DE STEM UIT DE KLOK Utaaïom h-tyuit (iet j,aak j,uüt o-p 1 januaü HET NIEUWE DURFT NIET Rebus 13 NIEUWE UITGAVEN Extra „Voor Jullie Ruime Ikeiuis Roimems Ibegm Feestelijke dag Vele uitwassen Goede wensen MAANDAG 31 DECEMBER 1956 IN DE STILTE der huiskamer klonk het monotone getik van de pendule op de schoorsteenmantel, elke seconde één. De ver gulde slinger dirigeerde als het ware de ritmische tik: links. rechts. Het leek of de vrouw, die aan de tafel in het midden der kamer zat, stil naar het tikken luisterde. Zó zat zij reeds ge ruime tijd, het hoofd gebogen, in haar ene hand een opengevou wen brief, op de tafel een heel stapeltje saamgebonden. Hoe vaak had Gerda Verhoef deze brieven al gelezen? Ze kende iedere zin en elk woord welhaast uit het hoofd. Prettige dingen waren het, die in die brieven stonden. Opwekkende mededelin gen uit het verre land, dat voor Gerda een ongekende wereld was, berekeningen van de tijd, wanneer ze weer allen samen zouden zijn in het begin van het nieuwe jaar. Samen, maar dan in dat andere land. Als één grote toekomstbelofte had dit alles veilig op de bodem van Gerda's hart gelegen. En. mocht zij al eens ongerust zijn geweest door krantenberichten over de ge varen, die nog steeds in Indonesië dreigden, vaak somber van toon, waar het gold de verwachtingen voor de toekomst van dat land, de altijd optimistische brieven van haar man, geschreven in zijn onbezorgde trant zoals hij altijd gewoon was ook te redenerenhadden haar geloof en vertrouwen in hun herenigd geluk steeds voor wankelen behoed. Weet je nog, Ger. toen we dat stuk Suikerfreule" zagen spelen, hoe onbedaarlijk wij toen gelachen hebben, toen die juffrouw op de stoel ging staan, uit angst voor die zogenaamde krokodil, die zo maar tegen de wand van de kamer op liep? Nu, ze lopen hier ook bij mij in de kamer tegen de wand, maar ze doen geen kwaad hoor! Hier is, ondanks de verwarde toestand, het leven toch nog niet slecht te noemen. Ik heb goede moed, dat alles met een jaartje oké is. En als wij weer met ons allen samen zijn, zul je, net als ik, ge lukkig zijn, dat wij kunnen meewerken aan de opbouw van dit mooie land. Geef Elly een flinke pakkerd van me. omhels Vera, zoals ik het ook jou in gedachten doe. Zeg aan Rob, dat ik er op vertrouw, dat hij slaagt voor zijn eindexamen. Tot spoedig weerziens, liefste. De pendule op de schoorsteenmantel tikte nog steeds in het zelfde tempo: tik-tik-tik. En op de cadans van dit geluid t.ikten Gerda's tranen op het papier in haar hand. Tot spoedig weerzien....! Zijn optimisme, zijn geloof en zijn zekerheid wa ren niet voldoende geweest om hun droom te verwezenlijken. Ofschoon hij gespaard bleef voor een mogelijk geacht gevaar, ZmjT waarover Gerda, ondanks zijn optimisme zich soms toch zorgen maakte, werd hij getroffen, door een verkeersongeluk, dat ook in Holland een einde aan zijn leven zou hebben gemaakt. Als ik denk aan de naderende kou daar bij jullie in Holland, dan doet het wel vreemd aan, dat, terwijl jullie straks wellicht bij ijs cn sneeuw oud en nieuw vieren, ik lekker in mijn pyjama op de waranda zit met een ijskoude split! Dat stond in zijn laat ste brief, nu enkele maanden geleden EN NU was het oudejaarsavond. Met be floerste ogen keek ze naar de kalender, waarvan het laatste blaadje haar herinner de aan zijn laatste brief. Het bizarre cijfer werd al maar groter en als een mene tekel groeide het in haar verbeelding tot het de gehele wand besloeg. Met een ruk schoof ze haar stoel weg en liep naar de wand. Met een driftige beweging scheurde ze het blad van de kalender, zodat nog slechts het lege, kale schild overbleef. Zó was ook haar leven nu, dacht ze verbitterd. Léég en kaal.... Huiverend trad ze op het venster toe, schoof het gordijn terzijde en keek naar buiten. Het had opgehouden met sneeuwen, de bomen in de laan waren bedekt met een witte vacht. Zij keek om hoog naar de maan aan de hemel, die te midden van de vele lichtende sterren de witte wereld besprenkelde met een zilve ren glans. Wonderlijk mooi was dat, als een boodschap, een belofte.... Met een vermoeid gebaar sloot Gerda het gordijn en zuchtte diep. Voor haar was er geen boodschap en ook geen belofte. Zij had haar droom gedroomd dit was de wer kelijkheid: alléén. Ze keerde terug naai de tafel. Oud en nieuw vieren.... De meisjes, onwetend, had ze in bed gestopt en Rob had ze toestemming gegeven, bij een vriend een feestje bij te wonen. Ze dacht aan vorige jaarwisselingen, die zij met haar man met de vaste club kennissen had gevierd. Dit jaar miste zij echter de lust mensen te bezoeken of te ontvangen, lie ver was ze alleen. Jo van Wanen, haar vriendin, was evenals zij, alleen over met haar kinderen. Vaak had ze zich verwon derd over de moed en de levenslust, die deze gaandeweg had terug gevonden, na haar verdriet. Och, zei ze, als ik om me heen kijk en dan bedenk, hoeveel groter het leed is „Avonturen in Azië" door de bekende journalist en radioreporter Alfred van Sprang, wiens reisbeschrijvingen avonturen van recente datum in alle streken van Azië omvatten. De schrijver heeft bezoeken ge bracht aan Burma, Thailand, Japan en For mosa en heeft van nabij de strijd in Korea en Indo-China meegemaakt. Op een vlotte journalistieke toon beschrijft Van Sprang de persoonlijke gebeurtenissen, waarbij echter voor een groot deel interessante bij zonderheden op politiek, sociaal en econo misch gebied van de door hem bezochte landen achterwege blijven. Wat dit betreft blijft Van Sprang in gebreke, zodra men hem vergelijkt met illustere buitenlandse voorbeelden als John Gunter en Anton Zischka, hetgeen, gezien de vele moeilijk heden en kosten, die de schrijver zich ge troost heeft, jammer is. (N.V. Gebr. Zomer en Keunings Uitgeversmaatschappij, Wage- ningen). »xcocccccccccocccccocccocc van zoveel anderen, die èlles verloren heb ben: hun huis, hun man of vrouw èn hun kinderen, dan ben ik nog gelukkig, dat ik tenminste mijn kinderen heb om voor te leven. Gerda dacht aan die gesprekken met haar vriendin en ineens kwam er een ge voel van schaamte in haar binnenste. De kinderen! Haar blik dwaalde naar de ka merhoek, waar het speelgoed nog lag: de pop van Elly, de prentenboeken van Vera en het bijna afgewerkte vliegtuig van Rob, de jongen, die ingenieur wilde worden, net als zijn vader. Gelukkig wist ze, dat althans de droom van hèm verwezenlijkt kon wor den, omdat zijn vader geldelijke maatrege len had getroffen. Er zijn er zovelen, die nog méér ver loren hebben.... Ja. dacht ze beschaamd, velen die berooid zijn van alles en het zónder geld moeten zien te klaren. Voor zulke mensen was de gang nog veel zwaar der. HET WAS Gerda alsof zij opeens door een schok uit haar geslagenheid werd weg gevoerd. Met een energiek gebaar rekte ze zich en begaf zich naar de schoorsteenman tel, waar zij bleef staan voor de groeps foto, waarop het gezin was afgebeeld. En toen zag ze, naast de foto, de pendule, een geschenk van haar man. De slinger is van puur goud, had hij haar lachend ge zegd, toen hij haar de fraaie klok schonk. En die „gouden" slinger, bemerkte Gerda, bleef maar trouw zijn arbeid verrichten: links.rechts.Begeleid door het uur werk: tik. tak. Ze staarde naar het souvenir, dat haar nu nog eens zo lief was en het was opeens of zij uit die klok een stem vernam: Gerda, zié je die slinger van de klok en hóór je zijn tik? Het is de slinger van de tijd, die nooit stil staat, want hij is het leven. Die tik, dat is zijn hartslag. Als die twee hun werk staken, is het voorgoed uit. Zó, als die klok tikt, tikt ook het bloed in je aderen. En de slinger, dat is je wil. Je wil om te leven en te werken! Je kunt toch werken en je wilt toch léven? Pak dan aan en leef voor je kinderen! Je droom is nog niet uitgedroomd! Terwijl ze gefascineerd luisterde naar die stem uit de klok, richtte ze het hoofd op en keek in de spiegel, boven de klok. En zij zag een energieke vrouw tegenover zich, de haren zij constateerde het ver baasd nog niet vergrijsd, de handen in de nek gevouwen, de ellebogen, als in af weer, naar buiten gekeerd, de ogen schitte rend van een vreemde glans. Toen zij zó, in haar nieuwe gedaante, tegenover haar eigen „ik" stond, sloeg de oude klok twaalf sonore slagen. En de stem in de klok zei: Zó is het goed, Gerda, vergeet niet wat achter je ligt, maar durf verder te leven. Begin het nieuwe jaar met nieuwe moed! WAT een jaar is, weten wij allemaal: de tijd die onze aarde nodig heeft om één maal haar ellipsvormige baan om de zon te doorlopen. Evenmin als een cirkel heeft een ellips een begin of een einde. Dat wij voor het gemak tóch ergens een be ginpunt aannemen, is begrijpelijk. Maar waarom beginnen wij het jaar nu juist op 1 januari? Dat is een vraag waar gewoon lijk niemand bij stilstaat, hoewel er ge noeg aan vastzit om er een dik boek over te schrijven. Want wét is er, strikt geno men, op 1 januari nu werkelijk „nieuw"? Onze scheurkalender, jazeker! Maar scheurkalenders vormen geen antwoord op de hier gestelde vraag. Een scheurka lender richt zich naar het jaar, het jaar niet naar de scheurkalender. De kortste of 'e langste dag van het jaar, het begin van de lente of desnoods van de herfst, de dag van Christus' geboorte, van Zijn kruisiging of opstanding dat zouden al lemaal zinrijke dagen zijn om het nieuwe jaar mee te beginnen en er het cijfer „1" aan te hechten. Vraag uw vrienden en kennissen eens hoe het komt, dat speciaal 1 januari met de eer ging strijken. Hon derd tegen één, dat zij u het antwoord schuldig blijven. LAAT ons dadelijk vooropstellen, dat 1 januari als nieuwjaarsdag niets met de christelijke jaartelling te maken heeft. Daaraan kunnen wij dan meteen vastkno pen, dat gedurende het bestaan en het gebruik van onze christelijke jaartelling de meest uiteenlopende datums als „nieuw jaarsdag" hebben gegolden. Wij houden ons hier opzettelijk aan de gebieden waar de christelijke jaartelling in gebruik was of is. Joden, Egyptenaren, Hindoes, Chine zen, Japanners, Mohammedanen - ze had den of hebben nog hun eigen „kalender" en beginnen hun jaar op hun wijze. Dat is een merkwaardig onderwerp op zichzelf, waarover wij het nü niet zullen hebben. De geschiedenis van 1 januari als jaarbegin in de christelijke tijdrekening is werkelijk al ingewikkeld genoeg. HET VREEMDSTE van alles is misschien wel, dat de logisch verklaarbare datums hettenslotte allemaal hebben moeten af leggen tegen minder logische. De 25ste december, dag van Christus' geboorte, sluit het zuiverst aan bij de christelijke jaar telling, die immers ook rekent met zo-en- zoveeï'jaren na Christus' geboorte. Inder daad is 25 december bijvoorbeeld in Duits land de hele middeleeuwen door als nieuw jaarsdag beschouwd. Zo ook in Scandina vië, waar die datum samenviel met het Joelfeest, het feest van de winter-zonne- wende, het tijdstip waarop de dagen weer gaan lengen. Maar de 25ste december als geboortedag van Christus is tenslotte pas in de vierde eeuw vastgesteld. Zo kwam het, dat de christelijke wereld over het begin van het jaar juist in de eerste tijd geen gelijkgerichte opvatting hebben kón. Sommigen zochten het eigen lijke jaarbegin bij Maria-Boodschap, 25 maart, een opvatting die uit Italië afkom stig schijnt te zijn. De pauselijke kanse larij stelde het begin van het nieuwe jaar lange tijd op 26 maart, dus een dag later. Dat gebruik heeft in Engeland zelfs tot 1752 voortgeduurd. Pasen, het feest van opstanding en we reldvernieuwing, lijkt in de christelijke levenssfeer een bijzonder zinrijk jaar begin. Men heeft dan ook wel gerekend „a cereo paschali" - dat is: sinds het wijden van de paaskaars, de op Pasen ontstoken kaars, waarin de belangrijke data van het kerkelijke jaar werden ingesneden. Voor de praktijk van het dagelijkse leven was dit nieuwjaar echter erg ongemakkelijk. Pasen valt elk jaar op een heel andere datum. Stelt men nieuwjaarsdag op Pasen, dan krijgen de jaren een ongelijke lengte. Vandaar, dat deze nieuwjaarsregeling ten slotte weinig kans op algemene toepassing maakte. Leo I (paus in de jaren 440-461) en Ge- lasius I (paus van 492-496) begonnen het nieuwe jaar op 1 maart. Dit gebruik hield in Frankrijk tot in de achtste eeuw stand, in Rusland zelfs nog tot in de dertiende eeuw. Koptische christenen beginnen ook tegenwoordig nog het nieuwe jaar op 1 augustus, de .Jacobieten op 1 oktober. De Byzantijnse tijdrekening, lange tijd in ge bruik in de Grieksorthodoxe kerk, nam 1 september aan als nieuwjaarsdag en zo doen het nog heden vele Syrische christe nen. MEN ZIET: er is heel wat verscheiden heid in de nieuwjaarsopvattingen. De da tum echter, die tenslotte in het grootste deel der christelijke wereld triomfeerde, 1 januari, is niet van christelijke maar van heidense afkomst. Hij is mèt de naar Julius Caesar genoemde „Juliaanse tijd rekening" en mèt het romeinse recht in de Europese levensgemeenschap binnenge drongen. Toch is er op dit punt geen ononder broken lijn van de romeinse tijd tot heden. In het officiële kerkelijke en politieke leven ging men er tot diep in de middel eeuwen weinig van uit. In het dagelijkse verkeer, waar men in een groot deel van Europa ook na de ondergang van het ro meinse rijk op romeinse methoden en ge bruiken voortbouwde, bleef 1 januari in tussen stilzwijgend gelding behouden. Dat deze datum het tenslotte in de hele wes terse wereld gewonnen heeft, komt zonder twijfel mede doordat het in de christelijke kerk zelf aan eensgezindheid over het jaar begin ontbrak. Het was de allerwegen ver breide heidense „eenheidsdatum" die over alle verschillen zegevierde. De ironie van het lot heeft gewild, dat zelfs in het romeinse stelsel 1 januari als jaarbegin niet logisch of consequent is. Oorspronkelijk had het romeinse jaar maar tien maanden. Toen men daar, om over eenstemming met het zonnejaar te krijgen, de maanden januari en februari aan toe voegde, werden die toevoegingen begrijpe lijkerwijs niet aan het begin, doch aan het eind geplaatst. Januari en februari waren de laatste maanden van het jaar. Men kan de proef op de som nemen door de beteke nis na te gaan van de namen der vier maanden, die tegenwoordig aan het eind staan. September betekent zevende („sep- tem" is in het latijn 7), oktober achtste („octo" is 8), november negende („novem" is 9) en december tiende maand („decern" is 10). Terugtellende ontdekt men dus, dat maart oorspronkelijk de eerste maand was en februari de laatste. Zo wordt ook be grijpelijk, dat juist februari als hekkesluiter een paar dagen tekortkomt en in schrik keljaren wordt gebruikt voor het „aan hangen" van een extra dag. En tegelijk zien wij nu, dat de pausen Leo I en Gela- sius I eigenlijk aansloten bij de romeinse traditie van vóór het begin onzer jaartel ling: 1 maart als nieuwjaarsdag. WAAROM blééf de maand maart niet vooropstaan en waarom haalden de romei nen januari van de elfde plaats naar voren? Wel, het is een tamelijk bekend feit, dat de romeinen sommige maanden naar hun keizers noemden (juli bijvoorbeeld naar Julius Caesar) en anders naar hun goden (maart heet naar de god Mars). Nu had januari zijn naam te danken aan de god Janus, de vreemde figuur met twee ge zichten, die voor de romeinen de god van het begin was. Op de eerste dag van elke maand werd Janus bijzonder vereerd en in het algemeen bij elk belangrijk begin. Wat was op den duur begrijpelijker, dan dat men dus ook de naar de god van het begin genoemde maand januari aan het begin van het jaar plaatste en de éérste dag van die maand als een dubbel belang rijk beginpunt beschouwde? Vreemd was alleen, dat men de nu op de negende plaats gekomen maand „zevende" (september) bleef noemen, de op de tiende plaats ge komen maand „achtste" (oktober) enzo voort. Al in de grijze oudheid was nieuwsjaars- dag een feest. Het burgerlijke jaar der Israëlieten viel op de eerste van tisjri, overeenkomend met onze maand septem ber. Die dag gold ook als de dag van de schepping van de eerste mens. Het feest werd met geschal van trompet of bazuin aangekondigd. Eigenlijk kenden de Joden twéé nieuwjaarsdagen. De le van nisan (april) was namelijk de aanvang van het kerkelijke jaar. Maar dit was meer een dag van ernst, zonder uitbundige feeste lijkheid. Voor de romeinen was 1 januari een „dies sacer ac festus" - een heilige en feestelijke dag. Men bracht dan offers aan de goden en bekranste vooral het beeld van Janus, wisselde wensen en geschen ken uit en bracht de dag door in uitge laten vreugde. Als „dies faustus" (geluk brengende dag) was 1 januari voorts een bij uitstek geschikte dag om nieuwe onder nemingen op touw te zetten. DE CHRISTELIJKE kerk heeft zich al in de eerste eeuwen van haar bestaan tegen die uitbundige viering van 1 januari gekant. Tegenover de heidense nieuwjaars viering maande zij tot bezinning, boete en ernst. Later werd op 1 januari de besnij denis van Christus gesteld. Uitgelaten vreugde kwam daarbij natuurlijk niet te pas. Volksgebruiken hebben echter een taai en dikwijls weinig religieus leven. Naar mate het martelaarschap der eerste chris tenen meer tot verleden werd, brak in brede lagen van het volk de traditionele uitgelatenheid der romeinse nieuwjaars viering steeds sterker door. Van de zijde der geestelijke herders regende het afkeu ringen en protesten. Chrysostomos (345-407) schreef: „In de bijgelovige waan door een vrolijk begin ook een vrolijke voortzetting van het jaar te bereiken, vieren zelfs chris tenen dit begin met uitbundige drinkge lagen. Onder wild geschreeuw, het zingen van schaamteloze liederen en niet zelden met ontuchtige dansen trekt men door de stad. Men ziet er evenmin tegen op hei dense toneelvoorstellingen te bezoeken, waarin op deze dag alle onzedelijkheid van de oude gebruiken tot uitdrukking komt. Dan duikt de heidense maskerade op. Feestgangers maken zich de gezichten zwart en verkleden zich als wilde dieren, ja, zelfs als heidense goden." Behalve een vroom vermaan geeft deze beschrijving ons ook een goede indruk van het nieuwjaarsfeest in die dagen. Het ver maan der geestelijkheid had overigens wei nig uitwerking. Achthonderd jaar later was HEEL KLEIN en heel rose zat het Nieuwe Jaar op een wit wolkje en keek met grote ogen naar Vader Tijd, die op zijn troon zat met hoge stapels papieren en papiertjes om zich heen. „Zo", zei Vader Tijd, „voor je nu naar de wereld toe gaat, mijn jongen, moet ik je nog iets laten zien." „Wat dan?" vroeg het Nieuwe Jaar en keek ongeduldig naar die stokoude Va der Tijd. Hij had liever helemaal niet geluisterd, want hij verlangde er erg naar om op zijn witte wolkje naar.de mensen toe te reizen. „Kijk", zei Vader Tijd en hij wees op de stapels papieren en papiertjes, die rond de troon lagen, „dit hier zijn de verlanglijsten van de mensen en kinde ren. Alles wat ze voor het komende jaar wensen staat erop. Jij bént het komende jaar, dus jij moet al die wensen maar eens goed lezen. Ga je gang, Nieuw Jaar." Het Nieuwe Jaar schrok er van, niet alleen omdat hij nog maar klein was en niet erg goed kon lezen, maar ook omdat het zo verschrikkelijk veel verlanglijst jes waren. Vader Tijd liet hem alleen en het Nieuwe Jaar begon te lezen. Nee maar, wat was hij begonnen? Na een kwartier trilden zijn vingertjes ervan en zag hij helemaal rood. Niemand had hem nog verteld dat de mensen zó veel op hun verlanglijstje hadden staan. „Hoe moet ik ze al die dingen geven?" stotterde het Nieuwe Jaar. „Wel hon derdduizend mensen vragen om een huis. Waar haal ik honderdduizend hui zen vandaan? Sommigen vragen om auto's, om boten, om vliegmachines, om geweren. Denken ze nou heus dat ik ze dat allemaal geven kan? En hier, kijk die verlanglijsten van de kinderen eens. Een machine om hun sommen te maken, een machine voor hun taallesjes, twaalf maanden vakantie.... Miljoenen auto peds en fietsen en klokken die stilstaan voor het bedtijd wordt.Waar? vraag ik nog eens, waar haal ik dat allemaal vandaan?" De letters dansten voor zijn ogen, hij kon de verlanglijsten niet meer lezen zo zenuwachtig werd hij, toen hij zag wat de mensen allemaal van hem ver wachtten. Hij sloeg de handen voor zijn gezicht en dacht er over na wat hij moest beginnen. „Ik durf niet," zei hij telkens, „ik dui'f niet. Wie weet' wat ze me doen als ik hun die dingen niet geven kan." De tranen liepen hem over zijn wan gen en in zijn gedachten werden de men sen en kinderen grote verscheurende dieren die hem met zijn allen te lijf zou den gaan als hij niet deed wat ze vroe gen. Zo vond Vader Tijd 'nem. Hij kyam op zijn oude benen hard aanlopen en riep: „Nieuw Jaar.Nieuw Jaar, het is tijd om te vertrekken. Kom gauw, dan ben je op tijd op de wereld als de klok ken gaan luiden." Het Nieuwe Jaar keek hem met zijn behuilde ogen aan en schudde zijn hoofd. „Ik ga nietsnikte hij, „ik wil nietik durf niet". „Wat? Wat is dat? Wat zeg je me daar?" vroeg Vader Tijd. „Vooruit Nieuw Jaar, je maakt natuurlijk maar een grapje. Daarnet wilde je nog zo graag naar de mensen." ,Nee", riep het Nieuwe Jaar en het stampte met zijn voetje op de grond. „Ik wil niet naar de mensenMensen zijn naar!" „Wel heb je me nou! Wat zijn dat op eens voor kunsten? Kom op, Nieuw Jaar!" Vader Tijd begon heel boos te worden. „Neenee....!" riep het Nieuwe Jaar nog eens, maar toen had Vader Tijd er genoeg van. Hij pakte het Nieuwe Jaar op, zette hem op de witte wolk, waar hij afgesprongen was', terug en droeg het schreeuwende kereltje met wolk en al naar buiten. „Ziezo", riep hij, „daar ga je en geen grapjes meer, hoor!" „Ja maar. die mensen. ze wil len zo veel.... Ik kan ze nooit alles geven...." Maar Vader Tijd luisterde niet meer. Hij gooide het wolkje omhoog en dat dreef weg van zijn paleis. Het Nieuwe Jaar was echter vastbesloten: hij zou niet naar de mensen gaan die zoveel op hun verlanglijstje hadden Inplaats van naar de wereld onder hem stuurde hij het wolkje naar boven. „Daar zijn msischien geen mensen", dacht hij. „Misschien kan ik me ergens op een ster verstoppen." Opeens wist hij het: naar de maan! Hij zou naar de maan gaan! Het was al donker geworden om hem heen. Niet eens zo erg ver af zag hij de maan staan te blinken. Het kleine zwarte mannetje in de maan zag het Nieuwe Jaar aan komen. „Nee maar", zei hij, „kijk eens wie daar komt!" Het Nieuwe Jaar strekte zijn twee handjes naar hem uit: „Alsjeoüeft, o, aisjeoheft, mag ik hier biijven?" vroeg hij. „Wat vraag je me nou?" vroeg het mannetje, „hier blijven? Waarom?" „Dat vertel ik je straks wel, als je eerst maar zegt ol ik biijven mag." „Van mij wel", zei het zwarte manne tje, „maar de moeilijkheid is, dat er maar plaats voor één mannetje is op de maan. Dus als jij hier komt ga ik weg." „Dus het kan niet?" vroeg net Nieuwe Jaar, dat al naast hem was komen zit ten.. „Natuurlijk wél", lachte het mannetje, „want ik wil niets liever dan weggaan. O, heerlijk, nu kan ik eindelijk naar de mensen toe." „Wat zeg je?" Stomverbaasd keek het Nieuwe Jaar het mannetje aan. „Wil jij naar de ménsen toe?" „Wie zou dat niet willen. Ik heb al zo vaak naar ze gekeken en ik weet zo veel van ze afNee, ga jij maar zit ten hoor. Ik ben al weg!" „Maar luister nou toch eens", vroeg het Nieuwe Jaar. „Weet jij dan niet wat de mensen allemaal op hun verlanglijst hebben? Weet jij dan niet hoe onte vreden ze zijn?" „Je kent ze niet", lachte het manne tje. „O, ja, overdag doen ze zo. En ze schrijven 't ook nog op, wat ze allemaal willen. Maar 's avovnds's avonds zijn ze heel anders. Als ze omhoog kij ken naar de sterren en de maan, dan denken ze aan heel andere dingen. Wacht maar eens Hij liet een paar hele heldere maan stralen naar beneden glijden, zodat ze opeens in de huizen van de mensen kon den kijken. En kijk nou toch eens even, daar zaten nou die ontevreden mensen met hun grote verlanglijsten: ze zongen liedjes, ze deden spelletjes en ze lachten allemaal vooral de kinderen die mochten opblijven. „Nee maar.wat is de wereld mooi", zei het Nieuwe Jaar. „En wat zijn de mensen aardig. Ik wil naar ze toe, mannetje.vlug vlug.ik wil naar ze toe." Het mannetje lachte. „Goed", zei hij, „dat dacht ik wel; laat mij dan maar weer op mijn plaatsje zitten." Hij zwaaide het Nieuwe Jaar na dat zo snel als hij kon op zijn wolkje naar de mensen schoot. Nog net op tijd, toen alle klonken twaalf wezen en het gebim- bam overal begon kwam hij bij de men sen aan. En toen hij ze hoorde en hun vrolijke gezichten zag had hij opeens moed genoeg om het een heel jaar met ze vol te houden. Mies Bouhinjs 8 Dit leuke figuurtje kun je maken van pijpeschoonmakers, waar je gekleurde kralen aan rijgt. Het geheel bevestig je 8 op een kurk. coscccocc<kxx«<xxxxxxxojc03cc<xxxx>c«x)occocoocxxjcowcoooooax>C'0'xooocoooo';CC<*xccocojj; xcc xooogogoocox cceooooo de nieuwjaarsviering zelfs uitbundiger dan ooit tevoren. Wij horen het nu als „narren feest" (festum stultorum) betitelen en die naam maakt ons wel duidelijk, dat er gekke dingen gebeurden. In de eeuwen die toen volgden, kreeg dit narrenfeest een ver maardheid, die de beruchtheid nabijkwam. Toen ook nü een verbod van kerkelijke zijde niets uitwerkte, haalde de geestelijk heid hier en daar het feest in de kerk, hopende het zo in de hand te kunnen hou den. Maar dat bleek allerminst het geval. Men beleefde een tijd waarin gelovigen op nieuwjaarsdag in de wonderlijkste maske radekostuums ter kerke gingen en zelfs dobbelspel en grove liederen in vele gods huizen werden geduld. De feestgangers voerden de profanatie ten top, toen ze op het narrenfeest een „narrenbisschop" en zelfs een „narrenpaus" gingen kiezen. EEN WERKELIJK afdoende maatregel tegen zulke nieuwjaarsuitwassen en tegen het narrenfeest kon tenslotte niet uitblij ven. De Franse koning Karei VII - dezelfde die zijn regering dankte aan Jeanne d'Arc - vaardigde er een streng verbod tegen uit en deed dat verbod ook werkelijk naleven. Intussen bewijst juist het narrenfeest, dat 1 januari in die jaren algemeen als nieuw jaarsdag was aanvaard. De eerste januari is sindsdien nieuw jaarsdag gebléven, maar de uitwassen van een op romeinse tradities teruggaande nieuwjaarsviering zijn in de westerse lan den grotendeels verdwenen. Het „uitlui den" van het oude jaar heeft tegenwoordig gewoonlijk niet zozeer in het openbaar en op de straat plaats, maar in de intiemere kring van familie en vrienden. Met dien verstande, dat uitluiden van het oude en het binnenhalen van het nieuwe jaar nog altijd een tamelijk luidruchtige vorm vindt door het afsteken van vuurwerk (de Chi nezen weten op hun nieuwjaarsdag met vuurwerk nog heel wat beter weg dan wij!). In het gieren van stoomfluiten en het loeien van sirenes mag men een zwakke rest zien van het oude narrenfeest en van de oude „libertas Decembrica" - de in ban deloosheid ontaarde vrijheid die eeuwen geleden gold op de dagen tussen het kerst feest en het nieuwe jaar. Daartegenover staat, dat wij tegen middernacht op 31 de cember ook allerwegen het „Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen" horen klinken. Het is tot een tradi tioneel moment van bezinning geworden. Als wij, na deze bezinning en ernst, het glas heffen en in feestelijke stemming het nieuwe jaar ingaan, zullen maar weinigen daartegen bezwaren opperen. Optimisme en goede voornemens gekoppeld aan levensernst, wat zou men béter kunnen wensenTen hoogste, dat ze ook na nieuwjaarsdag nog blijven voortduren

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 15