BEHOEFTE AAN OPHELDERING
„IN DE CARAVAN'1
CARL MARIA VON WEBER
ONZE NAMEN
Huisnamen bleven in
geslachtsnamen
voortleven
Kort verhaal door B. Rij des
Over oude
litteratuur
Reflexions et Maximes
van Vauvenargues
Gevelstenen
Twee munten
ONZE PUZZEL
Blootgevallen
FRIVOOL AANHANGSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
Den
Haa!
DUC DE VAUVENARGUES, de Proven-
Waalse kleine edelman, die maar tweeën
dertig jaar geleefd heeft, 1715-1747, is voor
velen die de Franse litteratuur niet kennen
een van de bekende klassieke namen, dank
zij de geschiktheid als citatenboek van het
werk waar het grootste deel van zijn roem
op rust. Het is tegenwoordig geen gebrui
kelijke vorm meer, die van maximes, aan
gepast trouwens aan een salonleven waar
zij ter discussie gesteld werden. Als men
er soms een dozijn van een moderne schrij
ver aantreft in een tijdschrift, brengen zij
hun lezer ook zelden iets nieuws bij. Mees
tal tonen zij niet meer dan een zeker talent
voor kokette formuleringen en lijken zij
daardoor juist pompeus in hun kortheid.
In de zeshonderd maximes van Vauvenar-
gues vindt men geen spoor van behaag
zucht. De meeste ervan zijn nog steeds goed
om onze waarneming te verscherpen.
Wie last heeft van de veronderstelling,
dat het eigenlijk het makkelijkste litteraire
genre zou moeten zijn, omdat het geen
doorgezette concentratie vergt, hoeft niet
lang in dit werk te lezen om van zijn dwa
ling terug te keren. Hij ontmoet hier dan
ook niet alleen een aantal objectieve wijs
heden, maar overeenkomstig de strekking
van maxime 117 „De maximes van de
mensen onthullen hun hart" bovendien
de persoonlijkheid van Vauvenargues. Dat
is op zichzelf niet verwonderlijk. De zwak
heid van moderne maximes is juist te wij
ten aan de zekerheid bij voorbaat van au
teurs en lezers dat er toch niets anders in
kan staan dan persoonlijke opvattingen.
Het onverwachte is alleen dat men door
Vauvenargues in deze vorm gewonnen
wordt, zodat het zelfs mogelijk is zonder
tegenzin zijn „Reflexions et Maximes" ach
ter elkaar uit te lezen. Niet dat dat de beste
manier is om ervan te profiteren: daarvoor
moet men, volgens een oude traditie, het
boek jarenlang in de buurt van zijn hoofd
kussen leggen en meenemen op reis. Dat
wordt tenminste gedaan door sommige
ware enthousiasten voor Vauvenargues, die
dan troost en steun bij hem vinden, maar
die anderzijds gevaar lopen, ongevoelig te
worden voor de charme van ondiepzinnige
notities als: „Er zouden niet veel mensen
gelukkig zijn als anderen het recht hadden
te beslissen over onze bezigheden en onze
genoegens".
Men kan zich de omstandigheden van de
ergernis, die deze woorden geïnspireerd
heeft, des te makkelijker voorstellen, als
men ze naast de elementaire gegevens van
Vauvenargues' biografie legt. Hij was ne
gen jaar lang officier, van 1735 tot 1744.
In het begin van die periode nam hij deel
aan een veldtocht, daarna leidde hij zeven
jaar een vervelend garnizoensleven, dat hij
enige keren tevergeefs probeerde te ver
wisselen voor een diplomatieke carrière.
Zijn gezondheid, die van zijn jeugd af zwak
was geweest, ging in die tijd verder achter
uit en werd geheel vernield toen hij ten
slotte in de Oostenrijkse successie-ooi'log
twee winters te velde doorbracht. Hij nam
daarna zijn ontslag en richtte zich op be
scheiden voet in Parijs in, geestelijk op
volle kracht, maar lichamelijk in een ver
val zonder hoop op genezing. „Als iemand
vaak ziek is en na een kers gegeten te heb
ben de volgende dag verkouden wordt, zal
men niet nalaten hem te zeggen, om hem
te troosten, dat het zijn eigen schuld was"
is kennelijk aan eigen ervaring ontleend,
2oals ook, in een verder ontwikkelde vorm:
„Het is onbillijk om van een ziel, die ter
neergeslagen en overwonnen is door een
gevaarlijke ziekte, te vergen dat zij dezelf
de kracht zal behouden die zij in andere
tijden getoond heeft. Verwondert men zich
dat een zieke niet meer kan lopen, noch
wat opblijven, noch zichzelf overeind hou
den?" Enzovoorts.
De reden waarom Vauvenargues toch zo
lang het militaire leven verdragen had,
was (behalve dat hij niet genoeg geld had
om zonder verdiensten makkelijk te be
staan) ook dat hij waar geloof in de krijgs
mansdeugden bezat. „De ooi-log maakt de
volken gelukkig en verzwakt de mensen"
is een van zijn beste formules ter verkla
ring daarvan. Toen de veldtocht in de Oos
tenrijkse successie-oorlog begon, werd hij
opgeroepen uit een kuurplaats, waar hij
juist met enig succes zijn kwalen had la
ten behandelen. Hij vertrok dadelijk, ver
vuld van strijdlust en verlangen naar glo
rie. „Wij zijn zo weinig waard dat wij ons
zelf belachelijk vinden als wij van de glorie
houden schrijft hij in een stemming van
afkeer van de geest des tijds, die bij hem
niet zelden voorkwam een analyse die
sindsdien zeker niet aan geldigheid ver
loren heeft. „Als er geen enkele deugd was,
zouden wij voor altijd vrede hebben", is
een van de beste maximes over dit onder
werp, dadelijk volgend op een tamelijk
nonchalante uitspraak inzake het meest
dringende probleem van de oorlog: „Het is
niet om honger en ellende over de buiten
landers te brengen, dat een held zich aan
de glorie hecht, maar om die te verduren
voor de Staat: niet om de dood toe te bren
gen, maar om hem te tarten".
In overeenstemming met zijn militante
behoeften onderscheidt hij scherp en vaak
tussen zwakke karakters en sterke. Dat is
de meest voorkomende en de meest onher
roepelijke onderscheiding tussen de men
sen, die hij maakt: De wijsheid is de tyran
der zwakken, Wat arrogantie is in de zwak
ken, is verhevenheid in de sterken, De
zwakken willen soms dat men ze voor
slecht zal houden, maar de slechten willen
voor goed doorgaan, De vrijheid is onver
enigbaar met de zwakheid". Dat zijn er nog
maar enkele voorbeelden van. De onder
scheiding wordt trouwens ook vaak ge
maakt zonder dat de kritieke woorden er
aan te pas hoeven te komen. Als men Vau
venargues een moralist noemt, moet men
zich er wel voor hoeden hem naar moderne
smaak te verslijten voor een auteur die
de werkelijkheid wil bezweren met goed
bedoelde beginselen. Hij wil juist de wer
kelijkheid zo duidelijk mogelijk stellen en
dan weten wat hij daar tegenover te bie
den heeft. Naarmate hij zich zieker voelde,
was Vauvenargues sterker geneigd om zich
terug te trekken op waarheden die voor
hem persoonlijk geldig waren, met ver
waarlozing van de objectieve, rationele
moraal waar de meeste van zijn tijdgenoten
hun aandacht aan besteedden. Zijn geregel
de ontmoetingen, toen hij eenmaal in Pa
rijs woonde, met schrijvers van encyclope
dische aanleg, zoals Diderot, verwijderden
hem des te verder van hun formidabele be
tuigingen van gezondheid. „Welsprekend
heid is meer waard dan kennis", schrijft hij
in 'n maxima die geschikt is om de weten
schappelijk gezinde lezer te verschrikken,
maar die hij dan met andere uitspraken al
genoeg heeft toegelicht. Hij betoogt dat de
meeste mensen meer denken dan zij kun
nen uitdrukken en dat de welsprekendheid
de schone en zeldzame eigenschap is die
het omgekeerde mogelijk maakt. Men ziet
daaraan dat een geloof in objectieve waar
heden hem ook niet vreemd was. Het doet
er voor hem weinig toe of een idee het na-
tuurprodukt is van het karakter van dege
ne die het uitspreekt: het is de kunst om
ideeën te formeren die de werkelijkheid
ophelderen, die objectief kunnen en moe
ten worden getoetst en zich tevergeefs op
een gevoelsmatige oorsprong zouden beroe
pen. Vandaar dat een gemis aan helderheid
voor hem onvergeeflijk is en dat hij schrijft
dat het minder moeilijk is nieuwe ideeën
te vinden dan de bestaande met elkaar in
harmonie te brengen. Zijn laatste maxima
toont de laatste opvatting in de vorm van
een waarschuwing aan zijn critici: „Om te
kunnen zeggen dat een auteur zichzelf te
genspreekt, moet het onmogelijk zijn om
zijn woorden met elkaar in overeenstem
ming te brengen".
Men bedenke dat zijn „Reflections en
Maximes" bij verschijnen in 1746 zo goed
als onopgemerkt bleven. Voltaire, die al
eerder met de schrijver ervan in corres
pondentie had gestaan, was een van de
weinigen die er de genialiteit van zag: hij
noemde het in een brief een werk dat te
goed was voor zijn tijd. Het is in veel op
zichten ook te goed voor deze tijd, die zich
liefst tevreden stelt met de lichtst verteer
bare wijsheden ei-van. Door enkele van do
zwaardere maximes te citeren (zoals: „Wij
verachten vele dingen om onszelf niet te
hoeven verachten") is de indruk van Vau
venargues als een milde wijze niet te cor
rigeren. Men moet ze inderdaad alle zes
honderd lezen om er de vlucht en de harts
tocht van te onderwinden.
DE PLAATS, die Webers muziek in het
huidige muziekleven inneemt, doet enigs
zins denken aan die, welke men aan de
werken van Berlioz heeft toegewezen.
Webers geniale ouvertures behoren tot het
vaste repertoire van elk symphonie-orkest,
maar de opera's, waarvoor zij de inleiding
vormen uitgezon
derd dan „Der Frei-
schütz" liggen vei
lig in bibliotheken
opgeborgen. Zijn pia-
nowerken worden nog
wel bestudeerd, maar
zij dringen zelden
meer tot de concert
zalen door, ja zelfs
de charmante „Auf-
forderung zum Tanz"
niet, die men eigen
lijk alleen nog maar
in de orkestbewerking van Berlioz kent.
En heeft u ooit geweten, dat de componist
van „Oberon" twee symfonieën heeft ge
schreven? Vader Chronos heeft ze al af
geschreven, voordat onze tegenwoordige
generatie het wellicht in zijn plaats gedaan
zou hebben. Want het oordeel van deze
onsterfelijke rechter moge soms wreed
zijn, in het algemeen is het niet onrecht
vaardig. Er is analogie met Berlioz: ook de
opera-ouvertures van de grote Fransman
zijn springlevend, maar de dramatische
werken zelf overtuigen minder dan de
schitterende inleidingen. Hierbij moet ech
ter dadelijk worden toegevoegd, dat ook
de Symphonie Fantastique en de „Damna
tion de Faust" nog niets van hun levens
kracht hebben verloren. Elke vergelijking
gaat mank en ik durf haar dan ook niet
voort te zetten. Doch zeker is in ieder ge
val, dat deze fantastische symfonie een
meesterwerk is, waaruit een ongemeen
sterke en ontembaar vurige persoonlijk
heid spreekt; en dat de instrumentatiekunst
daarvan de basis werd voor een volkomen
vernieuwing. Weber heeft in zijn „Frei-
schütz" datgene gegeven, waar de tijden
rijp voor waren: de eerste Duitse roman
tische opera. Zo gevoelde het ook onmid
dellijk het Berlijnse premièrepubliek in
1821: deze muziek sprak uit, wat in hen
leefde aan romantische dromen, kinderlijke
hunkering naar het sprookje, liefde voor
de natuur.
Er is één uitroep in deze opera onverge
telijk voor de toehoorder en typerend voor
de geest van het werk. Ik bedoel het ogen
blik, waarop Agathe haar venster opent, de
betovering van de nacht ondergaat en
„Welch schone Nacht!" zingt. Webers mu
ziek heeft hier een sublieme eenvoud, maar
ze onthult het wezen van zijn werk. Na de
grandioze ontvangst van de „Freischütz"
te Berlijn begon Webers meesterwerk zijn
zegetocht. Het libretto werd in zo goed als
alle Europese talen vertaald en de opera
werd op het speelplan genomen van alle
belangrijke theaters ter wereld. Toch ben
ik ervan overtuigd, dat dit werk zo innig
met het gevoelsleven en het karakter, kort
om met het diepste wezen van het Duitse
volk is saamgeweven, dat de weerklank bij
andere volken nooit zo volkomen kan ge
weest zijn als die, welke de „Freischütz"
in het vaderland van de componist heeft
gevonden. Zo'n verbondenheid is een be
perking en een deugd
tegelijk. Weber sprak
een taal, die door zijn
volk werd verstaan
en die bovendien
recht tot het hart
ging. Is het onbegrij
pelijk als anderen die
minder zouden ver
staan?
De ouvertures vormen
ongetwijfeld hoog
tepunten van We
bers kunst. Hier val
len de beperkende invloeden van meestal
minder geslaagde libretti weg en stort de
componist een muziek over ons uit, geladen
met hevig temperament, zingend in rijke
melodieënweelde, verrassend door grote
tegenstellingen, vol ritmisch leven, span
nend in haar stralende climaxen. Zijn laat
ste opera „Oberon" moge bleek en
machteloos zijn, de ouverture is een uniek
meesterwerk.
Tegenover de dramatische kracht van
zijn ouvertures valt Webers pianomuziek
ontegenzeggelijk af. Deze draagt de ken
merken van de eigen speeltrant van de
componist, die elegant en briljant moet zijn
geweest, naar tijdgenoten getuigen. Er ligt
over de sierlijke en bloemrijke pianostijl
van Weber een behagelijkheid om het vir
tuoze kunnen uitgespreid, die vaak een be
letsel wordt om aan de diepere noodzaak
onzer chevalereske sonates en rondo's te
geloven. Carl Maria was echter in het
ouderlijk huis opgegroeid in een onrustige
theatersfeer, een omgeving die voor inner
lijke verdieping maar weinig geschikt was.
Zijn vader was een allerzonderlingst heer,
officier, musicus, reizend theaterdirecteur,
maar bovenal een fantast, eerzuchtig en
verzot op titels. Hij noemde zich Freiherr
von Weber, maar niemand gelooft dat hij
daar recht op had. Hij was jaloers op Mo
zart, die met zijn nichtje Konstanze Weber
was getrouwd en was vast besloten, óók
vader van een wonderkind te worden, het
geen onbegrijpelijk en waanzinnig klinkt,
maar toch past in vader Webers mentali
teit. Uit het huwelijk van de vijftigjarige
Franz Anton von Weber met een mooi
meisje van zeventien jaar, werd op 18 de
cember 1786 Carl Maria geboren, een zwak
en teer kindje. In de eerste levensjaren
gaf de zoon geen blijken van bijzondere
talenten, tot grote teleurstelling van zijn
vader. Deze heeft niet meer beleefd, dat
zijn kind later een groot en beroemd com
ponist werd, een man waarop zijn vader
land terecht trots is gebleven.
WILLEM ANDRIESSEN
WE ZAGEN REEDS, dat talrijke aan
dieren herinnerende geslachtsnamen
naar oude uithangborden en gevelstenen
terug gaan. De genealogie onthult dit
op overtuigende wijze. In Amsterdam
gedurende het einde der zestiende eeuw
woonde de vlaskoper Jan IJsbrandtsz
Baers op de Nieuwendijk in „De Drij
Baersen", terwijl Claes Reyniersz Sper
wer op 't Rokin ,,'t eynde van de beurs
over die brugh" zijn verblijf had in „De
Sperwer" en Jan Pietersz Snoeck aldus
werd genoemd naar zijn huis „De
Snoeck" aan de Oude Schans.
VELE VOORBEELDEN bewijzen dit.
Om nog even bij Amsterdam te blijven,
de bakermat van Hillebrant Gerritsz
Otter stond in het pand „De Otter" op
't Water (het Rokin) en de apotheker
Jan Claesz Cat werd anno 1593 begra
ven vanuit zijn huis op de Middeldam,
waar een uithangbord het opschrift „In
de Cat" droeg. Ook de Amsterdamse fa
milienamen Rotgans Pauw en Roch wer
den aan huizen ontleend. Niet zelden
won de huisnaam het zelfs van de ge
slachtsnaam. De scholkoper Claes Jansz
van Campen, die begin 1500 op de Dam
woonde, noemde zijn huis heel toepas
selijk „Die Gulden Scol", zodat zijn
stadgenoten hem als Schol begonnen aan
te duiden, welke naam op zijn nage
slacht overging en daarmee dus tol fami
lienaam werd. Echter, een van zijn
kleinzonen, Claes Pietersz Schol, woonde
in „Het Gulden Calff" en werd daar
door de stamvader van de familie Calff.
Is er altijd een huis in het spel als een
geslacht de naam van een dier draagt?
Nee, om het moeilijk te maken beston
den er oudtijds voornamen als Eland,
Adelaar, Ilaen, Swean, Valk, Vink. Rijn
vis, Vosse en Wolf, die dikwijls tot fa
milienamen werden. Ook Paling behoort
niet in het dierenrijk thuis, deze naam
betekent: zoon van Pale, ook alweer zo'n
oude voornaam.
IIOE DIT ZIJ, menige familie dankt
haar naam wel degelijk aan het huis,
waar de stamvader eens woonde. De
vermaarde geneesheer Nicolaes Tulp
(15931674) werd zo genoemd naar zijn
huis aan de Keizersgracht „boven syn
Edcles deur pleech uyt te steecken een
tulp", noteerde een tijdgenoot. Zijn
medeburger, de lijndraaier Olfert Ilen-
dricksz, bewoonde in de Liesdel (de Nie-
zel) „De Fuyck" en hielp daarmede zijn
nakomelingen aan de naam Fuyck. De
stamvader van de familie Plemp was
omstreeks 1500 waard in het huis „De
Plemp". Pieter Stevensz Wachter be
woonde op de Nieuwendijk het pand
„Inde Wachter" en de zeepzieder Jacob
Jacobsz Bors had zijn bedrijf in de Kal-
verstraat in „De Bors" (beurs). Op de
zelfde wijze ontstonden te Amsterdam
de namen Spiegel, Schaeck (Int
Schaeckbort), Ringli, Olycan, Nachtglas
(zandloper), Bout (In de Drie Bouten),
Pot, Raep, Burgh (de brouwerij De
Burgh aan de O. Z. Achterburgwal),
Pool, Schuyt, ('t Schuytgen), Schilt (In
't Gulden Schilt) en Vogelzang (In de
Vogelesanck).
TOT BESLUIT nog enkele voorbeel
den. Dirck Pietersz, die zijn boeken
drukte in een huis, waarvan het uit
hangbord „De Witte Pers" vermeldde,
werd Pers genoemd. Zijn nakomelingen
heten nog steeds zo. Dat een bord met
een voorstelling van „Het Helse Vyer"
(vuur) tot de familienaam Elsevier
leidde, kwam reeds ter sprake. Een huis
„De Appelboom" deed de geslachtsnaam
Appelman ontstaan. Ook de namen
Telrlinck (dobbelsteen). Van der Vlugt»
Kroon, Van der Bijl, Van der Palm, Mis-
pelbom en Cromhout herinneren aan
gevelstenen. Stuwer hoort eveneens in
deze categorie thuis, reeds in de vijf
tiende eeuw werd de Amsterdamse bur
gemeester Hendrick Dircksz Stuyver al
dus naar zijn huis genoemd. Een waarde
voller munt was de reaal, de familie
Rcael dankte de naam aan het stamhuis
„In de Gouden Reael". De naam Duy-
zenddaalders gedragen door de moe
der van Bilderdijk zal echter wel te
ruggaan naar een stopwoord of bastaard
vloek. Over die groep de volgende weck
meer.
J. G. de Boer can der T.cij
i
OMDAT hij oud was en een beetje be
roemd werd hij met veel eerbied behan
deld. De barman zette het glas recht voor
hem neer. Naast hem zaten een paar meis
jes, een ervan speelde poker met een man,
de dikke jongen achter de bar moest in het
kroesje blazen om een goede worp te ver
zekeren. Het meisje schoot in de lach toen
die toch niet kwam. Manuel Roig zat ach
ter zijn glas spuitwater en keek toe, ja
loers. Zijn lever was niet goed meer, hij
mocht maar weinig drinken en zich niet
opwinden, geen spel met dobbelstenen sa
men met een meisje. De eigenaar van de
zaak, een grijze man die op een filmspeler
leek, begon een praatje over het weer,
maar Roig deed of hij hem niet hoorde. Hij
nam een slokje uit het glas, het water was
flauw en smaakte niet, hij wilde een glas
port bestellen maar liet het na, de ervaring
had hem geleerd. Zijn ogen dwaalden
steeds weer naar de twee naast hem
jaren geleden zat hij zo met Enriqucta aan
de bar. Enriqucta was dood. En de andere
meisjes, die hij gekend had, waren dood.
In de spiegel tegenover hem bekeek hij
zichzelf, met ironie en een beetje weemoed,
zoals het een man past die zichzelf heeft
overleefd: grijs en oud, maar nog flink, be
halve zijn lever die hem het leven zuur
maakte. De dagen van vroeger waren
voorbij.
Door de Calle de Fernando stroomde het
publiek naar rechts, in de richting van de
Plaza de San Jaime. Manuel benijdde hen
omdat hij wist dat op het plein, voor het
stadhuis, het feest gevierd werd van de
heilige Jaime, patrón de la Espana. Dan
dansten de mannen en vrouwen, jong en
oud, op de bekende muziek, iedereen kon
meedoen in de kring. Hij had meegedaan
met Enriqueta, met meisjes die hij niet
kende en andere waarvan hij niet eens de
naam meer wist. Gedanst tot het zweet
hem van het voorhoofd liep. Naast hem
stonden plotseling de man en het meisje
op, het tweede meisje ook, hij had niet
meer op hen gelet. Er waren meer mensen
aan de bar en er kwamen nu nieuwe bij.
Manuel Roig liet zijn glas halfvol staan en
schoof de pesetas over de toonbank. „Adios
scnor!" Hij groette terug: „Adios" en
haastte zich de straat op.
De zon was nog warm aan het einde van
de middag. Even stond hij stil, daarna ging
hij mee met de stroom. Er waren mensen
die hem groetten. De ouderen onder hen
herinnerden zich de verhalen die hij over
het dagelijkse leven van Barcelona ge
schreven had. En misschien de verhalen
die over hemzelf in omloop waren geweest.
Hij had geleefd en zichzelf overleefd op
doktersvoorschrift. Spuitwater en geen
emoties, hij liep nu al sneller dan goed
voor hem was. En dichterbij komend hoor
de hij de muziek, strijkinstrumenten en
blaasinstrumenten (dat wist hij) maar
alleen het koper was te horen. Hij zocht
zijn weg tussen de kijkers door.
Voor het gebouw van de Diputación be
vond zich, hoog opgesteld, het orkest. Hij
zelf ging staan tegen de muur van het stad
huis en overzag het plein, dat deinde van
de bewegende en dansende jongens en
meisjes. De agent in witte uniform had
voor hem aangeslagen: Manuel Roig, schrij
ver over Barcelona. Er waren grote en
kleine kringen gemaakt, jasjes en tasjes in
het midden. Met ernstige gezichten dans
ten de dansenden de sardana. Telkens als
het leek dat de melodie ten einde was, gal'
de muziek een nieuwe inzet. Roig's adem
ging sneller. Hij zag hoe een nonnetje mee
danste en kinderen de passen uitvoerden
waarbij ze op hun plaats moesten blijven
één klein meisje in het bijzonder dat
heel haar armen nodig had om tot de hoog
te van de ouderen te raken. Op het fre
netieke ritme bewogen zich de voeten in
de figuren die Roig kende. Zonder dat hij
het merkte begon hij mee te doen. Dit was
leven! Vlak voor hem had zich een kring
gevormd hand in hand, een donker meisje
maakte de sprongen met een extra heffen
van de voet. Manuel Roig liep toe, greep
de handen van twee der meisjes en voegde
zich in haar rij. Iedereen kon meedoen die
wilde. De beide meisjes keken naar hem
en hielden op met dansen maar hij hief
haar armen omhoog en viel in de maat in.
Daarop dansten ook zij weer en hij lachte
even danste mee en zag nu eens rechts
dan weer links naar de ernstige gezichtjes
van zijn nieuwe vriendinnen. Het waren
meisjes met donker haar en de mooie ogen,
die alle Catalaanse vrouwen hebben.
Misschien werd er op hem gelet omdat
hij al zo oud was, misschien ook niet. Hij
danste zijn sardana alsof hij een jongen
was van achttien jaar, bewoog mee meü
alle dansers, die samen de plaza deden gol
ven als een wateroppervlak in de cadans
van de schetterende muziek. En hij hield
vol, ook toen hij moe werd en zweetdrup
pels op zijn voorhoofd kwamen te staan.
Van de gezichten naast en tegenover hem
onderscheidde hij niets meer. Er was al
leen maar een verrukkelijke sardana zoals
hij die nog nooit gedanst had en die tel
kens weer begon als de melodie leek op te
houden. Hij werd doodmoe. Maar hij haal
de het einde.
Toen hij uit de kring terugstaple voelde
hij zich duizelig worden. De witte agent
ving hem op en legde hem neer op de te
gels. „Senor Roig" maar hij kreeg geen
antwoord. Manuel Roig was dood. Hij lag
met open mond en grijs haar op de stoep,
om zijn lichaam verzamelden zich bekom
merde mensen, meisjes werden bleek of
barstten in tranen uit en het plein dat
daarnet nog deinde van de dansende hoof
den was vol schrik. Maar Manuel Roig zelf
stond vuor de troon van zijn Schepper en
legde rekenschap af van zijn daden en ver
zuim. Zijn drankzucht en luiheid, de vrou
wen die hij had bemind, Enriqueta en
daarna de anderen. Hij sprak vooral over
Enriqueta en beklaagde zich omdat zijn
bestaan zonder haar troosteloos was ge
weest. En dan zijn lever! Over zijn werk
durfde hij met geen woord te reppen, nie
mand las het meer en het leek hem onbe-
tekenender dan ooit verhalen over Bar
celona. Tenslotte zijn liefde voor la Cata-
luna maar wat maakte die uit nu hij de
aarde achter zich had gelaten? Met gebo
gen hoofd wachtte hij het oordeel af, na
dat hij zich desperaat beroepen had op de
genade van alle heiligen en zijn rechter.
Het werd onmiddellijk uitgesproken. God
zei, zonder overweging van argumenten,
dat hij de hemel mocht binnengaan: welke
koos hij? De vraag bracht hem zozeer in
verwarring dat hij het antwoord niet wist,
de vreugde om de vrijspraak was misschien
de reden, dat hij niet begreep wat hij moest
zeggen. „Ik weet het niet", zei hij. En hij
voegde daar vol eerbied aan toe: „Gij weet
alles".
Hij zag de glimlach niet waarmee de
lieer des hemels een engel wenkte om Ma
nuel Roig naar zijn plaats te brengen. De
engel, gekleed in het wit, nam Roig bij de
hand. Het werd donker om hem heen, niet
een beangstigend zwart maar een milde
duisternis waarin ogen die teveel licht
hebben gezien, zich wijd kunnen openen.
Koel was het en hij was zijn gevoel van
dorst kwijt. Zij liepen daarna door een
straat die hij meende te herkennen in al
zijn vaagheid en hij bespeurde een lang
zaam toenemende warmte aan hoofd en
handen alsof het de warmte was van de
Ramblas onder de bomen met een kleine
zeewind vanaf de haven.
„Hier is het" zei de engel. Roig wist niet
wat hij zag! Het kon zijn dat de engel een
poort had opengedaan, misschien was het
plein er ineens. Een orkest van kleine en
gelen met gouden bazuinen blies de sarda
na, de plaza was vol met mensen en in het
midden was een kring van dansenden. De
engel die hem begeleid had hoefde niets
te zeggen. Manuel Roig liep naar voren en
nam zijn plaats in tussen twee meisjes,
beide donker van haar en ogen.
De dansmuziek leek een einde te nemen
maar begon opnieuw. Roig die de handen
van de meisjes had opgeheven viel in op
de maat. De bazuinen schetterden. Manuel
Roig danste, hij hield niet op. En onder
het bewegen van zijn voeten keek hij opzij,
naar links en rechts. De twee meisjes ke
ken hem aan en lachten omdat zij hem
Uit een dominospel nemen we de vol
gende stenen: 6—5, 6—4, 6—3, 6—0, 5—5,
5—3, 5—0, 3—3, 3—1, 3—0, 2—2. Deze ei*
stenen moeten gerangschikt worden vol
gens de afbeelding, maar dan zó, dat de
cijfers ervan een kloppende vermenigvul
diging vormen. De op de tekening zichtba
re dikke zwarte lijnen zijn dus de lijnen,
die bij een vermenigvuldiging worden ge
bruikt. Wanneer men de cijfers op de bo
venste helft der stenen op de bovenste rij
vermenigvuldigt met de cijfers op de on
derste helft, moet onder de eerste zwarte
streep een optelling ontstaan die klopt met
het getal, dat tenslotte onder de onderste
zwarte streep ontstaat. Beproef uw krach
ten eens op deze oi'iginele rekensom.
Denkt u nog om de inzending van de
Estafettepuzzels? U hebt nog de tijd tot 14
januari!
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, 5 en
2.50, dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden, Lange
Nieuwstraat 427.
Het plafond van de kathedraal van
Brindisi stortte deze week naar beneden
en dit bracht archeologen in verrukking.
De pleisterkalk kwam met geweld omlaag
een paar minuten nadat de kerkbezoekers
de kathedraal hadden verlaten. Er werden
toen waardevolle antieke fresco's zichtbaar,
die tengevolge van een „restauratie" van
de kerk in de achttiende eeuw met gips
waren oversmeerd.
herkenden. Het linkse was Enriqueta. En
toen hij naar rechts zag was het opnieuw
Enriqueta. Hij liep vol van vreugde en
liet zich gaan op de aanhoudende muziek.
Zonder zich te verwonderen, omdat alles
vanzelf sprak. En zijn voeten werden hier
niet moe.
Een van de vele redenen
waarom ik zo verknocht ben
aan dit blad is wel het feit,
dat cr zoveel prijsvragen in
staan. Ik behoor namelijk tot
de groep, die door de redactie
op gezette tijden wordt aan
gesproken met ..onze geachte
puzzelaars" en ik ben er trots
op, dat ik op deze wijze met
de redactie in een nauw con
tact blijf. Bij tijd en wijle
schrijf ik een ingezonden stuk,
waar ik boven zet: „Geachte
redactie". Zo noemen wij el
kaar praktisch bij de naam.
Da* schept een sfeer.
Het puzzelen is mij uit de
wieg meegegeven; het is een
kostbaar talent (het kost na
melijk onnoemelijk veel post
zegels) waarmee ik heb leren
woekeren. Ik heb namelijk
eens in de afgelopen zes jaren
een prijs van f 2,50 gewon
nen, en dan moet men wel
woekeren om zes jaar rond
te komen. Mijn buurman en
ik hebben dezelfde gave. Wat
ik niet weet, weet hij. Wat hij
niet weet, is de moeite van
het weten niet waard en bo
vendien heb ik een pracht van
een encyclopedie, waarvan hij
op zijn beurt kan profiteren.
Zo puzzelen we de weekein
den door. 1-Iet is een bezigheid
die tal van ontwikkelende as
pecten heeft, want je leert er
woorden door waarvan je
nooit vermoed hebt dat ze
zouden kunnen bestaan. En je
ontdekt allerlei nieuwe moge
lijkheden om eenvoudige din-
iger
ot Is UitgCRCVi;
irlij van SaL
provocated
nnnr dej^itie i
«chuldiffgeven 1
ijd weer opgelaaid
InnengeUomen, onbe-
u In de heuvels ten
it een Russische dlvt-
interle en tanks, slaR
len vrijheidsstrijders,
"-leRioen, die de Rus
zouden hebben nan-
Rtrijders zouden wor-
traal-majoor Karoly.
de In gevangenschap
:er. De vrljhcldsstrlj-
»n overvalic-n hebben
Teylers stichting schrijft
nieuwe prijsvraag uit
Radicale denkbeelden tijdens
Rataafse republiek onderwerp
Directeuren van Teylers stichting en dc
leden van Teylers tweede genootschap te
Haarlem hebben besloten voor hel Jaar
1957 een prijsvraag uil te schrijven, waar
in wordt gevraagd een onderzoek te doen
naar de denkbeelden en de handelingen
der radicalen tijdens de Bataafse revolu-
tie. Daarbij is men ervan uitgegaan, dat
tot dusverre te veel met genngschaltende
minachting is geschreven over dit tijdperk,
waarin niet alleen onze eenheidsstaat werd
gevestigd, maar ook de grondslag werd ge
legd voor veel dingen, waarop in de lijd
van liberalisme en democratie kon worden
voortgebouwd. De bekroonde pubükatie
zal worden beloond met een gouden me
daille of een prijs van vierhonderd gulden.
Naar wij vernemen I
Vergunningen Peroonet
Nederlandse Spoorweg»
cessie voor een bnsdle
dam (oost en suld) en
vla rijksweg 4 voor tie
De Commissi* noemt;
gen de genoemde bus<
fend middel ter noodi
van het reizigersvervol
Amsterdam en Den
De belangen van Ma^
onderneming bezwaar i
verlenging van de eon4
aanvraag voor een bul
sterdam en Den Haag.
Wassenaar had ingedi^
Commissie niet gescha
meentebestuur van Wl
derom nul op zijn feqd
aii.ouuuii* vm*i«j
gort ingewikkeld tc zeggen,
wat je onmiddellijk in je dage
lijkse leven in praktijk kunt
brengen. Niets staat tegen
woordig immers zo stumperig
als een eenvoudig mens te
zijn.
En nu die nieuwe puzzel, dit
keer uitgaande van de Teyler-
stichting. Daar doen wij ook
aan mee, mijn buurman en
ik. Dat hebben we al afge
sproken. Wij doen aan alle
puzzels mee. Wij slaan ner
gens voor.
Wij hebben de voorberei
dende besprekingen al achter
de rug. Er zit natuurlijk een
aardig vuiligheidje in. In alle
puzzels zit een vuiligheidje.
Anders is het geen puzzel. En
wij zijn al een heel eind ge
vorderd wij vermoeden al
zo'n beetje waar het vuilig
heidje zit, al weten we het nog
niet voor honderd percent
zeker. Als het vuiligheidje dat
vuiligheidje is dat wij op het
oog hebben, is het een alle
machtig aardig gevonden vui
ligheidje. Maar we gaan niet
over één nacht ijs. Wij moeten
stevig in onze schoenen staan.
Wij slaan er nooit een Franse
pet naar.
Gevraagd wordt een onder
zoek te doen naar de denk
beelden en handelingen der
radicalen tijdens de Bataafse
revolutie. Dat klinkt geleerd
en ingewikkeld, doch de ware
puzzelaar moet zich nooit om
de tuin laten leiden door kwa-
si-geleerde en pseudo-ingewik-
kelde formuleringen. Die zijn
er juist om de puzzelaar op
het dwaalspoor te brengen.
De ware puzzelaar gaat daar
aan voorbij en kijkt achter
de dingen. Achter de din
gen kijken, dat is puzzelen
met talent. En kijk nu eens
achter de dingen van de Tey-
lerprijsvraag. Er wordt ge
vraagd een onderzoek te doen.
De spitsvondige beroepspuzze
laar zoals mijn buurman en
ik gaan daar eens even rus
tig over nadenken. Een onder
zoek instellen dus. Dat is
eigenaardig. Héél eigenaardig,
zeggen wij tegen elkaar. Want
het eigenaardige is, dat er niet
gevraagd wordt iets in te stu
ren. Neen, instéllen. Ha. Daar
zit natuurlijk iets achter.
Voelt u het?
Neen? Nou, wij wel, mijn
buurman en ik. Wij voelen die
dingen altijd meteen. Eigen
aardig is dat, niet? Wij voelen
als het ware het verschil tus
sen instellen en insturen. Het
is niettemin een originele puz
zel, want bij de meeste puzzels
moet men iets insturen.
Wat betekent dit? Het be
tekent, dat Teyler geen enkele
controle heeft ogenschijn
lijk natuurlijk! op de vraag
oil de deelnemers aan deze
puzzel inderdaad een onder
zoek hébben ingesteld, of dat
ze alleen maar beweren het te
hebben gedaan. Daar gaat het
dus niet om. Er zijn natuurlijk
beginners, die onmiddellijk
beginnen een onderzoek in te
stellen. Zij gaan links en
rechts vragen hoe die radi
calen tewerk zijn gegaan bij
de Bataafse revolutie. En zij
snappen niet, dat ze bij de
neus worden genomen. Zij
snappen niet dat ze, als ze het
eenmaal weten, niks behoeven
in te sturen!
Mijn buurman en ik zijn tot
de slotsom gekomen, dat het
vuiligheidje zit in dat woordje
„radicalen". Dat vóel je, als
puzzelaar zijnde.
We hebben dagen zitten
peinzen zonder iets te zeggen.
De ware puzzelaar peinst al
tijd zonder iets te zeggen.
Want éls hij iets zegt, zeggen
de bijzittenden onmiddellijk:
dat had ik ook gedacht. Ook
al kunnen ze niet eens denken.
Wij zaten te peinzen en kwa
men allebei tegelijk tot de
conclusie, dat er op deze prijs
vraag maar éón oplossing mo
gelijk was. Die sturen we dan
ook in ieder apart natuur
lijk, want dan heb je meer
kans als er geloot moet wor
den. Zoiets leer je door de
langdurige ervaring.
Jammer dat ik nu niets
meer mag zeggen. Neen, dat
zou de aardigheid van deze
originele prijsvraag bederven.
Je moet, als rechtgeaard puz
zelaar, nooit andermans aar
digheid bederven.
Nou ja, als u het niemand
verder vertelt.... En als u
het niet gebruikt.
Er w aren toen nog geen
Radicalen.
R. Agteran