DE KONINGSREIS ONZE NAMEN j Het verhaal van de schrijver en de spin Naamsvermeerdering groeide uit tot een mode VOOR EN OVER DE POES Over oude litteratuur A VONTUREN VAN TELEMACHUS Ionen-stralen in dienst van ruimtevaart Modeshow van de Westeuropese Unie Ontduiking F en rage NIEUWE UITGAVEN 1 „Van Hoboken Verzeichnis" voor werk van Haydn FéNELON'S „Télémaque" wordt in Frankrijk tegenwoordig voornamelijk ver plicht gelezen door scholieren en is dan iedereen ook wel bij name en vage her innering bekend, maar niet in gunstige zin. liet boek heelt het nadeel dat het naar de inhoud grotendeels een morele ver handeling over het ware koningschap Is, waar de reizen van Télémaque door ver schillende koninkrijken de aanleiding toe geven. Iedereen kan dadelijk zien dat zo iets vervelend moet zijn. Als excuus kan alleen aangevoerd worden, dat Télémaque in de praktijk inderdaad ter instructie van een koningszoon moest dienen. Fénelon aartsbisschop van Kamerijk (16511715) schreef het voor de Due de Bourgogne, kleinzoon van Lodewijk XIV. Hij was van 1689 tot 1697 gouverneur geweest van die prins en toen uit zijn functie ontzet en naar Kamerijk verwezen, omdat de ko ning, aangevuurd door Bossuet, de mach tige aartsbisschop van Meaux, zijn ideeën over de religieuze praktijk wantrouwde. Dat was het gevolg van zijn bemoeiingen met het Quietisme en meer in het bij zonder met Madame Guyon, een mystiek begaafde dame, wier oeuvre de overheid een bedreiging van de gevestigde orde van kerk en staat leek. Over het Quietisme en over de opschudding, die de zaak-Madame Guyon en het dispuut van Bossuet en Fénelon in de jaren 1690 in Frankrijk te weegbracht, is kort geleden nog een En gels boek verschenen, dat het geval goed verduidelijkt De geschiedenis is te in gewikkeld om hier opgehaald te kunnen worden, maar interessant genoeg zelfs voor een lezer die zich aan de technisch- religieuze problemen niets gelegen laat liggen, alleen al om wat zij laat zien van de intimiteit van kerkelijke en politieke orde in de Franse gouden eeuw. Fénelon, van het hof weggestuurd, be hield niettemin zijn invloed op de Due de Bourgogne, die onder zijn invloed tot aller verbazing al veranderd was van een hau taine onhandelbare knaap in een intelli gente ondernemende jongeman. Door be middeling van vrienden kreeg hij Féne- lons verdere instructies in handen. Eén daarvan nam de vorm aan van Les Aven- tures de Télémaque, in 1699 geschreven. De auteur van het bovengenoemde Engelse boek heeft een neiging tot gissingen naar de vermoedelijke loop van de historie als bepaalde kritieke gebeurtenissen uitge bleven waren en hij toont die onder meer met de veronderstelling, dat de Franse revolutie onnodig zou zijn geworden als de Due de Bourgogne niet op dertigjarige leeftijd nog vóór zijn grootvader was ge storven. Of men daarmee kan instemmen, hangt voor een deel af van de rol die men aan het individu in de historie toekent, maar men kan zich niet anders voorstellen dan dat het Frankrijk in de achttiende eeuw beter vergaan zou zijn als inplaats van Lodewijk XV diens begaafde en voor beeldig ontwikkelde vader in 1715 het ko ningschap had overgenomen. Die was im mers door Fénelon gewaarschuwd tegen de makkelijke attracties van het absolu tisme en groot gebracht met ideeën voor een humaner en minder zelfzuchtige wijze van regeren, die wel onomstotelijk roya listisch bleef, maar toch zoveel afweek van de heersende praktijk, dat Fénelon wel als een voorloper van de revolutie gezien is, wat op een bepaalde manier na tuurlijk ook aannemelijk gemaakt kan worden. TéLéMAQUE beleeft zijn avonturen ter wijl hij op zoek is naar zijn vader Odys seus, nog steeds niet van de Trojaanse oorlog teruggekeerd in Ithaca, zoals Ho merus het verteld heeft. Hij wordt bege leid door de godin Athene in de gedaante van de oude wijze Mentor, die hem advi seert en terechtwijst. Wij zien hen eerst in E iypte, dat een welvarend land is, on der het bestuur van de wijze koning Se- sostris, een lust voor het oog. Juist terwijl zij er zijn sterft echter Sesostris en dan gaat het koningschap over op zijn zoon Bocchoris, die in korte tijd alles bederft. „Niet dat het hem aan begaafdheid ont brak, want hij was even schrander als dapper, maar hij had nooit met tegenslag te kampen gehad. Zijn leermeesters had den zijn schone natuur vergiftigd met vleierij. Hij was dronken van zijn macht en zijn geluk, hij vond dat alles voor zijn onstuimige verlangens moest wijken, de minste weerstand wekte zijn toorn op". Bocchoris komt spoedig ten val in een on verantwoordelijke oorlog. Daar kon de Due de Bourgogne over nadenken. In Phoenicië vinden Télémaque en Men tor vervolgens een nog gevaarlijker ele ment op de troon, de verbitterde woeste ling Pygmalion, die alle mensen zonder uitzondering aanziet alsof zij gemaskerd zijn. Hij kent de vreugde noch de vriend schap, hij is bleek en vervallen, de zwarte zorgen getekend op zijn gerimpelde ge laat. De heerlijkste gerechten wekken zijn weerzin op. Met enige moeite kunnen zij uit dat ongelukkige land weg komen en na een korte tussenlanding op Cyprus, waar het dagelijks leven door een stui tende sensualiteit beheerst blijkt te wor den, bereiken zij Kreta, waar het beeld heel anders is. In dat uitstekende land is de troon juist vacant, doordat de koning Idomeneus de wijk heeft moeten nemen nadat hij door een onvoorzichtige belofte gedwongen is geweest zijn zoon aan Nep- tunus te offeren. Nu zullen de wijzen van het land een nieuwe koning aanwijzen en Télémaque neemt deel aan de wedstrijden die gehouden worden om de kandidaat aan te wijzen die zowel naar lichaamskracht als naar wijsheid de beste is. Met de steun van Mentor kan hij niet anders dan win nen, maar dan slaat hij het koningschap af, omdat hij daar geen tijd voor heeft. Hij stelt de Kretenzers voor: „Zoekt niet een man die de anderen heeft overwonnen in de spelen van de geest en het lichaam, maar een die zichzelf heeft overwonnen". De wijzen van Kreta stemmen daarmee in, maar zien niet dadelijk de geschikte man. Télémaque wijst hem aan onder de toe schouwers, Mentor en hij vertrekken. Al deze omzwervingen vertelt Télé maque aan de nymph Kalypso in haar grot op het eiland waar zij na een schipbreuk geland zijn. Daar wacht hem geen staat kundig profijt, maar hij leert er de troe belen van de fysieke liefde kennen, door dat Kalypso op hem, hijzelf daarentegen op de nymph Eucharis, verliefd wordt. Mentor krijgt het toch zover dat zij het eiland zonder ongelukken verlaten en zij komen dan terecht in Zuid-Italië, in Sa- lente, waar de koning Idomeneus, voor heen van Kreta, een nieuw koninkrijk heeft ingericht. Daar blijven zij veel lan ger dan in de andere landen en zij helpen er een volledige staatkundige hervorming tot stand brengen. Idomeneus heeft er zich vooral op toegelegd een indrukwekkende hoofdstad te bouwen, waaromheen het David Low in de Manchester Guardian DE AMERIKAANSE luchtmacht houdt zich ernstig bezig met onderzoekingen naar de mogelijkheid ruimteschepen aan te drijven door ionen-stralen. Binnen vijf jaar heeft colonel William O. Davis, de leider van het wetenschappelijk onderzoek verklaard, zal de luchtmacht kunnen we ten of de ionenstraal-aandrijving geschikt is voor de ruimtevaart of niet. Een ionen- straal is elektrische energie, ionen zijn elektrisch geladen atomen of moleculen. Davis verklaarde, dat de luchtmacht twee of drie overeenkomsten had gesloten om de ionenaandrijving te onderzoeken. Hij vertelde dat ook op andere gebieden de ionen-straal meer en meer gebruikt werd, onder meer voor het testen van nieuwe materialen onder hoge temperatuur. Ionen aandrijving voor ruimteschepen echter zal niet sterk genoeg zijn om het schip buiten de aantrekkingskracht van de aarde te krijgen, daarvoor blijft men behoefte ge voelen aan raketten. Aldus UP. land kwijnt. Er wordt hem uitgelegd dat hij het anders moet aanpakken. Een van de belangrijkste weldaden, die hem door Mentor en Télémaque bewezen wordt, is dat zij hem eindelijk de kracht geven om zich te ontdoen van zijn slechte raadgevers Protesilas en Timocrates en de geheel ten onrechte verbannen Philocles terug te roepen. Fénelon begeleidt deze maatrege len met enig mooi psychologisch onder richt. Idomeneus wist wel wat hij van de respectieve verdiensten van Protesilas en Philocles moest denken, maar mijn waarde Mentor, kent u de zwakheid en de problemen der vorsten niet? Wanneer zij eenmaal uitgeleverd zijn aan corruptie en gedecideerde mannen die de kunst ver staan zich onmisbaar te maken, is er voor hen geen hoop meer op vrijheid.... Ik verfoeide Protesilas en ik liet alle gezag aan hem overDoordat ik nooit de mannen had weten te kiezen die mijn za ken goed zouden behartigen, was ik tot de overtuiging gekomen dat zij ook niet bestonden en dat het fatsoen een schone hersenschim was". Als Télémaque zich later wat gelach veroorlooft over deze be kentenis van Idomeneus, wordt hij op zijn beurt terechtgewezen: daarmee toont hij alleen, zegt Mentor, dat hij zich in zijn overmoed geen voorstelling kan vormen van de manier waarop een situatie een verantwoordelijke vorst uit de hand kan lopen. De enige onderbreking van Télémaque's verblijf in het land van koning Idomeneus geeft een bezoek aan de onderwereld, waar hij in de Tartarus een haarklovende filo soof in een vreselijk licht aantreft: hij ziet zichzelf en houdt niet meer op met zichzelf te zien. Hij ziet de ijdel- heid van de menselijke waarderingen, waaraan hij in al zijn handelingen heeft willen behagenDaar vindt hij ook de slechte koningen, maar de goede ver volgens in de Elyzese velden, waar zij in een staat van ononderbroken geluk ver keren, die Fénelon op de meest bewonde renswaardige manier als inderdaad zalig weet te beschrijven. In de bovenwereld teruggekeerd, nu overtuigd dat zijn vader nog in leven moet zijn, voert Télémaque een oorlog voor de koning Idomeneus die hem nog verscheidene gelegenheden biedt om de nobele waarheid van Mentors ideeën in praktijk te brengen. Hij verlaat Italië, waarop zijn avonturen, als hij korte tijd later op het spoor van Odysseus is gekomen, een einde nemen. HOE OVERLADEN ook met wijsheden in formele dracht, dat verhaal is toch, voor wie er tenminste zijn leerplicht niet op vervuld heeft, veel minder vervelend dan men zou verwachten. Men moet er zich de Due de Bourgogne bij voorstellen, in de gedaante van Télémaque of als lezer, dan Lodewijk XIV, naar wiens bewind al de beschreven koningschappen geacht kunnen worden op de een of andere ma nier te verwijzen, tenslotte Fénelon zelf, die als Mentor verkleed is en tegelijker tijd in de beschrijvende passages zijn dro men van de Arcadische vrede en welvaart vertolkt. Het boek is een soort staatkundig relikwie, maar het zou dan toch nog al leen voor onderzoekers genietbaar zijn als niet bovendien de persoonlijkheid en de stijl van de auter er levend in waren ge bleven. Het is een vroeg produkt van de achttiende-ceuwse litteratuur, waarvan men hier de termen en de toon al in ge bruik vindt, maar nog niet verslapt door de gewoonte van een makkelijk realisme. Wat men daar alleen nog met behulp van de historische verbeelding ernstig kan op vatten, heeft hier een eigen geluid dat men zonder bemiddeling kan beluisteren. Télé maque, geleid door Mentor, dat wil zeg gen onderworpen aan Gods wil, moet niet als een romanfiguur opgevat worden. Hij bestaat geheel uit demonstratiemateriaal, maar men wordt juist geboeid door de manier waarop de demonstrator dat han teert. Michael de la Bedoyere: „The Archbishop and the Lady" (verschenen bij Collin* in Londen). DE VORIGE WEEK keken - wij In deze rubriek even over de grens en kwam de naam van Picasso ter sprake. Blijkbaar werd het de zetter te veel zo dat de waarheid enig geweld werd aan gedaan. Nu is dat niet verwonderlijk: de in Frankrijk tot roem gekomen Spanjaard ontving bij zijn geboorte de namen Pablo Diego Fransisco de Pau la Juan Nepomuceno Crispianiano de la Santissimima Trinidad Ruiz y Pi casso. Ook in Zuid-Amerika zijn derge lijke uitbundigheden niet ongewoon. Het vorig jaar ontstond er enig tumult in Rio de Janeiro, waar een beambte van de „Panair do Brasil" een passage biljet uitschreef ten name van Maria Cunha. Dat nam de luchtreizigster niet. Met haar pas in de hand eiste zij de vermelding van haar volledige naam: Maria Teresa Fransisco de Assis da Concepcao da Rocha Filomena das Ne- cessidades do Sagrado Coragao de Jesus Pereira da Cunha OM NOG EVEN bij het buitenland te blijven, de lezer is stellig met de naam van de Amerikaanse schrijfster Pearl S. Buck vertrouwd. Minder bekend zal zijn, dat deze S. de initiaal is van Sy- densticker, een Nederlandse familie naam, die door een emigrant naar de Nieuwe Wereld werd gebracht en daar in dit geval nog als voornaam voortbe- staat. Ook dit is niets ongewoons. In zijn opwinding geeft de Amerikaanse vader de jonggeborenen soms de volle dige naam van de medicus, die bij de bevalling assisteerde. Ook vindt nie mand het vreemd als een kind met voornamen als Harry Truman of Flo rence Nightingale wordt ingescheven. En deed niet onlangs in New York een advocaat van zich spreken, die de voor namen Emile Zola bleek te dragen? U ziet het, in de Verenigde Staten is men op het gebied van de naamgeving niet zo pietepeuterig als bij ons. De filmster Tallulah Rankhead ontleent haar voor naam zelfs aan een berg. HET ZAL nog wel even duren eer onze ambtenaren van de Burgerlijke Stand een kind als Sint Pietersberg in schrijven. Ook tonen zij grote arg waan als de vader een voornaam kiest, die overeenkomst met een familienaam vertoont. Want terwijl men in de Angel saksische landen de „middle name" al tijd slechts met een initiaal aangeeft, hebben wij de neiging dergelijke namen voluit te schrijven. Zou het vader Jan sen dus lukken zijn zoon de voornamen Willem KIoos te geven, dan zou deze jongeman later W. KIoos Jansen op zijn deur gaan zetten. Waarbij dan schijn baar een naamsvermeerdering was be reikt, die in strijd is met artikel 63 van ons Burgerlijk Wetboek, dat nog altijd voorschrijft: „Niemand mag zijnen ge- slagtsnaam veranderen, of eenen ande ren aan den zijnen voegen, zonder toe stemming des Konings". VOOR DE invoering van de registers van onze Burgerlijke Stand was het niet ongebruikelijk dat de tweede zoon de volledige namen van de grootvader i van moederskant als voornamen ont- ving. Ook kwam het voor dat een fami- lienaam aldus voor verdwijnen werd i behoed. Zo tekende Steven Matthijs Hurgronje 11 december 1762 in Vlissin- gen een akte „verbindende sig derhal- ven op het kragtigste van nu aff aan de Naem van Snouck Altoos en sijn S leven lang geduerende te sullen aenne- men", omdat het geslacht Snouck, waartoe zyn moeder behoorde, in man- nelijke linie uitgestorven was. In dit geval kwam de toegevoegde naam voor op te staan. Het kon ook anders: ds. Gerardus Catharinus Droogleever For- tuyn 17931877) was eer, zoon van Jan Droogleever en Wilhelmina Jacoba For- tuyn. In de vorige eeuw groeide dit koppelen van vaderlijke en moederlijke familienamen tot een ware rage uit. Men ontkomt niet aan de indruk dat dit in de hand werd gewerkt door het feit, dat de eerste samengestelde namen hier te lande werden gevoerd door edelen, die de namen van hun bezittingen aan hun geslachtsnamen toevoegden. J. G. de Boer van der Ley j AMSTERDAM, maart. Omdat de man die mij anders steevast éénmaal per weck op de biljarttafel verslaat, al enige weken verstek had laten gaan met het excuus dat hij met „Iets voor de televisie" bezig was, ben ik dan afgelopen zaterdag maar eens in die televisiestudio in Bussum gaan kij ken. Daar zou zijn opus worden opgevoerd. Over zijn werk wil ik het verder niet heb ben, daar hebben al zoveel kranten hun diepzinnige meningen over gegeven, dat mijn stem toch vergeefs zou roepen in het bos van antennes. Het is echter een belangrijke avond ge weest, want bijna had ik mijn uiterlijk in grijpend veranderd. Er waren nogal wat artistieke jongens in de studio en in de koffiekamer, die zo begrijpelijk aan de St. Vitusstraat zijn gevestigd. En wie een half uur temidden van dit soort jongens ver blijft, krijgt het haast te moeilijk met de aandrang om óók zijn haren naar voren te kammen en dat soort kleren te dragen, waarvan ik mij al jaren afvraag wie ze eigenlijk verkoopt ik zie die dingen nooit in een etalage van de gerenommeerde mo demagazijnen. Sommigen van hen vielen echter slechts met moeite in hun zelf-opge- legde rol. Toen er vóór hun optreden een voetbalwedstrijd op het scherm werd ver toont, raakten zij zo opgewonden als waren zij nog zelf (zoals tien jaar geleden) met een jongenskaartje over het hek naar de overdekte tribune geklommen. Het ver heugt mij trouwens ook iedere keer weer, als ik zie dat ook dit soort mensen geld nodig heeft om te leven. Na afloop van de voorstelling stonden allen ongeduldig te dringen voor het bureau van de nog laat werkende kassier. Iemand, die toen al helemaal geen be langstelling meer had voor wat zich in de wereld afspeelde, was een poes. Deze poes was nodig in een toneelstukje, dat vroeg op de avond werd vertoond. Nu is het vol komen begrijpelijk, dat een normale poes niet die discipline op kan brengen, die no dig is voor het acteren onder felle schijn werpers in de sfeer van een gekkenhuis, waar bezoek van de koningin wordt ver wacht. Deze poes was dus onder invloed gebracht van kalmerende middelen. Men had de "dope" echter met zulk een gulle hand toegediend, dat deze poos een zeer moedeloze poes was geworden. Hij wilde het kopje desnoods nog wel oplichten, maar het ging echt niet zo goed meer. Even later moest hij onder het gestrenge oog van de camera van een bed springen, maar een klein aanmoedigend duwtje bleek noodza kelijk. En zelfs toen viel deze kat, vanouds bekend voor veilige landingen, met een logge plomp op de grond. Hij had eigen lijk nog eens terug moeten komen in het beeld, maar de regie heeft er verder maar van afgezien. Toen de uitbetalingen aan de orde waren, sliep de poes haar diepe roes uit. Het is een wat goedkope woordspeling, maar u zult mij moeten vergeven als ik de hoop uitspreek dat zij de volgende dag geen kater heeft gehad. Laat in de avond verzamelen zich in het Bussumse café Rozeboom na iedere voor stelling alle mensen, die er die avond iets mee te maken hebben gehad. Die avond ook. Wij hebben er nog lang gezeten. Ieder een kwam iedereen vertellen hoe goed men iedereen had gevonden. En de oude, in zijn vak, vergrijsde ober zei: „Naar de televisie kijken, meneer? Oh, neen, meneer, ik zie de heren hier wel." A. S. II. „Schepping en ondergang in het Oude Oosten" is geschreven door J. Soetendorp, rabbijn van de liberaal Joodse Gemeente te Amsterdam, ingeleid door prof. dr. P. A. H. de Boer en uitgegeven door Moussault te Bussum. Het is een modern joodse visie op de bijbelse en oosterse verhalen over het ontstaan van het leven en zijn vernie tiging door de zondvloed. Men krijgt de in druk dat de schrijver bij alle litteratuur, die van christelijke zijde verschijnt en die door archeologische vondsten van de laat ste tijd bijzonder relief krijgt, een joods geluid wil laten horen. Hij plaatst vraag tekens bij geloofswaardigheden, die ortho doxe christenen als onaantastbaar aan vaarden en komt bijvoorbeeld tot de uit spraak: „Nooit heeft de zondag de sjabbath ook maar bij benadering kunnen vervan gen" alsof zijn boek slechts voor ge loofsgenoten was bestemd. Soms geeft de schrijver duidelijk blijk van zijn vrijzin nigheid in de uitlegging van bepaalde bij belgedeelten, maar over het algemeen blijft hij vrij dicht bij de orthodoxe op vattingen van het Oude Testament. On danks de strijdvaardige inslag van zijn werk, ziet hij mogelijkheden voor een ge sprek tussen Joden en christenen. Aan het boek is een korte litteratuurlijst toege voegd, waaruit zijn voorkeur blijkt voor vrijzinnig protestantse Nederlandse theo- logen. GELUKKIG is het leven rijk aan tegen stellingen, want anders zou er in de wereld geen humor bestaan. Het is als het ware een omvangrijk huwelijk, waarbij de part ners voortdurend nieuwe aanleiding tot ruzie zoeken - alleen om de daaropvolgen de vreugde der intense verzoening. Als er wel eens gebrek aan tegenstellingen dreigt te komen, meestal door een breedvoerige activiteit van de overkoepelende organisa ties van onze maatschappij, is de natuur zo vriendelijk prompt voor verstoring der krachten van het evenwicht te zorgen. Zo heb ik de afgelopen week in martelende twijfel verkeerd, niet meer wetend wan neer ik mij waar bevondIedereen om mij heen zong uit volle borst, dat het reeds april in Portugal zou zijn, hoewel de ka lender op maart stond en de barometer op augustus. Op die manier weet een mens niet meer waar hij aan toe is. De zonnestralen uit de onwaarschijnlijk blauwe hemel doordringen het hart met romantische mijmerij. Weet u wat Oscar Wilde zei, toen een pathetische dame hem op een parelmoeren avond vroeg of hij ooit zon mooie maan had gezien? Hij ant woordde: „Ach, mevrouw, dan had u de maan van vóór de oorlog moeten mee makenMen heeft zo weinig aan die romantiek! De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Dat komt omdat men zich in de stad zo landerig voelt. Proeft u de tegenstellingen? Men gaat zitten op een terras, 's winters buiten. Het is niet te geloven. Men weet zich voorjaarsmoe. Het hoofd is licht, de benen zijn zwaar. Op het trottoir, vlak voor onze ogen, voltrekt zich een doorlopende modeshow. Waar komt het toch door, dat als bij toverslag iedere vrouw in dit misplaatste jaargetijde aan bekoorlijkheid wint? Er is een beheerste, sierlijk bedwongen veerkracht in de tred. Daar gaat een meisje als een uitnodiging tot de dans voorbij. En wat doet de man? Hij zit erbij en hij kijkt ernaar. De beer! Hij zou moeten opspringen en aanraking zoeken met de beroemde vraag naar Ame rikaans recept: „Neemt u mij niet kwalijk - ik ben een vreemdeling in deze stad. Zoudt u mij kunnen zeggen waar u woont?" Maar hij mist de fut tot zelfs de elemen tairste dingen des levens. Hij vraagt niet eens, naar eeuwenoude polderlandse tradi- DE SCHRIJVER keek naar de aan stormende lente, die in hoge wolken schepen over de stad kwam gevaren en begeleid werd door de fluilstoten van een vroege merel. Als er inspiratie zou willen komen, moest dat vandaag ge beuren, nu de wereld plotseling vergat, dat er sneeuw had gelegen over het veld en bagger in de stad en zich op maakte voor een nieuwe zonnetijd. Want hij kon die inspiratie best ge bruiken met het oog op een hospita, die al enige keren met een licht verwijt in haar stem de huur over februari had willen innen, maar daar als gevolg van de halsstarigheid der uitgevers nog steeds niet in was geslaagd en nu een demonstratief glas koude melk naast hem had neergezet. De student van de kamer ernaast had het hem indertijd gezegd, herinnerde hij zich: „Kouwe melk betekent op dit hok een laatste aanmaning. Dan wordt het helemaal geen melk en daarna: betalen of ver trekken". En hij was zo dol op een glas warme melk. DE LENTE trok zich van zijn mate rialistische gedachten niets aan, maar had de ribes opgesierd met trosjes oud- rose bloesem en de oude prunus in de stadstuin veranderd in een wit boeket, dat uitdagend nog nét boven de ven sterbank uitstak. De schrijver beet op zijn vulpen en zocht naar een onder werp, dat nog nooit was afgedraaid en waar alle uitgevers ter wereld goud voor zouden willen geven. De kat van de hospita, die met de koude melk was binnengekomen, streek langs zijn benen en mauwde binnensmonds met een on dertoontje van verlangen naar melk en maart. Hij plantte nijdig zijn pantoffel in haar weke buik, zodat het dier met een schreeuw, die tenminste twee oc taven hoger lag, de kamer uitstoof, slofte mopperend achter haar aan en wierp de deur in het slot. De lente ging voort met uilstallen en trok zijn blik naar een stokkerige gera nium, die knoppen zette op een onoog lijk stukje stam, maar hij had er geen oog voor en had het ding, dat al twaalf kostgangers tot kamerflora had ge diend, met liefde achter de kat aan willen werpen. En het onderwerp, dat onderwerp, waar de uitgevers voor door hun knieën zouden gaan, bleef voor de poort van zijn gedachten ste ken. Straks kwam Liesbeth, het meisje uit de schoenenwinkel óók nog langs en dan zou de hospita met een dreigen de uithaal aankondigen „Een dèèème voor u". Of Liesbeth, het wat domme, maar wel goeie kind de daèéme was, waarover de hospita zou kunnen rod delen bij de buren. In de zonnestreep, die langs het hoek huis aan de overkant was geglipt en nu tegen het bloetjesbehang speelde, dans te een uitbundige mug. De schrijver sloeg ernaar met zijn linkerhand en tot zijn intense verbazing hield hij het in sect in de holte van zijn hand, toen hij die weer opende: het gazen vleugeltje klapte langzaam dicht over het ver bogen lijf en bewoog toen niet meer. In de tuin rumoerde een jonge hond. Zijn scherpe kef kaaste tegen de hoge huizen als een dunne schalmei en een jonge vrouw gooide een stok tegen de schutting, waar het dier heensprong om het weggeworpen ding op te halen. Het lawaai ergerde hem en het leek hem een schone kans om de geranium kwijt te raken en tegelijkertijd de hond tot zwijgen te brengen, maar daar zou zeer veel trammelant uit voortkomen en wellicht zou zélfs de koude melk dan niet meer bovengebracht worden. DE SCHRIJVER staarde in de lucht, waar de wolken verder gingen met hun doelloos, wonderlijk spel. Er trok een regen van pluisjes langs het blauw, het mens van vierhoog schudde de stofdoek uit en de schrijver had graag ook zijn raam opengeschoven teneinde in forse taal naar boven te roepen, dat hij die vuiligheid niet langs zijn raam wenste en of ze voor den drommel nooit ge hoord hadden van een politieverorde ning. Hij boog zich in een onbestemde wrok weer over het papier, dat nutteloos en zéér gestrekt voor hem lag op het groene vloeiblad, waarmee Liesbeth op zijn vorige verjaardag was komen aan dragen. „Mogen er vele romans op ont- De filosofische faculteit van de Christian Albrechtuniversiteit in Kiel heeft deze week het eredoctoraat verleend aan de Ne derlandse musicoloog Anthony van Hobo- ken wegens diens bijzondere verdienste bij het onderzoek naar de werken van Joseph Haydn. Anthony van Hoboken thans zeventig jaar, woonachtig in Ascona, heeft in de loop van dertig jaren een catalogus van de weken van Haydn samengesteld, die on geveer duizend pagina's groot is. Het eerste deel daarvan, de instrumentale werken van de componist omvattend, zal binnen komt bij een uitgever in Mainz verschij nen. Naast „Köchels Verzeichnis" voor het werk van Mozart is er nu ook een „Van Hoboken Verzeichnis" voor dat van Haydn. Aldus UP. tie: „Zou ik een endje met u magge op lopen? Ik weet niet waar u heen gaat, maar ik moet toch dezelfde kant uit". Hij lest zijn grote dorst met een kleintje pils en likt het schuim van zijn lippen. Troost u dames, wie gij zijt: in mei ont waakt de man wel uit zijn winterslaap. Hij is een gewoontedier. Hij weet niet dat het ook anders kan dan zoals het altijd is geweest. Hij zou onmiddellijk ontwaken als er ijs was om een scheve schaats te rijden of gelegenheid om als een kwajongen een sneeuwbal in uw welgevormde hals te mikken. Voor hem bent u verschijningen in zijn droom. Ga door met hem uw schoonheid voor te spiegelen. Hij zal die straks als werkelijkheid herkennen, als de dagtekening op zijn briefhoofd hem in staat stelt zijn ogen weer te geloven. Of neem een voorbeeld aan een jongere gene ratie, die het leven van tegenwoordig veel beter begrijpt dan u, die zich opzettelijk lelijk maakt, met dikke kousen en slonzige haren, met tegenstrijdige schoenen en hob bezakken als mantels. Zo heeft de man het graag. Dat brengt hem niet in de war, weet u. Hij kan rustig blijven zitten op zijn terras, door niets van streek gebracht, ge sterkt in zijn overtuiging dat de winter de tijd is om van de zomer te dromen. Ko Brugbicr slaan", had zij gezegd. De eerste moest nog komen, bedacht de schrijver zich met een lichte woede, die in hem flak kerde als een plagerig vlammetje. Hij kloof nijdig op zijn vulpen en haalde de dop eraf, schroefde de stop van de inktflcs en vulde omstandig zijn pen, hetgeen niets aan de situatie verander de, want het ding was nog boordevol. In de tuin kefte de hond steeds feller en met het geluid vermengde zich een vrolijke meisjesstem, die onnozele din gen zei: „Braaf beest van de vrouw" en „Zóek". Lijn tien gilde door de bocht bij de brug en een haastige taxi stoof met een stervende gil over de gracht. De schrij ver stond op en begon naar de deur te lopen. Hij keek naar een bruine repro- duktie uit oen stichtelijk blad, die naast de deur tegen het behang zat gespijkerd en hij vloekte luid en driftig vanwege de koude melk en de kat en het lawaai en die eeuwige wolken. TERUG bij zijn raam lag daar het papier, onberoerd en blank. Er kroop een minuscuul spinnetje over, een rood levensdruppeltje, dat op de vreselijke hoogvlate van wit zijn radeloze rondjes maakte, omdat zijn horizon plotseling zoek was geraakt. De schrijver trok zijn vulpen en stapte op het blad toe, met de achterkant van de pen boven het kriebelende spinnetje. En toen zette hij een lange, krasserige pijl naar de rech terkant van de bloknoot. De spin, ver baasd over het onverwachte en uit het niet verschijnende houvast in zijn witte eenzaamheid, rende langs de pijl en klom aan het eind dankbaar van de bloknoot af, om zich daarna via de vloei legger en het pluche tafelkleed moeizaam naar een nieuw doel te be geven, waar zeer kleine vliegjes zich wellicht zouden laten opeten. De man in de kamer staarde ver baasd naar dit succes van zijn geringe daad en keek peinzend naar de pijl op het witte papier. En hij zette zich ach ter de tafel, streek door zijn haar en keek nog eenmaal naar de kruivende wolkenstapels. Luid vonkte het gekef van de hond door de tuin en hel lachte de meisjesstem. De tram jengelde ver trouwd over de brug. En hij schreef een roman, waarom de uitgevers voch ten en de lezers in de rij stonden. Hij trouwde met Liesbeth en zij gingen in het Gooi wonen, waar zeer veel spin nen zijn. Jonathan Folkcs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16