DE STEM UIT DE KLOK
Utaaïom h-tyuit (iet j,aak j,uüt o-p 1 januaü
HET NIEUWE
DURFT NIET
Rebus
13
NIEUWE UITGAVEN
Extra „Voor Jullie
Ruime Ikeiuis
Roimems Ibegm
Feestelijke dag
Vele uitwassen
Goede wensen
MAANDAG 31 DECEMBER 1956
IN DE STILTE der huiskamer klonk het monotone getik van
de pendule op de schoorsteenmantel, elke seconde één. De ver
gulde slinger dirigeerde als het ware de ritmische tik: links.
rechts. Het leek of de vrouw, die aan de tafel in het midden
der kamer zat, stil naar het tikken luisterde. Zó zat zij reeds ge
ruime tijd, het hoofd gebogen, in haar ene hand een opengevou
wen brief, op de tafel een heel stapeltje saamgebonden. Hoe
vaak had Gerda Verhoef deze brieven al gelezen? Ze kende
iedere zin en elk woord welhaast uit het hoofd. Prettige dingen
waren het, die in die brieven stonden. Opwekkende mededelin
gen uit het verre land, dat voor Gerda een ongekende wereld
was, berekeningen van de tijd, wanneer ze weer allen samen
zouden zijn in het begin van het nieuwe jaar. Samen, maar dan
in dat andere land. Als één grote toekomstbelofte had dit alles
veilig op de bodem van Gerda's hart gelegen. En. mocht zij al
eens ongerust zijn geweest door krantenberichten over de ge
varen, die nog steeds in Indonesië dreigden, vaak somber van
toon, waar het gold de verwachtingen voor de toekomst van dat
land, de altijd optimistische brieven van haar man, geschreven
in zijn onbezorgde trant zoals hij altijd gewoon was ook te
redenerenhadden haar geloof en vertrouwen in hun herenigd
geluk steeds voor wankelen behoed. Weet je nog, Ger. toen
we dat stuk Suikerfreule" zagen spelen, hoe onbedaarlijk wij
toen gelachen hebben, toen die juffrouw op de stoel ging staan,
uit angst voor die zogenaamde krokodil, die zo maar tegen de
wand van de kamer op liep? Nu, ze lopen hier ook bij mij in de
kamer tegen de wand, maar ze doen geen kwaad hoor! Hier is,
ondanks de verwarde toestand, het leven toch nog niet slecht
te noemen. Ik heb goede moed, dat alles met een jaartje oké is.
En als wij weer met ons allen samen zijn, zul je, net als ik, ge
lukkig zijn, dat wij kunnen meewerken aan de opbouw van dit
mooie land. Geef Elly een flinke pakkerd van me. omhels Vera,
zoals ik het ook jou in gedachten doe. Zeg aan Rob, dat ik er op
vertrouw, dat hij slaagt voor zijn eindexamen. Tot spoedig
weerziens, liefste.
De pendule op de schoorsteenmantel tikte nog steeds in het
zelfde tempo: tik-tik-tik. En op de cadans van dit geluid
t.ikten Gerda's tranen op het papier in haar hand. Tot spoedig
weerzien....! Zijn optimisme, zijn geloof en zijn zekerheid wa
ren niet voldoende geweest om hun droom te verwezenlijken.
Ofschoon hij gespaard bleef voor een mogelijk geacht gevaar,
ZmjT
waarover Gerda, ondanks zijn optimisme zich soms toch zorgen
maakte, werd hij getroffen, door een verkeersongeluk, dat ook
in Holland een einde aan zijn leven zou hebben gemaakt. Als
ik denk aan de naderende kou daar bij jullie in Holland, dan
doet het wel vreemd aan, dat, terwijl jullie straks wellicht bij
ijs cn sneeuw oud en nieuw vieren, ik lekker in mijn pyjama op
de waranda zit met een ijskoude split! Dat stond in zijn laat
ste brief, nu enkele maanden geleden
EN NU was het oudejaarsavond. Met be
floerste ogen keek ze naar de kalender,
waarvan het laatste blaadje haar herinner
de aan zijn laatste brief. Het bizarre cijfer
werd al maar groter en als een mene tekel
groeide het in haar verbeelding tot het de
gehele wand besloeg. Met een ruk schoof
ze haar stoel weg en liep naar de wand.
Met een driftige beweging scheurde ze het
blad van de kalender, zodat nog slechts het
lege, kale schild overbleef. Zó was ook
haar leven nu, dacht ze verbitterd.
Léég en kaal.... Huiverend trad ze op
het venster toe, schoof het gordijn terzijde
en keek naar buiten. Het had opgehouden
met sneeuwen, de bomen in de laan waren
bedekt met een witte vacht. Zij keek om
hoog naar de maan aan de hemel, die te
midden van de vele lichtende sterren de
witte wereld besprenkelde met een zilve
ren glans. Wonderlijk mooi was dat, als
een boodschap, een belofte.... Met een
vermoeid gebaar sloot Gerda het gordijn
en zuchtte diep. Voor haar was er geen
boodschap en ook geen belofte. Zij had
haar droom gedroomd dit was de wer
kelijkheid: alléén. Ze keerde terug naai
de tafel.
Oud en nieuw vieren.... De meisjes,
onwetend, had ze in bed gestopt en Rob
had ze toestemming gegeven, bij een
vriend een feestje bij te wonen. Ze dacht
aan vorige jaarwisselingen, die zij met
haar man met de vaste club kennissen had
gevierd. Dit jaar miste zij echter de lust
mensen te bezoeken of te ontvangen, lie
ver was ze alleen. Jo van Wanen, haar
vriendin, was evenals zij, alleen over met
haar kinderen. Vaak had ze zich verwon
derd over de moed en de levenslust, die
deze gaandeweg had terug gevonden, na
haar verdriet.
Och, zei ze, als ik om me heen kijk
en dan bedenk, hoeveel groter het leed is
„Avonturen in Azië" door de bekende
journalist en radioreporter Alfred van
Sprang, wiens reisbeschrijvingen avonturen
van recente datum in alle streken van Azië
omvatten. De schrijver heeft bezoeken ge
bracht aan Burma, Thailand, Japan en For
mosa en heeft van nabij de strijd in Korea
en Indo-China meegemaakt. Op een vlotte
journalistieke toon beschrijft Van Sprang
de persoonlijke gebeurtenissen, waarbij
echter voor een groot deel interessante bij
zonderheden op politiek, sociaal en econo
misch gebied van de door hem bezochte
landen achterwege blijven. Wat dit betreft
blijft Van Sprang in gebreke, zodra men
hem vergelijkt met illustere buitenlandse
voorbeelden als John Gunter en Anton
Zischka, hetgeen, gezien de vele moeilijk
heden en kosten, die de schrijver zich ge
troost heeft, jammer is. (N.V. Gebr. Zomer
en Keunings Uitgeversmaatschappij, Wage-
ningen).
»xcocccccccccocccccocccocc
van zoveel anderen, die èlles verloren heb
ben: hun huis, hun man of vrouw èn hun
kinderen, dan ben ik nog gelukkig, dat ik
tenminste mijn kinderen heb om voor te
leven.
Gerda dacht aan die gesprekken met
haar vriendin en ineens kwam er een ge
voel van schaamte in haar binnenste. De
kinderen! Haar blik dwaalde naar de ka
merhoek, waar het speelgoed nog lag: de
pop van Elly, de prentenboeken van Vera
en het bijna afgewerkte vliegtuig van Rob,
de jongen, die ingenieur wilde worden, net
als zijn vader. Gelukkig wist ze, dat althans
de droom van hèm verwezenlijkt kon wor
den, omdat zijn vader geldelijke maatrege
len had getroffen.
Er zijn er zovelen, die nog méér ver
loren hebben.... Ja. dacht ze beschaamd,
velen die berooid zijn van alles en het
zónder geld moeten zien te klaren. Voor
zulke mensen was de gang nog veel zwaar
der.
HET WAS Gerda alsof zij opeens door
een schok uit haar geslagenheid werd weg
gevoerd. Met een energiek gebaar rekte ze
zich en begaf zich naar de schoorsteenman
tel, waar zij bleef staan voor de groeps
foto, waarop het gezin was afgebeeld. En
toen zag ze, naast de foto, de pendule, een
geschenk van haar man. De slinger is
van puur goud, had hij haar lachend ge
zegd, toen hij haar de fraaie klok schonk.
En die „gouden" slinger, bemerkte Gerda,
bleef maar trouw zijn arbeid verrichten:
links.rechts.Begeleid door het uur
werk: tik. tak. Ze staarde naar het
souvenir, dat haar nu nog eens zo lief was
en het was opeens of zij uit die klok een
stem vernam:
Gerda, zié je die slinger van de klok
en hóór je zijn tik? Het is de slinger van
de tijd, die nooit stil staat, want hij is
het leven. Die tik, dat is zijn hartslag. Als
die twee hun werk staken, is het voorgoed
uit. Zó, als die klok tikt, tikt ook het bloed
in je aderen. En de slinger, dat is je wil.
Je wil om te leven en te werken! Je kunt
toch werken en je wilt toch léven? Pak
dan aan en leef voor je kinderen! Je droom
is nog niet uitgedroomd!
Terwijl ze gefascineerd luisterde naar
die stem uit de klok, richtte ze het hoofd
op en keek in de spiegel, boven de klok.
En zij zag een energieke vrouw tegenover
zich, de haren zij constateerde het ver
baasd nog niet vergrijsd, de handen in
de nek gevouwen, de ellebogen, als in af
weer, naar buiten gekeerd, de ogen schitte
rend van een vreemde glans. Toen zij zó,
in haar nieuwe gedaante, tegenover haar
eigen „ik" stond, sloeg de oude klok
twaalf sonore slagen.
En de stem in de klok zei: Zó is het
goed, Gerda, vergeet niet wat achter je
ligt, maar durf verder te leven. Begin het
nieuwe jaar met nieuwe moed!
WAT een jaar is, weten wij allemaal: de
tijd die onze aarde nodig heeft om één
maal haar ellipsvormige baan om de zon
te doorlopen. Evenmin als een cirkel heeft
een ellips een begin of een einde. Dat
wij voor het gemak tóch ergens een be
ginpunt aannemen, is begrijpelijk. Maar
waarom beginnen wij het jaar nu juist op
1 januari? Dat is een vraag waar gewoon
lijk niemand bij stilstaat, hoewel er ge
noeg aan vastzit om er een dik boek over
te schrijven. Want wét is er, strikt geno
men, op 1 januari nu werkelijk „nieuw"?
Onze scheurkalender, jazeker! Maar
scheurkalenders vormen geen antwoord
op de hier gestelde vraag. Een scheurka
lender richt zich naar het jaar, het jaar
niet naar de scheurkalender. De kortste
of 'e langste dag van het jaar, het begin
van de lente of desnoods van de herfst,
de dag van Christus' geboorte, van Zijn
kruisiging of opstanding dat zouden al
lemaal zinrijke dagen zijn om het nieuwe
jaar mee te beginnen en er het cijfer „1"
aan te hechten. Vraag uw vrienden en
kennissen eens hoe het komt, dat speciaal
1 januari met de eer ging strijken. Hon
derd tegen één, dat zij u het antwoord
schuldig blijven.
LAAT ons dadelijk vooropstellen, dat
1 januari als nieuwjaarsdag niets met de
christelijke jaartelling te maken heeft.
Daaraan kunnen wij dan meteen vastkno
pen, dat gedurende het bestaan en het
gebruik van onze christelijke jaartelling
de meest uiteenlopende datums als „nieuw
jaarsdag" hebben gegolden. Wij houden
ons hier opzettelijk aan de gebieden waar
de christelijke jaartelling in gebruik was
of is. Joden, Egyptenaren, Hindoes, Chine
zen, Japanners, Mohammedanen - ze had
den of hebben nog hun eigen „kalender" en
beginnen hun jaar op hun wijze. Dat is
een merkwaardig onderwerp op zichzelf,
waarover wij het nü niet zullen hebben.
De geschiedenis van 1 januari als jaarbegin
in de christelijke tijdrekening is werkelijk
al ingewikkeld genoeg.
HET VREEMDSTE van alles is misschien
wel, dat de logisch verklaarbare datums
hettenslotte allemaal hebben moeten af
leggen tegen minder logische. De 25ste
december, dag van Christus' geboorte, sluit
het zuiverst aan bij de christelijke jaar
telling, die immers ook rekent met zo-en-
zoveeï'jaren na Christus' geboorte. Inder
daad is 25 december bijvoorbeeld in Duits
land de hele middeleeuwen door als nieuw
jaarsdag beschouwd. Zo ook in Scandina
vië, waar die datum samenviel met het
Joelfeest, het feest van de winter-zonne-
wende, het tijdstip waarop de dagen weer
gaan lengen. Maar de 25ste december als
geboortedag van Christus is tenslotte pas
in de vierde eeuw vastgesteld.
Zo kwam het, dat de christelijke wereld
over het begin van het jaar juist in de
eerste tijd geen gelijkgerichte opvatting
hebben kón. Sommigen zochten het eigen
lijke jaarbegin bij Maria-Boodschap, 25
maart, een opvatting die uit Italië afkom
stig schijnt te zijn. De pauselijke kanse
larij stelde het begin van het nieuwe jaar
lange tijd op 26 maart, dus een dag later.
Dat gebruik heeft in Engeland zelfs tot
1752 voortgeduurd.
Pasen, het feest van opstanding en we
reldvernieuwing, lijkt in de christelijke
levenssfeer een bijzonder zinrijk jaar
begin. Men heeft dan ook wel gerekend „a
cereo paschali" - dat is: sinds het wijden
van de paaskaars, de op Pasen ontstoken
kaars, waarin de belangrijke data van het
kerkelijke jaar werden ingesneden. Voor
de praktijk van het dagelijkse leven was
dit nieuwjaar echter erg ongemakkelijk.
Pasen valt elk jaar op een heel andere
datum. Stelt men nieuwjaarsdag op Pasen,
dan krijgen de jaren een ongelijke lengte.
Vandaar, dat deze nieuwjaarsregeling ten
slotte weinig kans op algemene toepassing
maakte.
Leo I (paus in de jaren 440-461) en Ge-
lasius I (paus van 492-496) begonnen het
nieuwe jaar op 1 maart. Dit gebruik hield
in Frankrijk tot in de achtste eeuw stand,
in Rusland zelfs nog tot in de dertiende
eeuw. Koptische christenen beginnen ook
tegenwoordig nog het nieuwe jaar op 1
augustus, de .Jacobieten op 1 oktober. De
Byzantijnse tijdrekening, lange tijd in ge
bruik in de Grieksorthodoxe kerk, nam
1 september aan als nieuwjaarsdag en zo
doen het nog heden vele Syrische christe
nen.
MEN ZIET: er is heel wat verscheiden
heid in de nieuwjaarsopvattingen. De da
tum echter, die tenslotte in het grootste
deel der christelijke wereld triomfeerde,
1 januari, is niet van christelijke maar
van heidense afkomst. Hij is mèt de naar
Julius Caesar genoemde „Juliaanse tijd
rekening" en mèt het romeinse recht in de
Europese levensgemeenschap binnenge
drongen.
Toch is er op dit punt geen ononder
broken lijn van de romeinse tijd tot heden.
In het officiële kerkelijke en politieke
leven ging men er tot diep in de middel
eeuwen weinig van uit. In het dagelijkse
verkeer, waar men in een groot deel van
Europa ook na de ondergang van het ro
meinse rijk op romeinse methoden en ge
bruiken voortbouwde, bleef 1 januari in
tussen stilzwijgend gelding behouden. Dat
deze datum het tenslotte in de hele wes
terse wereld gewonnen heeft, komt zonder
twijfel mede doordat het in de christelijke
kerk zelf aan eensgezindheid over het jaar
begin ontbrak. Het was de allerwegen ver
breide heidense „eenheidsdatum" die over
alle verschillen zegevierde.
De ironie van het lot heeft gewild, dat
zelfs in het romeinse stelsel 1 januari als
jaarbegin niet logisch of consequent is.
Oorspronkelijk had het romeinse jaar maar
tien maanden. Toen men daar, om over
eenstemming met het zonnejaar te krijgen,
de maanden januari en februari aan toe
voegde, werden die toevoegingen begrijpe
lijkerwijs niet aan het begin, doch aan het
eind geplaatst. Januari en februari waren
de laatste maanden van het jaar. Men kan
de proef op de som nemen door de beteke
nis na te gaan van de namen der vier
maanden, die tegenwoordig aan het eind
staan. September betekent zevende („sep-
tem" is in het latijn 7), oktober achtste
(„octo" is 8), november negende („novem"
is 9) en december tiende maand („decern" is
10). Terugtellende ontdekt men dus, dat
maart oorspronkelijk de eerste maand was
en februari de laatste. Zo wordt ook be
grijpelijk, dat juist februari als hekkesluiter
een paar dagen tekortkomt en in schrik
keljaren wordt gebruikt voor het „aan
hangen" van een extra dag. En tegelijk
zien wij nu, dat de pausen Leo I en Gela-
sius I eigenlijk aansloten bij de romeinse
traditie van vóór het begin onzer jaartel
ling: 1 maart als nieuwjaarsdag.
WAAROM blééf de maand maart niet
vooropstaan en waarom haalden de romei
nen januari van de elfde plaats naar voren?
Wel, het is een tamelijk bekend feit, dat de
romeinen sommige maanden naar hun
keizers noemden (juli bijvoorbeeld naar
Julius Caesar) en anders naar hun goden
(maart heet naar de god Mars). Nu had
januari zijn naam te danken aan de god
Janus, de vreemde figuur met twee ge
zichten, die voor de romeinen de god van
het begin was. Op de eerste dag van elke
maand werd Janus bijzonder vereerd en
in het algemeen bij elk belangrijk begin.
Wat was op den duur begrijpelijker, dan
dat men dus ook de naar de god van het
begin genoemde maand januari aan het
begin van het jaar plaatste en de éérste
dag van die maand als een dubbel belang
rijk beginpunt beschouwde? Vreemd was
alleen, dat men de nu op de negende plaats
gekomen maand „zevende" (september)
bleef noemen, de op de tiende plaats ge
komen maand „achtste" (oktober) enzo
voort.
Al in de grijze oudheid was nieuwsjaars-
dag een feest. Het burgerlijke jaar der
Israëlieten viel op de eerste van tisjri,
overeenkomend met onze maand septem
ber. Die dag gold ook als de dag van de
schepping van de eerste mens. Het feest
werd met geschal van trompet of bazuin
aangekondigd. Eigenlijk kenden de Joden
twéé nieuwjaarsdagen. De le van nisan
(april) was namelijk de aanvang van het
kerkelijke jaar. Maar dit was meer een
dag van ernst, zonder uitbundige feeste
lijkheid.
Voor de romeinen was 1 januari een
„dies sacer ac festus" - een heilige en
feestelijke dag. Men bracht dan offers aan
de goden en bekranste vooral het beeld
van Janus, wisselde wensen en geschen
ken uit en bracht de dag door in uitge
laten vreugde. Als „dies faustus" (geluk
brengende dag) was 1 januari voorts een
bij uitstek geschikte dag om nieuwe onder
nemingen op touw te zetten.
DE CHRISTELIJKE kerk heeft zich al
in de eerste eeuwen van haar bestaan
tegen die uitbundige viering van 1 januari
gekant. Tegenover de heidense nieuwjaars
viering maande zij tot bezinning, boete en
ernst. Later werd op 1 januari de besnij
denis van Christus gesteld. Uitgelaten
vreugde kwam daarbij natuurlijk niet te
pas.
Volksgebruiken hebben echter een taai
en dikwijls weinig religieus leven. Naar
mate het martelaarschap der eerste chris
tenen meer tot verleden werd, brak in
brede lagen van het volk de traditionele
uitgelatenheid der romeinse nieuwjaars
viering steeds sterker door. Van de zijde
der geestelijke herders regende het afkeu
ringen en protesten. Chrysostomos (345-407)
schreef: „In de bijgelovige waan door een
vrolijk begin ook een vrolijke voortzetting
van het jaar te bereiken, vieren zelfs chris
tenen dit begin met uitbundige drinkge
lagen. Onder wild geschreeuw, het zingen
van schaamteloze liederen en niet zelden
met ontuchtige dansen trekt men door de
stad. Men ziet er evenmin tegen op hei
dense toneelvoorstellingen te bezoeken,
waarin op deze dag alle onzedelijkheid van
de oude gebruiken tot uitdrukking komt.
Dan duikt de heidense maskerade op.
Feestgangers maken zich de gezichten
zwart en verkleden zich als wilde dieren,
ja, zelfs als heidense goden."
Behalve een vroom vermaan geeft deze
beschrijving ons ook een goede indruk van
het nieuwjaarsfeest in die dagen. Het ver
maan der geestelijkheid had overigens wei
nig uitwerking. Achthonderd jaar later was
HEEL KLEIN en heel rose zat het
Nieuwe Jaar op een wit wolkje en keek
met grote ogen naar Vader Tijd, die op
zijn troon zat met hoge stapels papieren
en papiertjes om zich heen.
„Zo", zei Vader Tijd, „voor je nu naar
de wereld toe gaat, mijn jongen, moet ik
je nog iets laten zien."
„Wat dan?" vroeg het Nieuwe Jaar en
keek ongeduldig naar die stokoude Va
der Tijd. Hij had liever helemaal niet
geluisterd, want hij verlangde er erg
naar om op zijn witte wolkje naar.de
mensen toe te reizen.
„Kijk", zei Vader Tijd en hij wees op
de stapels papieren en papiertjes, die
rond de troon lagen, „dit hier zijn de
verlanglijsten van de mensen en kinde
ren. Alles wat ze voor het komende jaar
wensen staat erop. Jij bént het komende
jaar, dus jij moet al die wensen maar
eens goed lezen. Ga je gang, Nieuw
Jaar."
Het Nieuwe Jaar schrok er van, niet
alleen omdat hij nog maar klein was en
niet erg goed kon lezen, maar ook omdat
het zo verschrikkelijk veel verlanglijst
jes waren. Vader Tijd liet hem alleen en
het Nieuwe Jaar begon te lezen. Nee
maar, wat was hij begonnen? Na een
kwartier trilden zijn vingertjes ervan en
zag hij helemaal rood. Niemand had hem
nog verteld dat de mensen zó veel op
hun verlanglijstje hadden staan.
„Hoe moet ik ze al die dingen geven?"
stotterde het Nieuwe Jaar. „Wel hon
derdduizend mensen vragen om een
huis. Waar haal ik honderdduizend hui
zen vandaan? Sommigen vragen om
auto's, om boten, om vliegmachines, om
geweren. Denken ze nou heus dat ik
ze dat allemaal geven kan? En hier, kijk
die verlanglijsten van de kinderen eens.
Een machine om hun sommen te maken,
een machine voor hun taallesjes, twaalf
maanden vakantie.... Miljoenen auto
peds en fietsen en klokken die stilstaan
voor het bedtijd wordt.Waar? vraag
ik nog eens, waar haal ik dat allemaal
vandaan?"
De letters dansten voor zijn ogen, hij
kon de verlanglijsten niet meer lezen
zo zenuwachtig werd hij, toen hij zag
wat de mensen allemaal van hem ver
wachtten. Hij sloeg de handen voor zijn
gezicht en dacht er over na wat hij moest
beginnen. „Ik durf niet," zei hij telkens,
„ik dui'f niet. Wie weet' wat ze me doen
als ik hun die dingen niet geven kan."
De tranen liepen hem over zijn wan
gen en in zijn gedachten werden de men
sen en kinderen grote verscheurende
dieren die hem met zijn allen te lijf zou
den gaan als hij niet deed wat ze vroe
gen.
Zo vond Vader Tijd 'nem. Hij kyam
op zijn oude benen hard aanlopen en
riep: „Nieuw Jaar.Nieuw Jaar, het
is tijd om te vertrekken. Kom gauw, dan
ben je op tijd op de wereld als de klok
ken gaan luiden."
Het Nieuwe Jaar keek hem met zijn
behuilde ogen aan en schudde zijn hoofd.
„Ik ga nietsnikte hij, „ik wil
nietik durf niet".
„Wat? Wat is dat? Wat zeg je me
daar?" vroeg Vader Tijd. „Vooruit
Nieuw Jaar, je maakt natuurlijk maar
een grapje. Daarnet wilde je nog zo
graag naar de mensen."
,Nee", riep het Nieuwe Jaar en het
stampte met zijn voetje op de grond. „Ik
wil niet naar de mensenMensen
zijn naar!"
„Wel heb je me nou! Wat zijn dat op
eens voor kunsten? Kom op, Nieuw
Jaar!" Vader Tijd begon heel boos te
worden.
„Neenee....!" riep het Nieuwe
Jaar nog eens, maar toen had Vader Tijd
er genoeg van. Hij pakte het Nieuwe
Jaar op, zette hem op de witte wolk,
waar hij afgesprongen was', terug en
droeg het schreeuwende kereltje met
wolk en al naar buiten. „Ziezo", riep hij,
„daar ga je en geen grapjes meer, hoor!"
„Ja maar. die mensen. ze wil
len zo veel.... Ik kan ze nooit alles
geven...." Maar Vader Tijd luisterde
niet meer. Hij gooide het wolkje omhoog
en dat dreef weg van zijn paleis. Het
Nieuwe Jaar was echter vastbesloten:
hij zou niet naar de mensen gaan die
zoveel op hun verlanglijstje hadden
Inplaats van naar de wereld onder hem
stuurde hij het wolkje naar boven.
„Daar zijn msischien geen mensen",
dacht hij. „Misschien kan ik me ergens
op een ster verstoppen."
Opeens wist hij het: naar de maan!
Hij zou naar de maan gaan! Het was
al donker geworden om hem heen. Niet
eens zo erg ver af zag hij de maan staan
te blinken. Het kleine zwarte mannetje
in de maan zag het Nieuwe Jaar aan
komen. „Nee maar", zei hij, „kijk eens
wie daar komt!"
Het Nieuwe Jaar strekte zijn twee
handjes naar hem uit: „Alsjeoüeft, o,
aisjeoheft, mag ik hier biijven?" vroeg
hij.
„Wat vraag je me nou?" vroeg het
mannetje, „hier blijven? Waarom?"
„Dat vertel ik je straks wel, als je
eerst maar zegt ol ik biijven mag."
„Van mij wel", zei het zwarte manne
tje, „maar de moeilijkheid is, dat er
maar plaats voor één mannetje is op de
maan. Dus als jij hier komt ga ik weg."
„Dus het kan niet?" vroeg net Nieuwe
Jaar, dat al naast hem was komen zit
ten..
„Natuurlijk wél", lachte het mannetje,
„want ik wil niets liever dan weggaan.
O, heerlijk, nu kan ik eindelijk naar de
mensen toe."
„Wat zeg je?" Stomverbaasd keek het
Nieuwe Jaar het mannetje aan. „Wil jij
naar de ménsen toe?"
„Wie zou dat niet willen. Ik heb al
zo vaak naar ze gekeken en ik weet zo
veel van ze afNee, ga jij maar zit
ten hoor. Ik ben al weg!"
„Maar luister nou toch eens", vroeg
het Nieuwe Jaar. „Weet jij dan niet wat
de mensen allemaal op hun verlanglijst
hebben? Weet jij dan niet hoe onte
vreden ze zijn?"
„Je kent ze niet", lachte het manne
tje. „O, ja, overdag doen ze zo. En ze
schrijven 't ook nog op, wat ze allemaal
willen. Maar 's avovnds's avonds
zijn ze heel anders. Als ze omhoog kij
ken naar de sterren en de maan, dan
denken ze aan heel andere dingen.
Wacht maar eens
Hij liet een paar hele heldere maan
stralen naar beneden glijden, zodat ze
opeens in de huizen van de mensen kon
den kijken. En kijk nou toch eens even,
daar zaten nou die ontevreden mensen
met hun grote verlanglijsten: ze zongen
liedjes, ze deden spelletjes en ze lachten
allemaal vooral de kinderen die mochten
opblijven.
„Nee maar.wat is de wereld
mooi", zei het Nieuwe Jaar. „En wat zijn
de mensen aardig. Ik wil naar ze toe,
mannetje.vlug vlug.ik wil naar
ze toe."
Het mannetje lachte. „Goed", zei hij,
„dat dacht ik wel; laat mij dan maar
weer op mijn plaatsje zitten."
Hij zwaaide het Nieuwe Jaar na dat
zo snel als hij kon op zijn wolkje naar
de mensen schoot. Nog net op tijd, toen
alle klonken twaalf wezen en het gebim-
bam overal begon kwam hij bij de men
sen aan. En toen hij ze hoorde en hun
vrolijke gezichten zag had hij opeens
moed genoeg om het een heel jaar met
ze vol te houden.
Mies Bouhinjs
8
Dit leuke figuurtje kun je maken van
pijpeschoonmakers, waar je gekleurde
kralen aan rijgt. Het geheel bevestig je 8
op een kurk.
coscccocc<kxx«<xxxxxxxojc03cc<xxxx>c«x)occocoocxxjcowcoooooax>C'0'xooocoooo';CC<*xccocojj; xcc xooogogoocox cceooooo
de nieuwjaarsviering zelfs uitbundiger dan
ooit tevoren. Wij horen het nu als „narren
feest" (festum stultorum) betitelen en die
naam maakt ons wel duidelijk, dat er gekke
dingen gebeurden. In de eeuwen die toen
volgden, kreeg dit narrenfeest een ver
maardheid, die de beruchtheid nabijkwam.
Toen ook nü een verbod van kerkelijke
zijde niets uitwerkte, haalde de geestelijk
heid hier en daar het feest in de kerk,
hopende het zo in de hand te kunnen hou
den. Maar dat bleek allerminst het geval.
Men beleefde een tijd waarin gelovigen op
nieuwjaarsdag in de wonderlijkste maske
radekostuums ter kerke gingen en zelfs
dobbelspel en grove liederen in vele gods
huizen werden geduld. De feestgangers
voerden de profanatie ten top, toen ze op
het narrenfeest een „narrenbisschop" en
zelfs een „narrenpaus" gingen kiezen.
EEN WERKELIJK afdoende maatregel
tegen zulke nieuwjaarsuitwassen en tegen
het narrenfeest kon tenslotte niet uitblij
ven. De Franse koning Karei VII - dezelfde
die zijn regering dankte aan Jeanne d'Arc
- vaardigde er een streng verbod tegen uit
en deed dat verbod ook werkelijk naleven.
Intussen bewijst juist het narrenfeest, dat
1 januari in die jaren algemeen als nieuw
jaarsdag was aanvaard.
De eerste januari is sindsdien nieuw
jaarsdag gebléven, maar de uitwassen van
een op romeinse tradities teruggaande
nieuwjaarsviering zijn in de westerse lan
den grotendeels verdwenen. Het „uitlui
den" van het oude jaar heeft tegenwoordig
gewoonlijk niet zozeer in het openbaar en
op de straat plaats, maar in de intiemere
kring van familie en vrienden. Met dien
verstande, dat uitluiden van het oude en
het binnenhalen van het nieuwe jaar nog
altijd een tamelijk luidruchtige vorm vindt
door het afsteken van vuurwerk (de Chi
nezen weten op hun nieuwjaarsdag met
vuurwerk nog heel wat beter weg dan
wij!). In het gieren van stoomfluiten en het
loeien van sirenes mag men een zwakke
rest zien van het oude narrenfeest en van
de oude „libertas Decembrica" - de in ban
deloosheid ontaarde vrijheid die eeuwen
geleden gold op de dagen tussen het kerst
feest en het nieuwe jaar. Daartegenover
staat, dat wij tegen middernacht op 31 de
cember ook allerwegen het „Uren, dagen,
maanden, jaren vliegen als een schaduw
heen" horen klinken. Het is tot een tradi
tioneel moment van bezinning geworden.
Als wij, na deze bezinning en ernst, het
glas heffen en in feestelijke stemming het
nieuwe jaar ingaan, zullen maar weinigen
daartegen bezwaren opperen. Optimisme
en goede voornemens gekoppeld aan
levensernst, wat zou men béter kunnen
wensenTen hoogste, dat ze ook na
nieuwjaarsdag nog blijven voortduren