De jeugd van Amerika wordt wat bezadigd £le faitmho-nd Yltoc Téléclubs Toverschijf ENGELMUNDUSKERK IN OUD-VELSEN H ROM FA NS BAD OP F EN BOERENERF Roetje en Sneeuwwitje waren op de zelfde dag geboren en op dezelfde dag ook gingen ze tegelijk naar het weiland toe. Maar denk niet dat die twee lam metjes vriendjes waren. O, nee. Want Roetje was een zwart schaap en Sneeuwwitje was zo wit als sneeuw. En daarom vond Sneeuwwitje, dat hij niet met Roetje kon omgaan. Hij zocht meteen andere witte lammetjes op en samen dansten en huppelden ze door het lichtgroene gras van de voorjaars wei. Roetje stond eerst met grote ogen naar ze te kijken, toen nam hij ook een sprong met vier beentjes van de grond en huppelde achter de andere witte lammetjes aan. „Ga weg", riep Sneeuwwitje, „je hoort niet bij ons". „Och laat hem maar", riepen de an dere lammetjes, maar Sneeuwwitje fluisterde zoveel lelijks in hun oor over Roetje en ze geloofden hem zó gauw, dat ze tenslotte met z'n allen Roetje naar een hoek van het weiland joegen, waar hij heel eenzaam en heel treurig bleef staan, vlak bij de sloot. „Waarom zijn ze zo" dacht hij, „waar om willen ze toch niet dat ik "met ze meespeel?" Er stonden een paar kinderen stil op de weg. „Kijk de lammetjes eens!" rie pen ze, „kijk ze eens springen!" „En wat zijn ze mooi wit", riep een ander. Deze schijf maak je van een rond stukje karton met een middellijn van ongeveer 7 centimeter. Aan beide kan ten van deze schijf schilder je, zoals op de tekening is aangegeven, de zes kleuren. Prik er twee gaatjes in en doe daar een dun toutje door. Hou het uiteinde van dit touwtje in je handen en draai de schijf flink rond. Trek aan het touwtje en laat het dan vlug weer schieten. Je zult dan zien, dat deze schijf wit wordt. 1 - RooD 3 qeec *1 O q Roert 9 w «.LAUW I 6 a "PAAR S „Waarom speelt die kleine zwarte niet mee?" vroeg de kleinste. „Zwart?" dacht Roetje, toen hij merk te dat de kinderen het over hem had den, „zwart, wat zou dat zijn?" Toen de kinderen voorbij waren, op weg naar school, liep hij voorzichtig naar de slootkant en probeerde zichzelf in het water te bekijken. „Ik móet we ten wat er aan de hand is", zei hij, „ik moet weten wat het verschil in wit en zwart is". „Zeg, wat verbeeld jij je wel?" riep opeens een slem achter hem. Roetje deed een stapje terug. Dat was Sneeuw witje die genoeg had van huppelen en dansen en nu eens kwam kijken hoe hij Roetje plagen kon. „Wat verbeeld jij je?" vroeg hij toen Roetje geen antwoord gaf, „wat deed je daar bij de slootkant?" „Och", zei Roetje verlegen, „ik wou eens zien hoe ik er uit zag". „Hoe je er uit ziet?" vroeg Sneeuw witje, „nou, dat hoef je niet aan de sloot te vragen. Dat kan ik je ook wel vertellen. Je bent het lelijkste schaapje dat er op de wereld rondloopt. Afschu welijk lelijk ben je". Roetje kreeg tranen in zijn ogen en boog zijn kopje naar de grond. Waar om zei Sneeuwwitje dat allemaal en waarom deed hij zo onaardig tegen hem? Hij kon het toch ook niet helpen! Onderlussen dacht Sneeuwwitje, dat hij nodig moest zien hoe hij er uit zag. Net als Roetje slapte hij naar de sloot kant, maar hij kon er net zo min bij als hij, want langs de sloot lag een dijkje van pikzwarte modder, die er gisteren pas was uitgebaggerd. Sneeuwwitje hield stil voor het dijkje. „Jammer", zei hij, „ik kan er nel niet bij en toch wou ik zo graag eens zien hoe mooi ik wel ben". Hij keek eens om. De andere lam metjes huppelden nog steeds in een kring rond en Roetje stond nog even treurig naar de grond te kijken. Och, hij had ze ook niet nodig. Hij kon best alleen over dat bergje heen komen. Hij nam een sprongetje en toen„Help, help", schreeuwde Sneeuwwitje, want de grond zakte onder zijn pootjes weg, of liever zijn pootjes zakten in de grond. Maar niet alleen zijn pootjes, ook zijn buik en zijn ruggetje en toen zijn kop en zijn oortjes ook. Alleen zijn neus stak er nog boven uit en hij had nog net adem genoeg om te roepen: „help! help!" De huppelende lammetjes maakten zo'n lawaai dat ze hem helemaal niet hoorden, de kinderen op de weg waren doorgelopen, alleen Roetje was vlakbij. En die hoorde het. Hij sprong op het dijkje toe en wist het ene oortje van Sneeuwwitje te pakken te krijgen. Hij trok en trok en ja, toen kreeg hij ook een pootje te pakken. En kijk, daar stond het hele Sneeuwwitje al weer op de kant. Hij was er verlegen van, maar denk nou niet dat hij opeens erg aardig deed tegen Roetje. O, nee„Dank jezei hij koeltjes en hij huppelde weg naar zijn witte vriendjes en hij besloot om maar niets te vertellen van zijn avontuur bij het modderdijkje. Maar o, wat was dat Toen hij vrolijk tussen ze insprong hielden ze opeens op met dansen en wezen naar hem. „Ga weg", zeiden ze, „Sneeuwwitje heeft je toch gezegd dat je niet bij ons mag spelen". „Maar ik bèn Sneeuwwitje!" schreeuwde Sneeuwwitje. De anderen lachten hem uit. „Jij Sneeuwwitje? Een lammetje, dat zo zwart als roet is? Ben jij Sneeuwwitje?" Sneeuwwitje keek naar zijn pootjes en plotseling stond hij te trillen van angst. Hij was helemaal geen Sneeuw witje meer. Hij was roet, roetzwart! Verschrikt holde hij weg terwijl de an deren hem van alles naschreeuwden. Net als het echte Roetje ging hij heel stil en treurig in een hoekje staan en boog zijn hoofd. Langs zijn zwarte neus rolden de tranen. „Sneeuwwitje, waarom huil je?" vroeg een stem. Daar was Roetje en hij keek Sneeuwwitje vriendelijk aan. „Niemand wil meer met me spelen", huilde Sneeuwwitje, „ik ben zo alleen en toch ben ik precies hetzelfde als zij". „Zullen wij samen gaan spelen?" vroeg Roetje, „ik heb een heleboel spel letjes bedacht toen ik straks naar jullie keek". „Wat?" vroeg Sneeuwwitje, „wil je dat? Ben je dan niet boos omdat ik je er niet bij wou hebben?" „Och welneelachte Roetje, „kom maar, we spelen krijgertje!" Ze speelden heerlijk samen. En een plezier dat ze hadden. Ze vergaten helemaal dat ze zwart waren. En de witte lammetjes die het zagen vonden het aan de andere kant van het weiland opeens niet zo leuk meer en kwamen ook mee spelen. Nergens op de wereld hadden lammetjes zo'n pret als in dat weiland. En toen het 's avonds ging re genen en Sneeuwwitje weer helemaal schoon spoelde en net zo wit was als vroeger toen maakte dat helemaal geen verschil. O, nee„wat doet die kleur er nou toe?" zei Sneeuwwitje wijs, „als je maar veel spelletjes weet. Dat is het voornaamste!" Mies Boiihnys Daar komt een vlugge merel aan. Waar komt die met zo'n vaart vandaan? Hij fluit: „Aan 't werk! Aan 't werk! Kom, roer je pootje en je vlerk!" De hele dierensehaar van 't bos Maakt een kring om hem op 't mos. WaaromWaarom?", vraagt iedereen. „Waarom aan 't werk? Waarom meteen?" Hij fluit: „de lente komt er aan. Ik heb haar 't bos zien binnengaan. Er moet een erepoort gebouwd van bomengroen en zonnegoud. Er moet een welkomstlied geleerd omdat ze hier is teruggekeerd". Meteen is iedereen aan 't werk met snavel, pootje en met vlerk. Als je de kans hebt raad 'k je aan vandaag nog naar het bos te gaan. Dan zie je wat ze doen voor haar. Maar ga heel gauw. 't Is bijna klaar. Mies Bouhuys '»oi>>30a*xxxxxxxcocxxxiocx>ax/j'. OXXXXXXXXXXKXXX»» *rxyrvxx)ooooooooooor o v> wvr oooooooooxxxxjorxx* »yvwfiooonooooooof>xm>>rfoooooooD"ooö'x>x>xAYx>oof> w Voor de microfoon IN ONZE kroniek van de vorige week beloofden we iets meer te zullen vertellen over een typisch Frans verschijnsel: de televisieclubs ten plattelande. Paul Be- noist schreef in de Cahiers d'études de radio-télévison, dat de vorming van de televisiekijkers door de Téléclub een ge heel eigenaardig Frans initiatief is, dat thans door het buitenland wordt over genomen, in Engeland, Italië en Japan met name. De gedachte is afkomstig van twee Franse onderwijzers uit de provincie en werd zowel door de Franse omroep als door de UNESCO gesteund. Thans heeft de Federatie van plaltelandsge- zinnen de televisieclubs onder haar hoede genomen en de regels voor hun werk zaamheid bepaald, opdat zij niet enkel en alleen school, zoals vaak het geval was, maar van het dorp afhangen. De werkzaamheid van de Téléclub be gint als regel, wanneer het betrokken dorp binnen het bereik van een naburige zen der is gekomen, met het opwekken van belangstelling voor de uitzendingen, waar bij nogal wat weerstanden en vooroor delen overwonnen moeten worden en de aanschaffing van een televisietoestel voor het gezamenlijk zien van één of twee pro gramma's per weck. De voorzitter en se cretaris zoeken deze programma's zorg vuldig uit. Men komt samen in dorpshui zen of scholen, soms zelfs in een oude koeienstal, welke men op basis van vrij willige bijdragen heeft verbouwd tot kijk- zaal. Hieruit volgt, dat de Téléclub het onderlinge contact en de solidariteit van een overigens tamelijk individualistische plattelandsbevolking in niet geringe mate bevordert. Geld en behuizing vormen dan ook niet de belangrijkste elementen om de televisieclub te laten functioneren. Het voornaamste is de juiste man op de voor- zittersstoel te krijgen. Nu houdt men er op het platteland niet van op te vallen, zodat bijna altijd twee figuren om de voor rang strijden: de pastoor en de onder wijzer. Niet voor niets bevatten de statu ten der televisieclubs de regel, dat ook bij de beschouwingen over de programma's elke religieuze of politieke propaganda achterwege dient te blijven. De leider van de club heeft een taak van de eerste orde. Hij immers moet meer begrip voor het TV-schouwspel wekken door middel van een korte inleiding en door het animeren van de gedachtenwisseling achteraf. En toch komt het daarbij niet eens zo zeer aan op 's mans kennis van zaken, al gemene ontwikkeling of belezenheid, maar veeleer op zijn gezonde moraal, op de rust en zekerheid van zijn reacties en zijn rede lijk inzicht. Dergelijke figuren zijn op het Franse platteland minder zeldzaam dan men zou denken, het is slechts de kunst om hen voor dit werk te bezielen. Zo krijgt de Téléclub een heel wat breder ka rakter dan dat van een collectief onlspan- ningsmiddel. Natuurlijk kan de Téléclub haar werk niet verrichten zonder dat zij daarbij in de programmakeuze door de omroep wordt gesteund. Dat wil zeggen, dat men rekening moet houden met zeden, gewoon ten en smaak van het platteland. De kij kers in de provincie schuwen de amuse mentsprogramma's weliswaar niet, maar de ontwikkelende uitzendingen houden hen veel meer bezig. Hij lacht graag, maar het oppervlakkige verveelt hem, zoals een al te overvloedig gesproken woord hem afschrikt. Naarmate het Franse televisie net steeds meer het agrarische gebied gaat bestrijken, wordt die taak van steeds gro ter gewicht. De stedelingen waren welis waar de eerste TV-kijkers, de plattelan ders vormen het gros der belangstellen den van morgen. Speciaal aanbevolen: Pianorecital door de Franse pianiste Ginette Doyen (zondag 24 maart, Hilversum I). Voor het Derde programma van de BBC (464 m) speelt woensdagavond het Concertgebouworkest onder Eduard van Beinum de Ouverture 1954 van Henk Badings en de Zevende van Bruckner. Solist in Ravel (twee han den) is Cor de Groot. Donderdagavond 28 maart vormt het oratorium „La mort Bale" (De dood te Bazel) van de Zwitser Conrad Beck het voornaamste werk van het programma van het Orchestre national onder leiding van Franz André. (Paris inter 1829 m, ook op 347 en 235 m). Wel licht biedt het beluisteren daarvan een interessant vergelijkingsmateriaal met „La danse des morts" van Honegger, die men vrijdagavond 29 maart op Hilversum II kan horen. In de vooravond van vrijdag zendt Hilversum I onder de titel „We gaan er onderdoor" een klankbeeld uit over de Velser tunnel. Tenslotte nog een verwijzing naar het concert van Nederlandse muziek op zater dagmiddag 30 maart via Hilversum I met werk van Lex van Delden, Ton de Leeuw (vioolconcert) en Jurriaan Andriessen. J. II. Bartman 23 MAART 1957 Van onze correspondent in Washington) IN EEN GEZIN, waar ik nogal eens kom, is een alleraardigste jongen, Bert genaamd. Hij is zeventien en zit in, wat men in Ne derland zou noemen, de hoogste klas van de h.b.s. Dezer dagen vroeg ik aan Berts moeder of haar zoon het gezellig had op school en of hij veel aan sport deed, veel vriendinnetjes had. „Vriendinnetjes?" zei de moeder. Sinds drie maanden heeft Bert een vast meisje en eigenlijk vind ik dat wel prettig". Het wordt meer en meer de ge woonte onder de Amerikaanse jeugd. Er is zich geleidelijk een verandering aan het voltrekken in het gedrag van de jongeren en vele boeken, die enkele jaren geleden geschreven zijn over Amerikaanse jongens en meisjes, zijn eigenlijk nu al verouderd. Europa en Amerika hebben vaak onjuiste begrippen over elkaar, omdat zowel Euro peanen als Amerikanen om zo te zeggen met verouderde foto's van elkaar in hun zak lopen. Het blijkt heel moeilijk om „bij" te blijven, als men niet in voortdurend contact is. Amerikanen, die niet veel rei zen, stellen zich de bewoners van Europa soms nog voor, zoals met name de Duitsers waren omstreeks 1910, en vele Europeanen hebben zich voorgoed een beeld van Ameri ka ingeprent, toen zij de boeken lazen van Sinclair Lewis. Beide werelddelen zijn ech ter in constante ontwikkeling en dit artikel wil niets anders zijn dan een meer „re cente foto" van een aspect van het Ameri kaanse leven. ALS OP het ogenblik de ouders die hun jeugd in een stad hebben doorgebracht hun kinderen vertellen, hoe zij vroeger uitgin gen en hun eerste liefdeservaringen opde den, dan zetten die kinderen soms een be denkelijk gezicht. Die ouders kwamen dik wijls in geen jaren toe aan een vast meisje of een vaste vriend. Zij beroemden er zich op veel „dates" (afspraakjes) te hebben en dachten er niet zo gauw aan, om een part ner voor het leven te zoeken. Het uitgaan was een plezier op zichzelf, niet in de eerste plaats een middel tot een doel, een stap naar het huwelijk. Het was vroeger heel gebruikelijk om op dansfeestjes een vriend op de schouder te kloppen. Dat betekende dat men dansen wilde met zijn gezellin en men nam het meisje dan eenvoudig over. Ook werd het niet veroordeeld, wanneer men op een feestje een afspraakje pro beerde te maken met een meisje, dat een ander daarheen had meegebracht. Maar veel kinderen van deze tijd vinden zulke manieren maar heel bedenkelijk. Hoe het dan nu gaal? Daarover heeft prof. Charles W. Cole, president van de Amherst Univer siteit, pas uitvoerig geschreven in Harper's Magazine: „Als een jongen driemaal kort achter elkaar met een bepaald meisje uit gaat, hoeft dat nog niets te betekenen, maar tussen de derde en de zesde „date" zal hij haar in het algemeen toch vragen om een vaste relatie op te zetten „To go steady" noemt men dat. Dit betekent dat als het meisje het voorstel aanneemt, dat geen van beiden meer uit zal gaan met een ander en dat zij op elkaar als partner rekenen kun nen bij alle gelegenheden die zich voor doen: bals, uitstapjes, sportevenementen, enzovoort. Men trouwt op het ogenblik heel vroeg in Amerika. De gemiddelde leeftijd voor een meisje om te trouwen is twintig jaar en vier maanden. De jongens zijn doorgaans wat ouder, maar toch niet veel. Vroeger was het zo, dat men trouwen pas verant woord vond, als de jongeman in staat was het meisje een goed bestaan te verze keren, tegenwoordig acht men dat niet meer zo belangrijk. Soms springen de ouders een paar jaar bij, soms werkt het meisje in een of andere baan, terwijl de jongen afstudeert. Als men in het algemeen zo jong trouwt, moet men ook wel heel vroeg beginnen uit te zien naar een echtgenoot. De weg naar het hu welijk is volgens de Amerikaanse con ventie verdeeld in diverse etappen: eerst besluit men dus „steady" te gaan. Daar kan men al mee beginnen als men zestien of ze ventien is. Iets verder komt men weer, wanneer men zijn vriendin de speld, het insigne, offreert van de studentenclub, waartoe men behoort. Dat kan men dus pas doen, als men van de middelbare school af is. Het aanbieden van zulk een speld be tekent zo ongeveer de afspraak om zich mettertijd te gaan verloven en deze gebeur tenis wordt soms in intieme kring ook ge vierd en beklonken. De officiële verloving, met voor het meisje doorgaans een heel kostbare ring, komt meestal enkele maan den voor het huwelijk en als men zich ver looft, weet men ook meestal al wel wanneer het huwelijk zal plaats vinden. LANG hebben velen zich in Amerika de limiet gesteld van twee kinderen, maar ook daarin is een grote verandering gekomen. Vier of vijf kinderen vinden de jongelui van thans veel plezieriger. Reeds nu heb ben de echtparen, die tien jaar geleden de universiteit hebben verlaten, evenveel kin deren als zij die vijfentwintig jaar geleden zijn afgestudeerd. Men spreekt hier wel van een vloedgolf van kinderen, die zich aan het vormen is. In 1961 zal die vloedgolf de middelbare scholen hebben bereikt en dat zal grote problemen opleveren. Er zijn namelijk lang niet genoeg scholen en lang niet genoeg leraren voor al die kinderen. Het is heel moeilijk om te verklaren, waar om zulke veranderingen in de gewoonten van een volk zich voltrekken. De feestjes van de tegenwoordige jeugd zijn, met al die vaste stellen, soms wat bezadigd gewor den. De veroveringen zijn gemaakt op een rustige manier en worden niet meer be streden. Er zijn nu eenmaal ongeveer even veel jongens als meisje op de wereld en als ieder gekoppeld is, dan zijn er geen muux-bloempjes en geen loslopende „wol ven" meer over. Voelt de tegenwoordige jeugd zich sterk aangetrokken tot een ver zekerd beslaan? Is men te bezadigd voor avontuur? Onlangs zag ik een leuze, die misschien veelzeggend was. Het leger zocht vrijwilligers en in de oproep lokte men niet met avontuur, doch met iets heel an ders: „Ga met pensioen als u zevenender tig bent!" Het sfeerrijke dorp oud-Velsen, dat de laatste tijd uitvoerige discussies gaande maakt, heeft in verleden en heden menig schilder en tekenaar tot een uitbeelding van haar bezonkenheid verleid. Ian Makkes, de jonge Santpoorter, is er ook eens heengegaan en kwam onder meer met deze schets terug: de historische Engelmunduskerk in haar lijst van hoge bomen. Mettertijd zal dit beeld gewijzigd zijn: de restauratieplannen voor dit kerk gebouw houden onder meer rekening met een muur rond de dodenakker, waardoor kerk en kerkhof hun vroegere staat meer nabij zullen komen. Een Franse boerenjongen heeft, terwijl hij aan het spelen was op het erf van zijn vaders boerderij, in de buurt van Toulouse, toevallig een volkomen gaaf gebleven ro meins bad uit de vierde of vijfde eeuw ontdekt. Het bad bleek na uitgraving van wit gepolijst marmer te zijn. Het heeft blijkens de bouw in verbinding gestaan met een ondergronds verwarmingssysteem. De lengte is ruim vijf meter, de breedte ruim tweeëneenhalve meter en de diepte ruim anderhalve meter. MONSIEUR LESOURD zei my door de telefoon, dat ik zelf maar moest ko men kijken. Ik had al veel verhalen gehoord over de intelligentie van zyn hond Rex, een Duitse herder, die al in vijftien films, met onder meer Michèle Morgan. Mell Ferrer, Daniel Gelin en Jean Marais is opgetreden. Rex heeft nu een belangrijke rol in „Les salauds vont en enfer" (Schurken gaan naar de hel), die in Parijs werd gemaakt. Marcel Lesourd woont in een land huis dertig kilometer van Parijs. Van zijn woonkamer uit kijkt hij over da len en heuvels, waarachter de Eiffel- toren oprijst. Om het huis heen ligt een grote tuin met daarin een reeks getra liede hokken. Hij hoopt daar een mena gerie onder te brengen. Zijn kennel be staat nu alleen nog uit twintig honden, waaronder de herder Rex en Chita, de filmchimpansee. Marcel Lesourd kan zich Frankrijks eerste hondendresseur noemen. Men moet nu niet onmiddellijk denken aan zwepen of zelfs pistolen. Hij heeft een zachtaardige methode om van honden goedgemanierde huisdieren te maken. Zijn systeem berust op het kweken van begrip en vertrouwen tus sen mens en dier. Hij gaat er van uit, dat vrijwel geen enkele hond van na ture vals is. Hij zegt dat valsheid als eigenschap bij honden even zelden voorkomt als een misdadig karakter bij kinderen. Niet iedere hond Iaat zich evenwel opvoeden. Ik ben benieuwd naar een paar staaltjes van zijn peda gogiek en dan voegt zich de prachtige vijfjarige Rex op een onopvallend ge baar van zijn baas by ons. Marcel Le sourd vindt het nodig Rex eerst bij mij te excuseren, omdat het voorjaar is en zelfs Rex niet doof blijft voor de stem men van de natuur. Niettemin geeft Rex een reeks verbluffende prestaties te zien. Hij klautert als een kat in een hoge boom, sprint over een hek van drie meter hoog, rapporteert een fles melk en zelfs een bord met water zon der veel te morsen. Marcel vertelt in tussen, dat Rex 's morgens de post uit de bus haalt en daarna zijn kleine witte poedel als een bezorgde nurse aan de lijn uitlaat. Rex kan ook nauwkeurig links en rechts uit elkaar houden. Als hij voor ons uitloopt slaat hij precies de richting in, die zijn baas hem met een „onhoorbaar" fluitje gebiedt. Dat fluitje heeft een toon, die voor het men selijk gehoor niet waarneembaar is, zo hoog. Dankzij die signalen is Marcel Lesourd in staat Rex bij een filmop name alle handelingen te laten uit voeren, die de regisseur verlangt zon der dat de toeschouwer later op het doek iets merkt van een leiding. Zo kan Rex bijvoorbeeld in „Les salauds vont en enfer" een even gecompliceer de als belangrijke rol spelen. Met een vinnige, maar ongevaarlijke beet in de kuit van een bandiet weet hij een aan slag op zijn baas te verijdelen. Even later wordt hij door tussenkomst van een derde met de kogel van het leven beroofd, althans volgens het verhaal. Dit is een scène, die hij helemaal moet simuleren. En hy kan het. Frank Onnen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 15