fflLOTI ST€BEn De lente neemt weer bezit van de Kennemerduinen VOOR VOGELLIEFHEBBERS EEN UITNODIGING Een eierdopje voor Pasen Waar blijven onze luistergelden Vóór Simon Vestdijk was Albert Verwey kandidaat voor de Nobelprijs STRATFORD-UPON-AVON De Paashaas was op weg naar Haar lem. Hij was vrolijk omdat de zon scheen, de blaadjes aan de bomen kwa men en overal al bloemen helemaal uit waren. Hij was ook een beetje trots en daarom stonden zijn oren recht omhoog en had hij zijn borst een beetje opgezet. Natuurlijk was hij trots. Hij wist dat de kinderen overal op hem wachten, dat niemand op de wereld zulke mooie kleurtjes kan uitvinden als hij en dat ledereen het fijn vindt om van hem een paasei te krijgen. Vrolijk en trots huppelde hij dus de kant van Haarlem op. Toen de zon on derging en de boterbloemen hun gele blaadjes dichtvouwden, bedacht hij dat hij eigenlijk best eerst een slaapje kon doen. Hij was vlakbij Haarlem, Nou, een erg kort slaapje was het niet, want toen de zon de volgende morgen prachtig rose uit bed kwam sliep de Paashaas nog. De kleine konijntjes, die hun holletje hadden vlakbij het bergje stro van de Paashaas, waren hem voor. Door hun gelach werd de Paashaas wakker. Het eerste wat hij deed was glimlachen. „Oo, wat is de wereld van daag mooi", riep hij, „de zon is er, de lucht is zo blauw als de lintjes om mijn paaseieren voor kleine kinderen en het ruikthet ruikt!" Ja, wat was het eigenlijk dat hij rook? Het was een lucht verrukkelijker dan hij ooit eerder In zijn hazenneus had opgesnoven. Zijn Snorren trilden en hij werd er duizelig van, zó diep haalde hij die geur in. Hij Zaag uit triplex vier stukjes, zoals op de tekening is aangegeven. Lijm deze delen in elkaar en lijm er dan een kurk tegen aan, die je beschildert als haze- kop. Twee oren van vilt en een paar spelden als snor en het dopje is klaar. kon er niet genoeg van krijgen. Wat was het? Rook de zon zo lekker, de blauwe lucht? Waren het bloemen? blij sprong met grote lange achterpoten het bergje stro op, waar de kleine konijn tjes op een rijtje naast elkaar zaten uit te rusten van het wilde spelletje. De Paashaas zag ze niet eens, want hij zag iets heel anders. Iets ongelooflijks. „Ik droom nog.zei hij. „U droomt niet, meneer", giebelde een klein konijnenmeisje. „Hè watvroeg de Paashaas verstrooid, want hij luisterde maar met één oor, omdat hij maar niet geloven kon, dat het allemaal echt was wat hij zag. „U droomt niet, meneer", zei een an der konijntje ook. „Maar kun je me dan misschien ver tellen", vroeg de Paashaas, „wat dit hier voor me is? Die kleuren, geel, groen, wit, paars, oranje, rood, nee, het zijn te veel kleuren om op te noemen". „Dat?" vroeg het kleine konijntje verbaasd, „weet u niet wat dat is? Dat zijn de bollenvelden. U moet wel van heel ver komen om dat niet te weten". „Jajaknikte de Paashaas, „dat kom ik ook en andere jaren neem ik altijd een andere weg. Daarom heb ik bollenvelden nog nooit gezien. Ik wist niet dat ze zó mooi waren", zei hij met een zucht. „Wat een gekke haas", fluisterden de kleine konijntjes en ze giebelden een beetje toen ze zagen dat hij heel héél lang voor zich uit bleef staren en dat zijn gezicht steeds treuriger werd. Hij merkte niet eens meer, dat de kleine konijntjes naast hem zaten en ook niet dat ze weggingen omdat er toch niets te kijken was aan die treurige stille 1 aas. De Paashaas bleef zitten, niet een uur, niet een dag, nee, drie dagen en drie nachten zat hij daar zo. Hij werd ma ger, er kwamen rimpels van het kijken rond zijn ogen en hij merkte helemaal niets meer van de kleine en de grote konijntjes, die naar hem kwamen glu ren en steeds nieuwsgieriger werden. Ja, de konijnen gingen er zelfs een ver gadering over houden. 41et oudste ko nijn vond, dat het niet ging, een fami lielid want dat was het, dat zag je aan zijn oren zo te laten zitten. De vergadering besloot, dat het oudste ko nijn naar de rare kijker zo noemden ze hem moest toegaan en moest vra gen wat hij daar deed. De Paashaas schrok toen het oudste konijn een poot je op zijn hazenrug legde en vroeg: „Wat doet u hier en wie bent u?" „Ik was de Paashaas", zei de Paas haas somber. Het oudste konijn maakte onmiddel lijk een diepe buiging zoals dat hoort voor een hoog persoon, maar meteen vroeg hij verschrikt: „Was? Zei u wès? Waarom bent u nu geen Paashaas meer?" „Och...." zuchtte hij en zijn stem trilde, „nu ik die bollenvelden heb ge zien weet ik dat mijn eierenkleurtjes en mijn gekleurde lintjes niets meer waard zijn. En wie zou er een paasei willen hebben als je die prachtige bloe men zo maar in je kamer kunt zetten? Nee, ik wil geen Paashaas meer zijn, want tegen die bloemen kan ik niet op". „Maar dat is vreselijk", fluisterde het konijn, „wat zullen de kinderen wel zeggen?" Van schrik liet hij zich van het strobergje glijden en vertelde bene den wat hij had gehoord. Ze staken de oren bij elkaar en besloten dat zij de Paashaas zouden genezen. Hoe? Toen de zon de vierde dag dat de Paashaas daar zat, opkwam, maakte de haas zonder dat hij wilde voor het eerst weer een beweging. Want hij schrok! H i schrok vreselijk! 'Zijn ogen begon nen te fonkelen van boosheid. „Wie?" riep hij, „wie heeft dat gemaakt?" Met een uitgestrekte poot wees hij op een paasei dat voor hem lag. Het was het lelijkste paasei dat je je denken kunt: het was van klei gemaakt en overal staken er strootjes er. sprietjes uit, inplaats van bloempjes zaten er een paar vuile kiezelsteentjes op en inplaats van een lintje zat er een geknakte stro- spriet omheen. Maar al leek het er niet op. het was een paasei, want met slor dige hanepoten had iemand in de natte klei gekrast: „froolike Paasse". „Wie? Wie?" bulderde de Paashaas. „Ik", zei een kalme stem naast hem en daar stond het oude konijn, „wij vonden dat u het de kinderen niet aan mocht doen en daarom hebben wij uw werk overgenomen. Wij zijn voortaan de paaskonijnen en zullen honderddui zend van deze eieren maken en aan de kinderen gaan brengen". „Geen sprake van", riep de Paashaas, „ik maak de eieren. Stel je voor, dat je hiermee aan kwam dragen op Paasmor- gen!" Hij schopte tegen het lelijke ei dat het bergje afrolde. „Maar...." zei het oude konijn, „dan mag u wel gauw beginnen want u heeft hier vier dagen zitten te verdromen..." Hij keek opzij om te zien wat de Paas haas zeggen zou. Maar die was al weg. Heel in de verte zagen de konijnen nog net het puntje van zijn staart verdwij nen. „Gelukt! Het is gelukt!" juichten de konijnen, „de Paashaas is aan het werk! De kinderen van Haarlem hoe den niet bang te zijn dat de Paashaas ^zijn tijd verdroomt". Mies Boiihuys NOGMAALS IN ONZE KRONIEK van de vorige week beschreven wij hoe de uit de radioretribu tie aan de Nederlandse omroep toevloeien de luistergelden worden verdeeld over do verscheidene omroeporganisaties. Thans zullen wij het inzonderheid hebben over het aandeel van de Nederlandse Radio Unie daarin. De N.R.U. ontvangt voor haar taak 12,5 miljoen gulden van de 29 miljoen aan luistergelden. Van die 12,5 miljoen gaat het leeuwendeel, namelijk 7,7 miljoen, naar het personeel, de musici, technici, acteurs, om het bij de in aantal belangrijkste cate gorieën te laten. De „levende" muziek is ook financieel de belangrijkste programma- post. want de 32.000 gulden, welke de Radio Unie jaarlijks aan grammofoonplaten uit geeft, zinken in het niet tegenover de sa- f larispost voor onge- Voor de veer driehonderd toonkunstenaars, de microfoon zestig mille voor mu ziekinstrumenten, de -/ 263.000 voor de aan schaffing van muziekwerken - de muziek bibliotheek telt thans meer dan negentig duizend nummers, beslaat vijftienhonderd meter plank lengte, verdeeld over twee honderdvijftig kasten - en vooral tegenover de 950.000 gulden welke aan auteursrech ten worden betaald. Het aandeel van de muziek-in-blik dient evenwel verhoogd te worden met de 233.000 gulden, welke jaar lijks nodig zijn voor het registratiemate riaal: magnetofoonbanden en opneem- apparalen. Muziek en gesproken woord van buiten de studiogebouwen vereisen een uitgaaf van 174.000 aan lijnkosten. De kosten van studio's en andere gebouwen bedragen bijna 850.000 gulden per jaar, waaraan dienen te worden toegevoegd de ruim 750.000 gulden voor de inventarissen en installaties. Wie al zoveel heeft opge bracht valt niet meer over de 316 mille per jaar, waarvoor twee miljoen luisteraars dagelijks zeven keer per dag het laatste nieuws kunnen horen, nog minder over de 213 mille aan bureaukosten - de stencil afdeling draait per dag honderdtwintig stencils met gemiddeld veertig afdrukken - en zeker niet over de 35 mille aan bedrijfs- bescherming, de 38 mille aan contributies over de organisaties waarbij men is aange sloten, waarvan de Union Européenne de Radiodiffusion de voornaamste is. Het aan tal kleine, moeilijk te rubriceren postjes is tezamen toch nog tot ruim vier ton per jaar opgelopen. In dit bestek mag niet onvermeld blijven, dat de Nederlandse Radio Unie een voor beeldig werkgeefster is. Als bewijs mag wel de ziekteregeling gelden. Elke werknemer bij de N.R.U. (die langer dan vijf jaar in dienst is) kan twee jaar ziek zijn met be houd van het volle salaris. Voor de volgen de twee jaar krijgt hij dan tweederde deel van zijn inkomen en daarna wordt hem nog eens twee jaar de helft van zijn salaris uitgekeerd. Wanneer hij dan nog niet tot werken in staat is, dan keert het perso- neelsfonds hem dertig percent van zijn jaarinkomen, vermeerderd met één percent voor elk dienstjaar, uit tot hij vijfenzestig jaar is. Zijn pensioenrechten zijn al die tijd onverkort gehandhaafd. Intussen is het ziekteverzuim bij de Nederlandse Radio Unie aanzienlijk lager dan het gemiddelde voor het Nederlandse bedrijfsleven. Alge meen wordt aangenomen, dat er een zekere verhouding bestaat tussen het ziektever zuim en de sfeer in een bedrijf, zodat ook wat dat betreft de N.R.U. geen slecht figuur slaat. De maatschappelijke werkster ont breekt natuurlijk niet. maar daarenboven heeft de N.R.U. door de stichting Omroep- woningbouw bijgedragen tot het vermin deren van een belangrijke oorzaak van per soonlijke moeilijkheden. Deze stichting liet tot nu toe 184 woningen bouwen en be middelde bij de huisvesting van 142 andere woningzoekende personeelsleden. Uiter aard is er een pensioenfonds en zijn er regelingen voor bijzondere voorzieningen, waarvan niet alleen de werknemers van de Radio Unie, maar ook de kleine staven van de afzonderlijke omroepverenigingen en ^van de Nederlandse Televisiestichting (het zusje van de N.R.U.) profiteren. Men kan er dus van overtuigd zijn, dat de maandelijkse gulden voor de luisterbij drage, zeker wat het aandeel van de N.R.U. betreft, goed besteed wordt. Speciaal aanbevolen: De volgende week kan men via de BBC drie keer werk horen van de Frans-Poolse componist Alexander Tansman, namelijk op woensdag 10 april Vier Poolse dansen (Home Service 330 en 276 m) en Sinfonia piccola (Third progr. 464 m). De eerste radio-uilvoering van het symfonische oratorium „De profeet Jesaja" heeft op vrijdag 12 april plaats in een door Rudolf Schwarz geleid concert voor het Derde programma, dat op zaterdagavond 13 april wordt herhaald. Alexander Tansman werd in 1897 in Lodz geboren, maar is sinds 1920 Frans staatsburger. Hij komt ter gelegenheid van deze concerten naar Lon- den- J. II. Bartman 8 6 APRIL 1957 HET VOORJAAR heeft al volop zijn Intrede gedaan en ook in het vogelmeer in de Kennemerduinen is dit duidelijk merk baar. In de eerste helft van maart zijn daar reeds verscheidene vogels op hun broedgebied teruggekeerd. Midden februari waren de bergeenden, die hier in de dui nen broeden, al present. De wilde eenden, die dit jaar zeer talrijk zijn, zijn druk in de weer en verscheidene zullen al hier en daar in het duin een nest met eieren heb ben. Wat de bezoekers van het meer altijd het eerst opvalt, zijn de vele meeuwen, waarvan het grootste gedeelte uit zilver meeuwen bestaat. Deze geven door hun ge luiden en verdere gedragingen te kennen, dat ook zij de lente al in het hoofd hebben. Hun vér klinkende roep: „klie-auw klie-auw" duidt daarop. Hoewel zij door gaans niet vóór mei tot broeden komen, ziet men verscheidene duintopjes al bezet door een paartje van deze blanke vogels als teken, dat zij hun toekomstige nest- plaats reeds in bezit genomen hebben. De bevolking van het duinmeer veran dert nu dagelijks en het is daarom zo boei end voor de vogelliefhebber, om dit unieke terreintje tijdens deze voorjaarstrek goed in het oog te houden. De wulpen en schol eksters, die onze duinen nu weer gaan bevolken, verschenen eind februari op de ondiepe drassige plekken en op de oevers van het meer. Verder laten vele door trekkers van allerlei soorten steltlopers, eenden en andere watervogels zich door deze duinpias verleiden om er voor kortere of langere tijd hun tocht te onderbreken. Verleden jaar bleek, dat een tiental vo gelsoorten het gebied van het duinmeer als broedplaats heeft uitverkoren. Daarvan hebben thans de kieviten als een van de eerste soorten hun territoria reeds betrok ken. Dat ze er thuis horen en geen door trekkers zijn, daarover liet hun gedrag van het begin af geen twijfel bestaan. Op 10 maart, dat is zeker een paar weken vroeger dan vorig jaar, was de kievitman van de oostelijke oever al aan het baltsen. Onder het uiten van de bekende roep voerde hij gedurig zijn mooie vluchten uit, waarbij hij buitelde dat het een lust was om te zien. Op de grond gekomen ging hij „kuiltjedraaien". Hierbij drukt de vogel da borst teg i de grond en al draaiende en met de poten krabbende ontstaat het nest kuiltje. Nu gebeurde er hierbij nog iets heel merkwaardigs. Terwijl het mannetje aan het „kuiltjedraaien" was, vertoonde hij de onderkant van zijn staart met de mooie kaneelbruine vlek. Dit is een signaal voor het wijfje. En dat deze ceremonie zijn doel niet miste was duidelijk te zien. Het wijf je, dat op enige afstand stond, naderde het mannetje. Daardoor werd hij nog meer op gewonden en toen het wijfje vlak bij hem was stond hij op en liep met eigenaardige pasjes a eg, de grote kuif overeind, een en al zelfbewustheid. Dan ging hij met grote, langzame vleugelslagen op de wieken om weer een baltsvlucht ten beste te geven. Voor dit paartje was de lente dus al be- gonnen. Door een spel van actie en reactie worden de beide vogels op elkaar afge stemd, wat nodig is om de paringshande lingen goed te laten verlopen. Er moet nog heel wat gebeuren eer het proces van de voortplanting tot een goed einde is ge bracht en de jongen vliegvlug zijn. ALS DIT GUNSTIGE weer voortduurt, zullen de vier bruingroene, gevlekte eieren weldra in het kuiltje liggen. Dan zal men daar gedurende ongeveer drie weken de wijfjeskievit ku .nen zien zitten broeden. Zij wordt af en toe door het mannetje af gelost, maar doorgaans slaat de man een eindje van het nest verwijderd op de uit- k'jk, l.oog opgericht, om bii naderend ge vaar dadolijk in het geweer te komen en ongewenst indringers van 'in broederf te verjagen. Vooral op kraaien is hij zeer fel, en dat niet ten onrechte. -ze eierrovers jaagt hij dan ook een heel eind weg, ter wijl hij soms rake klappen met de vleu gels uitdeelt. Het is goed, dat de kievit man zo waakzaam en agressief is, want het nest ligt open en bloot op het vlakke terrein. De kievit is helemaal niet gesteld op hoog gras, waartussen hij het nest zou kunnen verbergen. Hij kiest altijd een ter rein, waarvan de vegetatie kort blijft, het geen in verband staat met dè wijze van voedselzoeken. Hij leeft voornamelijk van wormen en insecten, die in de bodem zit- Dame Peggy Ashcroft, een van de voor aanstaande Britse toneelspeelsters van de ze tijd, zal de rol van Rosalinde vertolken in de door Glen Byam Shaw geregisseerde vertoning van „As You Like It", waarmee het 98ste Shakespeare-seizoen in Stratford- upon-Avon op 2 april zal worden geopend. Dit stuk zal ook worden vertoond op de Royal Matinee, die door koningin Eliza beth en prins Philip, de hertog van Edin burgh, zal worden bijgewoond tijdens hun bezoek aan Stratford in juni. Peggy Ash croft keert naar het Shakespeare Memorial Theatre terug na in Londen grote succes sen te hebben behaald in „The Chalk Gar den" en „The Good Woman of Setzuan". In 1950 en 1953 trad zij in het Shakespeare Memorial Theatre op en leidde tezamen met Sir John Gielgud het beroemde Me morial Theatre Company waarmee zij een tournee op het vasteland maakte. ten en af en toe aan de oppervlakte komen. Deze prooidieren neemt hij met de ogen waar. Een voedselzoekende kievit of een andere plevierachtige ziet men dan ook steeds even stil staan, turen, met enige vlugge pasjes vooruitschieten en pikken, en weer dribbelen. In lang gras zou dit niet kunnen. DE OEVERS van het duinmeer met hun schaarse en zeer laag blijvende begroeiing zijn daarom ook voor een tweetal andere plevieren een geschikt biotoop. Het zijn de bonlbekplevier en de kleine plevier. Beide zijn veel kleiner dan de kievit, hebben een brede zwarte streep dwars over de witte borst en lijken veel op elkaar. Met enige moeite zijn ze wel van elkaar te onder scheiden als men weet, dat de bontbek onranje poten heeft en de kleine plevier bleek-vleeskleurige poten. Een veelal praktischer veldkenmerk ter onderschei ding is de witte streep over de vleugels van het bontbekje, welke bij Ie kleine ple vier ontbreekt. Deze is -Mer alleen in de vlucht te zien. Ook hun geluiden zijn ver schillend en daarom is het prettig, dat nu nog alleen het bontbekje aanwezig is. Wij kunnen eerst nog eens zijn roep in ons opnemen, voordat aanstonds de wat latei- komende kleine plevier verschijnt. DE BONTBEKPLEVIERTJES zijn in de eerste dagen van maart aangekomen. Plot seling zaten er twee op de zandplaat tussen de meeuwen. Ze waren toen nog niet erg levendig, maar na korte tijd, toen hun aan tal tot zes was aangegroeid, was aan hun gedrag al gauw te merken, dat zij de broedvogels van het meer waren. Herhaal delijk kon men zien, hoe de een de ander achtervolgde in een snelle vlucht kris kras over dfe hele vlakte van het meer. Het is een genot, dit uitbundige gedrag van de vogels gade te slaan en te luisteren naar alle voorjaarsgeluiden. Wij zien verlan gend uit naar de andere gevleugelde bewo ners van het duinmeer, die in de komende weken te verwachten zijn. F. Bloem Mies Boiihuys Toktok, zei 't witte kippetje, tok tok, al weer een ei. Ziezo, ik heb mijn plicht gedaan, nu neem 'k een uurtje vrij. Het kippetje ging wandelen, maar ze bleef plotsling staan. Wie liep daar op de grote weg Daar kwam de Paashaas aan. De Paashaas zei: dag kippetje, dag Paashaas, zei de kip, ik zie: u bent al weer op pad, maar o, wat kijkt u sip! O, kippetje, 't is vreselijk, ik kom een ei te kort en denk je dat eens even in nu 't zo gauw Pasen wordt. Toktok, lachte het kippetje, gaat u eens mee met mij. Ze bracht hem naar de boerenschuur en daar kreeg hij dat ei. Bedankt! Bedankt! Hij danste weg, hij zong: wat een geluk! Tot ziens, riep 't witte kippetje en dans mijn ei niet stuk. In een door mij op verschillende plaatsen gehouden, maar slechts gedeeltelijk ge drukte lezing, aldus schrijft ons mevrouio Mea N ijland-Ver weg, maak ik melding van een feit, dat niet algemeen bekend gewor den is. Hel betreft de voordracht van Al- bert Verwerj als kandidaat van Nederland voor de Nobelprijs voor letterkunde. In een door professor P. N. van Eyck in het Engels gesteld stuk hebben de hoogleraren van de Nederlandse rijksuniversiteiten eind januari 1937 deze voordracht inge diend bij de Zweedse Academie xwor We- tenschappen, nadat dr. Martha Muussesen de uitgeefster van Verwey's dicht werk zich beijverd hadden de daar aanwezige verza meling van diens werk te completeren. Er was toen namelijk al veel, in origineel en vertaling aanwezig. Het onverwacht, ontijdig overlijden van Verwey op 8 maart 1937 heeft de kans, dat «en Nederlandse auteur de Nobelprijs voor letterkunde zou wegdragen - en wat Ver- wey betrof, had het ook de vredesprijs kunnen zijn! - voor lange tijd van de baan geschoven. Een verschijning van zo univer sele en bovennationale betekenis als Ver- foey heeft Nederland sindsdien niet opge leverd. Totdat „Rembrandt en de Engelen" van Slmon Vestdijk verscheen. Vestdijk, dich ter, essayist, romanschrijver, was altijd de veelzijdigste en verbeeldingrijkste van ae tijdens de oorlog bezweken litteraire generatie. In zijn na de oorlog gepubli ceerde poëzie - „Mnemosyne in de bergen" en „Gestelse Liederen" toonde hij wat hij als dichter ivaard ivas. Als knap roman schrijver en belangrijk essayist was hij, lang voor de oorlog, in Nederland en het buitenland erkend. Maar pas in Rem brandt en de Engelen" - twaalf verzen en een acrostichon, door Bert Bakker en zijn vrouw van afbeeldingen van werk van de meester en commentaar daarbij, voorzien - geeft hij de volle maat van zijn dichterlijk (en menselijk) kunnen, knoopt aan bij een bij uitnemendheid Nederlandse traditie en bereikt een grootheid van zien en zeggen, die. hem tot de aangewezen figuur maken om. Nederland dichterlijk in het buiten land te vertegenwoordigen. Bovendien zijn vele van zijn romans in andere talen vertaald. Zou het niet doen lijk zijn, alle of enkele van zijn „Rem- brandt"-verzen in het Engels of Duits over te brengen? Alleen het laatste vers van de bundel (het Acrostichon) is in opdracht van de regering geschreven. Het is moge lijk, dat het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen reeds plannen heeft met deze verzen. Het is mij er alleen om te doen degenen die bevoegd zijn de voordracht voor de Nobelprijs in Nederland op te maken, erop te wijzen, dat Vestdijk hierbij Verwey zou opvolgen. Ook van Verwey uit gezien, die zelf zoveel verzen en proza aan Rembrandt gewijd heeft en die op Vestdijks ontwik keling als dichter niet zonder invloed ge bleven is, meen ik, dat deze keus gebillijkt kan worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 15