fflLOTI ST€BEn
De lente neemt weer bezit
van de Kennemerduinen
VOOR VOGELLIEFHEBBERS
EEN UITNODIGING
Een eierdopje
voor Pasen
Waar blijven onze
luistergelden
Vóór Simon Vestdijk was Albert Verwey
kandidaat voor de Nobelprijs
STRATFORD-UPON-AVON
De Paashaas was op weg naar Haar
lem. Hij was vrolijk omdat de zon
scheen, de blaadjes aan de bomen kwa
men en overal al bloemen helemaal uit
waren. Hij was ook een beetje trots en
daarom stonden zijn oren recht omhoog
en had hij zijn borst een beetje opgezet.
Natuurlijk was hij trots. Hij wist dat de
kinderen overal op hem wachten, dat
niemand op de wereld zulke mooie
kleurtjes kan uitvinden als hij en dat
ledereen het fijn vindt om van hem een
paasei te krijgen.
Vrolijk en trots huppelde hij dus de
kant van Haarlem op. Toen de zon on
derging en de boterbloemen hun gele
blaadjes dichtvouwden, bedacht hij dat
hij eigenlijk best eerst een slaapje kon
doen. Hij was vlakbij Haarlem,
Nou, een erg kort slaapje was het niet,
want toen de zon de volgende morgen
prachtig rose uit bed kwam sliep de
Paashaas nog. De kleine konijntjes, die
hun holletje hadden vlakbij het bergje
stro van de Paashaas, waren hem voor.
Door hun gelach werd de Paashaas
wakker. Het eerste wat hij deed was
glimlachen. „Oo, wat is de wereld van
daag mooi", riep hij, „de zon is er, de
lucht is zo blauw als de lintjes om mijn
paaseieren voor kleine kinderen en het
ruikthet ruikt!" Ja, wat was het
eigenlijk dat hij rook? Het was een
lucht verrukkelijker dan hij ooit eerder
In zijn hazenneus had opgesnoven. Zijn
Snorren trilden en hij werd er duizelig
van, zó diep haalde hij die geur in. Hij
Zaag uit triplex vier stukjes, zoals
op de tekening is aangegeven. Lijm deze
delen in elkaar en lijm er dan een kurk
tegen aan, die je beschildert als haze-
kop. Twee oren van vilt en een paar
spelden als snor en het dopje is klaar.
kon er niet genoeg van krijgen. Wat
was het? Rook de zon zo lekker, de
blauwe lucht? Waren het bloemen? blij
sprong met grote lange achterpoten het
bergje stro op, waar de kleine konijn
tjes op een rijtje naast elkaar zaten uit
te rusten van het wilde spelletje. De
Paashaas zag ze niet eens, want hij zag
iets heel anders. Iets ongelooflijks.
„Ik droom nog.zei hij.
„U droomt niet, meneer", giebelde een
klein konijnenmeisje.
„Hè watvroeg de Paashaas
verstrooid, want hij luisterde maar met
één oor, omdat hij maar niet geloven
kon, dat het allemaal echt was wat hij
zag.
„U droomt niet, meneer", zei een an
der konijntje ook.
„Maar kun je me dan misschien ver
tellen", vroeg de Paashaas, „wat dit
hier voor me is? Die kleuren, geel,
groen, wit, paars, oranje, rood, nee, het
zijn te veel kleuren om op te noemen".
„Dat?" vroeg het kleine konijntje
verbaasd, „weet u niet wat dat is? Dat
zijn de bollenvelden. U moet wel van
heel ver komen om dat niet te weten".
„Jajaknikte de Paashaas, „dat
kom ik ook en andere jaren neem ik
altijd een andere weg. Daarom heb ik
bollenvelden nog nooit gezien. Ik wist
niet dat ze zó mooi waren", zei hij met
een zucht.
„Wat een gekke haas", fluisterden de
kleine konijntjes en ze giebelden een
beetje toen ze zagen dat hij heel héél
lang voor zich uit bleef staren en dat
zijn gezicht steeds treuriger werd. Hij
merkte niet eens meer, dat de kleine
konijntjes naast hem zaten en ook niet
dat ze weggingen omdat er toch niets te
kijken was aan die treurige stille 1 aas.
De Paashaas bleef zitten, niet een uur,
niet een dag, nee, drie dagen en drie
nachten zat hij daar zo. Hij werd ma
ger, er kwamen rimpels van het kijken
rond zijn ogen en hij merkte helemaal
niets meer van de kleine en de grote
konijntjes, die naar hem kwamen glu
ren en steeds nieuwsgieriger werden.
Ja, de konijnen gingen er zelfs een ver
gadering over houden. 41et oudste ko
nijn vond, dat het niet ging, een fami
lielid want dat was het, dat zag je
aan zijn oren zo te laten zitten. De
vergadering besloot, dat het oudste ko
nijn naar de rare kijker zo noemden
ze hem moest toegaan en moest vra
gen wat hij daar deed. De Paashaas
schrok toen het oudste konijn een poot
je op zijn hazenrug legde en vroeg:
„Wat doet u hier en wie bent u?"
„Ik was de Paashaas", zei de Paas
haas somber.
Het oudste konijn maakte onmiddel
lijk een diepe buiging zoals dat hoort
voor een hoog persoon, maar meteen
vroeg hij verschrikt: „Was? Zei u wès?
Waarom bent u nu geen Paashaas
meer?"
„Och...." zuchtte hij en zijn stem
trilde, „nu ik die bollenvelden heb ge
zien weet ik dat mijn eierenkleurtjes
en mijn gekleurde lintjes niets meer
waard zijn. En wie zou er een paasei
willen hebben als je die prachtige bloe
men zo maar in je kamer kunt zetten?
Nee, ik wil geen Paashaas meer zijn,
want tegen die bloemen kan ik niet op".
„Maar dat is vreselijk", fluisterde het
konijn, „wat zullen de kinderen wel
zeggen?" Van schrik liet hij zich van
het strobergje glijden en vertelde bene
den wat hij had gehoord. Ze staken de
oren bij elkaar en besloten dat zij de
Paashaas zouden genezen. Hoe?
Toen de zon de vierde dag dat de
Paashaas daar zat, opkwam, maakte de
haas zonder dat hij wilde voor het eerst
weer een beweging. Want hij schrok!
H i schrok vreselijk! 'Zijn ogen begon
nen te fonkelen van boosheid. „Wie?"
riep hij, „wie heeft dat gemaakt?"
Met een uitgestrekte poot wees hij op
een paasei dat voor hem lag. Het was
het lelijkste paasei dat je je denken
kunt: het was van klei gemaakt en
overal staken er strootjes er. sprietjes
uit, inplaats van bloempjes zaten er een
paar vuile kiezelsteentjes op en inplaats
van een lintje zat er een geknakte stro-
spriet omheen. Maar al leek het er niet
op. het was een paasei, want met slor
dige hanepoten had iemand in de natte
klei gekrast: „froolike Paasse".
„Wie? Wie?" bulderde de Paashaas.
„Ik", zei een kalme stem naast hem
en daar stond het oude konijn, „wij
vonden dat u het de kinderen niet aan
mocht doen en daarom hebben wij uw
werk overgenomen. Wij zijn voortaan
de paaskonijnen en zullen honderddui
zend van deze eieren maken en aan de
kinderen gaan brengen".
„Geen sprake van", riep de Paashaas,
„ik maak de eieren. Stel je voor, dat je
hiermee aan kwam dragen op Paasmor-
gen!" Hij schopte tegen het lelijke ei
dat het bergje afrolde.
„Maar...." zei het oude konijn, „dan
mag u wel gauw beginnen want u heeft
hier vier dagen zitten te verdromen..."
Hij keek opzij om te zien wat de Paas
haas zeggen zou. Maar die was al weg.
Heel in de verte zagen de konijnen nog
net het puntje van zijn staart verdwij
nen. „Gelukt! Het is gelukt!" juichten
de konijnen, „de Paashaas is aan het
werk! De kinderen van Haarlem hoe
den niet bang te zijn dat de Paashaas
^zijn tijd verdroomt".
Mies Boiihuys
NOGMAALS
IN ONZE KRONIEK van de vorige week
beschreven wij hoe de uit de radioretribu
tie aan de Nederlandse omroep toevloeien
de luistergelden worden verdeeld over do
verscheidene omroeporganisaties. Thans
zullen wij het inzonderheid hebben over
het aandeel van de Nederlandse Radio
Unie daarin. De N.R.U. ontvangt voor haar
taak 12,5 miljoen gulden van de 29 miljoen
aan luistergelden. Van die 12,5 miljoen gaat
het leeuwendeel, namelijk 7,7 miljoen, naar
het personeel, de musici, technici, acteurs,
om het bij de in aantal belangrijkste cate
gorieën te laten. De „levende" muziek is
ook financieel de belangrijkste programma-
post. want de 32.000 gulden, welke de Radio
Unie jaarlijks aan grammofoonplaten uit
geeft, zinken in het
niet tegenover de sa- f
larispost voor onge- Voor de
veer driehonderd
toonkunstenaars, de microfoon
zestig mille voor mu
ziekinstrumenten, de -/
263.000 voor de aan
schaffing van muziekwerken - de muziek
bibliotheek telt thans meer dan negentig
duizend nummers, beslaat vijftienhonderd
meter plank lengte, verdeeld over twee
honderdvijftig kasten - en vooral tegenover
de 950.000 gulden welke aan auteursrech
ten worden betaald. Het aandeel van de
muziek-in-blik dient evenwel verhoogd te
worden met de 233.000 gulden, welke jaar
lijks nodig zijn voor het registratiemate
riaal: magnetofoonbanden en opneem-
apparalen. Muziek en gesproken woord
van buiten de studiogebouwen vereisen een
uitgaaf van 174.000 aan lijnkosten. De
kosten van studio's en andere gebouwen
bedragen bijna 850.000 gulden per jaar,
waaraan dienen te worden toegevoegd de
ruim 750.000 gulden voor de inventarissen
en installaties. Wie al zoveel heeft opge
bracht valt niet meer over de 316 mille per
jaar, waarvoor twee miljoen luisteraars
dagelijks zeven keer per dag het laatste
nieuws kunnen horen, nog minder over de
213 mille aan bureaukosten - de stencil
afdeling draait per dag honderdtwintig
stencils met gemiddeld veertig afdrukken -
en zeker niet over de 35 mille aan bedrijfs-
bescherming, de 38 mille aan contributies
over de organisaties waarbij men is aange
sloten, waarvan de Union Européenne de
Radiodiffusion de voornaamste is. Het aan
tal kleine, moeilijk te rubriceren postjes is
tezamen toch nog tot ruim vier ton per
jaar opgelopen.
In dit bestek mag niet onvermeld blijven,
dat de Nederlandse Radio Unie een voor
beeldig werkgeefster is. Als bewijs mag wel
de ziekteregeling gelden. Elke werknemer
bij de N.R.U. (die langer dan vijf jaar in
dienst is) kan twee jaar ziek zijn met be
houd van het volle salaris. Voor de volgen
de twee jaar krijgt hij dan tweederde deel
van zijn inkomen en daarna wordt hem
nog eens twee jaar de helft van zijn salaris
uitgekeerd. Wanneer hij dan nog niet tot
werken in staat is, dan keert het perso-
neelsfonds hem dertig percent van zijn
jaarinkomen, vermeerderd met één percent
voor elk dienstjaar, uit tot hij vijfenzestig
jaar is. Zijn pensioenrechten zijn al die tijd
onverkort gehandhaafd. Intussen is het
ziekteverzuim bij de Nederlandse Radio
Unie aanzienlijk lager dan het gemiddelde
voor het Nederlandse bedrijfsleven. Alge
meen wordt aangenomen, dat er een zekere
verhouding bestaat tussen het ziektever
zuim en de sfeer in een bedrijf, zodat ook
wat dat betreft de N.R.U. geen slecht figuur
slaat. De maatschappelijke werkster ont
breekt natuurlijk niet. maar daarenboven
heeft de N.R.U. door de stichting Omroep-
woningbouw bijgedragen tot het vermin
deren van een belangrijke oorzaak van per
soonlijke moeilijkheden. Deze stichting liet
tot nu toe 184 woningen bouwen en be
middelde bij de huisvesting van 142 andere
woningzoekende personeelsleden. Uiter
aard is er een pensioenfonds en zijn er
regelingen voor bijzondere voorzieningen,
waarvan niet alleen de werknemers van de
Radio Unie, maar ook de kleine staven van
de afzonderlijke omroepverenigingen en
^van de Nederlandse Televisiestichting (het
zusje van de N.R.U.) profiteren.
Men kan er dus van overtuigd zijn, dat
de maandelijkse gulden voor de luisterbij
drage, zeker wat het aandeel van de N.R.U.
betreft, goed besteed wordt.
Speciaal aanbevolen: De volgende week
kan men via de BBC drie keer werk horen
van de Frans-Poolse componist Alexander
Tansman, namelijk op woensdag 10 april
Vier Poolse dansen (Home Service 330 en
276 m) en Sinfonia piccola (Third progr. 464
m). De eerste radio-uilvoering van het
symfonische oratorium „De profeet Jesaja"
heeft op vrijdag 12 april plaats in een door
Rudolf Schwarz geleid concert voor het
Derde programma, dat op zaterdagavond 13
april wordt herhaald. Alexander Tansman
werd in 1897 in Lodz geboren, maar is
sinds 1920 Frans staatsburger. Hij komt ter
gelegenheid van deze concerten naar Lon-
den- J. II. Bartman 8
6 APRIL 1957
HET VOORJAAR heeft al volop zijn
Intrede gedaan en ook in het vogelmeer in
de Kennemerduinen is dit duidelijk merk
baar. In de eerste helft van maart zijn
daar reeds verscheidene vogels op hun
broedgebied teruggekeerd. Midden februari
waren de bergeenden, die hier in de dui
nen broeden, al present. De wilde eenden,
die dit jaar zeer talrijk zijn, zijn druk in
de weer en verscheidene zullen al hier en
daar in het duin een nest met eieren heb
ben. Wat de bezoekers van het meer altijd
het eerst opvalt, zijn de vele meeuwen,
waarvan het grootste gedeelte uit zilver
meeuwen bestaat. Deze geven door hun ge
luiden en verdere gedragingen te kennen,
dat ook zij de lente al in het hoofd hebben.
Hun vér klinkende roep: „klie-auw
klie-auw" duidt daarop. Hoewel zij door
gaans niet vóór mei tot broeden komen,
ziet men verscheidene duintopjes al bezet
door een paartje van deze blanke vogels
als teken, dat zij hun toekomstige nest-
plaats reeds in bezit genomen hebben.
De bevolking van het duinmeer veran
dert nu dagelijks en het is daarom zo boei
end voor de vogelliefhebber, om dit unieke
terreintje tijdens deze voorjaarstrek goed
in het oog te houden. De wulpen en schol
eksters, die onze duinen nu weer gaan
bevolken, verschenen eind februari op de
ondiepe drassige plekken en op de oevers
van het meer. Verder laten vele door
trekkers van allerlei soorten steltlopers,
eenden en andere watervogels zich door
deze duinpias verleiden om er voor kortere
of langere tijd hun tocht te onderbreken.
Verleden jaar bleek, dat een tiental vo
gelsoorten het gebied van het duinmeer
als broedplaats heeft uitverkoren. Daarvan
hebben thans de kieviten als een van de
eerste soorten hun territoria reeds betrok
ken. Dat ze er thuis horen en geen door
trekkers zijn, daarover liet hun gedrag
van het begin af geen twijfel bestaan. Op
10 maart, dat is zeker een paar weken
vroeger dan vorig jaar, was de kievitman
van de oostelijke oever al aan het baltsen.
Onder het uiten van de bekende roep
voerde hij gedurig zijn mooie vluchten uit,
waarbij hij buitelde dat het een lust was
om te zien. Op de grond gekomen ging hij
„kuiltjedraaien". Hierbij drukt de vogel da
borst teg i de grond en al draaiende en
met de poten krabbende ontstaat het nest
kuiltje. Nu gebeurde er hierbij nog iets
heel merkwaardigs. Terwijl het mannetje
aan het „kuiltjedraaien" was, vertoonde hij
de onderkant van zijn staart met de mooie
kaneelbruine vlek. Dit is een signaal voor
het wijfje. En dat deze ceremonie zijn doel
niet miste was duidelijk te zien. Het wijf
je, dat op enige afstand stond, naderde het
mannetje. Daardoor werd hij nog meer op
gewonden en toen het wijfje vlak bij hem
was stond hij op en liep met eigenaardige
pasjes a eg, de grote kuif overeind, een en
al zelfbewustheid. Dan ging hij met grote,
langzame vleugelslagen op de wieken om
weer een baltsvlucht ten beste te geven.
Voor dit paartje was de lente dus al be-
gonnen. Door een spel van actie en reactie
worden de beide vogels op elkaar afge
stemd, wat nodig is om de paringshande
lingen goed te laten verlopen. Er moet nog
heel wat gebeuren eer het proces van de
voortplanting tot een goed einde is ge
bracht en de jongen vliegvlug zijn.
ALS DIT GUNSTIGE weer voortduurt,
zullen de vier bruingroene, gevlekte eieren
weldra in het kuiltje liggen. Dan zal men
daar gedurende ongeveer drie weken de
wijfjeskievit ku .nen zien zitten broeden.
Zij wordt af en toe door het mannetje af
gelost, maar doorgaans slaat de man een
eindje van het nest verwijderd op de uit-
k'jk, l.oog opgericht, om bii naderend ge
vaar dadolijk in het geweer te komen en
ongewenst indringers van 'in broederf te
verjagen. Vooral op kraaien is hij zeer fel,
en dat niet ten onrechte. -ze eierrovers
jaagt hij dan ook een heel eind weg, ter
wijl hij soms rake klappen met de vleu
gels uitdeelt. Het is goed, dat de kievit
man zo waakzaam en agressief is, want
het nest ligt open en bloot op het vlakke
terrein. De kievit is helemaal niet gesteld
op hoog gras, waartussen hij het nest zou
kunnen verbergen. Hij kiest altijd een ter
rein, waarvan de vegetatie kort blijft, het
geen in verband staat met dè wijze van
voedselzoeken. Hij leeft voornamelijk van
wormen en insecten, die in de bodem zit-
Dame Peggy Ashcroft, een van de voor
aanstaande Britse toneelspeelsters van de
ze tijd, zal de rol van Rosalinde vertolken
in de door Glen Byam Shaw geregisseerde
vertoning van „As You Like It", waarmee
het 98ste Shakespeare-seizoen in Stratford-
upon-Avon op 2 april zal worden geopend.
Dit stuk zal ook worden vertoond op de
Royal Matinee, die door koningin Eliza
beth en prins Philip, de hertog van Edin
burgh, zal worden bijgewoond tijdens hun
bezoek aan Stratford in juni. Peggy Ash
croft keert naar het Shakespeare Memorial
Theatre terug na in Londen grote succes
sen te hebben behaald in „The Chalk Gar
den" en „The Good Woman of Setzuan".
In 1950 en 1953 trad zij in het Shakespeare
Memorial Theatre op en leidde tezamen
met Sir John Gielgud het beroemde Me
morial Theatre Company waarmee zij een
tournee op het vasteland maakte.
ten en af en toe aan de oppervlakte komen.
Deze prooidieren neemt hij met de ogen
waar. Een voedselzoekende kievit of een
andere plevierachtige ziet men dan ook
steeds even stil staan, turen, met enige
vlugge pasjes vooruitschieten en pikken,
en weer dribbelen. In lang gras zou dit
niet kunnen.
DE OEVERS van het duinmeer met hun
schaarse en zeer laag blijvende begroeiing
zijn daarom ook voor een tweetal andere
plevieren een geschikt biotoop. Het zijn de
bonlbekplevier en de kleine plevier. Beide
zijn veel kleiner dan de kievit, hebben een
brede zwarte streep dwars over de witte
borst en lijken veel op elkaar. Met enige
moeite zijn ze wel van elkaar te onder
scheiden als men weet, dat de bontbek
onranje poten heeft en de kleine plevier
bleek-vleeskleurige poten. Een veelal
praktischer veldkenmerk ter onderschei
ding is de witte streep over de vleugels
van het bontbekje, welke bij Ie kleine ple
vier ontbreekt. Deze is -Mer alleen in de
vlucht te zien. Ook hun geluiden zijn ver
schillend en daarom is het prettig, dat nu
nog alleen het bontbekje aanwezig is. Wij
kunnen eerst nog eens zijn roep in ons
opnemen, voordat aanstonds de wat latei-
komende kleine plevier verschijnt.
DE BONTBEKPLEVIERTJES zijn in de
eerste dagen van maart aangekomen. Plot
seling zaten er twee op de zandplaat tussen
de meeuwen. Ze waren toen nog niet erg
levendig, maar na korte tijd, toen hun aan
tal tot zes was aangegroeid, was aan hun
gedrag al gauw te merken, dat zij de
broedvogels van het meer waren. Herhaal
delijk kon men zien, hoe de een de ander
achtervolgde in een snelle vlucht kris kras
over dfe hele vlakte van het meer. Het is
een genot, dit uitbundige gedrag van de
vogels gade te slaan en te luisteren naar
alle voorjaarsgeluiden. Wij zien verlan
gend uit naar de andere gevleugelde bewo
ners van het duinmeer, die in de komende
weken te verwachten zijn.
F. Bloem
Mies Boiihuys
Toktok, zei 't witte kippetje,
tok tok, al weer een ei.
Ziezo, ik heb mijn plicht gedaan,
nu neem 'k een uurtje vrij.
Het kippetje ging wandelen,
maar ze bleef plotsling staan.
Wie liep daar op de grote weg
Daar kwam de Paashaas aan.
De Paashaas zei: dag kippetje,
dag Paashaas, zei de kip,
ik zie: u bent al weer op pad,
maar o, wat kijkt u sip!
O, kippetje, 't is vreselijk,
ik kom een ei te kort
en denk je dat eens even in
nu 't zo gauw Pasen wordt.
Toktok, lachte het kippetje,
gaat u eens mee met mij.
Ze bracht hem naar de boerenschuur
en daar kreeg hij dat ei.
Bedankt! Bedankt! Hij danste weg,
hij zong: wat een geluk!
Tot ziens, riep 't witte kippetje
en dans mijn ei niet stuk.
In een door mij op verschillende plaatsen
gehouden, maar slechts gedeeltelijk ge
drukte lezing, aldus schrijft ons mevrouio
Mea N ijland-Ver weg, maak ik melding van
een feit, dat niet algemeen bekend gewor
den is. Hel betreft de voordracht van Al-
bert Verwerj als kandidaat van Nederland
voor de Nobelprijs voor letterkunde. In
een door professor P. N. van Eyck in het
Engels gesteld stuk hebben de hoogleraren
van de Nederlandse rijksuniversiteiten
eind januari 1937 deze voordracht inge
diend bij de Zweedse Academie xwor We-
tenschappen, nadat dr. Martha Muussesen
de uitgeefster van Verwey's dicht werk zich
beijverd hadden de daar aanwezige verza
meling van diens werk te completeren. Er
was toen namelijk al veel, in origineel en
vertaling aanwezig.
Het onverwacht, ontijdig overlijden van
Verwey op 8 maart 1937 heeft de kans, dat
«en Nederlandse auteur de Nobelprijs voor
letterkunde zou wegdragen - en wat Ver-
wey betrof, had het ook de vredesprijs
kunnen zijn! - voor lange tijd van de baan
geschoven. Een verschijning van zo univer
sele en bovennationale betekenis als Ver-
foey heeft Nederland sindsdien niet opge
leverd.
Totdat „Rembrandt en de Engelen" van
Slmon Vestdijk verscheen. Vestdijk, dich
ter, essayist, romanschrijver, was altijd
de veelzijdigste en verbeeldingrijkste van
ae tijdens de oorlog bezweken litteraire
generatie. In zijn na de oorlog gepubli
ceerde poëzie - „Mnemosyne in de bergen"
en „Gestelse Liederen" toonde hij wat hij
als dichter ivaard ivas. Als knap roman
schrijver en belangrijk essayist was hij,
lang voor de oorlog, in Nederland en het
buitenland erkend. Maar pas in Rem
brandt en de Engelen" - twaalf verzen en
een acrostichon, door Bert Bakker en zijn
vrouw van afbeeldingen van werk van de
meester en commentaar daarbij, voorzien -
geeft hij de volle maat van zijn dichterlijk
(en menselijk) kunnen, knoopt aan bij een
bij uitnemendheid Nederlandse traditie en
bereikt een grootheid van zien en zeggen,
die. hem tot de aangewezen figuur maken
om. Nederland dichterlijk in het buiten
land te vertegenwoordigen.
Bovendien zijn vele van zijn romans in
andere talen vertaald. Zou het niet doen
lijk zijn, alle of enkele van zijn „Rem-
brandt"-verzen in het Engels of Duits over
te brengen? Alleen het laatste vers van
de bundel (het Acrostichon) is in opdracht
van de regering geschreven. Het is moge
lijk, dat het ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen reeds plannen
heeft met deze verzen.
Het is mij er alleen om te doen degenen
die bevoegd zijn de voordracht voor de
Nobelprijs in Nederland op te maken, erop
te wijzen, dat Vestdijk hierbij Verwey zou
opvolgen. Ook van Verwey uit gezien, die
zelf zoveel verzen en proza aan Rembrandt
gewijd heeft en die op Vestdijks ontwik
keling als dichter niet zonder invloed ge
bleven is, meen ik, dat deze keus gebillijkt
kan worden.