„Onderwereld N.V."
PAARDEN
0,e man die tyipn u-ko-um- Hei kcJhjvMc&n
ALS MIJNWERKERS
EEN BRON VAN
VERHALEN
Kort verhaal door
Marga Minco
Engelse „Anne Frank"
Spaak en Schoepen
KUNSTWERK VOOR DELGING
VAN BELASTINGSCHULD
Rianter uitzicht voor de
Maagd van Holland
Sociale verzorging
Niet in Nederland
V. S. PRITCHETT heeft een uitste
kende reputatie als romancier, niet
lang geleden met zijn boek over het
toonbeeld van een Londense voorstads
bewoner, Mr. Beluncle, bevestigd. Hij
heeft twee verhalen van reizen in
Spanje geschreven, waarvan het laatste
The Spanish Temper een bewon
derenswaardig essay is over het karak
ter van de bevolking. Hij geniet een nog
beter verdiende bekendheid als eerste
medewerker aan de litteraire pagina's
van The New Statesman and Nation,
waaruit zijn critieken onder de titel van
zijn rubriek Books in General ge
bundeld zijn. En hij geldt voor velen
als de beste Engelse schrijver van kor-
te verhalen op het ogenblik. In die
laatste kwaliteit kan men hem in zijn
geheel zien nu zijn Collected Stories
5 verschenen zijn, zevenendertig in getal,
j De lezing van enkele daarvan is al vol-
doende om te overtuigen, dat men in-
derdaad met een meester op de korte
afstand te doen heeft. Geholpen door
i een volmaakt talent voor effectieve al-
ledaagse dialoog, stelt Pritchett in een
paar regels herkenbare personages op.
i Zij hoeven maar even met elkaar te
praten en het verhaal heeft karakter en
richting gevonden. De verteltechniek is
discreet en bewegelijk en amusant. Te-
gen het eind is het verhaal zo goed in
evenwicht, dat het vanzelf zonder ophef
zijn besluit lijkt te vinden. Pritchetts
arsenaal van situaties en personen is
T onuitputtelijk en men krijgt de indruk
dat hij uit ieder onderwerp, dat hem
door een ander aan de hand gedaan
wordt, een goed verhaal in zijn eigen
stijl zou kunnen maken.
Het enige dat men tegen dit werk
kan inbrengen, is dat het onder een ta-
melijk geringe spanning staat. Dat
wreekt zich wanneer de merkwaardig-
heid van personen en situaties belang-
rijker is dan de handeling en de ontkr.o-
ping, dat wil zeggen in de meerderheid
van de verhalen. Het oude type verhaal,
dat geconcentreerd is op zijn slot, wordt
tegenwoordig weinig gemaakt behalve
op de derde rang van de litteratuur, om
cLe goede reden dat de lezer het be-
perkte aantal mogelijke verrassingen
ZE ZEI er nooit iets van. Ze repte er
met geen woord over. Dat is haar nood
lot geworden. Had ze maar eens één keer
laten blijken dat het haar ergerde, of dat
ze er niet tegen kon. Allicht was hij er
dan niet mee door gegaan.
Hij was een grote, zwaargebouwde veer
tiger met een vriendelijk gezicht en kin
derlijk blauwe ogen. Hij liep wat ge
bogen, wat traag, als iemand die al bij
voorbaat moe is van zijn eigen, maar
ook van andermans bezigheden. Hij was
jong getrouwd met een rustige, even
wichtige vrouw, van wie iets kalme-
rends uitging. Hun huwelijk bleef welis
waar kinderloos, maar daar zat niets
verontrustends in. Men houdt van kin
deren of niet. En men kan ze krijgen of
niet. Toch mogen we dit feit niet geheel
veronachtzamen.
Het begon op een dag dat hij thuis
kwam en zijn vrouw niet, zoals gewoon
lijk, in de kamer aantrof. Hij vond het
vreemd. Hij dacht: „Hé, waar is zei?"
En in die éne seconde van verbazing
handelde hij. Hij liep naar de muurkast
en ging er in zitten. Hij had er eigenlijk
meteen weer uit willen gaan, maar op
dat ogenblik kwam zijn vrouw binnen.
„Laat ik nu nog maar even blijven zit
ten", dacht hij. Hij bemerkte dat het wel
grappig was zijn vrouw door het sleutel
gat gade te slaan, terwijl zij zich onbe
spied waande. Het drong tot hem door,
dat dit de mogelijkheid schiep haar van 'n
geheel andere zijde te leren kennen.
Mensen die alleen in een vertrek zijn,
gedragen zich vaak heel wonderlijk.
Maar zijn vrouw deed niets bijzonders.
Zij dekte de tafel, zoals ze ook gedaan
zou hebben, als hij zichtbaar was ge
weest. Dat stelde hem enigszins teleur,
Al gauw begon het hem te vervelen in
2 de kast. Door zijn gebukte houding
kreeg hij het benauwd. Hij wilde er uit.
Zonder meer de kamer instappen leek
hem echter gênant. De enige oplossing
was haar aan het schrikken te maken.
Daarmee zou zijn aanwezigheid in de
kast verklaard zijn. Terwijl zij met de
rug naar hem toe stond, wierp hij de
kastdeur open en sprong naar buiten
met een geloei als van een jongen die de
brandweer nadoet.
wel kent en de schrijver bovendien het
gevoel heeft dat hij in banaliteiten doet
als hij het op een verrassing toelegt.
Hij heeft meer vrijheid en tenslotte een
betere kans om te verrassen in het ver
haal waarvan de laatste woorden niet
onverwachter zijn dan de eerste en de
middelste. Niet dat er bij Pritchett
„nooit iets gebeurt" zoals men dat
van verhalen van Tsjechov, Katherine
Mansfield en Hemingway kent. Een
heel aantal van zijn verhalen toont een
levendige actie, maar men zou ze toch
niet kunnen begrijpen als men onge
voelig was voor wat er achter de han
deling onveranderd in blijft en alleen
steeds duidelijker herkenbaar wordt.
Dat is het element dat gewoonlijk
„sfeer" wordt genoemd en dat regel
recht het eigen gevoel van de auteur
vertegenwoordigt over wat hij vertelt.
De kracht van Pritchett nu is juist in
zijn intelligentie en zijn stijlbeheersing.
Wat hij te zeggen heeft laat hij niet on
uitgesproken. Als men hem daar zelf
achter ontdekt, ziet men hem objectief
glimlachen. Er is niets gezapigs aan die
glimlach, die dan ook aardig is om te
zien, maar men wil op den duur iets
Deze kroniek is gewijd aan de bun
del „Collected Stories" van V. S. Prit
chett, die bij Chatto and Windus te
Londen is verschenen.
anders. Het valt dan ook op dat enige
verhalen wel een zwaardere emotionele
lading zouden kunnen gebruiken en
daar misschien ook voor bestemd wa
ren. Vervolgens heeft de lichte intelli
gente beheersing toch weer de over
hand genomen,, uit voorkeur of uit
noodzaak.
In zeker zin is hiermee niets anders
gezegd dan dat men een bundel van ze
venendertig verhalen niet achter al
kaar moet uitlezen, en dat wist ieder
een reeds lang. Het korte verhaal, voor
al als het gedempt van toon is, heeft al
tijd een moeilijke strijd om zijn plaats
onder de zon te vinden: in een boek ko
men er al gauw teveel te dicht bij el
kaar, in een krant of in een maand
blad staat het vaak te eenzaam, zodat
het zijn recht op levenswaardigheid niet
naar voren kan brengen. Zo is het ten-
„O", zei ze, „ben jij het." Ze had zich
even omgedraaid en ging weer gewoon
door met tafel dekken.
Dat vond hij eigenaardig. „Mijn vrouw
schrikt niet", dacht hij. „Hoe is het mo
gelijk?" De volgende keer zou hij het
anders doen.
Op een avond zat hij bij de kachel te
lezen, terwijl zijn vrouw aan tafel bezig
was met stopwerk. Het was stil in de
kamer. Af en toe hoorde men de radio
van de buren of het knersen van een
voorbijgaande tram. Zacht deed de man
zijn boek dicht en legde het naast zich
neer. Hij keek naar de rug van zijn
vrouw. Zij zat kaarsrecht op haar stoel.
Alleen haar armen bewogen. Geruisloos
liet hij zich op de grond glijden en kroop
op handen en voeten de kamer door, tot
vlak achter haar stoel. Hoewel het hem
enige inspanning had gekost zijn zwaar
lichaam in deze houding voort te be
wegen en daarbij alle geluiden te ver
mijden, bleef hij nog even zo zitten en
hield de adem in.
„Waf!" riep hij ineens als een waakse
hond, die iemand aan de deur hoort.
„Wat zei je?" vroeg ze. De naald wipte
door de sok en rustig trok ze de wollen
draad op. Hij kwam moeizaam omhoog
en ging weer in zijn stoel zitten.
Daarna gebeurde er herhaaldelijk iets,
waarmee hij zijn vrouw aan het schrik
ken trachtte te maken. Hij liet zich
midden in de nacht met een akelige
schreeuw uit bed rollen. Hij sloeg een
laken om en stond, terwijl zij sliep, aan
het voeteind op haar teen te tikken. Hij
zette een afgrijselijk masker op en belde
aan. Niets hielp. Geen enkele keer gaf
zijn vrouw blijken van schrik. Geen
enkele keer vroeg ze waarom hij het
deed. Daarom ging hij er mee door.
Ondanks zijn moeilijk lichaam ver
borg hij zich in de kast, tikte met zijn
nagel tegen de deur of gooide een op-
minste in Nederland, waar dit litteraire
genre niet zo solide gevestigd is als
in de Angelsaksische landen. Wie zich
over een vooroordeel moet heenzetten,
doet er toch goed aan zich voor Prit
chett die moeite te gunnen. Er staat
geen werkelijk slecht verhaal in de
bundel. En de beste zijn bijzonder goed,
vooral de langste en enkele zeer korte.
Het langste Handsome is as Hand
some Does beschrijft de verstarring
van een Engelse echtelijke verhouding
door een charmante Joodse jongen in
een Frans hotel. De enscènering is
mooi. de karakterisering van de echtge
noten is nog beter. De man is van een
voudige afkomst en heeft zich omhoog
gewerkt, maar niet zo hoog als hij ge
hoopt had. En de vrouw, die lelijk is
maar zeer elegant van manieren, weet
niet of zij het eigenlijk achteraf nog
eens is met haar huwelijk, dat haar van
haar eigen kringen vervreemd heeft.
Behalve het langste verhaal, is dit
ook het enige waar een zo goed als
„choquante" scène in voorkomt. Zon
der van mening te zijn dat zoiets in
ernstige litteratuur onmisbaar is, ziet
men het toch zonder genoegen overal
elders ontbreken, omdat men soms de
indruk heeft dat het met zorg verme
den wordt ter wille van de openbare
orde. In een boek heeft die orde wel een
beperkte invloed, maar in bladen, waar
zulke verhalen eerder in verschijnen, is
zij des te sterker.
Een andere reden voor dezelfde af
wezigheid is overigens dat de grote
meerderheid van de verhalen speelt in
de burgerstand, van de kleine tot de
middelgrote, waar heftige gebeurtenis
sen niet typerend voor zijn. Pritchetts
werk gaat juist wel over wat er type
rend voor is. En als men zo wil rede
neren kan men daaruit ook verklaren,
dat hij zich over zijn onderwerpen niet
opwindt. Hij heeft niet veel sympathie
voor de meeste personages die hij in le
ven roept, al zijn ze anderzijds ook zijn
diepste antipathie niet waardig. Zij
zijn natuurverschijnselen in een door
de beschaving verdroogde vorm, die hij
onderzoekt en aan de lezer laat zien.
Als men het op die manier opvat, kan
men betreuren dat hij juist zulke per
sonen het best kent, maar moet men des
te meer zijn behandeling van het mate
riaal bewonderen.
S. M.
gerold servet door de kier voor haar
voeten. Ondanks zijn onhandigheid zag
hij op een dag dat ze niet thuis was,
kans een gaatje in de gangmuur te bo
ren, waar hij doorheen blies toen ze er
's avonds in het donker langs liep.
Ze bleef onverstoorbaar, alsof ze doof,
blind en ongevoelig was. „Dat kan toch
niet normaal zijn", dacht hij. Zelfs die
ene keer, dat hij, toen hij haar op de
trap hoorde komen, op de grond ging
liggen met een open, scheefgezakte
mond en zó roerloos, als alleen een dode
liggen kan, zelfs toen liet ze niets mer
ken. Hierna stond het voor hem vast
dat er iets niet in orde was met zijn
vrouw. Hij begon er zich ongerust over te
maken. Dat werd werk voor een goede
zenuwarts. Hij had er alles aan gedaan
wat hij kon.
Op een middag, aan tafel, bracht hij het
gesprek er op. „Die dokter X", zei hij,
„dat moet zo'n uitstekende dokter zijn,
een heel bijzondere man."
„Werkelijk?" vroeg ze.
„O ja", zei hij, „ik heb hem al door zo
veel mensen horen roemen." Enthousi
ast vertelde hij over de ervaringen van
al die mensen bij dokter X, alsof het een
uitstapje betrof, zó plezierig stelde hij
het voor. Hij vergat er bijna zijn soep
om.
„Laat het niet koud worden", zei ze
zacht. Haastig wilde hij zijn servet voor
doen en aan de soep beginnen. Maar zo
ver kwam het niet.
Hij liet per ongeluk zijn servet vallen
en moest zich bukken om het van onder
de tafel op te rapen. In zijn onhandig
heid stootte hij daarbij tegen het been
van zijn vrouw. Hij kon het zich later
nauwelijks herinneren.
Maar ze begon te gillen. Ze ging zo ver
schrikkelijk gillen dat de buren ijlings
kwamen aangerend. Ze kon niet meer
ophouden en ze is gillend weggebracht,
terwijl hij vastgenageld op zijn stoel
bleef zitten, met het servet in zijn be
vende hand.
„We zaten gewoon soep te eten", ver
klaarde hij later aan de dokter van de
kliniek.
(Nadruk verboden)
Op 29 november heeft in het Phoenix
Theatre te Londen vrijivel gelijktijdig
met de Nederlandse première dus de
eerste voorstelling in Engeland van „Het
Dagboek van Anne Frank" door Frances
Goodrich en Albert Hackett plaats gehad.
Uit vierhonderd kandidaten is na lang
durige selecties tenslotte de 22-jarige Per-
lita Neilson voor de vertolking van de
titelrol gekozen. Terwille van de gelijke
nis van Anne Frank heeft zij haar haar
zwart laten verven. Zij is één meter vijftig
lang. Zij vervulde reeds rollen in enkele
Engelse films en bij de Old Vic in Bristol.
AMSTERDAM, december. Krijgt
ieder volk behalve de regering ook de lied
jeszangers die het verdient? Dit lijkt mij
een stelling, die misschien in eerste instan
tie wel te verdedigen, maar bij nader on
derzoek toch niet geheel vol te houden
valt. Ik heb in de laatste weken twee keer
de heer Elvis („The Pelvis") Presley over
de radio horen zingen en als dat het is,
wat het Amerikaanse volk verdient, dan
staan de zaken er daar triest voor. Zanger
Presley, waarde lezers, moet de figuur zijn
waarin het slechte ik van Bing Crosby,
Johnny Ray en Mario Lanza zich hebben
verzameld en gekristalliseerd. Elvis heeft
een enorm succes in de Verenigde Staten,
hij doet de wereld kond van zijn maat
schappelijk slagen door het bezit van zorg
vuldig gestyleerde tochtlatten over zijn
wangen en de vijf grootste auto's, die op de
wereldmarkt verkrijgbaar zijn. Op de foto's
ziet Elvis er nog iets weerzinwekkender uit
dan de pianist Liberace, die zich op geheel
onnodig dubbel-gezoete versies van de mu
ziek van Chopin, Rachmaninov en Addin-
scll heeft gespecialiseerd. Deze Liberace, die
zijn muzikaal publiek dan nog verder voor
zich inneemt door zijn grote aanhankelijk
heid aan zijn moeder, is onlangs in Enge
land wezen spelen. Hij had toen, aldus
deelde hij z'n bewonderaars mede, de bij
bedoeling Prinses Margaret in de gelegen
heid te stellen hem ten huwelijk te vragen.
Het is daar niet van gekomen. Een Neder
lands „entertainmenf'-pianist, wie onlangs
werd gevraagd een stuk muziek „net zo
als Liberace" te spelen, weigerde met de
voortreffelijke opmerking: „Het spijt me,
ik heb mijn moeder niet bij mij".
Op een zelfde niveau is België in het ge
lukkige bezit van de heer Bobbejaan Schoe
pen. Mijn kennismaking met Bobbejaan da
teert van 1949, toen hij in een ziekenhuis
in Djakarta kwam zingen, zulks onder aus
piciën van de NIWIN. Hoewel het onge
twijfeld erg aardig van hem was helemaal
naar Indonesië te komen, had hij het voor
mij niet behoeven te doen.
Wij, in Nederland, hebben Johnny Jor-
daan, Eddy Christiani en Max van Praag.
Toegegeven, er bestaan nog enkele andere
Nederlandse chansonniers, maar hun po
pulariteit haalt toch niet bij die van de
genoemde sterren. Zouden wij dat nu wer
kelijk verdiend hebben? Dan zijn we met
Drees, juffrouw Klompé en Samkalden
toch wel een stuk beter bedeeld.
Hoe is het anders te verklaren dat
Frankrijk met de laatste vijftig jaar
nogal talrijke en van wisselende verdien
sten betichte regeringen niettemin Jo
sephine Baker en Maurice Chévalier heeft
voortgebracht en in het huidige decennium
zangers als Georges Brassens, Cathérine
Sauvage, Gilbert Bécaud en Philippe Clay?
Werkelijk, u moet eens proberen Elvis
Presley ergens te horen. Als u dan aan
Eisenhower en Ezra Benson denkt, is het
doortrekken van die vergelijking van
verdiensten toch niet helemaal netjes. Om
nog maar te zwijgen van de heer Soaak en
Bobbejaan Schiepen. A. S. H
WAAROM wél „Underworld Story" van
Hendrik de Leeuw en niet „Murder In
corporated, the story of „The Syndicate"
van Barton B. Turkus en Sid Feder als
„Onderwereld n.v." werd vertaald, is mij
een raadsel, of het moest zijn, dat de We
reldbibliotheek meer vertrouwen stelt in
een schrijver met een Nederlands klin
kende naam om de verdorvenheid in de
Amerikaanse samenleving te schilderen.
De Leeuw heeft de gegevens voor het
eerste deel van zijn boek namelijk ont
leend aan het werk van de voormalige as
sistent-districtsprocureur Turkus, dat deze
in samenwerking met de journalist Feder
in 1951 liet verschijnen. De Leeuw noemt
Turkus slechts eenmaal, in zijn functie,
zonder zijn boek te vermelden en wekt al
dus de indruk dat hij uit onbewerkt ma
teriaal put.
De argeloze lezer krijgt gemakkelijk de
indruk dat de misdadigers heer en mees
ter zijn in de Verenigde Staten en die in
druk wordt ongemeen versterkt, doordat
Apie Prins het oirbaar acht de geschreven
Nederlandse taal te bederven met een bar-
goense vertaling van het „slang" van de
Amerikaanse onderwereld. Soms neemt hij
niet eens de moeite van het vertalen: „Hij
werd direct gaga van haar en promoveerde
haar tot zijn baby". De uitdrukking „gaga"
vindt men in die betekenis ook in het boek
van Turkus).
De tweede helft van het boek van De
Leeuw is een opsomming van ondeugd op
het gebied van gokken, verdovende mid
delen, drank, ontucht, politiek en indu
strie, waarin de schrijver met kennelijk
welbehagen de stuitendste bijzonderheden
opdist, in platvoers bargoens, zonder mee
gevoel met de Amerikaanse samenleving,
die ondermijnd wordt door misdadigers,
van wie sommigen een enkele reis krijgen
naar het Europa waar zij vandaan kwa
men.
Het is naar mijn smaak een onfris boek,
vertaald in een half Amerikaans, half Ne
derlands boeventaaltje, dat noch onze ken
nis omtrent de Verenigde Staten, noch onze
taal verrijkt. Wij hadden de voorkeur ge
geven aan de vertaling van het andere
boek, dat meer gegevens over de misdaad
en de misdadigers verschaft, zonder het
beeld van de Amerikaanse maatschappij te
vertekenen tot een karikatuur. De waar
heid is dat de Amerikaanse samenleving in
een strijd op leven en dood tracht deze uit
wassen te bestrijden en dat nergens ter we
reld zulke uistekende studies over de so
ciologie van het bendewezen zijn versche
nen als in Amerika. A. B.
In Engeland is het in bepaalde gevallen
mogelijk zijn belastingschuld te voldoen
door het afstaan van kunstwerken van
grote esthetische of historische waarde.
Voor de eerste maal is thans een schilderij
op deze wijze in staatsbezit gekomen en
wel de „Piëta" van de vijftiende-eeuwse
schilder Rogier van der Weyden, een der
stichters van de Vlaamse school.
De fiscus heeft de waarde van het schil
derij op ongeveer achthonderdduizend gul
den geschat. Het zal in de National Gallery
in Londen worden opgehangen. De „Piëta",
die de afneming van Christus van het
kruis voorstelt, maakte deel uit van het
bezit van de vierde graaf van Powis, die
in 1952 is overleden. De totale successie
rechten bedragen meer dan zes miljoen
gulden- De betrokken regeling, waarbij
kunstwerken voor delging van belasting
schuld kunnen dienen, is dit jaar door het
parlement aanvaard.
Op de Nieuwe Markt in Rotterdam staat
de „Maagd van Holland" hoog op haar
voetstuk. Zij torst de vrijheidshoed en
wordt nog elk jaar op 1 april omkranst,
als postume hulde aan Lumey en zijn
watergeuzen, die Al va den Bri(e)l deden
verliezen. Deze maagd heeft deze week
weerloos in een paar stroppen gehangen
en het nog overleefd ook. Alleen moest zij
ervaren, dat zij, toen zij weer vaste bodem
ond zich voelde, een kwart slag naar
links was gedraaid. De gemeenteraad had
zulks nu eenmaal enige tijd geleden beslo
ten. Keek zij eerst uit op de Spaarbank,
die op goede winst- en verliesrekeningen
kan bogen, thans heeft ze een rianter
uitzicht gekregen. Zij kijkt nu op enige af
stand naar het Twaalf-Provinciënhuis.
Twee kleine Slietlandpony's, de kleinste
paardjes die in de Engelse mijnen worden
gebruikt en die men hier in de landbouw
aan het werk ziet. Het is ongelooflijk
zoveel als deze kleine dieren kunnen
trekken.
DE AANDACHT van duizenden,
ditmaal in Frankrijk, is weer eens
gevestigd op een nog onvoldoen
de bekend feit, namelijk dat er nog
steeds mijnpaarden bestaan. Het
is het Franse mijnpaard .,Far West"
geweest, dat in eigen persoon op
het televisiescherm verscheen en
prompt de lieveling van vele Fran
sen werd. Het kreeg zelfs pakket
jes suikerklontjes en.... échte
brieven toegezonden van zijn be
wonderaars. „Far West" is een
paard, dat dagelijks een zestig ki
lometer in een mijn van de Noord
franse stad Lens moet afleggen,
daarbij kolen in achter hem ge
spannen karretjes verplaatsend.
Daarna gaat hij netjes per lift naar
boven om een paar uur in de frisse
lucht en het daglicht te verpozen.
De verdieping, waarin „Far West"
werkzaam is, ligt driehonderd me
ter onder de begane grond. Ver
moedelijk zal „Far West" een der
laatste Franse mijnpaarden zijn,
want van de nog niet lang geleden
in dienst staande zestig mijnpaar
den zijn er nu nog maar zes over
In de berichten, welke betrekking
hadden op de ramp in de Belgische
mijn te Marcinelle, werd ook even
gewag gemaakt van lijken van om
gekomen paarden, door de dappe
re reddingsploegen gevonden.
HET tegenwoordige geslacht heeft geen
weet van het gebruik van paarden in de
mijnen. Althans niet in ons land. In Enge
land is dat anders, want in de Engelse
steenkoolmijnen speelt het paard nog een
rol van betekenis, zij het natuurlijk minder
omvangrijk dan jaren geleden. In 1951
werden er in de Engelse mijnen nog ruim
vijftienhonderd paarden en pony's ge
bruikt, een aantal, dat vóór de eerste we
reldoorlog veel hoger lag en ongeveer ze
ventigduizend bedroeg. Het merendeel van
deze dieren is ondergronds werkzaam, want
hoewel het grootste gedeelte van de kolen
machinaal gewonnen wordt, blijft er toch
voldoende arbeid voor de pony's, die zor
gen voor de tractie ven reservemateriaal
voor reparatiedoeleinden en voor het af
voeren van stenen. In Engeland staat men
dan ook op het standpunt, dat men niet
spoedig tot algehele afschaffing van paar-
aentractie in de mijnen moet overgaan, om
dat er nog voldoende karweitjes voor deze
nuttige dieren te verrichten blijven.
Wanneer we „paard" en „pony" in deze
door elkaar gebruiken, komt dat, omdat
beide in de mijnbouw worden gebruikt en
hun gebruik afhankelijk is van de plaats,
waar zij werken moeten.
Tot goed begrip zij vermeld, dat Enge
land rijk is aan ponyrassen. Geen land .ter
wereld bezit zo'n collectie kleine paardjes,
waaronder men specimen aantreft, die voor
speciale doeleinden geschikt zijn, zoals
voor kinderrijpaardje, polospel, jacht en
voor de mijnbouw, in welk geval zij dan
„pitpony" worden genoemd.
DEZE pitpony's en mijnpaarden leven
ook in de herinnering van ouderen in ons
land nog voort. Algemeen werd gezegd, dat
de paarden in de mijnen zouden blind wor
den, omdat zij nooit het daglicht aan
schouwden. Dit praatje berust echter op
losse gronden. In Engeland mogen blinde
paarden niet eens in de mijnen te werk ge
steld worden. Zieke en gewonde dieren mo
gen pas weer aan het werk gaan, wanneer
daartoe door de „mine-manager" of de
„under-manager" toestemming is gegeven.
Wij zouden misschien zeggen, dat zulk een
paard „in de ziektewet liep" en dat de con
trolerend geneesheer eerst zijn fiat moest
geven, alvorens het zijn acht uurtjes per
dag weer vol kan maken.
Inderdaad, in Engeland is thans het mijn-
paard goed sociaal verzorgd en wel door
de Coal Mines Act, een wet van 1911, die
later nog aangevuld werd en waarvan de
meest recente aanvullingen dateren van
1949. Deze wet met aanvullende bepalin
gen beschermt de vierbenige arbeider in
Engelands kolenmijnen tegen mogelijke uit
buiting. Zi.i omvat de zorg voor en de ver
zorging van de paarden, de arbeidsvoor
waarden, de stalling, voeding en zorg voor
de gezondheid der dieren. Het is een ty
pisch Engelse wet. want de Engelsen zijn
bekend om hun grote zorg voor dieren.
Men behoeft slechts de stroom van inge
zonden stukken te lezen, die gepubliceerd
werden, nadat bekend werd hoeveel dui
zenden paarden en pony's voor de con
sumptie geslacht werden en op niet altijd
even humane wijze naar het continent
vervoerd.
Nadat het werken van vrouwen onder
gronds bij de wet verboden was, nam het
aantal paarden in de mijnen toe. Dat was
in 1842. In die tijd werd ook de kinder
arbeid aan beperkingen onderworpen. Wat
eens de vrouwen hadden gedaan, moest
van dat moment af door de paarden wor
den overgenomen, namelijk het voortbe
wegen van de kolen wagentjes. Wel waren,
reeds sinds de zeventiende eeuw, paarden
in de Engelse mijnen gebruikt, maar vrou
wentrekkracht was toch blijkbaar goed
koper.... Eerst werden paarden alleen
bovengronds te werk gesteld en wel ge
spannen in een soort rosmolen, teneinde
de luchtverversings- en pompinstallaties te
kunnen laten functioneren. In de achttien
de eeuw werden ze ook reeds ondergronds
voor het trekwerk gebruikt. Tegenwoordig
is het leven van een mijnpaard en een pit
pony het leven van een dier, dat „van zijn
wieg tot aan zijn graf" door een sociale
wetgeving verzorgd is.
Tijdens het werk blijven de paarden toe
vertrouwd aan de zorgen van jonge mijn
werkers, die zeer aan de dieren gehecht
zijn. In elke mijn, waar men met paarden
werkt, doen sent'men'ele verhalen de ron-
De „Shire" is het zwaarste paard ter
wereld. Het wordt in de Engelse mijnen
gebruikt, wanneer de gangen hoog genoeg
zijn. In mijnen met lage gangen heeft men
de zogenaamde „pit-ponies". Langer dan
acht uur per dag mogen de paarden vol
gens de Engelse wet niet in bedrijf zijn.
de over vriendschap, welke paardenknecht
en mijnpaard verbindt. Elke mijnwerker
zal dat kunnen begrijpen. De paarden mo
gen niet jonger zijn dan vier jaar, wanneer
zij ondergronds gebruikt moeten worden.
Allereerst worden zij echter grondig onder
zocht. Er moet een verklaring worden af
gegeven, dat zij vrij zijn van kwade droes.
Zijn de dieren eenmaal beneden aange
land en aan het werk, dan worden zij en
kele keren per jaar grondig onderzocht
door een dierenarts. Doch ook paardenin-
specteurs (die in dienst van het Departe
ment van Energie staan) en mijninspec-
teurs wijden op gezette tijden hun aan
dacht aan deze stille werkers.
De stallen, waarin de paarden diep on
der de grond verblijven, zijn keurig gewit,
weliswaar zonder zonlicht, doch goed elek
trisch verlicht. Er is een proef genomen
met groengeverfde wanden in plaats van
witte. Men verwacht, dat dit rustiger voor
de ogen van de paarden zal zijn. De dieren
staan op stenen vloeren en ademen dezelf
de lucht in als de mijnwerkers, omdat de
stallen aangesloten zijn op de luchtverver
singskanalen. Sommige stallen zijn voor
zien van automatische drinkbakken. De
voeding is aan normen gebonden. Het voer
wordt nauwkeurig gecontroleerd en er
wordt vooral gezorgd, dat het stofvrij is.
Wanneer de paarden tenslotte „op reform"
gesteld worden, zoals dat in ons leger vroe
ger heette, dan worden zij op humane wijze
afgemaakt om te voorkomen dat zij hun
laatste levensdagen nog in slechte handen
zouden terecht komen.
BIJ DE Nederlandse Staatsmijnen is het
gebruik van paarden vlak voor de laatste
oorlog beëindigd. Het besluit om geen
paarden meer ondergronds te gebruiken
viel in 1938. Het aantal paarden, dat toen
in onze mijnen werd gebruikt, was echter
al niet zo groot meer. Zo waren er in de
„Maurits" veertig, in de „Emma" vijftig,
in de „Wilhelmina" slechts vijftien en in
de „Hendrik" nog vijfendertig werkzaam.
Bovendien werden er bovengronds paarden
gebruikt voor transportdoeleinden.
De stalling was als in Engeland en zij
bevond zich nabij de uittrekkende schacht.
Dit laatste logischerwijze wegens de stal-
geuren, die zo spoedig mogelijk dienden af
gevoerd te worden. De hygiëne was uiterst
nauwkeurig voorgeschreven. Onderhoud,
verzorging en voeding der paarden waren
in grote lijnen als in Engeland, er was een
achturige werkdag en de dieren werkten
gelijk op met de „schichten". Na de dienst
werd het paard afgewassen en op stal ge
bracht. Het licht mocht nog vier uur blij
ven branden. Dan moest het uit om abso
lute rust te verzekeren. Een hoefsmid zorg
de ondergronds voor het hoefbeslag, de die
renarts bezocht hen „aan stal". De tuigen
werden elke dag gereinigd, het drinkwater
werd per waterleiding bezorgd.
Een pony kon in de Staatsmijnen zes
mijnwagentjes trekken, een tweespan po-
nies trok er tien en een span zware paarden
trok een treintje van veertien tot zestien
wagentjes. Dit zegt misschien niet zoveel,
maar men bedenke dan, dat een lege ko
lenwagen al vijfhonderd kilo weegt en een
volle het dubbele, zodat een span van die
kleine rakkers.... tien ton wegsleepte! I)e
redenen, welke er toe geleid hebben, dat
het gebruik van paarden bij de Staatsmi
nen werd afgeschaft, waren het steeds gro
ter worden van de afstanden in de mijn cn
't invoeren van andere transportmiddelen.
W. S.