drijft
tot beoefening der wijsbegeerte. Op politiek
gebied weet hij zich steeds hogere ambten
en erefuncties te verwerven. In 1606 wordt
Het titelblad van Hobbes' bekende
werk „Leviathan"
hij staatsadvjeaat, in 1617 Grootzegelbe
waarder, in 1619 Lord-Kanselier en baion
van Verulam. Maar in 1621 keert zijn for
tuin. Hij wordt er van beschuldigd zich
te hebben laten omkopen en kening Jaco
bus I laat hem in de Tower opsluiten.
Reeds na enkele dagen volgt zijn vrijla
ting, terwijl de koning hem bovendien de
boete, waartoe hij is veroordeeld, kwijt
scheldt, maar van dat ogenblik af speelt
hij geen rol meer in de politiek. Die laat
ste vijf jaai van zijn leven legt hij zich
echter met des te meer ijver toe op de be
oefening der wetenschappen, waaraan hij
de voorafgaande jaren reeds veel tijd en
energie heeft gewijd. Zo eindigt Bacon,
wiens geweldige ambitie en eerzucht hem
steeds op de voorgrond van het politieke
toneel hebben doen treden, zijn leven als
geleerde. Zo komt hij tevens, maar te laat,
tot de overtuiging, dat hij zich reeds veel
eerder uil de politiek had moeten terug
trekken om zich geheel te wijden aan zijn
andere grote liefde, de wetenschap.
ALS PROFEET VAN de nieuwe tijd
steekt Bacon ver uit boven zijn tijdgeno
ten. Hij is de eerste, die vermoedt welke
geweldige invloed de wetenschap weldra
op het leven van de Europese mens zal uit
oefenen. Wat hij daarvan verwacht, blijkt
wel het duidelijkst uit het geschrift, dat hij
kort voor zijn dood publiceert: „Nieuw
Atlantis", waarvan hij het beeld schildert
van de staat van de toekomst. Op het
''and Bensalem aldus Bacon in dit boek
Bacon
dat ergens in de Stille Zuidzee moet lig
gen, bevindt zich het Salomonshuis, dat
negentienhonderd jaar geleden door de
koning van het eiland werd gesticht. Dit
Salomonshuis is een geweldig onderzoe
kingsinstituut, waarin een grote schare ge
leerden voortdurend aan het werk is, ter
wijl zij beschikken over alle mogelijke
hulpmiddelen. De onderzoekers beschikken
over alles wat een beoefenaar der natuur
wetenschappen zich maar kan wensen: bo
tanische tuinen en laboratoria, verzame
lingen van alle mogelijke levende en dode
materialen, dierenparken en fokkerijen,
meteorologische instituten en sterrenkij
kers. De resultaten van het onderzoek, dat
met al deze hulpmiddelen wordt verricht,
zijn begrijpelijkerwijs groot. Bacon, die
hier enerzijds van een ware zienersblik,
maar anderzijds ook van een grote fantasie
blijk geeft, noemt onder meer microscopen
en telescopen, vliegtuigen en locomotieven,
telefoons en radio's, geconcentreerde voe
dingsmiddelen, middelen tegen ziekten en
levenselixers. Wat is nu volgens Bacon het
doel van dit Salomonshuis? Waarom dit
geweldige wetenschappelijk onderzoek?
„Het doel van dit instituut", zegt hij, „is de
kennis van de oorzaken en geheime bewe
gingen der dingen en de vergroting van de
menselijke macht om alle mogelijke dingen
te maken". Voor Bacon gaat het dus om de
wetenschap, zoals die naar zijn heilige
overtuiging tot stand kan worden gebracht.
Dat zijn stoute verbeeldingskracht hem
niet heeft bedrogen bewijzen de micros
copen, radio's, vitaminetabletten en al die
andere uitvindingen van wetenschap en
techniek, die voor ons werkelijkheid zijn
geworden. Twee jaar na de publicatie van
zijn toekomstvisioen is Bacon gestorven, in
het begin van het jaar 1626. Hij overleed
aan de gevolgen van een kou, die hij bij
een nachtelijke proefneming had gevat.
„De proef is uitstekend geslaagd", was het
laatste bericht van deze grote denker,
wiens leven eerst in dienst van de politiek,
later in die van de wetenschap had ge
staan.
IN ONGEVEER DEZELFDE tijd, waarin
Francis Bacon zijn „Nieuw Atlantis" publi
ceert, schrijft ook een andere beroemde
Engelsman, Thomas Hobbes, een boek over
de staat, maar dan niet over de staat der
toekomst, maar over de met absolute
macht beklede staat, die hij de beste acht
voor zijn tijd. Dit boek is Hobbes' even be
kende als beruchte „Leviathan". Hobbes'
bedoeling met de „Leviathan" is het gezag
van de Engelse koning Karei I te verdedi
gen tegenover het parlement en tegenover
de kerk. Hij noemt deze staat, waarvan de
koning het hoofd is, een geweldige ma
chine, die de wil van de enkeling volkomen
beheerst. Volgens hem is deze machine het
best te vergelijken met de Leviathan, het
grote monster uit de Bijbel, zoals dat in
het boek Job wordt beschreven. Op het ti
telblad van de eerste Engelse uitgave van
zijn boek is Hobbes' staatsleer op duide
lijke wijze in beeld gebracht. Een geweldig
grote man de vorst wiens maliënkol
der uit talloze mensjes bestaat, houdt een
zwaard het symbool van de wereldlijke
macht en een bisschopsstaf het sym
bool van de kerkelijke macht bescher
mend boven een vreedzame stad. Onder
deze afbeelding zijn links de attributen van
het wereldlijk gezag burcht, kroon, ka
non, vaandels en leger en rechts die van
het geestelijk gezag kerk, mijter, ban
bliksem, vlijmscherpe redeneringen en een
rechtszitting afgebeeld. En boven dit ge
heel staat het motto van Hobbes' staats
leer, ontleend aan het eenënveertigste
hoofdstuk van het boek Job, waarin het
monster Leviathan wordt beschreven: „Non
Hieronder geven wij u de betekenis van
vierentwintig kleine woorden, bestaande
uit 4, 5, 6 of 7 letters. Hebt u deze vieren
twintig woordjes, dan moeten ze twee aan
twee gecombineerd worden, zodat u twaalf
goed-Nederlandse woorden krijgt, die ieder
uit elf letters bestaan. Neemt u van ieder
dezer twaalf woorden de zesde letter, dan
kunt u daarvan een (dus twaalfletterig)
woord maken, dat een dagelijkse rubriek in
ons blad op pagina 2 aanduidt.
Voorbeeld: we geven 8 betekenissen en
maken van de 8 gevonden woordjes 4 ge
combineerde woorden:
1. toestand van semi-bewusteloosheid
slaap.
2. nat element water.
3. air houding.
4. dansgroep ballet.
5. bovenkleding mantel.
6. woning huis.
7. neerslag regen.
8. iets met behulp waarvan men komt
tot iets anders middel.
Uit de 8 gevonden woorden maken we er
4 van ieder 11 letters, dus: slaapmiddel,
waterballet, regenmantel, huishouding.
Hier hebt u nu de vierentwintig gegevens,
waarvan u zelf de oplossing moet zoeken;
hebt u de twaalf woorden van elf letters,
dan kunt U de volgorde zoeken waardoor
de zesde letters van boven naar beneden
gelezen een dagelijkse rubriek in ons blad
op pagina 2 aangeven.
1. aardbol. 2. halfdonker. 3. ver
trek. 4. strijden met woorden. 5.
kleine huizen. 6. resultaat of geldswaar
dige schuldbrief. 7. niet zwaar; niet
donker. 8. inrichting waardoor tram- of
spoorwagens overgaan op een ander spoor.
9. edel zoogdier. 10. voetbekleding.
11. afschutting. 12. blikken doos met
deksel. 13. slechte weersgesteldheid.
14. denkvermogen. 15. nog eens. 16.
meestal ijzeren weg over een verdieping in
het terrein. 17 pieren. 18. kinderen
drinken hieruit. 19. zoet baksel. 20.
het beste wat u wensen kunt voor ieder
een. 21. monstering van troepen; uiter
lijk vertoon. 22. smal bandje met nestels.
23. lichtbron. 24. stadsvervoermiddel
op rails.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en
f 2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de
oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein, in IJmuiden, Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding „Puzzel".
De oplossing van de vorige puzzel luidt:
1. Cruquius, 2. ananas, 3. cadans, 4. ga
rage, 5. grillig, 6. Colorado, 7. balans, 8.
trede, 9. wedden, 10. smederij, 11. bessen,
12. ballade, 13. blamage, 14. wennen, 15.
cacao, 16. weinig, 17. treffen of trekken,
18. vertrek, 19. Bussum.
De dans is dus de Quadrille des lanciers.
Prijswinnaars zijn: f 7,50: S. H. Booiman,
Slachthuisstraat lb, Haarlem; f 5, C. J.
Engbertsen, Rich. Holplein 4, Heemstede;
f 2,50, mej. C. M. Vis, Prinsessekade 17,
Haarlem.
Een vierenzeventigjarige Ierse weduwe,
die begon te schilderen toen zij zeventig
was, houdt op het ogenblik in Londen de
eerste tentoonstelling van haar werken.
De kunstenares, mevrouw Gretta Camp
bell, die bekend staat onder de naam „Ier-
lands grandma Moses". Grandma Moses is
een zevennegentigjarige Amerikaanse
schilderes, wier werken indertijd veel op
zien baarden. De schilderijen van mevrouw
Campbell zijn een weerspiegeling van het
geluk, dat zij als kind in Dublin en later
in Noord-Ierland gevonden heeft. Het zijn
kleurrijke doeken waarop hollende kinde
ren, kermisterreinen en militaire kapellen
staan afgebeeld.
est potestas super terram quae comparetur
ei", „Er is geen macht ter wereld, die deze
nabijkomt".
Dat het parlement een veroordeling te
gen het boek uitspreekt is niet te verwon
deren. De tweeënzeventigjarige Hobbes,
die nimmer trouwde en slechts voor de we
tenschap leefde, werd door deze veroorde
ling van zijn werk echter niet gebroken.
Hij getuigt daarvan zowel door zijn werk
als door zijn levenswijze. Zo publiceert hij
nog in zijn negenentachtigste levensjaar
een berijmde vertaling van de dichtwerken
van Homerus. En er wordt bericht, dat de
grijze filosoof zich met balspelen, lichame
lijke oefeningen, musiceren en zelfs zingen
bezighoudt tot kort voor de vierde decem
ber 1679, de dag, waarop hij na een ruim
eenennegentigjarig leven sterft.
DE LEZER heeft reeds bemerkt dat
onze voorouders zich bij het aannemen
van herkomstnamen niet tot aanduidin
gen als Van Campen beperkten. Fami
lies heten niet slechts naar steden en
dorpen, maar ook vaak naar kleine
buurtschappen, een enkel huis of een
stuk grond. Vooral de namen van boer
derijen leven in veel geslachtsnamen
voort.
DEZE OMSTANDIGHEID bezorgt
zelfs de dragers van geografische namen
vaak de nodige moeilijkheden bij een
genealogisch onderzoek. Want het blijkt
waarlijk niet op het eerste gezicht dat
de familie Van Haselen haar herkomst
op de hoeve „De Hazel" onder Nijkerk
moet zoeken. En al plaatste de familie
Van der Crab een krab in haar wapen,
de naam gaat terug naar ettelijke roe
den „bedijekt ende onbedijekt landt" die
het voorgeslacht in de Crabbe, een
streek ten westen van Dordrecht, bezat.
Het geslacht Van Goudoever heet zo
naar een huis met boomgaard „op Gout-
ocver" te Abstede en de (Tjecnk) Wil
links stamden af van een omstreeks 1600
geboren Jurrien, die op de Willinkhof
bij Winterswijk bouwman was. In die
zelfde omgeving lag het landgoed Zu
Pellickwick, waar de familie Ter Pelk-
wijk de naam aan ontleende. Vooral in
het oosten van ons land zijn namen van
erven op de bewoners overgegaan. Van
daar dat men er geslachtsnamen kan
aantreffen als Groot Enzerink, Klein
Nagelvoort, Oude Groothuis, Olden
Banning, Nijenbanning, Oolbckkink en
meer in die trant.
IN GRONINGEN, waar men op liet
platteland Iaat was met het aannemen
van vaste namen, ontstonden in de twee
de helft van de achttiende eeuw vele
familienamen, eindigend op -huis. Om
slechts een kleine greep te doen: Dicp-
huis, Padhuis, Bulthuis, Bolhuis, Kamp
huis, Middelhuis, Nienhuis, welke na
men veelal aan boerderijen werden
ontleend. De meest opmerkelijke ervan
is Stenhuis, het stenen huis, dat in Fries
land stins ging heten en de gebruikelijke
benaming van een kasteel werd. Daar
hof de oude aanduiding van een om
heinde ruimte is, kwam ook dit woord
veelvuldig in boerderijnamen voor. Zo
stamt de familie Van 't Hoff, waartoe de
Nobelprijswinnaar prof. J. II. van 't
Iloff behoorde, af van een voorvader,
die de boerderij „Het Hof" te Grote
Lindt bewoonde. Om al die hoven uit
S elkaar te houden, werden ze vaak nader
aangeduid. We danken daaraan een
lange lijst familienamen aan. Om ons
slechts tot enkele te beperken: Appel
hof, Berkhof, Ishof, Eykhof, Nedcrhof,
Olthoff, Nijhof, Noordhof, Zuithoff,
Middelhof, Groothoff en Koehof.
De naam Pothuis kon slechts in een
stad ontstaan. Inderdaad koos een Am
sterdammer in 1812 deze naam naar het
pothuis, een klein aanbouwsel, dat hij
bewoonde. Andere laatkomers gaven in
dat jaar de aanduiding van hun straat
of buurt als familienaam op: we lezen
in de lijst onder meer Droogbak. Hout-
tuyn, Buytenkant, Damstraat, Uilenburg
en Kattenburg.
ALDUS HEEFT het voorgeslacht op
allerlei wüze de herkomst in het geding
gebracht als er een familienaam moest
worden gekozen. Een naam als Van
Teijlingen kan ons bewijzen, dat daar
door zelfs de namen van oude heerlijk
heden tot de huidige dag voortleven, ook
al zijn de adellijke geslachten van die
naam reeds lang uitgestorven. Vooral In
deze categorie echter speelde niet zel
den het uithangbord een rol. De dichter
Gerbrand Adriaensz Bredero (1585
1618) was allerminst geboren op het be
kende slot, doch in een Amsterdams
huis, waar zijn vader het schoenmakers
bedrijf uitoefende en als herkennings
teken „In de Graef van Brederode" had
uitgehangen Ook de aanduiding „In t
Slot van Egmond" was in het westen .Is
huisnaam zeer in trek. Ging zo'n naam
verkort op de bewoner over, dan kon de
familienaam Van Egmond ontstaan, ge
dragen door lieden, die dit dorp nimmer
hadden aanschouwd.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
rcooccccooo
Kort verhaal door
Lizzy Sara May
xxocccoccooccoc
WANNEER is dit begon
nen? Hoe komt het dat ik
het nu pas zie? Of was ik
het me reeds lang bewust?
Maar dan moet ik toch aan
haar voorbij geleefd heb
ben? Hoe lang? Weken?
Maanden, jaren? Wat er
ger is; ik kan het haar niet zeggen. Wie
weet hoe het haar zal schokken. Later.
Manuel schakelt de motor over en drukt
het pedaal dieper in. Later, stelt hij zich
voor, later zal ik proberen het haar lang
zaam aan te zeggen. Onwillekeurig kijkt
hij in het spiegeltje boven zich. Hij draait
het een kwart slag om zichzelf te kunnen
zien. Maar ik, denkt hij, zou ik.... Ach
ter hem klinkt hard het signaal van een
auto die passeren wil.
MYRA glimlacht. Ja, ja, knikt ze haar
spiegelb: :ld toe, ja, ja. De lijn van de
mondhoek naar de neusvleugels. Het even
oplichten van de ogen bij het glimlachen.
Het optrekken van de wenkbrauwen. Pre
cies zo, sprekend wordt de gelijkenis. Is
het Manuel al opgevallen? Het is niet te
hopen. Ondanks dat er met Manuel zelf
ook het een en ander aan het gebeuren is.
Heeft hij dat ook opgemerkt? Ze neemt de
kam en trekt een scheiding van de kruin
over het midden naar de neus. Nu valt de
gelijkenis nog meer op. Onmiddellijk daar
op kamt ze het haar weer anders, zoals ze
het altijd draagt, met de scheiding aan de
linkerkant. Ze doet het met bijna schrik
achtige bewegingen. Stel je voor dat Ma
nuel, denkt ze.
ZE ZIJN nu ruim tien jaar getrouwd.
Beide ouderparen hadden hun toestem
ming ontzegd. Niet dat de wederzijdse
ouders elkander kenden en misprezen,
neen, de ouders van Myra vonden hun
dochter te jong, de ouders van Manuel
hadden hem eenvoudigweg een andere
vrouw toebedacht. Beide families waren
koppig en niet te vermurwen geweest.
Manuel had een hekel aan zijn vader.
Myra aan haar moeder. Of een hekel.
mischien was dit zelfs te veel gezegd. Ze
konden gewoon niet met elkander over
weg. Het was hard tegen hard gegaan.
Tenslotte hadden ze het huwelijk toch
doorgedreven. Ondanks alle moeilijkheden
waren ze gelukkig geweest. Er waren kin
deren gekomen, twee kinderen, die hun
grootouders nimmer hadden gekend. Over
de grootouders werd gezwegen. Niet dat
het zo'n teer punt was, dat er een woor
denstrijd uit voort zou kunnen komen,
neen, het was eerder of Myra en Manuel
het bestaan van hun ouders vergaten. Zelfs
toen de ouders overleden waren, hadden
zij dit verlies ieder voor zich verwerkt en
was er nooit een woord over gerept.
En nu dit. Hoe lang is dit nu al aan de
gang, denkt Myra sinds Moeder dood
is? Droom ik al zo lang van haar? Jawel,
elke nacht droom ik van haar. Eerst wa
ren er alleen maar de dromen en toen, op
eens, o, ik weet het nog als gisteren: ik
stond 's morgens voor de spiegel en zag
plotseling dat er iets van Moeders gezicht
in het mijne was overgegaan. Een heel
klein beetje eerst, daarna elke dag na elke
droom iets meer. Het enige is, dat het nu
opvallend begint te worden. En niet alleen
dat ik sprekend op Moeder begin te lij
ken, ik neem zelfs haar gewoonten aan.
Soms, als ik iets tegen de kinderen zeg,
is het of ik Moeders stem gebruik, dezelf
de intonatie, dezelfde woorden. En dan
bén ik Moeder, ik zie mezelf zitten en weet
dat niet i k dat ben, maar dat het Moeder
is. Aan de ene kant vind ik dat afschuwe-
lijk, maar aan de andere kant voel ik me
vertederd. Alleen, eens zal het Manuel
gaan opvallen en wat dan?
Het zal zo'n schok voor
hem zijn. En zal hij dan
nog van me houden? En
moet ik het Manuel zeg
gen, dat ook hij.
xxjoccocco ccooco Manuel heeft de auto in
de garage gezet. Hij heeft
zorgvuldig de deuren op slot gedaan. Zorg
vuldiger dan anders? Hij strijkt voordat
hij via de keukendeur naar binnen gaat
eens met de vingers door het haar.
In de keuken staat Myra over het
gasfornuis gebogen. Even blijft hij op de
drempel staan. Een seconde lang, voor
dat zij zich heeft kunnen omdraaien om
hem te begroeten, kijkt hij naar haar.
Mijn hemel, denkt hij, je zou zweren
Maar Myra heeft haar armen al om zijn
hals geslagen en kust hem ter begroeting.
Hoe was het vandaag, zegt ze druk ge
had? De kinderen blijven vandaag bij
Doortje eten. We zijn voor één keertje met
z'n beidjes. Gezellig? Ze kijkt hem onder
zoekend aan. Ook jij, denkt ze, ook jij.
Ze zitten tegenover elkaar aan tafel. Er
is een bijna gegeneerd zwijgen tussen hen.
Zal ik het haar zeggen? denkt Manuel.
Zal ik hem hem zeggen? denkt Myra. Na
het eten, denken ze allebei.
NA HET ETEN gaat Manuel naar zijn
werkkamer. Uit zijn bureaulade haalt hij
een mapje met foto's. Hij slaat het boekje
open en kijkt naar de foto's van Myra, op
het strand, op het terras van het hotel, uit
het venster buigend en naar hem wuivend.
Een Myra met een eigen gezicht, met geen
sprankje van een familiegezicht. Bruin
lang wuivend haar, zwarte ogen en een
lieve mond. Hoe is het toch mogelijk, is dit
nu Myra?
Wat doe je? vraagt Myra. Ze buigt
zich over zijn schouder en kijkt naar de
foto. Even vertrekt haar gezicht. Even
krimpt het in elkaar. Ja, zegt ze dan, je
hebt het dus toch ontdekt. Ze maakt een
beweging met haar handen. Gelatenheid
zeggen de handen. Het lijkt wel een film
drama. Daarna neemt ze een stoel en gaat
tegenover Manuel zitten.
Het komt door de dromen, zegt ze. Elke
nacht droom ik van Moeder, elke nacht
opnieuw. Maar jij, Manuel, droom jij elke
nacht van je vader? Manuel knippert ner
veus met de ogen. Hoe weet je....? be
gint hij. Maar Myra houdt hem een zak-
spiegeltje voor.
Nee, zegt Manuel, want hij wil absoluut
niet kijken en duwt het zakspiegeltje van
zich af. Hij weet het immers wel. Wat moe
ten we doen? vraagt hij. Myra, is hier iets
tegen te doen?
Myra trekt de schouders op. Er is niets
tegen te doen, niets, niets. Nog enkele we
ken en de metamorfose zal zich geheel
Over de Rijn in Keulen wordt een ka
belzweefbaan gebouwd, die de eerste en
voorlopig nog wel de enige zal zijn, die
de oevers van deze lange rivier ver
bindt. Aan de ene oever wordt een
draagmast van zesendertig en aan de
andere een van veertig meter opgericht.
Deze masten komen echter niet vlak
tegenover elkaar want de kabelbaan
zal schuin over het water lopen. De af
stand tussen de beide eind-stations zal
zeshonderdtachtig meter bedragen. Er
zullen vijftig cabines komen met brede
vensters van plexiglas, van waaruit men
een schitterend uitzicht zal hebben.
Deze cabines, elk voor vier passagiers,
zullen op een hoogte van vijfentwintig
meter over de Rijn heen en weer glijden.
De afstand tussen de cabines onderling
bedraagt drieëndertig meter. Men zal in
staat zijn per uur vierentwintighonderd
passagiers te vervoeren. Deze kabel
zweefbaan wordt ter gelegenheid van de
grote tuinbouwtentoonstelling van het
volgend jaar gebouwd, maar zal dan
ook na afloop blijven bestaan.
voltrokken hebben. Myra zal haar moeder
zijn en Manuel zijn vader. En de kinderen,
vragen zij zich nu vol schrik af, de kin
deren? Ze zullen geen ouders meer heb
ben, ze zullen grootouders hebben. De kin
deren zijn meegeschoven, zegt Myra opti
mistisch, ze lijken immers op ons! Op ons
van vroeger, zegt Manuel bitter. Hoewel,
het zóu een oplossing kunnen zijn.
Opeens barst Myra in een schaterend ge
lach uit. Enkele ogenblikken blijft Manuel
stokstijf van schrik. Zenuwen, denkt hij, ze
krijgt het te kwaad met haar zenuwen. Hij
komt achter zijn schrijfbureau vandaan en
neemt haar in zijn armen.
Manuel, proest Myra, 0 Manuel, zou jij
ooit gedacht hebben dat jouw vader van
mijn moeder zou kunnen houden?
ARTSEN EN APOTHEKERS hebben altijd een zeer speciale
voorliefde vaor „klinkende munt" aan de dag gelegd. Dat is
geen hatelijke toespeling op de hoogte van hun rekeningen,
want wat hier bedoeld is, betreft alleen maar een hobby:
het verzamelen van historische munten en penningen, met
hetzelfde onbaatzuchtige doel als waarmee u en ik post
zegels, lucifersmerken of suikerzakjes sparen. Vooral in de
vijftiende tot en met de zeventiende eeuw moet Europa
letterlijk gewemeld hebben van de munt en-verzamelende
geneesheren. In de standaardwerken worden er meer dan
driehonderd genoemd, die zich allen een zekere faam ver
worven hebben. Daaronder prijken beroemde namen als die
van de Franse schrijver, arts en pastoor Rabelais, de Oosten
rijkse rabarber-therapeut Adolph Occo, tal van Hongaren,
Italianen en Denen en ook twee Nederlanders: Hendrick
Meibomitis en Olivier Dapper, lijfarts en vertrouweling van
de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen, die, hoewel
hij nooit een stap buiten Holland zette, als een der grootste
geografen van zijn tijd gold. Velen van hen werden, door
hartstocht bezeten, van liefhebbers beroepsverzamelaars. Zij
gaven hun praktijk op en trokken van land tot land om zelf
jacht te gaan maken op de zeldzame oude munten, ten
koste van grote persoonlijke ontberingen, geldelijke offers
en zelfs levensgevaar. Sommigen hebben dat avontuurlijke
bestaan met de dood bekocht, anderen keerden terug, be
laden met een buit, die hen wereldberoemd zou maken.
Zoals die onvergetelijke Franse medicus Jean Vaillant de
Oude, die deze maand herdacht zal worden. Hij was zo dol
op oude munten, dat hij ze zelfs opat
Deze Jean-Foi Vaillant, die
volgens de „Nouvelles Biogra-
fies Nationales" geldt als een
der geleerdste Franse pen-
ningkundigen, werd geboren
in Beauvais in het jaar 1632.
Nauwelijks drie jaar was hij,
toen een hevige epidemie hem
wees maakte. Een rijke oom
trok zich zijn lot aan. Deze
oom had hem voorbestemd voor
een carrière in de rechten,
maar nadat zijn weldoener ge
storven was, gooide Jean zijn
wetboeken het raam uit en
ging medicijnen studeren.
Na zijn artsexamen vestigde
Jean-Foi zich in Beauvais,
waar hij zijn tijd verdeelde tus
sen een drukke praktijk en de
studie van de geschiedenis en
de letteren. Eens bracht een
boer uit de omgeving hem een
handvol oude, verweerde mun
ten, die hij bij het ploegen in
zijn akker gevonden had. Aan
vankelijk had Vaillant weinig
belangstelling, maar bij nader
onderzoek deed hij de ontdek
king dat deze nietige muntjes
hem het antwoord verschaften
op diverse vragen waarover de
historici zich tot dan toe ver
geefs het hoofd gebroken had
den.
Meteen stond zijn besluit
vast. Hij verkocht zijn praktijk
en vertrok naar Parijs om er
penningkunde te gaan stude
ren. Binnen twee jaar wist hij
alles wat er op het gebied van
de numismatiek te weten viel.
Zijn leermeeser, geïmponeerd
door Vaillants talenten en ca
paciteiten, bracht hem in ken
nis met minister Colbert, die
hem het vererende voorstel
deed in dienst te treden van
des konings muntenkabinet.
Vaillant nam het aanbod met
beide handen aan en vertrok
nog diezelfde week naar Italië,
waar hij weldra stad en land
afschuimde op zoek naar an
tieke oude muntenHij trok
ook naar Sicilië en Grieken
land en bracht van deze expe
ditie zoveel zeldzame pennin
gen mee, dat 's konings kabinet
zich van dat ogenblik af het
rijkste van heel Europa mocht
noemen.
Zijn tweede expeditie voer
de Vaillant naar Spanje en de
Noordkust van Afrika, waar hij
niet minder dan 20 eeuwen
oude goudstukken en een hon
derdtal zilveren munten wist
op te delven of bij elkaar te
sjacheren. Met deze oogst
scheepte hij zich begin 1674
voor de thuisreis in op een
vaartuig, dat hem van Afrika
naar Marseille zou brengen.
Nauwelijks op de Middellandse
Zee werd het scheepje echter
geënterd door een kaperschip.
Vaillants metgezellen werden
vermoord of als slaven ver
kocht. maar hijzelf genoot het
voorrecht in Algiers in een
donkere kerker geworpen te
worden, waar hij vierenhalve
maand opgesloten zat, voor het
de Franse autoriteiten gelukte
zijn vrijlating te bewerken.
Vaillant kreeg tot zijn grote
verbazing zelfs al zijn kostbare
munten terug, alsmede een
plaats op een bark, die hem
naar Rome zou brengen.
Toen dit schip onder de
Spaanse kust voer, doemde er
aan de einder plotseling op
nieuw een kaapvaarder op, die
snel inliep op de zwaarbeladen
bark. De bloedvlag in top en
de kanonnen op dek lieten wei
nig twijfel aan het doel van
deze achtervolging, zodat de
wanhopige Vaillant besloot tot
een laatste redmiddel. Zijn zil
veren munten verstopte hij on
derin het ruim van het schip,
maar voor de onvervangbare
goudstukken bedacht hij een
nog veel veiliger bergplaats.
Hij slikte ze een voor een in.
Gelukkig stak er een felle
storm op. die het kaperschip
noodzaakte de jacht op te ge
ven. Twee dagen later arriveer
de de kleine bark gehavend
maar behouden in Marseille
met een doodzieke Vaillant aan
boord. Het eerste wat hij deed
was twee doktoren raadplegen,
want de gouden last lag hem
zeer zwaar op de maag en tot
dan toe had hij nog geen enkele
van zijn beminde munten terug
zien keren. Zijn twee geleerde
collega's konden het niet eens
worden over de te volgen be
handelwijze, maar terwijl zij
hevig twistten over het voor en
tegen van verschillende lave
menten en oliekuren, bracht de
natuur zelf verlossing, hoewel
aanvankelijk slechts zeer ten
dele. Getroost vertrok Vaillant
naar Lyon, waar hij een bezoek
aan zijn oude vriend en mede
verzamelaar Sylvestre Dufour
wilde brengen. „Toen hij in
deze stad aankwam", zo ver
telt L. Renauldin in Les Méde-
eins Numismatistes*), „had hij
al ongeveer de helft van zijn
innerlijke schatten terugver-
worven, die hij vol trots aan
Dufour liet zien. Onder de
goudstukken, die nog op zich
lieten wachten, bevond zich
ook een grote penning van
Othon, die door Vaillant zo
geestdriftig beschreven werd,
dat Dufour hem bad en smeek
te, dit bijzonder fraaie exem
plaar aan hem af te willen
staan. Om zijn vriend een ple
zier te doen stemde Vaillant toe
en ziet: nog diezelfde avond
kon hij zijn belofte inlossen."
OOK NA deze wilde avon
turen is Jean-Foi Vaillant zijn
passie trouw gebleven. Hij
maakte nog vele reizen, zelfs
naar „barbaarse" landen als
Perzië en Egypte, 's konings
collectie nog verrijkend met
vele duizenden munten en pen
ningen. Zijn talrijke boeken
over die vondsten gelden nog
altijd als standaardlitteratuur.
Vaillant stierf op 23 oktober
1706 dus nu tweehonderd
vijftig jaar geleden aan een
beroerte, nadat hij ontdekt had
dat iemand een van zijn kost
baarste tetradrachmen gestolen
had. Munten waren zijn levens
doel geweest, een munt was
ook zijn doodsoorzaak gewor
den.
H. Croezen
Dr. Leopold Jos Renauldin:
„1 es médecins numismatistes" (Li-
brnire de l'Acadómie Nationale de
Médecine J. B. Baillière).