Panorama van toneel in Parijs ONZE NAMEN Pagnol, Montherlant en Jean Anouilh D ONZE PUZZEL Onze vaderen waren zeer gul met bij namen Spotternij A mst er dammers NT RUWE ITITGAVEN D Nieuwe president voor de Sovjet Kunstacademie Oorsprong van Amerika's naam in het geding FRIVOOL AANHANCSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS PIETER PIJN, Purre de Geur, de Bokkeboer, Fokkie de Kortstaart, Jan JoppieWie dat zijn? Eerzame be- woners van het schone Zandvoort. Dit zijn dan stellig de meest onschuldige van de dozijnen bijnamen, die ter plaatse te noteren zijn. Volendam kent varianten als Schemeravond, de Slin- ger en de Kluit. En Doris Rijkers had al heel wat reddingen achter de rug toen de Nieuwediepers hem nog altijd Suikersleng noemden, omdat hij zijn loopbaan als jongmaatje bij een krui denier begonnen was. BIJNAMEN zijn altijd in gebruik ge weest. Te Oss opereerden eens Toon de Soep en zijn trawanten, maar enkele Watergeuzen heetten reeds Magere Jelle, Droncken Heyntje, Mapcke Ro man en Gele Heyn. Al deze lieden zijn in goed gezelschap. Want in het historie- boek komen zelfs prominente figuren onder benamingen als Karei de Kale, Floris de Vette, Govert met de Bult, Zwarte Margriet en Lodewijk de Sta melaar voor. Deze laatste was een kleinzoon van Karei de Grote en vond j een-huidige tegenhanger in Gerrit de Stotteraar, die de kranten zo vaak aan nieuws helpt. Quadc Wouter en Jan met de Bellen waren twee vechters bazen uit het illustere Huis Egmont: de eerste belaagde de monniken van de naburige abdij en de ander „droegh immer bellekens aen syn harrenas" zo dat zyn volk hem in het strijdgewoel S herkennen kon. Leckerbeetgen heette r de ruiter-aanvoerder, die in het jaar 1600 door zijn gevecht op de Vuehter hei van zich deed spreken en Grcatc Pier werd de Friese krachtfiguur ge noemd, die een ware schrik der Hol landers was. HET BEHOEFT geen betoog, dat in bijnamen vaak een element van spot schuilt. Graaf Jan van Nassau, die de Spaanse zijde koos, anno 1631 een aan slag op Zeeland deed en in de Mossel kreek (het Slaak) verslagen werd, stond sindsdien als Jan de Mosselman bekend en na zijn mislukte expeditie naar het Muiderslot kon Diederic Sonoy zich als Dirck van Muydcn horen bespotten. De in 1672 gesneuvelde kapitein Jan Ja- cobsz van Nes heette wegens zijn niet al te fijne manieren, op de vloot Oude boer Jacp. Uiteraard werden bijnamen ook aan het uiterlijk ontleend. Cornells Jol, die ten tijde van Piet Heyn in dc Westindische wateren roem vergaarde en er een been verspeelde, werd door zijn scheepsvolk Houtebeen genoemd. Net als dc generaal K. van der Heydcn (18261900) van zijn mannen de alias Kareltje Eenoog kreeg. En Hansken metter Scramnien was de bijnaam, waarmede de burgers van 's-Hertogen- bos' h hun stadgenoot aanduidden, die l>ii de ongeregeldheden van 1566 een ru moerige rol speelde en er kennelijk niet slechts met kleerscheuren afkwam. HOE DE Amsterdammers in de acht- tiende eeuw hun medeburgers noem den, wordt onthuld in het dagboek van Jacob Bicker Raye. De enorm dikke burgemeester Gi"is van Bempden stond bekend als De Kruk omdat hij „altoos geholpen door twe knegts en met be hulp van een stevige kruk na het stat- huys geëskorteerd moest worden". Een zilversmid uit de Kalverstraat, die zich ais sergeant van de „Edl. Manhaftc Burgerij" (de schutters) een militair exnert waande, kreeg dc spotnaam Veldmaarschalk en een apotheker in de zelfde straat heette Jan Pill. De propo nent Willem Strik, die een duivcnlief- hebbcr was, hoorde zich Broeder Wit- pen noemen. Pieter Esser, die op straat citroenen ventte, stond algemeen als Pieter Uamocn bekend en de koopman Jacob Marchant heette naar de uit drukkingen. die hij gebruikte Hagel en Donder. Christiaen Krabbekop werd de straatfiguur genoemd, die zijn stad genoten vermaakte door plechtig zijn blauwe slaapmuts af te nemen en zich dan uitvoerig het hoofd te krabben. Deze bijnaam drong ook in de officiële stukken door: in het grafboek van het Sint Anthoniskcrkhof is te vinden dat op 15 december 1746 „Christiaen Krap- kop" aan de schoot der aarde werd toe vertrouwd. J. G. de Boer van der Ley ZO OMSTREEKS nieuwjaarsdag heeft Parijs de eerste helft van zijn theaterseizoen al weer achter de rug. En omdat in deze dagen iedereen toch iets van de dominee en van de boekhouder in zich voelt ontwaken, is het ons nu misschien ook wel toegestaan de voorlopige balans vast op te maken. Een balans, die dan al geen sensationele winstposten moge vertonen, maar waarvan de passiva der premières-zonder-toe- komst en der talrijke reprises-zonder-zichtbare-artistieke-nood- zaak, toch wel in evenwicht worden gehouden door een paar opmerkelijke nieuwe stukken en (over het algemeen) door het uitstekende spel, dat overal weer te bewonderen valt. In dat laatste licht beschouwd mag dan meteen de erepalm wel wor den uitgereikt aan Ingrid Bergman, die avond aan avond volle zalen trekt in het Théatre de Paris, waar ze in de Franse! hoofdrol van „Thee en sympathie" van Robert Anderson, die oorspronkelijk in het Engels voor haar geschreven werd, inderdaad een prestatie levert, waarin weinige harer kunst zusters van het witte doek haar zouden kunnen evenaren. Ingrid Bergman wordt na haar Parijse triomf in „Thee en sympathie" gecom plimenteerd door Robert Anderson, de Amerikaanse schrijver van dit stuk, dat in het vorige seizoen met Lia Dor ana in de hoofdrol door het Rotterdams Toneel in Nederland is gespeeld. EEN AANWINST, waarover we eigenlijk nauwelijks naar huis behoeven te schrijven, betreft het jongste stuk „Fabien" van Marcel Pagnol, waarmee de vermaarde volksschrijver académicien een nieuwe en mislukte worp deed naar het publieke succes. „Fabien" speelt weer in de Midi, maar om de attracties van de lokale kleur nóg eens extra te verhogen, si tueerde Pagnol de actie bovendien in de kringen der meridio nale kermisgasten. Een standfotograaf, Fabien geheten, is getrouwd met een goedmoedige dikke moeke, uitnemend vertolkt door Milly Mathis, die ge wel de Franse Aaf Bou- ber moogt noemen. Maar ondertussen laat hij de lieve meisjes, die voor hem posexen, ook wel eens in andere rollen optreden als u be grijpt dat we zo ongeveer willen zeggen. Enfin, Fabien weet zijn goedgelovige echt genote met meer geluk dan zwier om de tuin (van Eros) te leiden. De „bon mots" en nogal duidelijke toespelingen zijn daar bij natuurlijk niet van de lucht. Amusant en onderhoudend, wanneer men van dit soort (pseudo)-volkstoneel houdt, maar toch ook wel wat te veel geschreven op het effect (zonder dat het effect van de grote ,.Marius"-successen intussen ook maar bij benadering wordt bereikt). Een ander lid van de vorige roemruchte schrijversgeneratie, Henry de Montherlant, die sedert enige jaren tot de vaste leveran ciers van de Comédie Franqaise behoort, heeft eveneens een nieuw werk afgeleverd. Met „Brocéliande" schreef hij zijn eerste blijspel. Het is het verhaal van een ambte naar, die op het punt slaat gepensioneerd te worden om daarmee een leven van doffe verveling en knorrige ontevredenheid bijna af te sluiten. Een bevriende genealoog maakt hem er dan op attent, dat hij in rechte lijn moet aftsammen van de Heilige Lodewijk, waarna de brave man zich on middellijk voelt opgenomen in de slechte kring der hoogste aristocratie des lands, waarvan hij de tics, de manieren, de stijl en de spreekwijze op slag tracht over te nemen. Wanneer hij zich echter net wat in die rol heeft ingeleefd, onthult zijn vrouw hem dat de nakomelingen van de grote Franse vorst bij bosjes zouden kun nen worden geteld. De grijsaard acht zich daarop terstond weer teruggestolen in zijn vroegere en bedompte levenssfeer, waaruit hij nu nog slechts te ontvluchten weet door zichzelf een kogel door het hoofd te jagen. Montherlant heeft, getuige zijn vele com mentaren en interviews, klaarblijkkelijk meer in dit stuk willen loggen en zeggen dan er door wordt uitgedrukt. Speciaal zijn humor bereikt in „Brocéliande" toch maar bij uitzondering het niveau, dat men hier van hem verwachten mocht. De conclusie moet dan ook luiden, dat de kracht van De Montherlant gelegen blijft in de groots gemonteerde drama's met historische of religieuze achtergrond en thema's als „La Reine Morte" of „Port Royal" waax-in de enkeling in een fiere, sterke taal zijn krachten meet met de gemeenschap. WERDEN beide bovengenoemde werken door de kritiok over het algemeen zuinig ontvangen, dan heeft het laatste werk van Jean Anouilh getiteld „Bitos oü le diner des têtes" op het stuk van unanieme afwijzing ongetwijfeld de kroon gespannen. Anouilh heeft in zijn omvang rijk ouevre na de „pièces roses" en de „pie ces noires" nu een nieuwe reeks ingezet, die hij „pièces grincheuses" (grincer is tandenknarsen) heeft genoemd en die met „Ornifle" werd ingezet. Zijn Don Juan Ornifle was al een figuur die in zijn alles overheersende erotomanie weinig plaats voor een laatste restje geloof in de mensen liet, maar door deze Bitos bleek hij nog met verscheidene lengten te kunnen wor den geslagen. Een jonge aristocraat houdt in zijn kel der een diner, waarbij hij zijn gasten ver zoekt ieder een persoon uit de Franse re volutie uit te beelden. Hij zelf eigent zich de (eervolste) rol van Saint Juste toe. Een ander zal Danton spelen, weer een ander Mirabeau of Desmoulins of Marie Antoi nette, waarbij de figuur van Robespierre wordt toebedeeld aan Bitos, een oude schoolkameraad, zoon van een wasvrouw, wien zijn vrienden het nooit hebben kun nen vergeven dat hij altijd de eerste was van de klas en nog minder dat hij het nu tot subsituut-officier van Justitie van de plaatselijke rechtbank heeft gebracht. Het stuk speelt enige jaren na de bevrijding. Omdat Bitos bovendien dan nog de dood van verscheidene verraders en collabora- Jean Anouilh teurs op zijn geweten moet hebben, wil „Saint Juste" hem gelijktijdig ook voor die zonden laten boeten. De gastheer heeft daarom een complot gesmeed om nu op zijn beurt Bitos te „liquideren". Omdat de subsituut zich tijdens een collectieve drink partij als een sinister „arrivistje" ontpopt, die zich op staande voet aan het „kapitaal" verkoopt, weet hij dat lot net te ontlopen. In de drie, alweer voortreffelijk gebouw de, aktes, waaruit zijn stuk bestaat, weet Anouilh zo ongeveer alle nationale waarden van de Franse revolutie en van de Vierde Republiek in het bijzonder, waarop Frank rijk zich nog beroemen dorst, door het slijk te slepen. Sommige van zijn gif tige pijlen missen de roos allerminst. Maar is deze consequente onttakeling van dat „eeuwige Frankrijk" een schouwspel dat verheffend en noodzakelijk mag heten? De kritiek is „Bitos" met een ongekende fel heid en eensgezindheid te lijf gegaan zonder evenwel te kunnen voorkomen dat dit stuk hèt succes van dit Parijse seizoen is gewor den. Anouilh heeft zich nooit veel aan de pers gelegen laten liggen. Maar hen, die hem nu verontwaardigd verweten dat hij met deze toch wel wat al te eenzijdige en negatieve karikatuur zijn vaderland een slechte dienst bewees, heeft Anouilh een indirect antwoord gegeven door te weige ren de opvoeringsrechten van „Bitos" aan het buitenland te verkopen. Een stuk dat men daarentegen wel graag ook een buitenlandse carrière zou gunnen, is het tweede werk van de Belgische schrij ver Felicien Marceau, dat „l'Oeuf" (het ei) is geheten en nu in „l'Atelier" wordt ge speeld. Marceau voert hier een jonge man Magis ten tonele, die van nature eerst wat scheef staat in het leven omdat hij de „souplesse" mist om de nodige compromis sen te sluiten en het spel volgens de alge meen gangbare regels te kunnen spelen. Alles mislukt hem dan ook. Zijn werk, zijn carrière, zijn liefderavonturen. Maar dóór die mislukkingen begint hij tevens het maatschappelijke mechanisme te leren doorzien en aan het slot heeft zijn virtuosi teit een zodanig peil bereikt, dat hij een rivaal door de rechter tot de doodstraf weet te laten veroordelen voor een misdaad die hij zelf heeft gepleegd. Opbeurend is die strekking natuurlijk evenmin, maar door zijn persoonlijke le venservaringen ad absurdum door te voe ren kan men bij Marceau in tegenstelling met Anouilh in beginsel tenminste het uit gangspunt onderschrijven. Zijn stuk is bo vendien uiterst knap en met grote vaart ge schreven en het geeft de regisseur tal van kansen tot een mise-en-scène die fonkelt van originaliteit, levendigheid en geest. Frank Onncn Babbelen over kijken. - De uit Heem stede afkomstige televisie-omroepster Mies Bouwman, tegenwoordig mevrouw Timp- Bouwman, heeft onder de titel „Goeden avond, dames en heren!" een alleraardigst boekje geschreven over de Nederlandse televisie in haar eerste levensjaren. Het is juist zo aantrekkelijk geworden, omdat de schrijfster nergens in haar enthousiasme over het nieuwe medium - en die geest drift is er wel - op hol slaat in een opper vlakkige verheerlijking van de TV in het algemeen en de Nederlandse Televisie stichting in het bijzonder. Daarvoor is Mies Bouwman namelijk veel te nuchter, te in telligent en te geestig. Zo is dit boekje precies geworden wat het moest zijn: het verhaal van het vallen en opstaan van een jong ontspanningsmiddel door iemand die „er zelf bij was" en die zich solidair voelt met al die andere meestal jonge mensen, die, tegen veel scepticisme en ongeloof in, willen bewijzen dat er ook van dit tech nische wonder wat te maken valt waaraan de mensen pleizier kunnen beleven. "Willy van Hemert schreef er een vol maakt overbodig voorwoord bij en de uit gever - C. de Boer Jr. in Amsterdam - strooide veertig foto's tussen de tekst. SINDS het simultaan-babbelen van Wim Kan op oudejaarsavond hebben wij nog niet één spreker bij een openbare gelegen heid gehoord, die niet aan een van diens grapjes herinnerde. De voorlaatste was de heer P. J. Mijksenaar, hoofd van de afde ling pers, propaganda en vreemdelingen verkeer der gemeente Amsterdam. Hij heeft zich erover staan verbazen, dat op een pluimveetentoonstelling in de RAI, die hij moest openen, juist een haan kraaaide toen hij binnentrad (gelijk de heer Kan zich verbaasde over het feit dat een onzer omroepen er iedere morgen om acht uur een tot kraaien weet te bewegen). De ten toonstelling was georganiseerd door de ge mengde vereniging „Ornis" het „ge mengd" heeft hier geen betrekking op de leden, maar meer op de objecten van hun fokkerij en voorts de sierduivenvereni- gingen D.V.S. met „Het Westen" én „In- dië en omstreken". In appartementen van kippengaas en vers stro zat daar in de RAI een menigte duiven en doffers - of „duivin- De president van de Sovjet-Kunstacade mie, de schilder Guerassimof, is om ge zondheidsredenen op eigen verzoek van zijn functie ontheven. De schilder Johan- son is voorlopig tot zijn opvolger be noemd, aldus meldt de „Izwestia". In de afgelopen twee jaar is door de meeste schilders in de Sovjet-Unie critiek op Guerassimof geuit wegens „uiterste kort zichtigheid" en het gebruik van „lompe bestuursmethoden". Guerassimof is altijd een vurig bewonderaar van Stalin ge weest. Hij is een onverzettelijk aanhanger van het socialistische realisme en verwoed tegenstander van het impressionisme. Ook zijn opvolger, Johanson, is een trouwe aanhanger van het socialistische realisme in de kunst, doch hij is soepeler. non" zoals de fokkers zeggen - en (om in deze trant door te gaan) hanen en haninnen en konijnen en konijninnen. De laatste ca tegorie was zoals gewoonlijk nogal zwijg zaam. maar het andere gedierte maakte zo veel lawaai, dat de heer Mijksenaar inder daad alle reden had zich te verwonderen indien hij werkelijk bij het binnenkomen één haan heeft horen kraaien. Ik ben dol op pelsdieren en pluimvee, met name op de eenden, die de opwaarts strevende mens er met hun opgewekt ge kwaak steeds weer aan herinneren, dat domheid en vrolijkheid heel goed samen kunnen gaan. Een heterogeen gezelschap duiven zat zachtjes voor zich heen te koe ren. Het koerde onderdrukt en toch door dringend, zodat wij ons even in Koerdistan waanden. Er was een scherpe keuring aan de ten toonstelling voorafgegaan en de resultaten daarvan waren op aan de kooien gehechte, gele kaartjes te lezen. De fokkei's zelve wa ren natuurlijk in groten getale opgekomen om de beoordelingen te beoordelen. Wij za gen iemand verontwaardigd een eend uit een der kooien rukken - het dier keek als een kassier, die op een stoel wordt vastge bonden - en tegen een ander zeggen: „Nou. wat zèg jij nou van zo'n vent". Daarmee bedoelde hij kennelijk niet de eend, maai de keurmeester. De ander zei alleen wat over de eend. Hij keek het dier enige tijd strak aan en sprak toen hoofdschuddend: Nee Kees, dat moet je nou eens inzien: die wange ben te dun. Echt, je moet eer lijk wezen tegenover jezelf. Heus ik zeg niks van die eenden in het algemeen, maar die wange ben te dun, daar heeft-ie schoon gelijk in. Alle beoordelingen kunnen natuurlijk omstreden worden, maar ik heb er een ge zien, waar niemand iets op zal kunnen zeggen. Zij hing op een lege kooi. Achter de in te vullen diersoort stond „B. Haas" en als beoordeling was ingevuld: absent. Zo iets is in dc vrije natuur vaak een com pliment voor de paraatheid van de haas. Maar hier was geen reden tot vrees. En de hazen, die er wel waren, bleken zich niet de minste zorgen te maken. Slechts hier en daar zag een konijn af en toe wat ver wezen naar een dame, die in hetzelfde bont gekleed ging. Een Vlaamse reus van ruim zes kilo (met voldoende beenwerk, maar wat zwak in de voorpoten) at van boere- koolbladercn, terwijl een Franse hangoor (met teveel onderwol) en een Brahma- haan (met goede stelling, maar een tikje vol in dc broek) spijtig toezagen. OM BEZOEKERS te trekken, waartoe deze kostelijke verzameling dieren alléén blijkbaar niet meer in staat kan worden geacht, had men als attractie de „muizen- stad" van de heer De Man uit Schevenin- gen aan de tentoonstelling toegevoegd. Uit gaande van de geraffineerde gedachte, dat de mensen altijd in lachen uitbarsten, wan neer zij andere wezens dingen zien doen, die zijzelf gewoon zijn te doen, heeft deze man een overzichtelijk stadje geschapen, v/aarin hij wanneer dat hem goeddunkt een paar honderd muizen in loslaat: zij hur ken bijeen in de stadspoort of rennen de straten door naar het kermisterrein, waar zij een reuzenrad in beweging brengen. Hun enthousiasme voor loopraderen in het algemeen houdt ook verscheidene mo lentjes draaiende. Muizen verloochenen hun ware aard echter maar moeilijk. Want ofschoon de deuren van een kerkje wijd epen stonden zag men daardoor geen muis naar binnengaan. Wel waren er vier bezig een doorgang onder een der zijmuren te maken. Tussen de duiven door heb ik de ten toonstelling verlaten. Daardoor ben ik in staat u nog één beoordeling over te bren gen. Zij betrof een doffer van het soort Reinogen. Op het kaartje aan de kooi stond: „Het oog is niet helemaal rein". Ko Brugbier De Hamburgse auteur Oscar C. Pfaus, die een bijzondere belangstelling heeft voor de oude Amerikaanse geschiedenis, heeft tot ontsteltenis en verbazing van diverse historici verklaard, dat de naam van het gebiedsdeel Amerika niet is afgeleid van die van de Italiaans-Spaanse zeevaarder Amerigo Vespucci. De naam Amerika be stond x-eeds lang voordat de Spanjaarden voet aan Amerikaanse wal zetten, aldus Pfaus. Zij is afgeleid van die van het be roemde Incageslacht der Aymaraca's. De Duitse geograaf Martin Waldseemüller, die voor het eerst de stelling poneerde, dat de naam van Amerika was afgeleid van Amerigo Vespucci, was er geheel naast, aldus Pfaus. De Spanjaarden echter namen zijn suggestie, gedaan in zijn in 1507 ver schenen boek, dankbaar over, omdat het in de Spaanse politieke kraam te pas kwam ook maar ieder spoor van aanwezige in heemse cultuur te loochenen. De Ameri kaanse expert op het gebied der Incacul tuur, dr. Ernst Haberland, is niet door Pfaus overtuigd. „Pfaus is geheel fout in dien hij zegt dat de Aymara's Inca's waren. Inca's en Aymara's waren daarentegen juist vijanden. Toen Waldseemüller zijn boek schreef, in 1507, waren de Aymara's nog niet eens door de Spanjaarden ontdekt. Hieronder vindt u de naamkaartjes van 1 dame en 5 heren, die er wel een beetje zonderling uitzien. Als u de letters anders rangschikt, kunt u hun beroep vinden. 1. Ting Drie 2. rare Dirk Poes 3. Lutje D. Gierdes 4. Ds. P. N. Zodapint Goederik 5. Lieve Stipseleer 6. Beker Spekboer Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7.50, 5 en 2.50, dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing- in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden, Lange Nicuwstraat 427. Ondanks het feit, dat de zetter een vergissing maak te, hebben velen het raad sel van de vorige week op gelost. De prijswinnaars zijn: C. Schippers, Plata- nenstraat 47 te IJmuiden- Oost 7.50); S. H. Booi- man, Slachthuisstraat 1 B te Haarlem 5.mej. A. Bruggink, Kinderhuis- vest 25 A te Haarlem 2.50). I Bij het genoeglijk doorbla deren van mijn geliefde cou rant „mijn lijfblad is mijn alles", zoals reeds Adam en Eva zeiden viel mij het be richt op, dat op zulk een fraaie wijze hiernaast is ge reproduceerd. Ik kreeg de vreemde gewaarwording, dat ik een oude kennis ontmoette, die ik niet dadelijk kon thuis brengen. Het was niet die pontschipper, noch het gered de kind, die tot mijn kennis sen uit vergane tijden behoor den. Wat was het dan? Een soort van astraal-psychore- membraanse opwelling uit mijn diluviaal onderbewust zijn? Ik heb tenslotte ontdekt wat het was. Ik zal het u zonder ingewikkelde formules duide lijk maken. Als u oude kran ten zou doorbladeren, kranten uit alle Nederlandse windstre ken en van na de Eerste We reldoorlog, vindt u ongetwij feld daarin de oplossing. U zult dan berichten ontdekken van de soort, die ik hieronder zal citeren. Commentaar is dan wellicht overbodig gewor den. rspoort om als eigen vervaard ivoor open grenzt jig", zei hü op plaatsbewijs foto toont QTi.'ts. 'icket" vcrscltfurt. telf zei, zich niet te dat de Amerikaanse jationaal paspoort zal dat doet" er klonk „dan wordt een pre- arover ik mij alleen „Ik_heb nn al jaren in ue Schie geraakt. Een der tigjarige wielrijder hoorde hulpgeroep en zag het jonge tje in het water spartelen. Hij bedacht zich geen ogenblik, sprong gekleed te water en smaakte de voldoening de kleine te redden. Het jongetje heelt geen nadelige gevolgen van zijn onvrijwillig bad on dervonden". (1923) Schipper haalde meisje uit Spaarne Woensdag ia een vierjarig meisje ter hoogte van de Kloppersingel in Haarlem tijdens het spelen in het Spaarne gevallen. fc.cn 42-jarige pontschipper hoorde hulpge- roep en zag het meisje in het water spartelen Hij bedacht zich geen ogenblik, sprong gc- k eed te water en smaakte de voldoening de kleine te redden Het meisje heeft geen na delige gevolgen van haar onvrijwillig bad ondervonden. De Hongaarse bij de bespreki) gadering van hl vergaderzaal, ui ook woensdag rj De Amerikaa Cabot Lodge, vl aandacht aan moeten blijven Hongaren moeti gelen zijn. Zij n het mensdom vi onze hennnerin var. haar onvrijwillig bad on dervonden." (1927) Hij bedacht zich geen ogen blik, sprong gekleed te water en smaakte het genoegen, de jongedame in goede welstand op het droge te krijgen. Deze heeft geen nadelige gevolgen van haar onvrijwillig bad ondervonden". (1939). „Maandag is een vijfjarig jongetje ter hoogte van dc jachthaven tijdens het spelen „Dinsdag is een zesjarig meisje ter hoogte van paal zeven spelenderwijs in de Vliet gevallen. Een twintig jarige handelaar in koloniale waren hoorde hulpgeroep en zag het meisje in het water spartelen. Hij bedacht zich geen ogenblik, sprong gekleed te water en smaakte het ge noegen, de kleine le redden. Het meisje heeft geen nade lige noch voordelige gevolgen „Woensdag is een driejarig jongetje spelenderwijs te wa ter geraakt in de Linge, ter hoogte van boerderij „Kijk Uit". Een zestigjarige beton werker hoorde hulpgeroep en zag het kind in het water spartelen. Hij bedacht zich geen ogenblik, sprong geheel gekleed te water en smaakte het genoegen, de kleuter te redden. Deze heeft geen ge volgen van zijn onvrijwillig bad ondervonden". (1930) „Vrijdag is de drieëndertig jarige huisvrouw S. M.-v. d. V. ter hoogte van de Dirk zwagerkade door de duister nis misleid te water geraakt. Een veertigjarige luchtbe schermer hoorde hulpgeroep en zag iets in het water spar telen. Hij bedacht zich geen ogenblik, sprong gekleed te water en smaakte het genoe gen, de huismoeder te red den. Zij heeft geen nadelige gevolgen van haar onvrijwil lig bad ondervonden". (1942). Toch nog een klein commen taar. We zijn nu in 1957 en ik sou - ondanks mijn grote waar dering voor een sobere en ver trouwde manier van bericht geving - de krantenlezer zachtjes willen voorbereiden op een noodzakelijke evolutie in deze aangelegenheid. Ande re tijden, andere zeden, andere woorden. Als er - zo tegen 1970 - nog water op de wereld is waar menselijke wezens spe lenderwijs kunnen invallen, zal de krant dat op toch enigszins andere wijze mededelen. Zó bijvoorbeeld: „Zondag kind (zes jaar, twee maanden, geb. 12-2 64) in Eems (kruising weg 45 en 345 B). Karei Godefridus Koen Wal, (van der) op hulpgeroep nader bij. Geen ogenblik bedacht. Gekleed te w Smaakte het bekende genoegen. Geen ge volgen." „Donderdag is 'n achttien jarige dochter van de heer M. op de Sluisweg alhier in de Aa geraakt. Een twintig jarige kantoorbediende hoor de hulpgex-oep en zag het meisje in het water spartelen. „Zaterdag is een baby van drie maanden in een onbe waakt ogenblik spelenderwijs in een teil water gevallen. De moeder hoorde kreetjes en zag haar kind in te teil spar telen. Zij bedacht zich geen ogenblik, greep het kind en smaakte het genoegen, het te redden. Het kind heeft geen nadelige gevolgen van zijn onvrijwillig bad ondervon den". (1950). Of men treft een lijst in de ki'ant aan, onder de aandui ding: „Sp.wijs te wa.: 14; Red ders smaakten. Vier gekleed, tien ged. gekl. Geen gev. (drie bed. zich twee ogenblikken, anderen geen.) Het kan nog veel simpeler. Maar dat komt in het jaar 2000. R. Azteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 14