Japanse architectuur
ïïlet Rotnank in ïlame
Genees uzelf, zei Coué
LUCHTVERVERSING
EEN LEVENSSTIJL
Protest tegen lawaai
WAT NIET STAAT IN
DE BAEDEKER
Een typisch apparaat
HET GELOOF IN BETERSCHAP
Franse Rivièra
De Yomeimon, een van de attracties aan de Toshoguschrijn te Nikko, ziet men op de foto links boven. Daarnaast:
de met eeuwige sneeuw bedekte Fujiyama (de heilige berg van Japah) en liet gouden paviljoen te Kyoto.
IN 1954 werd een klein Japans huis in
gedeelten over de oceaan vervoerd en
weer in de tuin van het Museum voor
Moderne Kunst te New York in elkaar
gezet. De reactie van het publiek was
overweldigend, hetgeen bleek zowel uit
het enorme aantal bezoekers als uit de
invloed, welke dit huis had bij het ont
werpen en de constructie van nieuwe hui
zen in Amerika.
Waarom nu bleek zo'n traditioneel Ja
pans huis, (waarvan de stijl nota bene ge
baseerd was op een zeventiende eeuws
bouwplan) zo fascinerend te zijn voor mo-
deYne stadsbewoners? Het Amerikaanse
publiek werd getroffen door de modern
aandoende sfeer van dit huis, door de in
druk van licht en ruimte die het bood,
door de juiste afmetingen en het verstan
dig gebruik dat de bouwers ervan hadden
gemaakt van materiaal en weefsels in na
tuurlijke tinten. Doch bovenal was het een
aantrekkelijk huis, doordat men er een ge
voel van intimiteit ontwaarde: door de
wijze, waarop het een organisch verband
legde tussen het leven binnen en buitens
huis. Zelfs de meest vooruitstrevende in
genieurs moesten toegeven, dat de Japan
ners het begrip „huis" hier op een uiterst
ongewone wijze benaderden, waardoor het
van een onderdak geworden was tot een
beschutting en een gebied, waar de mense
lijke activiteit zich zo dicht mogelijk bij de
natuur, het volledigst kon ontplooien.
(Nieuwe Haagsche Courant)
In het bevolkingsbureau in Washington
bevindt zich een enorme elektrische klok,
waarop elke twaalf seconden het aantal in
woners van de Verenigde Staten met één
wordt vermeerderd. Sinds deze klok vijf
jaar geleden werd geïnstalleerd, is zij een
bijzondere attractie voor buiten- en bin
nenlandse toeristen gebleken. Het in 1926
gebouwde apparatuur is reeds vele keren
tentoongesteld, onder meer in Philadelphia,
op de wereldtentoonstelling in Chicago, in
Texas en op de wereldtentoonstelling van
New York. Iedere acht seconden gaat een
blauw lichtje branden, dat aangeeft dat een
Amerikaantje is geboren. Iedere eenentwin
tig seconden gaat een paars lichtje branden,
dat aangeeft dat een bewoner van de Ver
enigde Staten is ^overleden. Het opflitsen
van een groen lichtje, elke twee minuten,
geeft aan, dat een immigrant het land is
binnengekomen.
Het normale Japanse huis bevat ele
menten, die de bezoeker volstrekt doel
matig en hedendaags zullen aandoen.
Ieder huis bijvoorbeeld ligt op het zuiden
en is toegankelijk voor winterzon, doch
wordt beschermd tegen al te grote zomer
hitte door de precies uitgebalanceerde
„wenkbrauw"-hoek, ofwel het overhan
gende dak. De beschikbare ruimte wordt
het best aangewend, waar de meubelen
licht zijn en gemakkelijk verplaatsbaar.
In Japan heeft men dit probleem opge
lost op een wijze, die de westerlingen wel
wat al te rigoreus aandoet: men doet daar
namelijk afstand van bijna alle meubilair,
behalve een lage tafel en een stuk of wat
kisten. Het gebruik van de grappige stro-
matten (tatami's genaamd) en de gewoon
te om de schoenen bij de deur uit te
trekken, hebben de vloer gemaakt tot een
schone en prettige zitplaats. Een paar kus
sens voor overdag en een slaaprol, die
's nachts wordt uitgespreid, vormen divan
en bed. Ofschoon deze methode van rust
nemen niet voor algemeen gebruik kan
worden aanbevolen, keert toch menig be
zoeker van Japan naar huis terug met het
besluit zijn levenswijze te vereenvoudigen
en veel overbodige snuisterijen weg te
doen.
Een andere vinding, nu welhaast overal
geaccepteerd is: de muur met bergruimte,
een serie kasten achter verschuifbare pa
nelen. Alles, wat op een bepaald ogenblik
niet gebruikt wordt, blijft hierin onzicht
baar, doch gemakkelijk te bereiken. Op
deze wijze kunnen de Japanners zich be
palen tot een of twee kunstvoorwerpen,
welke in de nis van de „tokonama" voor
korte tijd worden uitgestald en daarna
weer verwisseld.
De nauw merkbare overgang welke be
staat tussen het gebied binnenshuis en dat
erbuiten, waar gewerkt wordt of gespeeld,
is uiteraard slechts volledig toe te passen
bij huizen in de buitenwijken van de stad,
of op het platteland. Doch op de een of
andere wijze wordt deze^intimiteit met de
(Van onze correspondent in
West-Duilsland)
In het enorme restaurant van het Bun-
deshaus, het parlementsgebouw in Bonn,
heerst vaak, vooral op zittingsdagen van de
Bondsdag, een geweldig lawaai. De 78-ja-
rige afgevaardigde van de Vrije Democrati
sche Partij, mevrouw dr. Lüders, die van
wege haar hoge leeftijd de eerste vergade
ring van de Bondsdag na de algemene ver
kiezingen van 1953 heeft mogen openen,
heeft heftig tegen het kabaal geprotesteerd.
Zij verklaarde niet zeer eerbiedig, dat haar
manlijke collega's tijdens hun maaltijden
„net zo hard als ganzen aan het snateren
slaan". Nu heeft men met toestellen, die de
omvang van het geluid kunnen meten, in
het parlementsrestaurant vastgesteld, dat
er soms net zoveel lawaai wordt gemaakt
als in een drukke straat in een van de
grootste steden van West-Duitslamd. De
grootste herrie maken de parlementsleden
uit Beieren. Men kan hun misbaar verge
lijken met dat van een met vol gas over de
weg schietende motorfiets, maar vlak na
die Beierse lawaaimakers komen de Duitse
journalisten. Aan hun tafel worden voort
durend de laatste nieuwtjes en de nieuwste
politieke en andere moppen verteld. Het
geluid dat zij veroorzaken evenaart het
volume van een licht motorrijwiel.
natuur zelfs door de Japanse stadsbewo
ners bereikt. Teneinde een landelijk effect
te verkrijgen bij huizen in de stad, maken
architecten gebruikt van zoveel mogelijk
„ruwe" materialen: steen, en stro, zand en
keien, gras en water. De kleuren van klei
en aarde, het oppervlak van hout en steen,
grove en gladde vezels afwisselend ge
bruikt dit alles versterkt de indruk van
een landelijke omgeving. In het hart van
de stad zal een Japanner er op staan, ten
minste iets te hebben dat hem herinnert
aan hc-t buitenleven: een miniatuur-land
schap bijvooi-beeld, of althans een schil
derachtige combinatie van bloemen, drijf
hout of gedroogde planten.
De belangrijkste bijdrage, welke de Ja
panse architectuur heeft geleverd tot de
westerse levensstijl is waarschijnlijk wel
het toepassen van deze twee factoren:
ruimte en rust. Ruimtewerking kan ge
schapen worden, zelfs in overvolle steden,
doch rust is iets, dat men zich verwerven
moet en wel in het bijzonder daar, waar
het leven het meest chaotisch is.
F.Iise C.rilli
Hierboven ziet men een voorbeeld van een modern huis. Hieronder een lucht-
foto van het tegenwoordige Tokio met het centrale station, de stad die door de
opening op 24 februari van de nieuwe luchtlijn der S.A.S. over de Pool bjjna
vierentwintig uur vliegens dichter bij Europa is gekomen.
ALLE WEGEN LEIDEN naar Rome. Goethe
ontvluchtte er „de grijze dag daarginds in
het noorden" en zocht en vond er voedsel
voor zijn Hellenistische geest en zijn
amoureuze hart. Keats ging er heen om te
sterven. Couperus stond er, getroost door
de aanblik der ruïnes, op „de eeuwen
heuvel der keizerspaleizen". Aatjes zou
er, was hij niet „auf Fiügeln des Gesan-
ges" gegaan, grif een paar zolen voor
over hebben gehad om tenminste een
maal in zijn leven oog in oog te staan met
de Vetsalinnen en Lindeman slaat zoge
zegd geen seizoen over om de Eeuwige
Stad een collectieve hulde namens Olan-
da te brengen. Ook Bomans was in Rome.
Hij was er niet alleen, hij woonde, droom
de en flaneerde er, savoureerde er zijn
spaghetti, zijn wijn en zijn impressies, be
zon er zich zonnig en zonnend op een pit
tig reisverhaal, dat al wat in Baedeker is
te vinden met Romeinse trots zou nege
ren en schreef er met gevleugelde pen
zijn „Wandelingen door „Rome" (Elsevier,
Amsterdam).
NAPELS zien en dan sterven dat is
nog maar een gering genoegen vergeleken
met het andere: in Rome wonen en er over
schrijven met een glimlach, om de lippen
geplooid door de wijsheid der eeuwen.
En is dat nu Rome? Is dat nu onder de
nooit aflatende scooterbedreiging zovele
wandelingen waard? Wis-en-bliksems is
het dat. Want het is Rome's keerzijde. Het
is óók Rome en bovendien een dankbare
schrijfstof. Het andere Rome vindt ge in
de overige hoofdstukken: dat, waar de
Paus zijn zegen geeft of in het Castel Gan-
dolfo audiëntie verleent. Dat waar Keats
aan zijn ziekte bezweek, waar de herinne
ring, verering, de liefde voortleeft voor
één, die letterlijk bezweek aan zijn smart
om het verschrikkelijke, dat hij niet kon
verhoeden: „il gueronne", de eerste wereld
oorlog, de „grote", die hij voorvoeld had
hij, „een eenvoudig man", die Guiseppe
Sarto werd gedoopt en als Paus Pius X een
plaats zou innemen onder de onsterfelijken.
En Rome is ook daar, waar o, Diony
sisch avontuur het niet meer Rome heet,
maar Mai'ino, dat eens per jaar zijn „Sagra
della Uva" viert, de „wijding van de drui
ven". Oók daar, waar naakte jongetjes in
het hartje van de oude stad de aan de
Trevi-fontein geofferde valuta weer in de
circulatie doen terugkeren en waar de
Santé Cecilia staat, gewijd aan het meisje,
dat, heilig verklaard als martelares voor
de christenleer, vereeuwigd is niet in een
beeld alleen (waarvan de schoonheid twij
felachtig genoemd kan worden), maar in
het hart der gelovigen, dat openstaat voor
W
Voor degenen, die de tunnelbouw in Velsen niet van nabij hebben gezien
eigenlijk zou elke Nederlander dit gigantische organisme éénmaal in het hart
moeten kunnen kijken steken als slanke vingers slechts deze vreemd gemodel-
leerde pijpen boven de aarde uit, twee stel aan weerskanten van het Noordzee-
kanaal: het zijn de bijna afgebouwde luchtverversers, die het ingenieuze „air-
conditioning"-systeem in de autotunnel bedienen. Men heeft langdurig gezocht
eer deze vorm werd uitgekozen en van veelkleurige geglazuurde steen op een
betonnen commandogebouw kon worden opgetrokken. Enorme schoepen zullen
straks onderin deze schoorstenen worden gemonteerd om de lucht aan en af te
zuigen. Als straks in het najaar de Velser tunnel gereed is, zullen aan weers-
kanten van het kanaal vooral deze „bosjes" schoorstenen de plaats markeren, j|
waar Nederlandse ingenieurs zonder het scheepvaartverkeer ook maar een
seconde te hoeven stilleggen, zich onder een kanaal doorgroeven.
Laat dat kunststuk maai- gerust aan Bo- het wondei-. Over dat wonder van Cecilia,
mans over, hij maakt er wat van, dach ik,
toen ik dit fraai geïllustreerde boek ter
hand nam: een Romeinse buiteling als het
moet, een Capitolijns capriool desnoods of
een Pinkelmanse Gregorovius hoe dan
ook, hij lapt 't 'm. En waarachtig: ook dit
is. Rome, ook dit is Bomans. Het is Bomans
in Rome, met een glimlach, al was deze
hem bij aankomst bijna op de kaken be
storven. Want was dit wel Rome, de Kei-
zersstad, de Paussenstad, waar zoals
over wonderen in het algemeen, weet Bo
mans dezelfde die zich roekeloos in het
avontuur stortte van een bezoek aan de
„Club der Zwijgers" wetenswaardige en
degelijk gedocumenteerde woorden te
schrijven.
Ja, wat die Zwijgersclub aangaat Bo-
mansiaanser dan deze buiteling kan geen
ander levend auteur schrijven, ook al had,
Dante dichtte „Christus burger is", en wat mij betreft, dit genootschap met even
waar Konstantijn in een droom door Petrus veel succes zijn zetel aan de Lijnbaans-
en Paulus tot Christenkeizer werd bekeerd graóht of desnoods in „Kraantjelek" kun-
de stad, evenbeeld van „het hemelse Je- non hebben. Maar wat doet het slachtoffer
ruzalem", die nu door een hagelbui, dan er toe als het gebaar schoon is? Ook het
door ganzengekwaak voor verwoesting en fier-geheven Romeinse hoofd mag zich op
ondergang werd behoed? De hemel zij z'n tijd het geneugt van een humoreske
dank: het was Rome, 's nachts althans.
Overdag fungeerde het met zijn straten,
stegen en pleinen als arena van vreemd
soortige wezens, van gemotoriseerde voet
gangers, die men in de (niet Romeinse)
wandeling scooterberijders noemt, 's Avonds
laat pas was het het Rome van de wijze
glimlach, van het Colosseum, de Pieters
kerk, de Sixtijnse Kapel, de sloppen, de
schavuiten en de dichters. Hoe trouw Rome
aan Rome bleef, hoe het, hier zus en daar
zo, in één enkele lichtval glorierijk uit de
ruïnes van zijn verleden herrees als „het"
onsterfelijke Rome dat werd de Haar
lemse peregrinus dank zij zijn oude gids
Felix Rutten gewaar. „Eén ogenblik is de
mens schoon", schreef Winckelmann, die
ook wel een en ander van Rome wist. En
zo zou men met Rutten en Bomans kunnen
zeggen: één ogenblik is Rome het „oude
Rome" van Hadrianus en Sylvester, van
Brutus en Alexander Borgia: Roma eterna,
óók voor Bomans.
Vrees, lezer, inmiddels niet, dat ge mee
gesleurd zult worden van het Museo Bar-
raco naar het Capitool, van de Tiberbrug
naar het Quirinaal. Niets daarvan. Daar is
Baedeker voor. Dit hier is Rome, gezien „a
travers d'un tempérament" zoals anderen
het niet zien. Wij, thuisblijvers, kénnen
Rome. We bezitten onze kunstboeken, onze
technisch-volmaakte foto's, onze close-ups
van de films. We hebben zogezegd het Fo
rum in huis. Niet aldus Bomans. Hij ont
dekte Rome op eigen gelegenheid. En de
Eeuwige stad lag aan zijn voeten om hem
te behagen, te beleren en te stichten.
In Boman's Rome ontmoet men voor het
eerst de uomo della fontana, de fontein
man, die zich onledig houdt met het op
vissen van vreemdelingen uit de voor de
schoonmaak drooggelegde fonteinen, welke
argeloze waaghalzen plegen te verschalken
met hun spiegelgladde wanden. Hier maakt
men van zeer nabij kennis met de sbandati,
de dakloze bedelaars, die de holen bewo
nen van het Colossum. en met signore Ma-
rini, die aan het hoofd van een leger ano
nieme weldoeners zijn fortuin en zijn ar
beidskracht offert aan de leniging van een
barre nood. Wie zich in zulk een gezel
schap wat onwennig voelt, kan het met
Bomans hogerop zoeken en zich wat ver
pozen temidden van de aartsschavuiten, de
maestro's in de hoge kunst der bliksem
snelle eigendomsverandering lieden die
men elders vulgair „zakkenrollers" noemt.
veroorloven, zonder daarmee één luttel
steentje van de catacomben te verwrikken
of verwegen. Laat dat maar aan Bomans
over. Hij lapt 't 'm.
C. J. E. Dinaux
VOLGENDE WEEK is het honderd jaar
geleden dat Emile Coué de uitvinder
van de „zelfgenezing door het woord"
in de Franse stad Troyes geboren werd.
Na een schitterende studie vestigde hij
zich op vijfentwintigjarige leeftijd als apo
theker in zijn geboortestad, maar al spoe
dig had het pillendraaien geen bekoring
meer voor hem. Al zijn belangstelling ging
uit naar de verrichtingen van artsen als
Liébault en diens volgelingen, wier won
derbaarlijke genezingen door hypnose de
sensatie van hun tijd waren. Op hun theo
rieën bouwde Coué zijn autosuggestieve
geneeswijze, die in
het begin van deze
I eeuw wereldver-
i maardheid verwierf,
maar nu volkomen
in het vergeetboek
geraakt is. Door zijn
veelvuldig contact
met medici was de
apotheker van Tro
yes ook vertrouwd
geraakt met het ver
schijnsel der inge
beelde zieken. Iede
re arts kent dit soort
patiënten: mensen,
die in feite kernge
zond zijn. maar die
desondanks rotsvast geloven, dat zij aan
een of andere ernstige kwaal lijden. Is dat
geloof sterk genoeg, dan gaat hun lichaam
tenslotte, als op bevel, werkelijk de ge
vreesde symptomen en ziekteverschijnse
len „produceren". Zo kan men zichzelf alle
denkbare vormen van lijden „aanpraten",
van onschuldige hoofdpijnen tot aan echte
organische afwijkingen toe!
Coué dacht veel na over dit fenomeen,
dat voor hem het bewijs was, dat „elke
gedachte de neiging heeft, zichzelf te ver
werkelijken". Maar als iemand zichzelf
ziek kan „denken" zo redeneerde hij
waarom zou dan het omgekeerde ook niet
mogelijk zijn? Door autosuggestie (dat is
zelfbeïnvloeding) hadden duizenden ^ich
kwalen op de hals gehaald, door autosug
gestie zouden zij die kwalen ook weer
kunnen uitbannen. Vol geestdrift begon hij
die theorie aan de praktijk te toetsen,
eerst bij enkele familieleden, later ook bij
diverse zieken in zijn kennissenkring. Hij
droeg hen op, voortdurend en intensief in
hun spoedige genezing te geloven en daar
bij steeds weer tot zichzelf te zeggen:
„Elke dag, en in ieder opzicht, gaat het mij
beter en beter!"
Het was een heel simpel recept, maar het
werkte voortreffelijk. Vele van Coué's pa
tiënten herstelden op miraculeuze wijze en
als een lopend vuurtje verspreidde zich de
mare van de nieuwe geneeswijze over
Frankrijk, vanwaar zij overwaaide naar de
overige Westeuropese landen. Binnen wei
nige jaren waren er overal ter wereld
Coué-instituten opgericht, waar dagelijks
duizenden patiënten in de geheimen van
de zelfgenezing werden ingewijd. Vooral
in Amerika maakte de methode-Coué fu
rore: „Gans de Verenigde Staten zoemen,
als een enorme bijenkorf, van de „Morgen-
gaat-het-mij-beter"-spreekkoren!" schreef
een New Yorks weekblad in de twintiger
jaren en een van de meest populaire
liedjes van die dagen was de foxtrott „I'm
getting better every day". Ook in ons land
floreerde een dergelijk instituut. Opge
richt in 1910, heeft het tot aan de tweede
wereldoorlog bestaan met als hoofdzetel
het gebouw Heystee in Amsterdam.
OOK in Haarlem is destijds veel en
ijverig „gecouéed". Over een bijeenkomst
uit die dagen berichtte Haarlems Dagblad
op 7 november 1927: „De heer B. v. d.
Meer, bekend in Haarlem door zijn cursus
sen in psycho-synthese, wa.; de leider.
Voordat de proeven begonnen zei hij, dat
iedereen met hem mee moest denken en
zeggen: „Het gaat over". De heer v. d.
Meer, die 't meer bij de hand gehad heeft,
kan deze woorden in een zeer rad tempo
uitspreken. De gemeenschappelijke oefe
ning slaagde goed. Zoo zelfs, dat eenige
jufrouwen verklaarden dat zij zich ver
licht voelden. Interessanter nog waren de
proeven aan den lijve. Een juffrouw, die
over pijn in de beenen klaagde, legde haar
voet op een stoel. De heer v.d. Meer en de
patiënten zoemden „Het gaat over". Ter
wijl streek de leider zeer licht over het
pijnlijke lichaamsdeel. Na drie minuten
„het gaat over" zeide de juffrouw dat zij
geen pijn meer had. De heer v.d. Meer
raadde haar aan, met vertrouwen den
avond tegemoet te gaan. De pijn zou nog
wel terugkeren, doch steeds minder wor
den, als de patiënte maar geloven wilde.
Vertrouwen! En niet bang zijn voor pijn.
Want pijn is als dat wilde dier, dat pas
aanvalt als het slachtoffer angst vertoont.
De heer v.d. Meer eindigde met een slot-
peroratie waarin hij in de letterlijken zin
des woords alle hoorders de beste gezond
heid commandeerde: „U zult uw eten goed
kauwen, rustig slapen en opgewekt ontwa
ken. U zult u in ieder opzicht beter dan
gisteren voelen". De aanwezigen moesten
deze speech met gesloten oogen aanhooren
en zich ontvankelijk stellen, met al hun
kracht, voor iederen zin".
NA DE twintiger jaren en vooral door
de grote vorderingen van de medische we
tenschap sindsdien is de autosuggestie
ve geneeswijze meer en meer in onbruik
geraakt. De huidige wetenschap heeft niet
veel égards meer voor de methode-Coué,
maar toch zou het onjuist zijn, deze geheel
zonder betekenis te achten. Haar voor
naamste verdienste is wel, dat zij de macht
der suggestie herontdekte, zonder welke
eigenlijk geen enkele genezing mogelijk
is. Want als een patiënt zelf niet meer ge
looft in de mogelijkheid van zijn beter
schap, dan blijken ook de beste medicij
nen vaak nutteloos. Coué sloeg de plank
alleen mis toen hij veronderstelde, dat
iedere zieke „uit eigen kracht" voldoende
suggestieve potentie kan opbrengen om het
wonder van zijn genezing te voltooien:
men moet hem daarbij met suggestie-van-
buitenaf een beetje helpen. Iedere huis
arts weet dit en verzuimt daarom nooit,
om zelfs zijn ernstigste patiënten telkens
met een bemoedigend knikje weer ietwat
„op te monteren". De „miraculeuze" gene
zingen van kwakzalvers, handopleggers en
andere wonderdoktoren berusten waar
schijnlijk goeddeels eveneens op hetzelfde
„wonder" de kracht der suggestie?
II. Croesen
De zonnige stad Nice aan de Franse Ri
vièra is verleden jaar door ruim 400.000
toeristen bezocht. Dit is acht percent meer
dan in 1955. Percentsgewijze nam het aan-
tal Spaanse toeristen het sterkst toe, na
melijk 28. Er kwamen 26 percent meer Ita
lianen, 20 percent meer Nederlanders en
14 percent Scandinaviërs.