©,e bpediuiek
heeft het niet
gemakkelijk
Ursula den Tex
I KATHINKA LANNOY I
zakformaat
land overwinteren, moeten voortdurend op hun
hoede zijn: zij kennen de sperwer en weten dat
een kleine fout in hun reactie fataal kan worden.
IN DE STAD
NIEUWE UITGAVEN NIEUWE UITGAVEN NIEUWE UITGAVEN
Wat zegt de S.E.R.
van Sinterklaas
NIEUWE BOEKEN
in mi ii ui ii ui i ii i ii i in in mi ii i! i mi i in ii in in mi in 11 ii ii mi ii ui ui in
De noordelijke lijstersdie in de duinen van ons
'S WINTERS zijn er veel
kramsvogels in het duin, de
lijsters, die uit het hoge noor
den naar hier gekomen zijn en
(aangelokt door de bessenrijk-
dom) in onze kuststrook blij
ven hangen. In grote en kleine
troepen zwerven ze rond, zet
ten zich neer op een meidoorn
en zakken, als er geen gevaar
dreigt, één voor één af naar de
lokkende oranje bessen van de
duindoorns. Toch zullen ze
nooit allemaal tegelijk aan het
schransen slaan. Er blijven
altijd schildwachten achter op
de hoogste top van de mei
doorn. Dat dit zijn nut heeft,
wordt ons duidelijk als we even
de moeite nemen het tafereel
af te kijken. Onvermijdelijk
draait het er op uit dat de
schildwachten plotseling op
vliegen. Hun harde waarschu-
wingsroep „tjak, tjak, tjak"
doet de gehele troep hen vol-
De speiwer, waar de meeste
mensen alleen de naam maar
van kennen. Of ze verwarren
hem met de vredig muizen-
vangende torenvalk, wiens
„biddend" silhouet in de polder
nogal eens te zien is.
gen. Let nu op! Ja, daar is hij!
Een duifgrote vogel schiet tus
sen de bosjes omhoog en zet de
lijsters na. Hij ziet echter al
gauw ln, dat het te laat is; de
lijsters waren hem te vlug af.
Dat was dan de sperwer.
Meestal gaat alles zo vlug in
zijn werk, dat we ons niet rea
liseren kunnen hoe hij er uit
zag. Alleen zijn lange staart
is opgevallen.
De sperwer let scherp op in
welke richting de kramsvogels
verdwijnen. Laag over de grond
gaat hij er achter aan. Hij
vliegt van bosje tot bosje.
Nooit gaat hij er bovenop zit
ten, zoals de meeste vogels
doen. Hij kiest een zitplaats
midden in de struik om onge
zien het terrein te kunnen over
zien. De lijsters zijn ver weg
op de meidoorns neergestreken
en de bessenpluk gaat geleide
lijk aan weer beginnen. Nauw
keurig overweegt de sperwer
zijn kansen. Steevast nadert
hij van de kant die hem de
meeste dekking biedt. Het laat
ste stukje legt hij af zo vlug
zijn korte wieken hem stuwen
kunnen. Hij vliegt rakelings
langs de grond en springt op
het beslissende moment over de
struiken. „Tjak, tjak. tjak!"
Weer hebben de kramsvogels
hem gezien en weer heeft de
sperwer het nakijken. Hij is
namelijk niet snel genoeg om
de lijsters in volle vlucht te
kunnen achterhalen en moet
het van een andere taktiek
hebben.
Iedere roofvogelsoort heeft
zijn eigen jachlmethode, al
naar gelang zijn kwaliteiten.
De snelle valken achterhalen
hun prooi in de lucht en de
logge buizerd zoekt in hoge
zweefvlucht de bodem af naar
muizen en dood wild. De sper
wer heeft als jachttroef de
overrompeling. Zijn korte wie
ken verzekeren hem van een
snelle start en maken hem een
sprinter. Zijn lange staart stelt
hem in staat plotselinge wen
dingen te maken en heftig te
remmen. Voor hem is het dus
zaak de buit ongezien zo dicht
mogelijk te naderen en het te
laten aankomen op de laatste
meters.
Toch heeft hij niet vaak suc-
ce. Van 's morgens vroeg tot
in de avondschemering zit dö
sperwer achter de kramsvogels
aan. Telkens jaagt hij ze op.
Als we een vliegende troep
lijsters in het duin zien, kun
nen we er vrijwel zeker van
zijn, dat de sperwer hen op
gejaagd heeft. Als we even
wachten zien we in veel ge
vallen zijn grauwe schim de
zelfde richting kiezen. Hon
derden keren hebben we dit
reeds gezien. Tientallen keren
zagen we zijn wieken op top-
Belager en belaagde in volle vluclu.
Als de jacht van de sperwer
succes gehad heeft, spreidt hij
vleugels en staart over zijn met
moeite veroverde buit uit.
snelheid slaan als hij door de
opvliegende groep vogels heen-
schoot. Maar zegge en schrijve
één keer hebben we gezien, dat
hij succes had bij de krams
vogels en dat hij de lijster na
een behendige achtervolging
in de lucht wist te grijpen. Hij
plukte de buit op een dertig
meter van ons af op de kale
bodem van een licht bosje.
Vleugels en staart spreidde hij
over zijn voedsel uit en drie
maal versleepte hij de dode
vogel naar een plekje dat vei
liger leek. Dit alles uit vrees
voor sterkere roofvogels of
voor zijn aartsvijanden de
kraaien, die hem onverbidde
lijk van de moeizaam verwor
ven buit zouden jagen.
MEN DIENT het jagen van
zo'n roofvogel beslist niet te
somber in te zien. De krams
vogels zijn ertegen opgewas
sen en we hebben meer dan
eens gezien, dat na zo' mislukte
overrompeling een lijster ach
ter de sperwer aanging en van
boven uit een schijnaanval op
hem uitvoerde. Waarmee we
maar zeggen willen, dat het
verschijnen van een sperwer
op ons meer indruk maakt dan
op de lijsters zelf. Ze herstellen
zich snel van de schrik en van
paniek is geen sprake.
Als in het noorden de vorst
doorzet, kunnen de lijsterzwer-
men, die onze streken opzoe
ken, zeer groot zijn. Deze plot
selinge verplaatsingen onder
invloed van temperatuurveran
deringen in het noorde noemt
men „cold-rushes".
In een duinbos onder Zand-
voort troffen we eens een ge
zelschap van ruw geschat zes-
v/ck a -
honderd exemplaren. Ze had
den een ideaal duindoornveldje
uitgezocht, dat door struiken
en bomen omringd was. Er wa
ren veel bessen en de lijsters
werden er onweerstaanbaar
door gelokt, ondanks de on
heilspellende aanwezigheid van
ten minste vier sperwers! Tien
tallen keren probeerden zij een
overrompeling, soms met twee
tegelijk. Op het laatst waren
de lijsters er zo aan gewend,
dat sommige het wel geloofden
en in plaats van weg te vliegen
een beetje dieper in de duin
doorn kropen. Maar soms had
een sperwer dat door. Nauw
keurig onderzocht hij dan de
struiken onder hem. Heftig
schoot hij op de lijster af, die
ternauwernood ontsnapte.
TOCH DRINGT het gedrag
van de sperwers zich niet aan
ons op. Meestal jagen ze on
gezien, het vereist een ge
oefend oog om er iets van ge
waar te worden. In het win
terhalfjaar zijn er echter veel
sperwers in ons land, die met
de prooivogels mee uit het
noorden gekomen zijn. En wie
een sperwer zien wil heeft
overal een kans: waar vogels
zijn, verschijnt de sperwer. De
vinken in de beukenlaan van
de villawijk kunnen evenzeer
op zijn bezoek rekenen als de
nijvere spreeuwen om de boer
derij. Ook in de stad is de sper
wer geen zeldzaamheid. De
huizenblokken passen wonder
wel in zijn overrompelingstcch-
niek en menige mus zag te
laat, hoe hij om de hoek kwam
stormen. De postduiven rea
geren op de komst van een
sperwer door in een dichte
groep rond te vliegen. Angst
vallig ervoor zorgend boven
zijn grijpgrage klauwen te
blijven, begeleiden ze het ge
vaar tot aan de grenzen van
hun gebied.
Juist door zijn dikwijls her
haalde jachten en door het feit
dat hij overal te verwachten
is, is de sperwer een object
waar veel opwindend plezier
aan te beleven is.
Dick D.
Een meidoorn met kramsvogels
is een van de fraaiste tafereel
tjes van het winterse duin.
„De terugkeer van de Mondo-Mogo" (Het
Afrika van morgen), geschreven door dr.
Giselher Wirsing, socioloog en hoofdredac
teur van het weekblad „Christ und Welt"
te Stuttgart, vertaald door M. van Nierop
en uitgegeven door Lannoo Tielt te Den
Haag, is een reeks actuele reisbeschrijvin
gen over Soedan, Kenya en Egypte. De
schrijver acht de mogelijkheid, dat er via
het militaire socialisme in Egypte een ver
binding tot stand komt tussen 't aziatische
communisme en het afro-communisme van
de intellectuele bovenlaag in Midden-
Afrika, niet uitgesloten. Naar zijn mening
wil de Afrikaanse elite de Afrikanen be
zielen met een geloof in de toekomst van
een verenigd Afrika, waarbij zij gebruik
maken van de macht die de medicijnman
(mondo-mogo) op de ongeletterde massa
uitoefent en van de magie, die er uitgaat
van de geheime genootschappen, waarin
nationalisme en anti-kolonialisme aange
wakkerd worden. Dr. Wirsing maakt van
de gelegenheid gebruik te wijzen op de
grote kansen, die West-Duitsland als niet-
koloniale mogendheid heeft en op de kolo
niale ondeugden van Groot-Brittannië en
Frankrijk in Afrika.
„Mystiek Afrika" (Mysterie en bijgeloof
in donker Afrika) is geschreven door de
Italiaan Attilio Gatti, samengelezen uit de
Britse uitgaven „Tom-toms in the night"
en „Black mist" en door H. Meulenhoff te
Amsterdam uitgegeven. Het is een serie
sterke verhalen, waarin werkelijkheid en
fantasie volkomen in elkaar vloeien en die
uitmuntend zijn verteld. De schrijver heeft
de onaangename gewoonte de lezer, die op
het punt staat zijn twijfel te laten varen,
diep wantrouwend te maken door zijn stel
lige verzekeringen dat het toch allemaal
werkelijk zo gebeurd is.
„Ik was een der miljoenen" (Wat ik als
gevangene van de Sovjets beleefde) van J.
H. Wigmans is in vierde druk sinds 1954
verschenen bij Lannoo Tielt in Den Haag
en werd reeds eerder in dit blad bespro
ken. Het is het onopgesmukte verhaal van
een eenvoudige Brabantse jongen die zich
als achttienjarige in 1941 meldde voor de
„Luftwaffe" met de bedoeling naar Groot-
Brittannië uit te wijken. Hij belandde ech
ter in 1942 bij de Duitse infanterie aan het
Russische front, deserteerde en kwam na
tien jaar omzwervingen in kampen en ge
vangenissen in de Sovjet-Unie in 1952 in
Nederland terug.
„Het Stalinorgel" (Roman ener vernieti
ging) is geschreven door Gert Ledig, uit het
Duits vertaald door J. F. Kliphuis en uit
gegeven door De Boekerij te Baam. Het is
een relaas van twee etmalen aan het front
voor Leningrad en men behoeft er niet aan
te twijfelen of de schrijver heeft deze hel
doorleefd. Hij doet echter niet meer dan de
verschrikkingen en de ontaarding fotogra
fisch nauwkeurig beschrijven en die be
schrijving werkt, ondanks al haar gruwe
lijkheid, niet afschrikwekkend, omdat er
niets van een protest in doorklinkt.
AMSTERDAM, december. Zo, kunt
u nog zoetigheid zien? Wordt u niet misse
lijk als u aan marsepein denkt, of aan
chocolade of aan banket? U kunt er nu be
ter even een paar weken afblijven, anders
wordt het toch echt te veel. We krijgen
Kerstmis en oudejaarsavond ook nog, weet
u wel? Of bent u een van die mensen, die
speciaal voor zulke gebeurtenissen in trai
ning gaan? Ik kan niet ontkennen: het is
ook een mogelijkheid. Iedere dag iets meer
snoepen, tot u tenslotte op de grote dag
zelf voor nóg een handjevol meer de hand
niet omdraait. Het wordt alleen wat kost
baar. Ik hoorde net van mensen, die ge
middeld per normale maand vijftig gulden
aan snoep uitgeven en in de maand de
cember bijna het dubbele- Ik weet niet of
een dergelijk gedrag ook gerekend moet
worden onder het „op te grote voet leven",
dat de S.E.R. ons zo streng heeft verweten,
maar het lijkt mij waarschijnlijk. Een veel
te grote voet, die zelfs door de begrijpelij
ke behoefte aan een zeer grote schoen voor
het Sinterklaasfeest niet geheel kan wor
den verdedigd.
Ik heb gisteren een paar nieuwe zak
doeken moeten kopen. In de winkel, die
als regel een stille tempel is, gewijd aan de
mannenmode, stonden zeven mannen voor
me. Vier van hen kwamen een das ruilen,
twee een sjaal en één ondergoed overi
gens een wat prozaïsch cadeau voor Sinter
klaas, vind ik. De meneer achter de toon
bank was vol begrip, zelfs als de klanten
verontwaardigd werden omdat ze nu pas
ontdekten dat voor die afschuwelijke das
van Tante Jans nog een ondermaats be
dragje was betaald ook. zodat ze niet eens
wat behoorlijks in ruil konden krijgen. Een
van hen haalde uit het weer zorgvuldig
toegevouwen pakje van Sinterplaaspapier
een sjaal met een groen eiermotiefje op
een oudrose achtergrond. Hij had een ver
beten trek om de mond. Wie hem dit ook
zal hebben gegeven, diegene zal volgend
jaar 5 december een zure Sinterklaasavond
krijgen. De ervaring leert, dat dergelijke
geschenken als regel van tantes afkomstig
zijn dit zonder enige rancune opgemerkt
tegenover mijn eigen tantes, die mij wijse
lijk helemaal niets hebben gegeven. De
betrokken tante echter van die meneer in
de winkel zal volgend jaar niet verbaasd
moeten zijn met een „pockef'-uitgave' van
een verouderde Noorse familieroman. Het
zal bittere en langdurige wraak worden.
Wij zijn op Sinterklaasavond nog de stad
in geweest. Op het Leidseplein kwamen
we twee Amerikaanse soldaten uit Duits
land tegen, die ons aanhielden en in ont
zetting vroegen of Amsterdam 's avonds
altijd zo dood is. Zij keken wat schrikach
tig om zich heen op het inderdaad vol
strekt verlaten plein. Zij hadden gehoord,
dat Amsterdam zo leuk is en zo levendig
en dij was hun eerste avond. Ze hadden
eerst wat willen drinken, maar alle café's
waren dicht. Toen besloten ze in arremoe-
de wat te gaan eten, maar alle restaurants
waren gesloten. Nu vroegen ze wanhopig
of we soms een bioscoop wisten, waar
's avonds nog een voorstelling zou zijn bij
te wonen, maar wij wisten het ook niet. Ze
zijn tenslote maar naar bed gegaan, met
duidelijke twijfel in het hart aan onze ver
zekering dat het iedere andere avond van
het jaar in Amsterdam inderdaad wel een
vrolijke boel kan zijn voor verlofgangers.
Niettemin hebben we later op de avond
nog een geopend café gevonden. Het was
eigenlijk maar goed, dat we hier tevoren
niet van hadden geweten en het dus niet
aan de Amerikanen hadden kunnen mede
delen- Zij hadden een nog veel somberder
indruk gekregen van het hoofdstedelijk
nachtleven. Aan de bar zaten twaalf vrij
gezellen in diverse stadia van dronken
schap zorgvuldig de schijn op te houden,
dat het hun allemaal niets kon schelen,
die Sinterklaasboel. De man achter de bar
bediende met een superieur gebrek aan
sympathie en deelde bij herhaling mee, dat
als de baas volgend jaar met Sinterklaas
weer open zou willen blijven, het omkijken
naar een andere barkeeper een eerste
noodzaak zou worden. „Geef me d'r nog
maar een, Jan!" zei een van de trieste pa
tiënten, die half op de toonbank hangend
met een lotgenoot een vaag en verveeld
spelletje poker in stand hield. „Weet u het
nou wel zeker, meneer?" vroeg de barkee
per met een geniepig onvriendelijk glim
lachje. „Zou u nou wel zoveel drinken?
Enfin, tóch leuk dat alle heren wat voor
me hebben meegebracht" en hij wees met
een theatraal gebaar op een lege plek.
Allemaal van aardige klanten.
Zo hebben we dan Sinterklaas-1956 ge
vierd. Ook Sinterklaas zelf, die we laat in
de nacht laveloos uit een huisdeur de straat
op zagen zeilen. Maar toen lagen de kin
deren, voor wie het toch in feite bedoeld
is, al lang op één oor. Een neefje van me
had dat ene oor zelfs gevleid op de bel van
zijn nieuwe autoped, die hij voor deze eer
ste nacht toch echt niet uit het gezicht had
willen verliezen.
Wat moet de S.E.R er wel van zeggen? z
A. S. H.
MADELEINE was beeldschoon. Dat is
nu niet maar zo een uitdrukking omdat ze
een mooi meisje was, maar omdat er wer
kelijk geen andere term in aanmerking
komt om haar schoonheid aan te duiden.
Zij had een volmaakt figuurtje, een klas
siek gezicht, mooie en toch niet al ten dom
me ogen, fijne lippen, een zwevende lichte
gang en dansende krullen van bruin dicht
haar, waarover een gouden gloed schemer
de. Kortom: zij was een schoonheid, beeld
schoon.
Natuurlijk waren er in haar leven man
nen. Mannen in alle leeftijden en soorten.
Vaderlijke vrienden en drieste jongelingen,
Schuchtere jongens en smachtende kun
stenaars- Maar of het nu een dichter was.
die haar in een vers bezong, een auteur
die aan haar dacht bij het beschrijven van
de glorierijke heldin van zijn nieuwe boek,
een schilder die trachtte haar beeltenis op
hel doek te brengen even mooi als de wer
kelijkheid was allen waren zij bezield
door haar schoonheid, maar woorden zo
wel als verven schoten te kort.
MADELEINE was kieskeurig in haar
vriendschap en liefde. Dat kon zij natuur
lijk zijn want zij had veel aanbidders.
Maar Madeleine was tè kieskeurig en
daartoe had zij net geen aanbidders ge
noeg. En omdat zij op iedereen wat te zeg
gen had, dat minder vriendelijk klonk,
vond men haar langzamerhand zo weinig
aardig, dat men vergat hoe buitengewoon
en buitensporig mooi zij was. Onder al
haar aanbidders was ook een beeldhouwer.
Of hij een slecht of een goed mens was?
Wie zal het zeggen. Waarschijnlijk was hij
dat, wat het leven hem gemaakt had:
soms goed, soms slecht. Maar hij was een
man van groot talent, wat men toch niet
van elke artiest kan zeggen en daarbij een
dominerende persoonlijkheid met een ster
ke geestelijke overmacht en dat kan
men van nog minder mensen zeggen.
Deze man had eerst Madeleine bewon
derd Het werkelijk fraaie beeld, dat hij
van haar maakte, naderde nog het meest
van alle naar haar schoonheid vervaardig
de kunstwerken de werkelijkheid. Mis
schien kwam dat omdat deze beeldhouwer
tijdig zijn onderscheidingsvermogen onaf
hankelijk van zijn gevoelens had gesteld.
Doch daarvoor was hij dan ook een sterke
persoonlijkheid, die zijn model niet bij
haar schoonheid ook nog geest en grotere
intelligentie toedichtte, niet passend bij
haar vlekkeloze, rimpeloze verschijning.
Doch ook deze man was niet bij machte
Madeleine te imponeren. Zij vond hem
grof en verweerd, ja somtijds ruw. Hel
beeld toonde haar zichzelf ongeveer zoals
ze was. En al kon geen enkele beeltenis
haar ooit te veel flatteren, zij was toch wel
gewend zichzelf als nimf, godin, heilige of
koningin te zien afgebeeld. Er lag boven
dien iets in deze beel'enis van de behage-
lijk zich rekkende, wel zeer wereldse en
spaarzaam geklede jonge vrouw, dat haar
niet behaagde.
Bah, zei ze nogal vinnig toen de mees
ter haar zijn werk toonde. ik vind het
helemaal niet mooi. Zo ben ik beslist niet.
De beeldhouwer lachte. Je bent ge
wend jezelf erg verheerlijkt en verheven
te znen, zei hij. Zeker, je bent zo mooier
nog dan hoe men je ook zou schilderen of
beschrijven, maar toch is mijn beeld het
enige dat je laat zien hoe je bent; een
mooie kat, met scherpe nagels in fluwelen
pootjes-. Bovendien ben je ijdel en tame
lijk dom, maar ik denk zo dat niemand je
dat ooit nog heeft durven zeggen. Madelei
ne ziedde. Dit was ongehoord.
Je moest maar met mij trouwen, zei
de kunstenaar met een glimlach. Ik
idealiseer je niet en mij zul je dus niet
tegenvallen als ik aan je schoonheid ge
wend ben. Ik wéét dat je niet aardig bent.
Ze keek hem woedend aan en vond geen
woorden. Nu vraag je je natuurlijk af,
vervolgde hij, waarom ik dan toch met
je trouwen wil, al weet ik hoe je bent. Wel,
ik houd van je en ik ben zo verwaand te
denken, dat ik je nog een beetje aardig
kan maken ook.
Hij lachte. Van dichtbij zag het meisje
het vochtig blinken van zijn scherpe witte
3 tanden boven de ruigte van zijn baardje.
Een donkere drift slacg zo fel in haar om
hoog, dat zij zich niet meer kon beheersen.
Een grote bronzen vaas, die naast haar
stond, was in haar hand voor zij het wist.
Zij sloeg en sloeg en sloeg naar het ranke
beeld tot zij buiten adem was en volkomen
ontnuchterd door het ontbreken van elke
reactie zijnerzijds.
De beeldhouwer keek alleen, de ogen
wat dichtgeknepen- Lag daarin amuse
ment? Of boosheid? Wat? Koud kroop de
angst omhoog langs haar rug. Maar zij
IMII!llll||lll!l!l|||l!ll|||||||l|||||||||]||i|||||!!|||||ii|||||||!llill!|||il!|||!"2
maakte de tekening
lij dit korte verhaal door
hield zich goed. Dit is mijn antwoord,
hijgde zij met hokkende stem.
Zij stapte langs hem heen met stijve
knieën. Pas bij de deur kwam zacht maar
duidelijk zijn stem tot haar. Je ant
woord. Het is je zelfvernietiging, mijn
kind.
UITERAARD kreeg Madeleine veel ge
schenken. Zij was een meesteres in het ge
nadig aanvaarden daarvan, zonder dal
iemand zich daarom nog iets behoefde te
verbeelden. Op een dag echter toen zij
thuiskwam, stond daar op haar kamer een
vrij grote door golfkarton en doeken be
schermde zuil, zo zwaar dat er geen be
weging in te krijgen was. De hospita, die
nieuwsgierig was meegelopen, gaf een be
schrijving van de brenger van het vreemd
soortige geschenk. Het kon niemand an
ders zijn geweest dan de beeldhouwer-
Madeleine, bezig met de touwtjes, die
karton en doeken od hun plaats hielden,
glimlachte triomfantelijk. Zo zo, dus hij
had bakzeil gehaald. Na een maand lang
niets van haar gezien of gehoord te heb
ben. trachtte hij dan nu weer het verbro
ken contact te herstellen. Alsof dat zo maar
ging na al de beledigingen die zij had moe
ten slikken! Zeker was dit hier nu een an
der, flatteuzer beeld van haar om te pro
beren het weer goed te maken.
Het touw ging los en golfkarton en doe
ken zakten tegelijk. Met een kreet van af
schuw en verontwaardiging stapte Made
leine achteruit, terwijl ook de hospita een
uitroep van afgrijzen niet kon onderdruk
ken. Op een smalle marmeren console, nog
smaller toelopend naar de grond, stond
een mannekop, kijkend met lege marme
ren ogen over de beide vrouwen heen.
Zonder twijfel was het de kop van de
beeldhouwer, die hier op gelijke hoogte
met Madeleines gezicht op zijn smalle zuil
koel en onaandoenlijk voor haar oprees.
Zeker hij was het. Élke trek van het ge
zicht herkende zij. En toch was hij het niet.
Madeleine kon zich niet realiseren waarin
het beeld verschilde van zijn maker. Het
lag niet alleen in de zielloosheid der dode
stenen oogbollen, niet in het ontbreken
van het lichaam. Doch het leek haar dat
al het goede eruit was en al hel slechte
verdubbeld. Als een engel en een duivel
een tweeling zouden zijn, dan was de
beeldhouwer zelf de hemelbewoner en zijn
werkstuk die van de hel-
Wat een griezel, bah, zei nuchter de
hospita. Die zou ik niet op mijn kamer
moeten hebben. Vast niet Ik heb niet ge
merkt. dat die vent die hem bracht zo'n
engerd was.
Madeleine antwoordde niet. Haar hart
dat om onverklaarbare reden heftig had
gebonsd, sloeg weer kalmer. Hij moet
gek zijn om dit hierheen te sjouwen. Wat
moet ik daarmee?
't Is niet te verwikken of te verwegen,
zei de hospita. Je kunt het niet eens
stukslaan.
Madeleine huiverde. Stukslaan.... Zij
kon haar ogen niet van die afgrijselijke
kop afhouden. Stukslaan.Ze dacht aan
het andere beeld, dat zij vernield had. Dit,
nee, dit zou zij zelfs niet durven aanraken.
Bel een kruier op en laat het terug
brengen, raadde de hospita..
O ja, herademde Madeleine- Zij greep
naar de telefoon als een drenkeling naar
een laatste houvast. Waarom doe ik toch
zo flauw? vroeg zij zich af. Maar ook ter
wijl zij sprak was daar de kop, die w*s er,
dreigend, koud, alles overheersend, niet te
negeren.
Morgenochtend pas? hoorde de hos
pita haar zeggen. De telefoon klikte.
MADELEINE lag in bed en kon niet
slapen. Benauwend was daar de schrikaan
jagende aanwezigheid: de kop op de con
sole. Grauwwit zag zij de omtrek, smal en
vormloos onder de witte doek. Madeleine
tuurde. Bewoog de doek? Haar hart bons
de in haar keel, het suisde in haar oren.
Het kon immers niet dat een levenloze
marmeren kop een doek zou afgooien.
Maar de doek gleed er af, dat was onmis
kenbaar-
Het was toch niet zo vreemd, troostte zij
zich, dat een doek afgleed van een glad
stenen beeld? Zij had hem er natuurlijk
niet ver genoeg overheen gehangen. Nau
welijks hoorbaar slipte de doek op de vloer
in diepe plooien.
Daar was de kop en zag haar aan. Ja, zag
haar aan. Het leek haar, dat de ogen leef
den in de stenen kassen, dat zij hel en
machtig in spot, triomf en vernietiging
haar tegenfonkelden, geel opglanzend door
het schemerduister van de flauw door de
maan verlichte kamer.
Madeleine opende haar mond, maar er
kwam geen geluid. Zij kon alleen maar
kijken naar het beeld en luisteren hoe het
bloed donderde aan haar oren. Bewoog de
kop? Kwam er een hals aan? Probeerde
een schouder zich uit de console omhoog
te wringen? Zou straks het bijbehorende
lichaam even machtig en slecht als de kop
uit de console omhoog rijzen? Madeleine
sprong uit bed. Tot elke prijs moest die
doek er weer over, voor haar verbeelding
verder met haar op de loop ging.
Struikelend, op onzekere voeten, klap
pertandend en klam van angst stortte zij
naar voren over de gladde vloer, naar vo
ren naar die ogen, die haar al of niet te
genfonkelden, machtig waren, fonkelden.
De kleine kreet, toen zij uitgleed en met
haar slaap tegen de console sloeg, ging ver
loren in de stilte van de nacht.
DE VOLGENDE MORGEN vond de hos
pita haar op de grond liggen voor het
beeld. Er was bloed aan de hoek van de
console, waar zij tegenaan gevallen was.
Zij heeft zeker weer de doek er over
heen willen hangen, zei de hospita bevend
tegen de in allerijl geroepen arts- Deze
keek naar de rustige, brede mannekop op
de console.
Waarom zou zij dat hebben willen
doen? vroeg hij.
Ja, waarom eigenlijk? verbaasde zich
nu ook aarzelend de hospita, kijkend van
het dode meisje naar het bijna glimlachen
de beeld op de console.
MARCIA DAVENPORT huldigt de opvatting dat
de stof bij uitstek voor een roman doorgaans
geleverd wordt door het leven zelf, zoals de
krantenrubriek „Gemengd Nieuws" dit weer
spiegelt. Een voorval, dat enige jaren geleden
ook in Nederland onder de aandacht van het
publiek gebracht werd, wordt door haar in
My brother's keeper van de vele raadselen die
er omheen zijn blijven hangen ontdaan, waarbij
het drama, dat achter dit sinistere gebeuren
verscholen lag, te voorschijn komt. Twee broers,
van uitstekende familie en over meer dan ruime
geldmiddelen beschikkend, moesten na hun ge
heimzinnig overlijden door de politie letterlijk
uitgegraven worden onder een enorme massa
goederen van de meest uiteenlopende aard,
waarmee hun huls totaal volgestouwd was. Om
dit mysterie tot een oplossing te brengen intro
duceert de schrijfster de figuur van een niet al
te decente zangeres, die in het leven en bij de
dood van beide zonderlingen een fatale rol ge
speeld zou hebben.
Eveneens zeer sterk, om niet te zeggen geheel
op de werkelijkheid gebaseerd, is The wind that
shakes the barley van James Barke. het eerste
van de vijf delen waaruit zijn levensverhaal van
de dichter Robert Burns bestaat. Zonder de val
se romantiek en het gebrek aan inzicht in de
juiste proporties in de relatie van de hoofdper
soon lot zijn omgeving, waaraan menige kun
stenaarsroman mank gaat. worden de eerste vijf
entwintig levensjaren van Burns in al hun er
barmelijke armoede en tegenslagen beschreven.
Om het even of men dit boek ter hand neemt
om de ontwikkeling van een groot kunstenaar
op de voet te volgen, dan wel om zich te ver
meien in een roman, waarin alle elementen van
een stuk vakwerk aanwezig zijn, men zal van
het begin tot het eind geboeid blijven.
De zoveelste roman die aangeprezen wordt als
„nog pittiger dan Forever Amber" werd door
Susan Morley geproduceerd. Van de oorspron
kelijke gebonden uitgave luidde de titel Jupiter
Green, maar de „pocket' -editie gaat onder de
veel meer belovende titel The making of a
mistress in zee, met dus juist dat tikkeltje te
veel, dat een beetje wantrouwig maakt ten op
zichte van de historische en litteraire verdien
sten van deze kroniek van liefde en trouweloos
heid in het Engeland van de achttiende eeuw.
Al met al toch niet onaardig gedaan, hoewel
kennelijk het produkt van iemand, die met goed
gevolg een der vele Amerikaanse Hoe-word-ik-
schrijver-cursussen heeft afgewerkt.
Met dit boek zijn wij weer eens aangeland bij
het centrale levensprobleem en romanthema: de
liefde. Romans waarin een dieper inzicht in deze
materie gedemonstreerd wordt, worden de ko
per van ..Paperbacks" gelukkig ook niet onthou
den. Zo kwam onlangs uit The rainbow, Aaron's
rod en Women in love van D. H. Lawrence, drie
boeken waarin door de civilisatie van hun na
tuurlijke basis losgerukte figuren hun eigen
persoonlijkheid trachten te herwinnen. Voor de
huidige lezer heeft de levensfilosofie van Law
rence zeer veel van haar revolutionair karakter
verloren. Dat zijn boeken ondanks dit en on
danks het gebrek aan spanning en het gefor
ceerde enten van zijn doctrine op het verhaal,
nog steeds zoveel aftrek vinden, ligt voor een
deel aan de faam van de auteur, in hoofdzaak
echter aan de magnifieke beschrijvingskunst
die verre staat van het destijds gangbare, hope
loos platgetreden realisme. In Point counter
point heeft Aldous Huxley, die gedurende Law
rence's laatste levensjaren zeer met hem be
vriend was, hem in de figuur van Mark Ram
pion met veel begrip geportretteerd. Huxlev's
boodschap aan de moderne mens is een geheel
andere dan die van Lawrence, hoewel hij even
als zovele van zijn tijdgenoten zich niet geheel
aan diens invloed heeft kunnen onttrekken. Van
hem verscheen The Genius and the goddess,
waarin hij beschrijft hoe een in haar eigen hu
welijk gefrusteerde vrouw een zegenrijke rol
kan spelen in het leven van anderen.
Somerset Maugham is present met een twee
tal pretentieloze liefdesromans: Up at the villa
en Mrs Craddock, terwijl John Steinbeck.Tru-
man Capote, William March en nog enige ande
re belangrijke Amerikaanse auteurs de gelede
ren sluiten met een bundel korte verhalen over
Wives and lovers.
Terwijl Edward Allcard enige jaren geleden
zich in een klein jacht door de wind dwars over
de oceaan naar Amerika liet voeren met de be
doeling een eenmansprestatie op navigatiegebied
te leveren, voelde hij zich beslist niet aange
naam verrast toen halverwege de reis een lief
tallige verstekelinge uit het ruim te voorschijn
kwam om zijn avontuur in eenzaamheid te ver
storen. Men vindt het verslag van deze vaart in
zijn boek Temptress Returns, dat evenals Ra-
cundra's First Cruise van Arthur Ransome
de schrijver van het befaamde Swallows and
Amazons uitstekende lectuur is voor degenen,
die zich pas vrij voelen wanneer zij zich door
wind en golven omringd weten.
Voor degenen die hun leeslust op hoger niveau
wensen te bevredigen is er keus uit verschillen
de belangrijke werken: La Nausée van Sartre,
van Gide Les Caves du Vatican, Dubliners het
eerste werk van James Joyce en The Masters
van C. P. Snow, een auteur die meer bekend
heid verdient dan hij thans geniet. A. M
(Uit „Cartoon Treasury" - Collins. Londen. Eerder verschenen in „Der Stern'"). L
miii