Noeste studie en een grote muzikaliteit maken van de Engelse fanfares een klasse apart OP DE GRENS VAN DE VRIJHEID ALLES MOET WIJKEN VOOR STREVEN NAAR VERFIJNING - ZELFS SLAGWERK IRRIGATIE Ook de zenuwen spelen mee Intense vreugde van het musiceren kleurige regenjassen Zwitserland maakt zich klaar voor de skiërs Het volgende verhaal werd onder toenemende hilariteit steeds verder verteld in de Nederlandse „kolonie", die het jongste eindconcours der Engelse fanfares in Londen bijwoon de. De eerste trombonist van een Friese dorpsfanfare had zich een schuiftrombone aangeschaft. Op de ochtend van de jaar lijkse concoursdag gaf hij het „lopende werk" van het splin ternieuwe apparaat een flinke dotvet. Gevolg: vijf maten voor een belangrijke solo voor de primas onder de trombones liep de schuif zo soepel als een bevroren kraan. Wilde en wan hopige gebaren naar de dirigent! Deze, overdag hoefsmid van koelbloedigen huize, beduidde de trombonist om het weerbar stig speeltuig rustig aan de mond te zetten. Even later klonk sonoor en gedragen de trombonesolo. De hoefsmid was (en Is) niet alleen een zeer verdienstelijk „self-made" dirigent, maar ook een veelzijdig imitator! Om kort te gaan, de Friese fanfare kreeg een goede eerste prijs en in het jury-rapport zou gestaan hebben maar daar durven we onze hand niet voor in het vuur te steken dat de eerste trombonist zijn solo blies „met mooie, ronde toon en gevoelige voordracht" WAT DEZE muzikale anekdote met de Engelse fanfares te maken heeft? Wel, on gelukjes, slippartijtjes, waaraan „de ze nuwen" meestal debet zijn, behoren heus niet tot het domein van onze Nederlandse concoursen voor harmonie en fanfare. In de Albert Hall te Londen, waar eens in het jaar onder auspiciën van het Labour-blad de „Daily Herald" de Engelse top-fanfares de strijd aanbinden om het nationaal kam pioenschap, hebben wij dit jaar geen enkel incidentje gehoord of gezien, dat veroor zaakt werd door een technisch mankement van een of ander instrument. Daar was be paald niet met vet gewerkt, al liepen al die duizenden ventielen nog zo „gesmeerd". Maar wel bliezen ook hier de zenuwen vaak een pittig partijtje mee. Daaraan ont kwam zelfs niet de kampioen van dit jaar, de ook in ons land wèlbekende en terecht vermaarde „Fairey Aviation Works Band". Het verplichte werk was dit jaar door de ruim vijftigjarige componist-dirigent Eric Ball geschreven. Vroeger in Leger des Heilskringen een groot man, thans in de kring van industi-iële en stedelijke fanfares niet minder een autoriteit. In ons land kent iedere amateur-blazer zijn prachtige com positie „Resurgam" oorspronkelijk ook voor een Engels concours geschreven. „Festival Music" (een symfonische suite voor „brass band" in drie delen ouver ture, romance en impromptu) noemde hij zijn bijdrage voor de finale van dit jaar. Twee jaar geleden had Frank Wright dit jaar één der juryleden een arrange ment gemaakt van „Sovereign Heritage" van Jack Beaver, dat vrijwel één opeen stapeling bleek te zijn van technische moei lijkheden. Het was voor de bands bepaald geen aangename vrijetijdsbesteding meer om dat werk in te studeren en voor de dui zenden in de Albert Hall ronduit een be proeving om het meer dan twee keer aan te horen. Vorig jaar was men ijlings van deze heilloze weg teruggekeerd. Toen weer een arrangement van Wright, nu echter van het prachtige melodieuze symfonische prelude „Blackfriars" van Edric Cundell, dc directeur van de beroemde Guildhall School of Music in Londen. Met „Festival Music" werd de beproefde v/eg verder afgelegd. Ook Ball schreef een consequent vloeiende melodieënstroom, in de overgangen en figuraties zeker niet zon der voetangels en klemmen, maar steeds een streling voor het oor. Evenals „Resur gam" zal ook dit nieuwe dankbare weide van Ball wel in een speciale bewerking voor onze fanfare-orkesten zijn weg in ons land vinden. VELEN in ons land, die de Engelse fa- brieksfanfares op hun tournees op het con tinent gehoord hebben, zullen wel eens de indruk gekregen hebben, dat er een soort blazende robots aan het werk waren: mu zikanten zo met hun instrument vertrouwd en er als het ware mee vergroeid, dat geen enkel stukje technische acrobatiek hen te dol is. Het lijkt er allemaal als van zelf uit te rollen. Zenuwen lijken er niet aan te pas te komen. Hoe bedriegelijk deze indruk is, hebben we in Londen gehoord. Meer dan één dirigent zou vijf weken ge leden in de Albert Hall maar wat graag hebben beschikt over de gave der naboot sing van onze Friese hoefsmid-dirigent. Want ook daar werd soms absoluut „ge broddeld". In de „Feestelijke Muziek" (of „Feestmuziek") van Eric Ball staat bij voorbeeld een heel mooie zangerige eufo- niumsolo in het middendeel. Dat dit puur een kwestie van zenuwen was, werd aan het eind van het concours bewezen toen de F.A.W.B. (tot kampioen uitgeroepen) zoals gebruikelijk het ver plichte werk opnieuw speelde, ditmaal feil loos, ook in de soli! We schrijven dit alleen toe aan het feit, dat tijdens deze tweede uitvoering de jury niet meer in de geblin- deerde „box" zat, maar drie man sterk er voor stond, gezicht naar het podium, lou ter meegenietende van volmaakt muzikan- tendom. Overigens hebben we niet de in druk meegenomen dat de Engelse jury een technisch slippertje erg zwaar aanrekent, zeker niet als er kennelijk zenuwen in het spel zijn. Het eerste deel van „Festival Music" eindigt met drie akkoorden waarvan het eerste mezzopiano, het tweede piano en het derde pianissimo gespeeld moet worden. Dat laatste akkoord lost bovendien hoog en ijl op in een verraderlijke octaafsprong omhoog voor sopraankornet (es-piston) en tenorhoorn. Als die actaafsprong lukt is dat natuurlijk meegenomen, maar we geloven dat de jury het belangrijker vindt, dat die drie akkoorden inderdaad mp-p-pp klinken. ER IS NAMELIJK één woord dat met vlammende letters boven het streven en de onderlinge wedstrijden van de Engelse brass bands geschreven kan worden en dat woord is: verfijning. Er is een tijd geweest, nog niet eens zo heel lang geleden, dat men ook in Engeland dacht dat de beste band toch eigenlijk die was, welke het meeste geluid produceerde. Een goed bezette slag werkbatterij was daarvoor een aangewezen middel. In onze dagen zou men tot de con clusie komen, dat precies het omgekeerde het geval is. Nü is favoriet de band, die het edelste pianissimo voortbrengt, waarvan de kornetten de versieringen het (rag)- fijnst laten klinken, waarvan de eufoniums op hun schoonst zingen en de trombones en bassen een sonore ondergrond vormen. Hoe consequent men de lijn der inner lijke en uiterlijke verfijning wel doortrekt moge blijken uit de bepaling, die na de oor log van kracht is geworden en die verbiedt, dat op de concoursen voor de nationale kampioenschappen slagwerk wordt ge bruikt. De fijnere effecten van het koper zouden door het slagwerk verloren kunnen gaan, zo redeneert men. Die fijnere effec ten moeten juist naar voren springen. Steeds groter verfijning, wordt de Engel se „brass bands" als onophoudelijk na te streven ideaal voorgehouden. Nog mooiere toon, nóg sluitender samenspel, nóg fijner genuanceerde voordracht, nóg beschaafder klankgehalte, nóg zuiverder stemming. Om dit te bereiken oefenen de Engelse ama teurblazers niet alleen op de repetities soms twee a drie keer per week, ook al wacht er geen concours maar niet min der thuis, dat de stukken er afvliegen. Uren per dag schaven ze aan hun techniek en (vooral) toonvorming. Deze mensen zijn bezeten door een grenzeloze musiceerdrift, niet om enig gewin het blijven amateurs maar louter om de intense vreugde-zelf van het muziek maken. De band is voor hen geen gezelligheidsvereniging-om-er- eens-een-avondje-uit-te-zijn. Blijmoedig hebben ze zichzelf de plicht opgelegd om zich tot het uiterste in te spannen, opdat de muziek van de band op de duur zo zal klinken, dat het een steeds terugkerend ge not wordt om er zelf midden in te zitten en mee iets schoons te scheppen. „Het heerlijke van het werken met deze mensen is, dat ze zelf nooit honderd per cent tevreden zijn", aldus een Engelse dirigent. Dank zij een natuurlijke en door het vele studeren sterk ontwikkelde muzi kale intelligentie zijn duizenden Engelse amateurs in staat om te beoordelen wat er nog aan hun spel, individueel en in orkestverband, ontbreekt. Ziedaar in en kele woorden het geheim van het succes der Engelse fanfares: noeste studie en grote muzikaliteit. Dat maakt hen inder daad tot een klasse op zichzelf. Moeten (en mogen) de Nederlandse fantarekorpsen zich aan het Engelse voorbeeld spiegelen? Aan deze veelomstreden vraag wagen wij een antwoord in ons slotartikel: Joh. B. Na de spanning het zoet der overwin ning. De leden van de Fairey Aviation Works Band rond de „National Cham pionship Challenge Trophy" - de kost bare gouden wisselbeker, die een pronk juweel van goudsmidskunst mag heten en nu weer voor een jaar in het bezit van de FAWB is. Deze band won deze felbegeerde trofee ook in 1952 en 1954. (Foto rechts). De vierentachtigjarige Engelse componist drRalph Vaughan Williams (rechts) overhandigt aan de dirigent van de Fairey Aviation Works Band. de zevenenvijftigjarige majoor George H. Willcocks (invaller voor de bekende Harry Mortimer, die voor de B.B.C. een buitenlandse dienstreis maakte) een prachtige dirigeerstok. (Uit „Cartoon Treasury" - Collins, Londen. EEN JONGE, doch prachtig gedijende cultuur, aldus kan men de banenamteelt in Nieuw-Zuid-Wales kenschetsen. Dat dit zo is, is voor een groot deel te danken aan een toevallige ontdekking en aan de komst van plastic op de wereldmarkt. Een kwart eeuw geleden werden er in Queensland op bescheiden schaal bananen verbouwd. De boeren bestoven de palmen met een ziektewerend poeder. Ze bemerk ten na enige jaren, dat het poeder een schadelijke uitwerking had op de vruchten. Daarom hulden zij tijdens de bepoedering der stammen de jonge trossen in jutezak ken. Dit hielp inderdaad. Deze jute „man tels" beschermden voorts tegen nachtelij ke en winterse koude. Vrij spoedig onder vonden de bananen/boeren, dat de be schermde trossen een veel beter produkt gaven dan de niet beschermde. Zo werd de „tr os-in-jutezak" een normaal verschijn sel in de Australische bananentuinen. Tijdens de oorlog stagneerde de aanvoer van jute in Australië. De boeren probeer- den toen papieren in plaat: van jutezakken te gebruiken. Dit liep uit op een misluk king. In 1950 echter kwamen de plastic- produkten op de wereldmarkt. Een slimme bananenboer besloot toen om het eens met „jassen van plastic" te proberen. Hij maak te die plastic-bananen-jassen zelf. Het suc ces was zó groot, dat in 1952 de industrie speciaal voor de bananenteetl vervaardigde plastic overjassen ging maken. Hieraan is het toe te schrijven, dat men bij het zien van de bananenplantages op de subtropische oostkust van Australië ge troffen wordt door talloze kleurige plek ken temidden van het palmengroen. Die „overjassen" verhogen de smakelijk heid der bananen, vooral als de plastic- kledij geel, groen of blauw van kleur is. Witte jasjes zijn minder goed, stelden de onderzoekers van het landbouwproefsta tion Duranbah in Nieuw-Zuid-Wales vast. Zij constateerden voorts, dat de nieuwe kledij de bananen meer profijt doet trek- ken van de zon. beschermt tegen de wind, 1 het rijpingsproces aanmerkelijk bevordert en de gaafheid der vruchten in de hand werkt. Dit betekent, dat dank zij de kleu rige plastic overjassen de banenboeren 'jaarlijks tienduizenden guldens meer ver dienen. De jaarlijkse opbrengst van de jonge ba nanenplantages in Nieuw-Zuid-Wales be draagt ongeveer vijftig miljoen gulden. De vruchten worden groen geplukt, dan per- trein naar het vijfduizend kilometer ver wijderde Perth vervoerd en daar gerijpt in speciaal voor dit proces ingerichte ruimten. Anders dan elders verzendt men in Nieuw- Zuid-Wales de bananen niet aan de ia-os, doch stuksgewijze in kisten verpakt. De bananenteelt is als regel kleinbedrijf. Deskundigen vertellen, dat een plantage van twee hectare genoeg is om een gezin behoorlijk te onderhouden. Ongeveer ze ventig percent van alle plantages is inder daad kleiner dan vier hectaren. Slechts een tiende beslaat meer grondgebied. EEN DER MIDDELEN om de opbrengst der tuinen te vergroten, is irrigatie. Pas de laatste jaren komt de bevloeiing meer in zwang. Zes jaar geleden waren er in Nieuw-Zuid-Wales slechts tienduizend vierkante meter van het met bananen be plant oppervlak voorzien van bevloeiings- installatiies. Dat was op het proefstation Duranbah. In 1953 bedroeg het met bana nen bebouwde oppervlak duizend a elf honderd hectare. Hiervan waren er toen reeds tweehonderd bevloeid. Dit jaar (1955) hoopt men dit aantal te kunnen op voeren tot vijfhonderd. Waarom worden die verbeteringen niet in sneller tempo aangebracht? Het ant woord luidt: omdat de kosten hoog zijn. Er is namelijk wel genoeg water in de streek, doch de bananentuinen liggen tegen de vrij steile hellingen der heuvels, zodat het water tot op een hoogte van tweehonderd meter moet worden opgepompt. Kostba re pompinstallaties en buizen zijn daartoe nodig. Op een der modernste plantages besteed den de eigenaars Cecil Chilcott en Charles Parmenter in 1951-1952 alleen aan pijpleidingen reeds vijfenveertig dui zend gulden om een bananenplantage van acht hectaren „nat" te houden. De pompen kosten eveneens vele duizenden. Tegen de helling staan thans met een hoogtever schil van zes meter rijen sproeiers, die de toppen der palmen vochtig houden. Het is alsof er dag en nacht een milde zomerse regen valt. De irrigatie heeft een buitengewoon gunstig effect. De gemiddelde opbrengst pea- hectare is op een plantage met be- vloeiings- en besproeiingsinstallaties vier keer zo groot als in een tuin zonder be hoorlijke watervoorziening! r In dertig jaar tijds zijn de kustdalen van Nieuw-Zuid-Wales onherkenbaar veran- derd. Vroeger groeiden er op de hellingen struikgewas en vrijwel waardeloos ge boomte. Geen veeboer vond het land vol doende aantrekkelijk om er zijn bedrijf uit te oefenen. De invoering der bananen- cultuur gaf de stoot tot de metamorfose. De kleurige plastic overjassen versnelden het tempo in hoge mate. Thans heerst reeds welvaart, waar een kwart eeuw geleden geld nauwelijks te vinden was. Grote mogelijkheden zijn er nog voor hen, die in de bananencultuur hun brood willen verdienen, ook al zijn de grondprij zen de laatste jaren in de bananenstreek aanmerkelijk gestegen. Er is op het ogen blik ongevéer vijftienduizend gulden (ar beidsloon enzovoorts) nodig om een ter rein van vier hectare te herscheppen in een bananenplantage. De opbrengsten en winsten zijn echter groot. Zo hoorde ik in Murwillumbah, dat ruim drie jaar geleden een immigrant, uit Europa een vier hec taren grote in produktie zijnde bananentuin te koop aangeboden kreeg voor zowat vijf tienduizend gulden. Hij bezat er slechts vijftig. De eigenaar vond goed, dat de ko per de som betaalde uit de winsten, die hij zou maken. Na drie jaar gewerkt te heb ben, kon deze het laatste deel van de koop som betalen. en hierna de plantage ver kopen voor het dubbele bedrag, dat hij er voor had betaald! Tuin, palmen, schuren, bananene?i de plastic bananenmantels gingen toen in andere handen over. De immigrant, die zo goed geboerd had in die drie jaar, dank te dit voor een niet onbelangrijk deel aan de kleurige plastic overjassen, die in 1950 begonnen om de Australische bananen plantages zo'n vrolijk en versierd uiter lijk te geven. Van han^Z tot Hand. Particuliere verzamelaars en handelaren uit Europa en de Verenigde Staten ver drongen zich vorige week in de zalen van Sotheby in Londen waar schilderijen met een gezamenlijke waarde van tweehonderd vierentwintigduizend Engelse ponden van eigenaars verwisselden op de grootste vei ling sinds dertig jaar in deze stad. Veer tien schilderijen uit de verzameling van de Duitse bankier Jakob Goldschmidt, die naar de Verenigde Staten emigreerde toen Hitier aan de macht kwam, en in het begin van dit jaar stierf, stonden in het mid delpunt van de belangstelling. Zij brachten honderdzestigduizend pond op. De hoogste prijs werd betaald voor de „Badende Ve nus" van Corot, namelijk zevenentwintig duizend pond. Een Murillo ging voor vijf entwintigduizend pond van de hand. Negentig officiële Zwitserse skischolen jp 1 me* ongeveer negenhonderd leerkrachten "M ||it ^gïïSpil gediplomeerde Zwitserse ski-instruc- Jir lib? teurs zijn gereed beginnelingen en ge- m i Wl vorderden in de skisport van overal ter MM j wereld te ontvangen. Getrouw aan een fpSplpr ^1 traditie volgen de leiders der skischolen en y WÊZ" "'«likt hun assistenten voor de aanvang van het wt *y9*j.'rif" winterseizoen een cursus om hun instruc- Ki 4 ft/F Wm 'A tieve kennis op te frissen on zich met Rpg - SwjMm nieuwe skitechnieken vertro' vd te maken. HiÉNlfe ftlf NEGER IN AMERIKAANS CULTUUR N u'tgever Alfred A. Knopf in New BUI f York is een nieuw boek verschenen van I Margaret Just Butcher, getiteld „The Negro llliL* in American Culture", waarin een over- sV zicht wordt gegeven van de ontwikkeling Plastic zakken ter bescherming: een be- van de muziek, de danskunst en de volks» longrijke vernieuwing in de bananenteelt kunde van de negers en van de door do - in de winter ter bescherming tegen de negers gevoerde strijd om zich een plaats koude, in de zomer ter verhoging van de te veroveren in het Amerikaanse kunst» inwerking van het zonlicht. leven, de letterkunde, muziek en toneeL (Van onze correspondent in Wenen) De Oostenrijkse landstreek, die aan Tsjechoslowakije grenst, is eeuwenlang het voorterrein geweest dat de invallen uit het noorden moest opvangen. Hier op het Marchfeld en het iets noordelijker gelegen Waldviertel groeit op de heuvels een harde, voor onze smaak wat zure, wijn, die men „Br-ünner Strassier" noemt, omdat zij langs de straatweg naar Bnno (het vroegere Brünn) wordt gekweekt. Tegenwoordig heerst er weer rust en vrede in dit grensgebied langs de rivier de Thaya, maar steden, burchten en kastelen dragen nog altijd de sporen van veel oor logen, die er hebben gewoed. De meeste fortificaties zijn verval len, zoals de burcht Raabs, die nu voor iets meer dan tienduizend gulden wordt aangeboden. Er is nog geen koper voor. Een uit zondering vormt de Rozenburcht, die met al haar schatten zelfs de jongste Russische bezetting heeft overleefd. Dagjesmensen staren hier vol ontzag naar de oude helmen, kurassen en helle baarden, maar ze hebben geen oog voor het prachtige toernooi- veld, dat aan drie kanten is ingesloten door hoge galerijen als operaloges, vanwaar adelijke dames in de middeleeuwen het behendige spel van hun ridders gadesloegen. Men trekt door verdroomde stadjes, zoals het romantische Waidhofen en het bedrijvige wijnstadje Langenlois en men bewondert enkele kloosters zoals Geras en vooral Altenburg. In Altenburg ontdekt men tevens een van de grootste Oosten rijkse barokschilders, Paul Troger, die de koepel van de kloos terkerk met scènes uit het Boek der Openbaring heeft beschil derd. Deze kunstenaar is veel te weinig bekend, doordat hij in deze uithoek heeft gewerkt. Zowel in compositie als in kleur kan hij zich echter met de Italiaanse meesters Tiepolo en Veronese meten. Zijn beroemde Troger-blauw is slechts dieper en voller. En dan komt nog een verrassing. Terwijl het gehele gebouwen complex gerestaureerd moest worden, behoefde men niets te doen aan de fresco's van Troger uit het jaar 1733, want de kalk en de kleuren hebben ondanks twee eeuwen niets geleden. Een contrast vormen de vervallen kaste len, zoals de ruïne Kollmitz. Dan staat men ineens gefascineerd voor het won der van Drosendorf, dat men terecht de parel van het Thayadal noemt. Het stadje ligt hoog op de rots met zijn kasteel, zijn muren, poorten en torens, en men heeft het gevoel alsof daar binnen de muren een stuk middeleeuwen is verstild, vooral op het langgerekte plein met in het midden de oude kerk en daaromheen de knusse huisjes met grappige barokke geveltjes. Op het grote plein van het stadje Retz ruikt het dag en nacht naar wijn. Bij na der onderzoek ontdekt men in het plavei sel een aantal roosters, die al eeuwenlang als ventilators dienen voor de diepe, twee kilometer lange, wijnkelders onder het plein. De kronieken beschrijven de inval van de Zweden in de zeventiende eeuw en ze weten te vertellen van een Zweeds of ficier, die maandenlang meer dan twintig liter wijn per dag consumeerde. De gevaren kwamen voornamelijk uit het noorden. Reeds vroeger drongen de Avarenden slaven op, maar beslissend is de inval van de Bo heemse koning Ottokar geweest, die in 1278 hier bij Dürnkrut door Rudolf von Habsburg werd verslagen en viel. Deze tragische afloop, die de grondslag legde voor de eeuwenlange heerschappij van het Habsburgse huis, vond zijn artistieke ver tolking in het nationale drama „Koning Ottokar's geluk en einde" van de Oosten rijkse treurspeldichter Grillparzer. Later kwamen de Hussieten, de Zweden en de Fransen en ook in de jongste tijd heeft het Marchfeld grote conflicten beleefd, niet zozeer op het slagveld als wel achter de conferentietafel, omdat de Russen tij dens de laatste bezetting de oliebronnen van Zistersdorf en Matzen geheel voor zich opeisten. Ook nu nog moet Oostenrijk ja renlang een groot gedeelte van zijn olie- produktie aan de veeleisende Sovjet-Unie afleveren. Doch in de lange geschiedenis van Oosten rijk is dit slechts een episode geweest en even kort zal naar men hoopt ook het isolement van Tsjechoslowakije duren, dat zich nog achter de brug bij Hardegg verschanst. Aan deze zijde van de brug be wegen de Oostenrijkers zich ongehinderd, maar zij zien taal noch teken aan de over kant. Alleen 's avonds flitsen hier en daar in het struikgewas de lantaarns van de Tsjechische wachtposten. Wie overdag de heuvels achter Retz opgaat, heeft vrij uit zicht op een onvrij land, waar geen levens teken te bespeuren valt. Maar al hebben de grensbewoners geen contact meer met hun vroegere vrienden en kennissen aan de overkant, ze weten toch dat die Tsjechen voortdurend naar Oostenrijk turen en voor al 's avonds luisteren naar het luiden van de kerkklonken, die in hun land zijn ver stomd. Bij voorkeur richt zich hun blik echter op de molen hoog op de heuvel bij Retz de enige molen, die Oostenrijk nog bezit, symbool van rust en vrijheid. Barokke geveltjes en de enige molen van Oostenrijk in het stadje Retz.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16