©,e bpediuiek heeft het niet gemakkelijk Ursula den Tex I KATHINKA LANNOY I zakformaat land overwinteren, moeten voortdurend op hun hoede zijn: zij kennen de sperwer en weten dat een kleine fout in hun reactie fataal kan worden. IN DE STAD NIEUWE UITGAVEN NIEUWE UITGAVEN NIEUWE UITGAVEN Wat zegt de S.E.R. van Sinterklaas NIEUWE BOEKEN in mi ii ui ii ui i ii i ii i in in mi ii i! i mi i in ii in in mi in 11 ii ii mi ii ui ui in De noordelijke lijstersdie in de duinen van ons 'S WINTERS zijn er veel kramsvogels in het duin, de lijsters, die uit het hoge noor den naar hier gekomen zijn en (aangelokt door de bessenrijk- dom) in onze kuststrook blij ven hangen. In grote en kleine troepen zwerven ze rond, zet ten zich neer op een meidoorn en zakken, als er geen gevaar dreigt, één voor één af naar de lokkende oranje bessen van de duindoorns. Toch zullen ze nooit allemaal tegelijk aan het schransen slaan. Er blijven altijd schildwachten achter op de hoogste top van de mei doorn. Dat dit zijn nut heeft, wordt ons duidelijk als we even de moeite nemen het tafereel af te kijken. Onvermijdelijk draait het er op uit dat de schildwachten plotseling op vliegen. Hun harde waarschu- wingsroep „tjak, tjak, tjak" doet de gehele troep hen vol- De speiwer, waar de meeste mensen alleen de naam maar van kennen. Of ze verwarren hem met de vredig muizen- vangende torenvalk, wiens „biddend" silhouet in de polder nogal eens te zien is. gen. Let nu op! Ja, daar is hij! Een duifgrote vogel schiet tus sen de bosjes omhoog en zet de lijsters na. Hij ziet echter al gauw ln, dat het te laat is; de lijsters waren hem te vlug af. Dat was dan de sperwer. Meestal gaat alles zo vlug in zijn werk, dat we ons niet rea liseren kunnen hoe hij er uit zag. Alleen zijn lange staart is opgevallen. De sperwer let scherp op in welke richting de kramsvogels verdwijnen. Laag over de grond gaat hij er achter aan. Hij vliegt van bosje tot bosje. Nooit gaat hij er bovenop zit ten, zoals de meeste vogels doen. Hij kiest een zitplaats midden in de struik om onge zien het terrein te kunnen over zien. De lijsters zijn ver weg op de meidoorns neergestreken en de bessenpluk gaat geleide lijk aan weer beginnen. Nauw keurig overweegt de sperwer zijn kansen. Steevast nadert hij van de kant die hem de meeste dekking biedt. Het laat ste stukje legt hij af zo vlug zijn korte wieken hem stuwen kunnen. Hij vliegt rakelings langs de grond en springt op het beslissende moment over de struiken. „Tjak, tjak. tjak!" Weer hebben de kramsvogels hem gezien en weer heeft de sperwer het nakijken. Hij is namelijk niet snel genoeg om de lijsters in volle vlucht te kunnen achterhalen en moet het van een andere taktiek hebben. Iedere roofvogelsoort heeft zijn eigen jachlmethode, al naar gelang zijn kwaliteiten. De snelle valken achterhalen hun prooi in de lucht en de logge buizerd zoekt in hoge zweefvlucht de bodem af naar muizen en dood wild. De sper wer heeft als jachttroef de overrompeling. Zijn korte wie ken verzekeren hem van een snelle start en maken hem een sprinter. Zijn lange staart stelt hem in staat plotselinge wen dingen te maken en heftig te remmen. Voor hem is het dus zaak de buit ongezien zo dicht mogelijk te naderen en het te laten aankomen op de laatste meters. Toch heeft hij niet vaak suc- ce. Van 's morgens vroeg tot in de avondschemering zit dö sperwer achter de kramsvogels aan. Telkens jaagt hij ze op. Als we een vliegende troep lijsters in het duin zien, kun nen we er vrijwel zeker van zijn, dat de sperwer hen op gejaagd heeft. Als we even wachten zien we in veel ge vallen zijn grauwe schim de zelfde richting kiezen. Hon derden keren hebben we dit reeds gezien. Tientallen keren zagen we zijn wieken op top- Belager en belaagde in volle vluclu. Als de jacht van de sperwer succes gehad heeft, spreidt hij vleugels en staart over zijn met moeite veroverde buit uit. snelheid slaan als hij door de opvliegende groep vogels heen- schoot. Maar zegge en schrijve één keer hebben we gezien, dat hij succes had bij de krams vogels en dat hij de lijster na een behendige achtervolging in de lucht wist te grijpen. Hij plukte de buit op een dertig meter van ons af op de kale bodem van een licht bosje. Vleugels en staart spreidde hij over zijn voedsel uit en drie maal versleepte hij de dode vogel naar een plekje dat vei liger leek. Dit alles uit vrees voor sterkere roofvogels of voor zijn aartsvijanden de kraaien, die hem onverbidde lijk van de moeizaam verwor ven buit zouden jagen. MEN DIENT het jagen van zo'n roofvogel beslist niet te somber in te zien. De krams vogels zijn ertegen opgewas sen en we hebben meer dan eens gezien, dat na zo' mislukte overrompeling een lijster ach ter de sperwer aanging en van boven uit een schijnaanval op hem uitvoerde. Waarmee we maar zeggen willen, dat het verschijnen van een sperwer op ons meer indruk maakt dan op de lijsters zelf. Ze herstellen zich snel van de schrik en van paniek is geen sprake. Als in het noorden de vorst doorzet, kunnen de lijsterzwer- men, die onze streken opzoe ken, zeer groot zijn. Deze plot selinge verplaatsingen onder invloed van temperatuurveran deringen in het noorde noemt men „cold-rushes". In een duinbos onder Zand- voort troffen we eens een ge zelschap van ruw geschat zes- v/ck a - honderd exemplaren. Ze had den een ideaal duindoornveldje uitgezocht, dat door struiken en bomen omringd was. Er wa ren veel bessen en de lijsters werden er onweerstaanbaar door gelokt, ondanks de on heilspellende aanwezigheid van ten minste vier sperwers! Tien tallen keren probeerden zij een overrompeling, soms met twee tegelijk. Op het laatst waren de lijsters er zo aan gewend, dat sommige het wel geloofden en in plaats van weg te vliegen een beetje dieper in de duin doorn kropen. Maar soms had een sperwer dat door. Nauw keurig onderzocht hij dan de struiken onder hem. Heftig schoot hij op de lijster af, die ternauwernood ontsnapte. TOCH DRINGT het gedrag van de sperwers zich niet aan ons op. Meestal jagen ze on gezien, het vereist een ge oefend oog om er iets van ge waar te worden. In het win terhalfjaar zijn er echter veel sperwers in ons land, die met de prooivogels mee uit het noorden gekomen zijn. En wie een sperwer zien wil heeft overal een kans: waar vogels zijn, verschijnt de sperwer. De vinken in de beukenlaan van de villawijk kunnen evenzeer op zijn bezoek rekenen als de nijvere spreeuwen om de boer derij. Ook in de stad is de sper wer geen zeldzaamheid. De huizenblokken passen wonder wel in zijn overrompelingstcch- niek en menige mus zag te laat, hoe hij om de hoek kwam stormen. De postduiven rea geren op de komst van een sperwer door in een dichte groep rond te vliegen. Angst vallig ervoor zorgend boven zijn grijpgrage klauwen te blijven, begeleiden ze het ge vaar tot aan de grenzen van hun gebied. Juist door zijn dikwijls her haalde jachten en door het feit dat hij overal te verwachten is, is de sperwer een object waar veel opwindend plezier aan te beleven is. Dick D. Een meidoorn met kramsvogels is een van de fraaiste tafereel tjes van het winterse duin. „De terugkeer van de Mondo-Mogo" (Het Afrika van morgen), geschreven door dr. Giselher Wirsing, socioloog en hoofdredac teur van het weekblad „Christ und Welt" te Stuttgart, vertaald door M. van Nierop en uitgegeven door Lannoo Tielt te Den Haag, is een reeks actuele reisbeschrijvin gen over Soedan, Kenya en Egypte. De schrijver acht de mogelijkheid, dat er via het militaire socialisme in Egypte een ver binding tot stand komt tussen 't aziatische communisme en het afro-communisme van de intellectuele bovenlaag in Midden- Afrika, niet uitgesloten. Naar zijn mening wil de Afrikaanse elite de Afrikanen be zielen met een geloof in de toekomst van een verenigd Afrika, waarbij zij gebruik maken van de macht die de medicijnman (mondo-mogo) op de ongeletterde massa uitoefent en van de magie, die er uitgaat van de geheime genootschappen, waarin nationalisme en anti-kolonialisme aange wakkerd worden. Dr. Wirsing maakt van de gelegenheid gebruik te wijzen op de grote kansen, die West-Duitsland als niet- koloniale mogendheid heeft en op de kolo niale ondeugden van Groot-Brittannië en Frankrijk in Afrika. „Mystiek Afrika" (Mysterie en bijgeloof in donker Afrika) is geschreven door de Italiaan Attilio Gatti, samengelezen uit de Britse uitgaven „Tom-toms in the night" en „Black mist" en door H. Meulenhoff te Amsterdam uitgegeven. Het is een serie sterke verhalen, waarin werkelijkheid en fantasie volkomen in elkaar vloeien en die uitmuntend zijn verteld. De schrijver heeft de onaangename gewoonte de lezer, die op het punt staat zijn twijfel te laten varen, diep wantrouwend te maken door zijn stel lige verzekeringen dat het toch allemaal werkelijk zo gebeurd is. „Ik was een der miljoenen" (Wat ik als gevangene van de Sovjets beleefde) van J. H. Wigmans is in vierde druk sinds 1954 verschenen bij Lannoo Tielt in Den Haag en werd reeds eerder in dit blad bespro ken. Het is het onopgesmukte verhaal van een eenvoudige Brabantse jongen die zich als achttienjarige in 1941 meldde voor de „Luftwaffe" met de bedoeling naar Groot- Brittannië uit te wijken. Hij belandde ech ter in 1942 bij de Duitse infanterie aan het Russische front, deserteerde en kwam na tien jaar omzwervingen in kampen en ge vangenissen in de Sovjet-Unie in 1952 in Nederland terug. „Het Stalinorgel" (Roman ener vernieti ging) is geschreven door Gert Ledig, uit het Duits vertaald door J. F. Kliphuis en uit gegeven door De Boekerij te Baam. Het is een relaas van twee etmalen aan het front voor Leningrad en men behoeft er niet aan te twijfelen of de schrijver heeft deze hel doorleefd. Hij doet echter niet meer dan de verschrikkingen en de ontaarding fotogra fisch nauwkeurig beschrijven en die be schrijving werkt, ondanks al haar gruwe lijkheid, niet afschrikwekkend, omdat er niets van een protest in doorklinkt. AMSTERDAM, december. Zo, kunt u nog zoetigheid zien? Wordt u niet misse lijk als u aan marsepein denkt, of aan chocolade of aan banket? U kunt er nu be ter even een paar weken afblijven, anders wordt het toch echt te veel. We krijgen Kerstmis en oudejaarsavond ook nog, weet u wel? Of bent u een van die mensen, die speciaal voor zulke gebeurtenissen in trai ning gaan? Ik kan niet ontkennen: het is ook een mogelijkheid. Iedere dag iets meer snoepen, tot u tenslotte op de grote dag zelf voor nóg een handjevol meer de hand niet omdraait. Het wordt alleen wat kost baar. Ik hoorde net van mensen, die ge middeld per normale maand vijftig gulden aan snoep uitgeven en in de maand de cember bijna het dubbele- Ik weet niet of een dergelijk gedrag ook gerekend moet worden onder het „op te grote voet leven", dat de S.E.R. ons zo streng heeft verweten, maar het lijkt mij waarschijnlijk. Een veel te grote voet, die zelfs door de begrijpelij ke behoefte aan een zeer grote schoen voor het Sinterklaasfeest niet geheel kan wor den verdedigd. Ik heb gisteren een paar nieuwe zak doeken moeten kopen. In de winkel, die als regel een stille tempel is, gewijd aan de mannenmode, stonden zeven mannen voor me. Vier van hen kwamen een das ruilen, twee een sjaal en één ondergoed overi gens een wat prozaïsch cadeau voor Sinter klaas, vind ik. De meneer achter de toon bank was vol begrip, zelfs als de klanten verontwaardigd werden omdat ze nu pas ontdekten dat voor die afschuwelijke das van Tante Jans nog een ondermaats be dragje was betaald ook. zodat ze niet eens wat behoorlijks in ruil konden krijgen. Een van hen haalde uit het weer zorgvuldig toegevouwen pakje van Sinterplaaspapier een sjaal met een groen eiermotiefje op een oudrose achtergrond. Hij had een ver beten trek om de mond. Wie hem dit ook zal hebben gegeven, diegene zal volgend jaar 5 december een zure Sinterklaasavond krijgen. De ervaring leert, dat dergelijke geschenken als regel van tantes afkomstig zijn dit zonder enige rancune opgemerkt tegenover mijn eigen tantes, die mij wijse lijk helemaal niets hebben gegeven. De betrokken tante echter van die meneer in de winkel zal volgend jaar niet verbaasd moeten zijn met een „pockef'-uitgave' van een verouderde Noorse familieroman. Het zal bittere en langdurige wraak worden. Wij zijn op Sinterklaasavond nog de stad in geweest. Op het Leidseplein kwamen we twee Amerikaanse soldaten uit Duits land tegen, die ons aanhielden en in ont zetting vroegen of Amsterdam 's avonds altijd zo dood is. Zij keken wat schrikach tig om zich heen op het inderdaad vol strekt verlaten plein. Zij hadden gehoord, dat Amsterdam zo leuk is en zo levendig en dij was hun eerste avond. Ze hadden eerst wat willen drinken, maar alle café's waren dicht. Toen besloten ze in arremoe- de wat te gaan eten, maar alle restaurants waren gesloten. Nu vroegen ze wanhopig of we soms een bioscoop wisten, waar 's avonds nog een voorstelling zou zijn bij te wonen, maar wij wisten het ook niet. Ze zijn tenslote maar naar bed gegaan, met duidelijke twijfel in het hart aan onze ver zekering dat het iedere andere avond van het jaar in Amsterdam inderdaad wel een vrolijke boel kan zijn voor verlofgangers. Niettemin hebben we later op de avond nog een geopend café gevonden. Het was eigenlijk maar goed, dat we hier tevoren niet van hadden geweten en het dus niet aan de Amerikanen hadden kunnen mede delen- Zij hadden een nog veel somberder indruk gekregen van het hoofdstedelijk nachtleven. Aan de bar zaten twaalf vrij gezellen in diverse stadia van dronken schap zorgvuldig de schijn op te houden, dat het hun allemaal niets kon schelen, die Sinterklaasboel. De man achter de bar bediende met een superieur gebrek aan sympathie en deelde bij herhaling mee, dat als de baas volgend jaar met Sinterklaas weer open zou willen blijven, het omkijken naar een andere barkeeper een eerste noodzaak zou worden. „Geef me d'r nog maar een, Jan!" zei een van de trieste pa tiënten, die half op de toonbank hangend met een lotgenoot een vaag en verveeld spelletje poker in stand hield. „Weet u het nou wel zeker, meneer?" vroeg de barkee per met een geniepig onvriendelijk glim lachje. „Zou u nou wel zoveel drinken? Enfin, tóch leuk dat alle heren wat voor me hebben meegebracht" en hij wees met een theatraal gebaar op een lege plek. Allemaal van aardige klanten. Zo hebben we dan Sinterklaas-1956 ge vierd. Ook Sinterklaas zelf, die we laat in de nacht laveloos uit een huisdeur de straat op zagen zeilen. Maar toen lagen de kin deren, voor wie het toch in feite bedoeld is, al lang op één oor. Een neefje van me had dat ene oor zelfs gevleid op de bel van zijn nieuwe autoped, die hij voor deze eer ste nacht toch echt niet uit het gezicht had willen verliezen. Wat moet de S.E.R er wel van zeggen? z A. S. H. MADELEINE was beeldschoon. Dat is nu niet maar zo een uitdrukking omdat ze een mooi meisje was, maar omdat er wer kelijk geen andere term in aanmerking komt om haar schoonheid aan te duiden. Zij had een volmaakt figuurtje, een klas siek gezicht, mooie en toch niet al ten dom me ogen, fijne lippen, een zwevende lichte gang en dansende krullen van bruin dicht haar, waarover een gouden gloed schemer de. Kortom: zij was een schoonheid, beeld schoon. Natuurlijk waren er in haar leven man nen. Mannen in alle leeftijden en soorten. Vaderlijke vrienden en drieste jongelingen, Schuchtere jongens en smachtende kun stenaars- Maar of het nu een dichter was. die haar in een vers bezong, een auteur die aan haar dacht bij het beschrijven van de glorierijke heldin van zijn nieuwe boek, een schilder die trachtte haar beeltenis op hel doek te brengen even mooi als de wer kelijkheid was allen waren zij bezield door haar schoonheid, maar woorden zo wel als verven schoten te kort. MADELEINE was kieskeurig in haar vriendschap en liefde. Dat kon zij natuur lijk zijn want zij had veel aanbidders. Maar Madeleine was tè kieskeurig en daartoe had zij net geen aanbidders ge noeg. En omdat zij op iedereen wat te zeg gen had, dat minder vriendelijk klonk, vond men haar langzamerhand zo weinig aardig, dat men vergat hoe buitengewoon en buitensporig mooi zij was. Onder al haar aanbidders was ook een beeldhouwer. Of hij een slecht of een goed mens was? Wie zal het zeggen. Waarschijnlijk was hij dat, wat het leven hem gemaakt had: soms goed, soms slecht. Maar hij was een man van groot talent, wat men toch niet van elke artiest kan zeggen en daarbij een dominerende persoonlijkheid met een ster ke geestelijke overmacht en dat kan men van nog minder mensen zeggen. Deze man had eerst Madeleine bewon derd Het werkelijk fraaie beeld, dat hij van haar maakte, naderde nog het meest van alle naar haar schoonheid vervaardig de kunstwerken de werkelijkheid. Mis schien kwam dat omdat deze beeldhouwer tijdig zijn onderscheidingsvermogen onaf hankelijk van zijn gevoelens had gesteld. Doch daarvoor was hij dan ook een sterke persoonlijkheid, die zijn model niet bij haar schoonheid ook nog geest en grotere intelligentie toedichtte, niet passend bij haar vlekkeloze, rimpeloze verschijning. Doch ook deze man was niet bij machte Madeleine te imponeren. Zij vond hem grof en verweerd, ja somtijds ruw. Hel beeld toonde haar zichzelf ongeveer zoals ze was. En al kon geen enkele beeltenis haar ooit te veel flatteren, zij was toch wel gewend zichzelf als nimf, godin, heilige of koningin te zien afgebeeld. Er lag boven dien iets in deze beel'enis van de behage- lijk zich rekkende, wel zeer wereldse en spaarzaam geklede jonge vrouw, dat haar niet behaagde. Bah, zei ze nogal vinnig toen de mees ter haar zijn werk toonde. ik vind het helemaal niet mooi. Zo ben ik beslist niet. De beeldhouwer lachte. Je bent ge wend jezelf erg verheerlijkt en verheven te znen, zei hij. Zeker, je bent zo mooier nog dan hoe men je ook zou schilderen of beschrijven, maar toch is mijn beeld het enige dat je laat zien hoe je bent; een mooie kat, met scherpe nagels in fluwelen pootjes-. Bovendien ben je ijdel en tame lijk dom, maar ik denk zo dat niemand je dat ooit nog heeft durven zeggen. Madelei ne ziedde. Dit was ongehoord. Je moest maar met mij trouwen, zei de kunstenaar met een glimlach. Ik idealiseer je niet en mij zul je dus niet tegenvallen als ik aan je schoonheid ge wend ben. Ik wéét dat je niet aardig bent. Ze keek hem woedend aan en vond geen woorden. Nu vraag je je natuurlijk af, vervolgde hij, waarom ik dan toch met je trouwen wil, al weet ik hoe je bent. Wel, ik houd van je en ik ben zo verwaand te denken, dat ik je nog een beetje aardig kan maken ook. Hij lachte. Van dichtbij zag het meisje het vochtig blinken van zijn scherpe witte 3 tanden boven de ruigte van zijn baardje. Een donkere drift slacg zo fel in haar om hoog, dat zij zich niet meer kon beheersen. Een grote bronzen vaas, die naast haar stond, was in haar hand voor zij het wist. Zij sloeg en sloeg en sloeg naar het ranke beeld tot zij buiten adem was en volkomen ontnuchterd door het ontbreken van elke reactie zijnerzijds. De beeldhouwer keek alleen, de ogen wat dichtgeknepen- Lag daarin amuse ment? Of boosheid? Wat? Koud kroop de angst omhoog langs haar rug. Maar zij IMII!llll||lll!l!l|||l!ll|||||||l|||||||||]||i|||||!!|||||ii|||||||!llill!|||il!|||!"2 maakte de tekening lij dit korte verhaal door hield zich goed. Dit is mijn antwoord, hijgde zij met hokkende stem. Zij stapte langs hem heen met stijve knieën. Pas bij de deur kwam zacht maar duidelijk zijn stem tot haar. Je ant woord. Het is je zelfvernietiging, mijn kind. UITERAARD kreeg Madeleine veel ge schenken. Zij was een meesteres in het ge nadig aanvaarden daarvan, zonder dal iemand zich daarom nog iets behoefde te verbeelden. Op een dag echter toen zij thuiskwam, stond daar op haar kamer een vrij grote door golfkarton en doeken be schermde zuil, zo zwaar dat er geen be weging in te krijgen was. De hospita, die nieuwsgierig was meegelopen, gaf een be schrijving van de brenger van het vreemd soortige geschenk. Het kon niemand an ders zijn geweest dan de beeldhouwer- Madeleine, bezig met de touwtjes, die karton en doeken od hun plaats hielden, glimlachte triomfantelijk. Zo zo, dus hij had bakzeil gehaald. Na een maand lang niets van haar gezien of gehoord te heb ben. trachtte hij dan nu weer het verbro ken contact te herstellen. Alsof dat zo maar ging na al de beledigingen die zij had moe ten slikken! Zeker was dit hier nu een an der, flatteuzer beeld van haar om te pro beren het weer goed te maken. Het touw ging los en golfkarton en doe ken zakten tegelijk. Met een kreet van af schuw en verontwaardiging stapte Made leine achteruit, terwijl ook de hospita een uitroep van afgrijzen niet kon onderdruk ken. Op een smalle marmeren console, nog smaller toelopend naar de grond, stond een mannekop, kijkend met lege marme ren ogen over de beide vrouwen heen. Zonder twijfel was het de kop van de beeldhouwer, die hier op gelijke hoogte met Madeleines gezicht op zijn smalle zuil koel en onaandoenlijk voor haar oprees. Zeker hij was het. Élke trek van het ge zicht herkende zij. En toch was hij het niet. Madeleine kon zich niet realiseren waarin het beeld verschilde van zijn maker. Het lag niet alleen in de zielloosheid der dode stenen oogbollen, niet in het ontbreken van het lichaam. Doch het leek haar dat al het goede eruit was en al hel slechte verdubbeld. Als een engel en een duivel een tweeling zouden zijn, dan was de beeldhouwer zelf de hemelbewoner en zijn werkstuk die van de hel- Wat een griezel, bah, zei nuchter de hospita. Die zou ik niet op mijn kamer moeten hebben. Vast niet Ik heb niet ge merkt. dat die vent die hem bracht zo'n engerd was. Madeleine antwoordde niet. Haar hart dat om onverklaarbare reden heftig had gebonsd, sloeg weer kalmer. Hij moet gek zijn om dit hierheen te sjouwen. Wat moet ik daarmee? 't Is niet te verwikken of te verwegen, zei de hospita. Je kunt het niet eens stukslaan. Madeleine huiverde. Stukslaan.... Zij kon haar ogen niet van die afgrijselijke kop afhouden. Stukslaan.Ze dacht aan het andere beeld, dat zij vernield had. Dit, nee, dit zou zij zelfs niet durven aanraken. Bel een kruier op en laat het terug brengen, raadde de hospita.. O ja, herademde Madeleine- Zij greep naar de telefoon als een drenkeling naar een laatste houvast. Waarom doe ik toch zo flauw? vroeg zij zich af. Maar ook ter wijl zij sprak was daar de kop, die w*s er, dreigend, koud, alles overheersend, niet te negeren. Morgenochtend pas? hoorde de hos pita haar zeggen. De telefoon klikte. MADELEINE lag in bed en kon niet slapen. Benauwend was daar de schrikaan jagende aanwezigheid: de kop op de con sole. Grauwwit zag zij de omtrek, smal en vormloos onder de witte doek. Madeleine tuurde. Bewoog de doek? Haar hart bons de in haar keel, het suisde in haar oren. Het kon immers niet dat een levenloze marmeren kop een doek zou afgooien. Maar de doek gleed er af, dat was onmis kenbaar- Het was toch niet zo vreemd, troostte zij zich, dat een doek afgleed van een glad stenen beeld? Zij had hem er natuurlijk niet ver genoeg overheen gehangen. Nau welijks hoorbaar slipte de doek op de vloer in diepe plooien. Daar was de kop en zag haar aan. Ja, zag haar aan. Het leek haar, dat de ogen leef den in de stenen kassen, dat zij hel en machtig in spot, triomf en vernietiging haar tegenfonkelden, geel opglanzend door het schemerduister van de flauw door de maan verlichte kamer. Madeleine opende haar mond, maar er kwam geen geluid. Zij kon alleen maar kijken naar het beeld en luisteren hoe het bloed donderde aan haar oren. Bewoog de kop? Kwam er een hals aan? Probeerde een schouder zich uit de console omhoog te wringen? Zou straks het bijbehorende lichaam even machtig en slecht als de kop uit de console omhoog rijzen? Madeleine sprong uit bed. Tot elke prijs moest die doek er weer over, voor haar verbeelding verder met haar op de loop ging. Struikelend, op onzekere voeten, klap pertandend en klam van angst stortte zij naar voren over de gladde vloer, naar vo ren naar die ogen, die haar al of niet te genfonkelden, machtig waren, fonkelden. De kleine kreet, toen zij uitgleed en met haar slaap tegen de console sloeg, ging ver loren in de stilte van de nacht. DE VOLGENDE MORGEN vond de hos pita haar op de grond liggen voor het beeld. Er was bloed aan de hoek van de console, waar zij tegenaan gevallen was. Zij heeft zeker weer de doek er over heen willen hangen, zei de hospita bevend tegen de in allerijl geroepen arts- Deze keek naar de rustige, brede mannekop op de console. Waarom zou zij dat hebben willen doen? vroeg hij. Ja, waarom eigenlijk? verbaasde zich nu ook aarzelend de hospita, kijkend van het dode meisje naar het bijna glimlachen de beeld op de console. MARCIA DAVENPORT huldigt de opvatting dat de stof bij uitstek voor een roman doorgaans geleverd wordt door het leven zelf, zoals de krantenrubriek „Gemengd Nieuws" dit weer spiegelt. Een voorval, dat enige jaren geleden ook in Nederland onder de aandacht van het publiek gebracht werd, wordt door haar in My brother's keeper van de vele raadselen die er omheen zijn blijven hangen ontdaan, waarbij het drama, dat achter dit sinistere gebeuren verscholen lag, te voorschijn komt. Twee broers, van uitstekende familie en over meer dan ruime geldmiddelen beschikkend, moesten na hun ge heimzinnig overlijden door de politie letterlijk uitgegraven worden onder een enorme massa goederen van de meest uiteenlopende aard, waarmee hun huls totaal volgestouwd was. Om dit mysterie tot een oplossing te brengen intro duceert de schrijfster de figuur van een niet al te decente zangeres, die in het leven en bij de dood van beide zonderlingen een fatale rol ge speeld zou hebben. Eveneens zeer sterk, om niet te zeggen geheel op de werkelijkheid gebaseerd, is The wind that shakes the barley van James Barke. het eerste van de vijf delen waaruit zijn levensverhaal van de dichter Robert Burns bestaat. Zonder de val se romantiek en het gebrek aan inzicht in de juiste proporties in de relatie van de hoofdper soon lot zijn omgeving, waaraan menige kun stenaarsroman mank gaat. worden de eerste vijf entwintig levensjaren van Burns in al hun er barmelijke armoede en tegenslagen beschreven. Om het even of men dit boek ter hand neemt om de ontwikkeling van een groot kunstenaar op de voet te volgen, dan wel om zich te ver meien in een roman, waarin alle elementen van een stuk vakwerk aanwezig zijn, men zal van het begin tot het eind geboeid blijven. De zoveelste roman die aangeprezen wordt als „nog pittiger dan Forever Amber" werd door Susan Morley geproduceerd. Van de oorspron kelijke gebonden uitgave luidde de titel Jupiter Green, maar de „pocket' -editie gaat onder de veel meer belovende titel The making of a mistress in zee, met dus juist dat tikkeltje te veel, dat een beetje wantrouwig maakt ten op zichte van de historische en litteraire verdien sten van deze kroniek van liefde en trouweloos heid in het Engeland van de achttiende eeuw. Al met al toch niet onaardig gedaan, hoewel kennelijk het produkt van iemand, die met goed gevolg een der vele Amerikaanse Hoe-word-ik- schrijver-cursussen heeft afgewerkt. Met dit boek zijn wij weer eens aangeland bij het centrale levensprobleem en romanthema: de liefde. Romans waarin een dieper inzicht in deze materie gedemonstreerd wordt, worden de ko per van ..Paperbacks" gelukkig ook niet onthou den. Zo kwam onlangs uit The rainbow, Aaron's rod en Women in love van D. H. Lawrence, drie boeken waarin door de civilisatie van hun na tuurlijke basis losgerukte figuren hun eigen persoonlijkheid trachten te herwinnen. Voor de huidige lezer heeft de levensfilosofie van Law rence zeer veel van haar revolutionair karakter verloren. Dat zijn boeken ondanks dit en on danks het gebrek aan spanning en het gefor ceerde enten van zijn doctrine op het verhaal, nog steeds zoveel aftrek vinden, ligt voor een deel aan de faam van de auteur, in hoofdzaak echter aan de magnifieke beschrijvingskunst die verre staat van het destijds gangbare, hope loos platgetreden realisme. In Point counter point heeft Aldous Huxley, die gedurende Law rence's laatste levensjaren zeer met hem be vriend was, hem in de figuur van Mark Ram pion met veel begrip geportretteerd. Huxlev's boodschap aan de moderne mens is een geheel andere dan die van Lawrence, hoewel hij even als zovele van zijn tijdgenoten zich niet geheel aan diens invloed heeft kunnen onttrekken. Van hem verscheen The Genius and the goddess, waarin hij beschrijft hoe een in haar eigen hu welijk gefrusteerde vrouw een zegenrijke rol kan spelen in het leven van anderen. Somerset Maugham is present met een twee tal pretentieloze liefdesromans: Up at the villa en Mrs Craddock, terwijl John Steinbeck.Tru- man Capote, William March en nog enige ande re belangrijke Amerikaanse auteurs de gelede ren sluiten met een bundel korte verhalen over Wives and lovers. Terwijl Edward Allcard enige jaren geleden zich in een klein jacht door de wind dwars over de oceaan naar Amerika liet voeren met de be doeling een eenmansprestatie op navigatiegebied te leveren, voelde hij zich beslist niet aange naam verrast toen halverwege de reis een lief tallige verstekelinge uit het ruim te voorschijn kwam om zijn avontuur in eenzaamheid te ver storen. Men vindt het verslag van deze vaart in zijn boek Temptress Returns, dat evenals Ra- cundra's First Cruise van Arthur Ransome de schrijver van het befaamde Swallows and Amazons uitstekende lectuur is voor degenen, die zich pas vrij voelen wanneer zij zich door wind en golven omringd weten. Voor degenen die hun leeslust op hoger niveau wensen te bevredigen is er keus uit verschillen de belangrijke werken: La Nausée van Sartre, van Gide Les Caves du Vatican, Dubliners het eerste werk van James Joyce en The Masters van C. P. Snow, een auteur die meer bekend heid verdient dan hij thans geniet. A. M (Uit „Cartoon Treasury" - Collins. Londen. Eerder verschenen in „Der Stern'"). L miii

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 15