BEHOEFTE AAN OPHELDERING „IN DE CARAVAN'1 CARL MARIA VON WEBER ONZE NAMEN Huisnamen bleven in geslachtsnamen voortleven Kort verhaal door B. Rij des Over oude litteratuur Reflexions et Maximes van Vauvenargues Gevelstenen Twee munten ONZE PUZZEL Blootgevallen FRIVOOL AANHANGSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS Den Haa! DUC DE VAUVENARGUES, de Proven- Waalse kleine edelman, die maar tweeën dertig jaar geleefd heeft, 1715-1747, is voor velen die de Franse litteratuur niet kennen een van de bekende klassieke namen, dank zij de geschiktheid als citatenboek van het werk waar het grootste deel van zijn roem op rust. Het is tegenwoordig geen gebrui kelijke vorm meer, die van maximes, aan gepast trouwens aan een salonleven waar zij ter discussie gesteld werden. Als men er soms een dozijn van een moderne schrij ver aantreft in een tijdschrift, brengen zij hun lezer ook zelden iets nieuws bij. Mees tal tonen zij niet meer dan een zeker talent voor kokette formuleringen en lijken zij daardoor juist pompeus in hun kortheid. In de zeshonderd maximes van Vauvenar- gues vindt men geen spoor van behaag zucht. De meeste ervan zijn nog steeds goed om onze waarneming te verscherpen. Wie last heeft van de veronderstelling, dat het eigenlijk het makkelijkste litteraire genre zou moeten zijn, omdat het geen doorgezette concentratie vergt, hoeft niet lang in dit werk te lezen om van zijn dwa ling terug te keren. Hij ontmoet hier dan ook niet alleen een aantal objectieve wijs heden, maar overeenkomstig de strekking van maxime 117 „De maximes van de mensen onthullen hun hart" bovendien de persoonlijkheid van Vauvenargues. Dat is op zichzelf niet verwonderlijk. De zwak heid van moderne maximes is juist te wij ten aan de zekerheid bij voorbaat van au teurs en lezers dat er toch niets anders in kan staan dan persoonlijke opvattingen. Het onverwachte is alleen dat men door Vauvenargues in deze vorm gewonnen wordt, zodat het zelfs mogelijk is zonder tegenzin zijn „Reflexions et Maximes" ach ter elkaar uit te lezen. Niet dat dat de beste manier is om ervan te profiteren: daarvoor moet men, volgens een oude traditie, het boek jarenlang in de buurt van zijn hoofd kussen leggen en meenemen op reis. Dat wordt tenminste gedaan door sommige ware enthousiasten voor Vauvenargues, die dan troost en steun bij hem vinden, maar die anderzijds gevaar lopen, ongevoelig te worden voor de charme van ondiepzinnige notities als: „Er zouden niet veel mensen gelukkig zijn als anderen het recht hadden te beslissen over onze bezigheden en onze genoegens". Men kan zich de omstandigheden van de ergernis, die deze woorden geïnspireerd heeft, des te makkelijker voorstellen, als men ze naast de elementaire gegevens van Vauvenargues' biografie legt. Hij was ne gen jaar lang officier, van 1735 tot 1744. In het begin van die periode nam hij deel aan een veldtocht, daarna leidde hij zeven jaar een vervelend garnizoensleven, dat hij enige keren tevergeefs probeerde te ver wisselen voor een diplomatieke carrière. Zijn gezondheid, die van zijn jeugd af zwak was geweest, ging in die tijd verder achter uit en werd geheel vernield toen hij ten slotte in de Oostenrijkse successie-ooi'log twee winters te velde doorbracht. Hij nam daarna zijn ontslag en richtte zich op be scheiden voet in Parijs in, geestelijk op volle kracht, maar lichamelijk in een ver val zonder hoop op genezing. „Als iemand vaak ziek is en na een kers gegeten te heb ben de volgende dag verkouden wordt, zal men niet nalaten hem te zeggen, om hem te troosten, dat het zijn eigen schuld was" is kennelijk aan eigen ervaring ontleend, 2oals ook, in een verder ontwikkelde vorm: „Het is onbillijk om van een ziel, die ter neergeslagen en overwonnen is door een gevaarlijke ziekte, te vergen dat zij dezelf de kracht zal behouden die zij in andere tijden getoond heeft. Verwondert men zich dat een zieke niet meer kan lopen, noch wat opblijven, noch zichzelf overeind hou den?" Enzovoorts. De reden waarom Vauvenargues toch zo lang het militaire leven verdragen had, was (behalve dat hij niet genoeg geld had om zonder verdiensten makkelijk te be staan) ook dat hij waar geloof in de krijgs mansdeugden bezat. „De ooi-log maakt de volken gelukkig en verzwakt de mensen" is een van zijn beste formules ter verkla ring daarvan. Toen de veldtocht in de Oos tenrijkse successie-oorlog begon, werd hij opgeroepen uit een kuurplaats, waar hij juist met enig succes zijn kwalen had la ten behandelen. Hij vertrok dadelijk, ver vuld van strijdlust en verlangen naar glo rie. „Wij zijn zo weinig waard dat wij ons zelf belachelijk vinden als wij van de glorie houden schrijft hij in een stemming van afkeer van de geest des tijds, die bij hem niet zelden voorkwam een analyse die sindsdien zeker niet aan geldigheid ver loren heeft. „Als er geen enkele deugd was, zouden wij voor altijd vrede hebben", is een van de beste maximes over dit onder werp, dadelijk volgend op een tamelijk nonchalante uitspraak inzake het meest dringende probleem van de oorlog: „Het is niet om honger en ellende over de buiten landers te brengen, dat een held zich aan de glorie hecht, maar om die te verduren voor de Staat: niet om de dood toe te bren gen, maar om hem te tarten". In overeenstemming met zijn militante behoeften onderscheidt hij scherp en vaak tussen zwakke karakters en sterke. Dat is de meest voorkomende en de meest onher roepelijke onderscheiding tussen de men sen, die hij maakt: De wijsheid is de tyran der zwakken, Wat arrogantie is in de zwak ken, is verhevenheid in de sterken, De zwakken willen soms dat men ze voor slecht zal houden, maar de slechten willen voor goed doorgaan, De vrijheid is onver enigbaar met de zwakheid". Dat zijn er nog maar enkele voorbeelden van. De onder scheiding wordt trouwens ook vaak ge maakt zonder dat de kritieke woorden er aan te pas hoeven te komen. Als men Vau venargues een moralist noemt, moet men zich er wel voor hoeden hem naar moderne smaak te verslijten voor een auteur die de werkelijkheid wil bezweren met goed bedoelde beginselen. Hij wil juist de wer kelijkheid zo duidelijk mogelijk stellen en dan weten wat hij daar tegenover te bie den heeft. Naarmate hij zich zieker voelde, was Vauvenargues sterker geneigd om zich terug te trekken op waarheden die voor hem persoonlijk geldig waren, met ver waarlozing van de objectieve, rationele moraal waar de meeste van zijn tijdgenoten hun aandacht aan besteedden. Zijn geregel de ontmoetingen, toen hij eenmaal in Pa rijs woonde, met schrijvers van encyclope dische aanleg, zoals Diderot, verwijderden hem des te verder van hun formidabele be tuigingen van gezondheid. „Welsprekend heid is meer waard dan kennis", schrijft hij in 'n maxima die geschikt is om de weten schappelijk gezinde lezer te verschrikken, maar die hij dan met andere uitspraken al genoeg heeft toegelicht. Hij betoogt dat de meeste mensen meer denken dan zij kun nen uitdrukken en dat de welsprekendheid de schone en zeldzame eigenschap is die het omgekeerde mogelijk maakt. Men ziet daaraan dat een geloof in objectieve waar heden hem ook niet vreemd was. Het doet er voor hem weinig toe of een idee het na- tuurprodukt is van het karakter van dege ne die het uitspreekt: het is de kunst om ideeën te formeren die de werkelijkheid ophelderen, die objectief kunnen en moe ten worden getoetst en zich tevergeefs op een gevoelsmatige oorsprong zouden beroe pen. Vandaar dat een gemis aan helderheid voor hem onvergeeflijk is en dat hij schrijft dat het minder moeilijk is nieuwe ideeën te vinden dan de bestaande met elkaar in harmonie te brengen. Zijn laatste maxima toont de laatste opvatting in de vorm van een waarschuwing aan zijn critici: „Om te kunnen zeggen dat een auteur zichzelf te genspreekt, moet het onmogelijk zijn om zijn woorden met elkaar in overeenstem ming te brengen". Men bedenke dat zijn „Reflections en Maximes" bij verschijnen in 1746 zo goed als onopgemerkt bleven. Voltaire, die al eerder met de schrijver ervan in corres pondentie had gestaan, was een van de weinigen die er de genialiteit van zag: hij noemde het in een brief een werk dat te goed was voor zijn tijd. Het is in veel op zichten ook te goed voor deze tijd, die zich liefst tevreden stelt met de lichtst verteer bare wijsheden ei-van. Door enkele van do zwaardere maximes te citeren (zoals: „Wij verachten vele dingen om onszelf niet te hoeven verachten") is de indruk van Vau venargues als een milde wijze niet te cor rigeren. Men moet ze inderdaad alle zes honderd lezen om er de vlucht en de harts tocht van te onderwinden. DE PLAATS, die Webers muziek in het huidige muziekleven inneemt, doet enigs zins denken aan die, welke men aan de werken van Berlioz heeft toegewezen. Webers geniale ouvertures behoren tot het vaste repertoire van elk symphonie-orkest, maar de opera's, waarvoor zij de inleiding vormen uitgezon derd dan „Der Frei- schütz" liggen vei lig in bibliotheken opgeborgen. Zijn pia- nowerken worden nog wel bestudeerd, maar zij dringen zelden meer tot de concert zalen door, ja zelfs de charmante „Auf- forderung zum Tanz" niet, die men eigen lijk alleen nog maar in de orkestbewerking van Berlioz kent. En heeft u ooit geweten, dat de componist van „Oberon" twee symfonieën heeft ge schreven? Vader Chronos heeft ze al af geschreven, voordat onze tegenwoordige generatie het wellicht in zijn plaats gedaan zou hebben. Want het oordeel van deze onsterfelijke rechter moge soms wreed zijn, in het algemeen is het niet onrecht vaardig. Er is analogie met Berlioz: ook de opera-ouvertures van de grote Fransman zijn springlevend, maar de dramatische werken zelf overtuigen minder dan de schitterende inleidingen. Hierbij moet ech ter dadelijk worden toegevoegd, dat ook de Symphonie Fantastique en de „Damna tion de Faust" nog niets van hun levens kracht hebben verloren. Elke vergelijking gaat mank en ik durf haar dan ook niet voort te zetten. Doch zeker is in ieder ge val, dat deze fantastische symfonie een meesterwerk is, waaruit een ongemeen sterke en ontembaar vurige persoonlijk heid spreekt; en dat de instrumentatiekunst daarvan de basis werd voor een volkomen vernieuwing. Weber heeft in zijn „Frei- schütz" datgene gegeven, waar de tijden rijp voor waren: de eerste Duitse roman tische opera. Zo gevoelde het ook onmid dellijk het Berlijnse premièrepubliek in 1821: deze muziek sprak uit, wat in hen leefde aan romantische dromen, kinderlijke hunkering naar het sprookje, liefde voor de natuur. Er is één uitroep in deze opera onverge telijk voor de toehoorder en typerend voor de geest van het werk. Ik bedoel het ogen blik, waarop Agathe haar venster opent, de betovering van de nacht ondergaat en „Welch schone Nacht!" zingt. Webers mu ziek heeft hier een sublieme eenvoud, maar ze onthult het wezen van zijn werk. Na de grandioze ontvangst van de „Freischütz" te Berlijn begon Webers meesterwerk zijn zegetocht. Het libretto werd in zo goed als alle Europese talen vertaald en de opera werd op het speelplan genomen van alle belangrijke theaters ter wereld. Toch ben ik ervan overtuigd, dat dit werk zo innig met het gevoelsleven en het karakter, kort om met het diepste wezen van het Duitse volk is saamgeweven, dat de weerklank bij andere volken nooit zo volkomen kan ge weest zijn als die, welke de „Freischütz" in het vaderland van de componist heeft gevonden. Zo'n verbondenheid is een be perking en een deugd tegelijk. Weber sprak een taal, die door zijn volk werd verstaan en die bovendien recht tot het hart ging. Is het onbegrij pelijk als anderen die minder zouden ver staan? De ouvertures vormen ongetwijfeld hoog tepunten van We bers kunst. Hier val len de beperkende invloeden van meestal minder geslaagde libretti weg en stort de componist een muziek over ons uit, geladen met hevig temperament, zingend in rijke melodieënweelde, verrassend door grote tegenstellingen, vol ritmisch leven, span nend in haar stralende climaxen. Zijn laat ste opera „Oberon" moge bleek en machteloos zijn, de ouverture is een uniek meesterwerk. Tegenover de dramatische kracht van zijn ouvertures valt Webers pianomuziek ontegenzeggelijk af. Deze draagt de ken merken van de eigen speeltrant van de componist, die elegant en briljant moet zijn geweest, naar tijdgenoten getuigen. Er ligt over de sierlijke en bloemrijke pianostijl van Weber een behagelijkheid om het vir tuoze kunnen uitgespreid, die vaak een be letsel wordt om aan de diepere noodzaak onzer chevalereske sonates en rondo's te geloven. Carl Maria was echter in het ouderlijk huis opgegroeid in een onrustige theatersfeer, een omgeving die voor inner lijke verdieping maar weinig geschikt was. Zijn vader was een allerzonderlingst heer, officier, musicus, reizend theaterdirecteur, maar bovenal een fantast, eerzuchtig en verzot op titels. Hij noemde zich Freiherr von Weber, maar niemand gelooft dat hij daar recht op had. Hij was jaloers op Mo zart, die met zijn nichtje Konstanze Weber was getrouwd en was vast besloten, óók vader van een wonderkind te worden, het geen onbegrijpelijk en waanzinnig klinkt, maar toch past in vader Webers mentali teit. Uit het huwelijk van de vijftigjarige Franz Anton von Weber met een mooi meisje van zeventien jaar, werd op 18 de cember 1786 Carl Maria geboren, een zwak en teer kindje. In de eerste levensjaren gaf de zoon geen blijken van bijzondere talenten, tot grote teleurstelling van zijn vader. Deze heeft niet meer beleefd, dat zijn kind later een groot en beroemd com ponist werd, een man waarop zijn vader land terecht trots is gebleven. WILLEM ANDRIESSEN WE ZAGEN REEDS, dat talrijke aan dieren herinnerende geslachtsnamen naar oude uithangborden en gevelstenen terug gaan. De genealogie onthult dit op overtuigende wijze. In Amsterdam gedurende het einde der zestiende eeuw woonde de vlaskoper Jan IJsbrandtsz Baers op de Nieuwendijk in „De Drij Baersen", terwijl Claes Reyniersz Sper wer op 't Rokin ,,'t eynde van de beurs over die brugh" zijn verblijf had in „De Sperwer" en Jan Pietersz Snoeck aldus werd genoemd naar zijn huis „De Snoeck" aan de Oude Schans. VELE VOORBEELDEN bewijzen dit. Om nog even bij Amsterdam te blijven, de bakermat van Hillebrant Gerritsz Otter stond in het pand „De Otter" op 't Water (het Rokin) en de apotheker Jan Claesz Cat werd anno 1593 begra ven vanuit zijn huis op de Middeldam, waar een uithangbord het opschrift „In de Cat" droeg. Ook de Amsterdamse fa milienamen Rotgans Pauw en Roch wer den aan huizen ontleend. Niet zelden won de huisnaam het zelfs van de ge slachtsnaam. De scholkoper Claes Jansz van Campen, die begin 1500 op de Dam woonde, noemde zijn huis heel toepas selijk „Die Gulden Scol", zodat zijn stadgenoten hem als Schol begonnen aan te duiden, welke naam op zijn nage slacht overging en daarmee dus tol fami lienaam werd. Echter, een van zijn kleinzonen, Claes Pietersz Schol, woonde in „Het Gulden Calff" en werd daar door de stamvader van de familie Calff. Is er altijd een huis in het spel als een geslacht de naam van een dier draagt? Nee, om het moeilijk te maken beston den er oudtijds voornamen als Eland, Adelaar, Ilaen, Swean, Valk, Vink. Rijn vis, Vosse en Wolf, die dikwijls tot fa milienamen werden. Ook Paling behoort niet in het dierenrijk thuis, deze naam betekent: zoon van Pale, ook alweer zo'n oude voornaam. IIOE DIT ZIJ, menige familie dankt haar naam wel degelijk aan het huis, waar de stamvader eens woonde. De vermaarde geneesheer Nicolaes Tulp (15931674) werd zo genoemd naar zijn huis aan de Keizersgracht „boven syn Edcles deur pleech uyt te steecken een tulp", noteerde een tijdgenoot. Zijn medeburger, de lijndraaier Olfert Ilen- dricksz, bewoonde in de Liesdel (de Nie- zel) „De Fuyck" en hielp daarmede zijn nakomelingen aan de naam Fuyck. De stamvader van de familie Plemp was omstreeks 1500 waard in het huis „De Plemp". Pieter Stevensz Wachter be woonde op de Nieuwendijk het pand „Inde Wachter" en de zeepzieder Jacob Jacobsz Bors had zijn bedrijf in de Kal- verstraat in „De Bors" (beurs). Op de zelfde wijze ontstonden te Amsterdam de namen Spiegel, Schaeck (Int Schaeckbort), Ringli, Olycan, Nachtglas (zandloper), Bout (In de Drie Bouten), Pot, Raep, Burgh (de brouwerij De Burgh aan de O. Z. Achterburgwal), Pool, Schuyt, ('t Schuytgen), Schilt (In 't Gulden Schilt) en Vogelzang (In de Vogelesanck). TOT BESLUIT nog enkele voorbeel den. Dirck Pietersz, die zijn boeken drukte in een huis, waarvan het uit hangbord „De Witte Pers" vermeldde, werd Pers genoemd. Zijn nakomelingen heten nog steeds zo. Dat een bord met een voorstelling van „Het Helse Vyer" (vuur) tot de familienaam Elsevier leidde, kwam reeds ter sprake. Een huis „De Appelboom" deed de geslachtsnaam Appelman ontstaan. Ook de namen Telrlinck (dobbelsteen). Van der Vlugt» Kroon, Van der Bijl, Van der Palm, Mis- pelbom en Cromhout herinneren aan gevelstenen. Stuwer hoort eveneens in deze categorie thuis, reeds in de vijf tiende eeuw werd de Amsterdamse bur gemeester Hendrick Dircksz Stuyver al dus naar zijn huis genoemd. Een waarde voller munt was de reaal, de familie Rcael dankte de naam aan het stamhuis „In de Gouden Reael". De naam Duy- zenddaalders gedragen door de moe der van Bilderdijk zal echter wel te ruggaan naar een stopwoord of bastaard vloek. Over die groep de volgende weck meer. J. G. de Boer can der T.cij i OMDAT hij oud was en een beetje be roemd werd hij met veel eerbied behan deld. De barman zette het glas recht voor hem neer. Naast hem zaten een paar meis jes, een ervan speelde poker met een man, de dikke jongen achter de bar moest in het kroesje blazen om een goede worp te ver zekeren. Het meisje schoot in de lach toen die toch niet kwam. Manuel Roig zat ach ter zijn glas spuitwater en keek toe, ja loers. Zijn lever was niet goed meer, hij mocht maar weinig drinken en zich niet opwinden, geen spel met dobbelstenen sa men met een meisje. De eigenaar van de zaak, een grijze man die op een filmspeler leek, begon een praatje over het weer, maar Roig deed of hij hem niet hoorde. Hij nam een slokje uit het glas, het water was flauw en smaakte niet, hij wilde een glas port bestellen maar liet het na, de ervaring had hem geleerd. Zijn ogen dwaalden steeds weer naar de twee naast hem jaren geleden zat hij zo met Enriqucta aan de bar. Enriqucta was dood. En de andere meisjes, die hij gekend had, waren dood. In de spiegel tegenover hem bekeek hij zichzelf, met ironie en een beetje weemoed, zoals het een man past die zichzelf heeft overleefd: grijs en oud, maar nog flink, be halve zijn lever die hem het leven zuur maakte. De dagen van vroeger waren voorbij. Door de Calle de Fernando stroomde het publiek naar rechts, in de richting van de Plaza de San Jaime. Manuel benijdde hen omdat hij wist dat op het plein, voor het stadhuis, het feest gevierd werd van de heilige Jaime, patrón de la Espana. Dan dansten de mannen en vrouwen, jong en oud, op de bekende muziek, iedereen kon meedoen in de kring. Hij had meegedaan met Enriqueta, met meisjes die hij niet kende en andere waarvan hij niet eens de naam meer wist. Gedanst tot het zweet hem van het voorhoofd liep. Naast hem stonden plotseling de man en het meisje op, het tweede meisje ook, hij had niet meer op hen gelet. Er waren meer mensen aan de bar en er kwamen nu nieuwe bij. Manuel Roig liet zijn glas halfvol staan en schoof de pesetas over de toonbank. „Adios scnor!" Hij groette terug: „Adios" en haastte zich de straat op. De zon was nog warm aan het einde van de middag. Even stond hij stil, daarna ging hij mee met de stroom. Er waren mensen die hem groetten. De ouderen onder hen herinnerden zich de verhalen die hij over het dagelijkse leven van Barcelona ge schreven had. En misschien de verhalen die over hemzelf in omloop waren geweest. Hij had geleefd en zichzelf overleefd op doktersvoorschrift. Spuitwater en geen emoties, hij liep nu al sneller dan goed voor hem was. En dichterbij komend hoor de hij de muziek, strijkinstrumenten en blaasinstrumenten (dat wist hij) maar alleen het koper was te horen. Hij zocht zijn weg tussen de kijkers door. Voor het gebouw van de Diputación be vond zich, hoog opgesteld, het orkest. Hij zelf ging staan tegen de muur van het stad huis en overzag het plein, dat deinde van de bewegende en dansende jongens en meisjes. De agent in witte uniform had voor hem aangeslagen: Manuel Roig, schrij ver over Barcelona. Er waren grote en kleine kringen gemaakt, jasjes en tasjes in het midden. Met ernstige gezichten dans ten de dansenden de sardana. Telkens als het leek dat de melodie ten einde was, gal' de muziek een nieuwe inzet. Roig's adem ging sneller. Hij zag hoe een nonnetje mee danste en kinderen de passen uitvoerden waarbij ze op hun plaats moesten blijven één klein meisje in het bijzonder dat heel haar armen nodig had om tot de hoog te van de ouderen te raken. Op het fre netieke ritme bewogen zich de voeten in de figuren die Roig kende. Zonder dat hij het merkte begon hij mee te doen. Dit was leven! Vlak voor hem had zich een kring gevormd hand in hand, een donker meisje maakte de sprongen met een extra heffen van de voet. Manuel Roig liep toe, greep de handen van twee der meisjes en voegde zich in haar rij. Iedereen kon meedoen die wilde. De beide meisjes keken naar hem en hielden op met dansen maar hij hief haar armen omhoog en viel in de maat in. Daarop dansten ook zij weer en hij lachte even danste mee en zag nu eens rechts dan weer links naar de ernstige gezichtjes van zijn nieuwe vriendinnen. Het waren meisjes met donker haar en de mooie ogen, die alle Catalaanse vrouwen hebben. Misschien werd er op hem gelet omdat hij al zo oud was, misschien ook niet. Hij danste zijn sardana alsof hij een jongen was van achttien jaar, bewoog mee meü alle dansers, die samen de plaza deden gol ven als een wateroppervlak in de cadans van de schetterende muziek. En hij hield vol, ook toen hij moe werd en zweetdrup pels op zijn voorhoofd kwamen te staan. Van de gezichten naast en tegenover hem onderscheidde hij niets meer. Er was al leen maar een verrukkelijke sardana zoals hij die nog nooit gedanst had en die tel kens weer begon als de melodie leek op te houden. Hij werd doodmoe. Maar hij haal de het einde. Toen hij uit de kring terugstaple voelde hij zich duizelig worden. De witte agent ving hem op en legde hem neer op de te gels. „Senor Roig" maar hij kreeg geen antwoord. Manuel Roig was dood. Hij lag met open mond en grijs haar op de stoep, om zijn lichaam verzamelden zich bekom merde mensen, meisjes werden bleek of barstten in tranen uit en het plein dat daarnet nog deinde van de dansende hoof den was vol schrik. Maar Manuel Roig zelf stond vuor de troon van zijn Schepper en legde rekenschap af van zijn daden en ver zuim. Zijn drankzucht en luiheid, de vrou wen die hij had bemind, Enriqueta en daarna de anderen. Hij sprak vooral over Enriqueta en beklaagde zich omdat zijn bestaan zonder haar troosteloos was ge weest. En dan zijn lever! Over zijn werk durfde hij met geen woord te reppen, nie mand las het meer en het leek hem onbe- tekenender dan ooit verhalen over Bar celona. Tenslotte zijn liefde voor la Cata- luna maar wat maakte die uit nu hij de aarde achter zich had gelaten? Met gebo gen hoofd wachtte hij het oordeel af, na dat hij zich desperaat beroepen had op de genade van alle heiligen en zijn rechter. Het werd onmiddellijk uitgesproken. God zei, zonder overweging van argumenten, dat hij de hemel mocht binnengaan: welke koos hij? De vraag bracht hem zozeer in verwarring dat hij het antwoord niet wist, de vreugde om de vrijspraak was misschien de reden, dat hij niet begreep wat hij moest zeggen. „Ik weet het niet", zei hij. En hij voegde daar vol eerbied aan toe: „Gij weet alles". Hij zag de glimlach niet waarmee de lieer des hemels een engel wenkte om Ma nuel Roig naar zijn plaats te brengen. De engel, gekleed in het wit, nam Roig bij de hand. Het werd donker om hem heen, niet een beangstigend zwart maar een milde duisternis waarin ogen die teveel licht hebben gezien, zich wijd kunnen openen. Koel was het en hij was zijn gevoel van dorst kwijt. Zij liepen daarna door een straat die hij meende te herkennen in al zijn vaagheid en hij bespeurde een lang zaam toenemende warmte aan hoofd en handen alsof het de warmte was van de Ramblas onder de bomen met een kleine zeewind vanaf de haven. „Hier is het" zei de engel. Roig wist niet wat hij zag! Het kon zijn dat de engel een poort had opengedaan, misschien was het plein er ineens. Een orkest van kleine en gelen met gouden bazuinen blies de sarda na, de plaza was vol met mensen en in het midden was een kring van dansenden. De engel die hem begeleid had hoefde niets te zeggen. Manuel Roig liep naar voren en nam zijn plaats in tussen twee meisjes, beide donker van haar en ogen. De dansmuziek leek een einde te nemen maar begon opnieuw. Roig die de handen van de meisjes had opgeheven viel in op de maat. De bazuinen schetterden. Manuel Roig danste, hij hield niet op. En onder het bewegen van zijn voeten keek hij opzij, naar links en rechts. De twee meisjes ke ken hem aan en lachten omdat zij hem Uit een dominospel nemen we de vol gende stenen: 6—5, 6—4, 6—3, 6—0, 5—5, 5—3, 5—0, 3—3, 3—1, 3—0, 2—2. Deze ei* stenen moeten gerangschikt worden vol gens de afbeelding, maar dan zó, dat de cijfers ervan een kloppende vermenigvul diging vormen. De op de tekening zichtba re dikke zwarte lijnen zijn dus de lijnen, die bij een vermenigvuldiging worden ge bruikt. Wanneer men de cijfers op de bo venste helft der stenen op de bovenste rij vermenigvuldigt met de cijfers op de on derste helft, moet onder de eerste zwarte streep een optelling ontstaan die klopt met het getal, dat tenslotte onder de onderste zwarte streep ontstaat. Beproef uw krach ten eens op deze oi'iginele rekensom. Denkt u nog om de inzending van de Estafettepuzzels? U hebt nog de tijd tot 14 januari! Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7.50, 5 en 2.50, dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427. Het plafond van de kathedraal van Brindisi stortte deze week naar beneden en dit bracht archeologen in verrukking. De pleisterkalk kwam met geweld omlaag een paar minuten nadat de kerkbezoekers de kathedraal hadden verlaten. Er werden toen waardevolle antieke fresco's zichtbaar, die tengevolge van een „restauratie" van de kerk in de achttiende eeuw met gips waren oversmeerd. herkenden. Het linkse was Enriqueta. En toen hij naar rechts zag was het opnieuw Enriqueta. Hij liep vol van vreugde en liet zich gaan op de aanhoudende muziek. Zonder zich te verwonderen, omdat alles vanzelf sprak. En zijn voeten werden hier niet moe. Een van de vele redenen waarom ik zo verknocht ben aan dit blad is wel het feit, dat cr zoveel prijsvragen in staan. Ik behoor namelijk tot de groep, die door de redactie op gezette tijden wordt aan gesproken met ..onze geachte puzzelaars" en ik ben er trots op, dat ik op deze wijze met de redactie in een nauw con tact blijf. Bij tijd en wijle schrijf ik een ingezonden stuk, waar ik boven zet: „Geachte redactie". Zo noemen wij el kaar praktisch bij de naam. Da* schept een sfeer. Het puzzelen is mij uit de wieg meegegeven; het is een kostbaar talent (het kost na melijk onnoemelijk veel post zegels) waarmee ik heb leren woekeren. Ik heb namelijk eens in de afgelopen zes jaren een prijs van f 2,50 gewon nen, en dan moet men wel woekeren om zes jaar rond te komen. Mijn buurman en ik hebben dezelfde gave. Wat ik niet weet, weet hij. Wat hij niet weet, is de moeite van het weten niet waard en bo vendien heb ik een pracht van een encyclopedie, waarvan hij op zijn beurt kan profiteren. Zo puzzelen we de weekein den door. 1-Iet is een bezigheid die tal van ontwikkelende as pecten heeft, want je leert er woorden door waarvan je nooit vermoed hebt dat ze zouden kunnen bestaan. En je ontdekt allerlei nieuwe moge lijkheden om eenvoudige din- iger ot Is UitgCRCVi; irlij van SaL provocated nnnr dej^itie i «chuldiffgeven 1 ijd weer opgelaaid InnengeUomen, onbe- u In de heuvels ten it een Russische dlvt- interle en tanks, slaR len vrijheidsstrijders, "-leRioen, die de Rus zouden hebben nan- Rtrijders zouden wor- traal-majoor Karoly. de In gevangenschap :er. De vrljhcldsstrlj- »n overvalic-n hebben Teylers stichting schrijft nieuwe prijsvraag uit Radicale denkbeelden tijdens Rataafse republiek onderwerp Directeuren van Teylers stichting en dc leden van Teylers tweede genootschap te Haarlem hebben besloten voor hel Jaar 1957 een prijsvraag uil te schrijven, waar in wordt gevraagd een onderzoek te doen naar de denkbeelden en de handelingen der radicalen tijdens de Bataafse revolu- tie. Daarbij is men ervan uitgegaan, dat tot dusverre te veel met genngschaltende minachting is geschreven over dit tijdperk, waarin niet alleen onze eenheidsstaat werd gevestigd, maar ook de grondslag werd ge legd voor veel dingen, waarop in de lijd van liberalisme en democratie kon worden voortgebouwd. De bekroonde pubükatie zal worden beloond met een gouden me daille of een prijs van vierhonderd gulden. Naar wij vernemen I Vergunningen Peroonet Nederlandse Spoorweg» cessie voor een bnsdle dam (oost en suld) en vla rijksweg 4 voor tie De Commissi* noemt; gen de genoemde bus< fend middel ter noodi van het reizigersvervol Amsterdam en Den De belangen van Ma^ onderneming bezwaar i verlenging van de eon4 aanvraag voor een bul sterdam en Den Haag. Wassenaar had ingedi^ Commissie niet gescha meentebestuur van Wl derom nul op zijn feqd aii.ouuuii* vm*i«j gort ingewikkeld tc zeggen, wat je onmiddellijk in je dage lijkse leven in praktijk kunt brengen. Niets staat tegen woordig immers zo stumperig als een eenvoudig mens te zijn. En nu die nieuwe puzzel, dit keer uitgaande van de Teyler- stichting. Daar doen wij ook aan mee, mijn buurman en ik. Dat hebben we al afge sproken. Wij doen aan alle puzzels mee. Wij slaan ner gens voor. Wij hebben de voorberei dende besprekingen al achter de rug. Er zit natuurlijk een aardig vuiligheidje in. In alle puzzels zit een vuiligheidje. Anders is het geen puzzel. En wij zijn al een heel eind ge vorderd wij vermoeden al zo'n beetje waar het vuilig heidje zit, al weten we het nog niet voor honderd percent zeker. Als het vuiligheidje dat vuiligheidje is dat wij op het oog hebben, is het een alle machtig aardig gevonden vui ligheidje. Maar we gaan niet over één nacht ijs. Wij moeten stevig in onze schoenen staan. Wij slaan er nooit een Franse pet naar. Gevraagd wordt een onder zoek te doen naar de denk beelden en handelingen der radicalen tijdens de Bataafse revolutie. Dat klinkt geleerd en ingewikkeld, doch de ware puzzelaar moet zich nooit om de tuin laten leiden door kwa- si-geleerde en pseudo-ingewik- kelde formuleringen. Die zijn er juist om de puzzelaar op het dwaalspoor te brengen. De ware puzzelaar gaat daar aan voorbij en kijkt achter de dingen. Achter de din gen kijken, dat is puzzelen met talent. En kijk nu eens achter de dingen van de Tey- lerprijsvraag. Er wordt ge vraagd een onderzoek te doen. De spitsvondige beroepspuzze laar zoals mijn buurman en ik gaan daar eens even rus tig over nadenken. Een onder zoek instellen dus. Dat is eigenaardig. Héél eigenaardig, zeggen wij tegen elkaar. Want het eigenaardige is, dat er niet gevraagd wordt iets in te stu ren. Neen, instéllen. Ha. Daar zit natuurlijk iets achter. Voelt u het? Neen? Nou, wij wel, mijn buurman en ik. Wij voelen die dingen altijd meteen. Eigen aardig is dat, niet? Wij voelen als het ware het verschil tus sen instellen en insturen. Het is niettemin een originele puz zel, want bij de meeste puzzels moet men iets insturen. Wat betekent dit? Het be tekent, dat Teyler geen enkele controle heeft ogenschijn lijk natuurlijk! op de vraag oil de deelnemers aan deze puzzel inderdaad een onder zoek hébben ingesteld, of dat ze alleen maar beweren het te hebben gedaan. Daar gaat het dus niet om. Er zijn natuurlijk beginners, die onmiddellijk beginnen een onderzoek in te stellen. Zij gaan links en rechts vragen hoe die radi calen tewerk zijn gegaan bij de Bataafse revolutie. En zij snappen niet, dat ze bij de neus worden genomen. Zij snappen niet dat ze, als ze het eenmaal weten, niks behoeven in te sturen! Mijn buurman en ik zijn tot de slotsom gekomen, dat het vuiligheidje zit in dat woordje „radicalen". Dat vóel je, als puzzelaar zijnde. We hebben dagen zitten peinzen zonder iets te zeggen. De ware puzzelaar peinst al tijd zonder iets te zeggen. Want éls hij iets zegt, zeggen de bijzittenden onmiddellijk: dat had ik ook gedacht. Ook al kunnen ze niet eens denken. Wij zaten te peinzen en kwa men allebei tegelijk tot de conclusie, dat er op deze prijs vraag maar éón oplossing mo gelijk was. Die sturen we dan ook in ieder apart natuur lijk, want dan heb je meer kans als er geloot moet wor den. Zoiets leer je door de langdurige ervaring. Jammer dat ik nu niets meer mag zeggen. Neen, dat zou de aardigheid van deze originele prijsvraag bederven. Je moet, als rechtgeaard puz zelaar, nooit andermans aar digheid bederven. Nou ja, als u het niemand verder vertelt.... En als u het niet gebruikt. Er w aren toen nog geen Radicalen. R. Agteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 14