„BUBU DE MONTPARNASSE" 10NZE nameN Op. de tecuq-taeg. Stamvader van de litteratuur over souteneurs Naamsverandering is ook thans mogelijk ONZE PUZZEL Over oude litteratuur Moeten wij geen resolutie indienen of zoiets HET FRANS BIJ BETJE WOLFF EN AAGJE DEKEN Verwarrend Geen kosten FRIVOOL AANHANGSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS Twee veroordeelden uit Scheveningen ontsnapt TN LETTTEN ic hf>t pphpnrri riat HET IS niet moeilijk meer te begrijpen waarom Charles-Louis Philippe in het begin van deze eeuw door velen voor een groot schrijver werd aangezien. Tussen de passages van zijn werk, waar zijn betui gingen van gevoel een ondervinding over brengen, staan teveel andere waar de ge voeligheid met voorbedachten rade inge pompt lijkt. Het is waar dat het sentiment nog juist door een zekere ironie in be dwang wordt gehouden, wanneer het in wolken van sentimentaliteit dreigt op te gaan. Daardoor kunnen wij in de stijl ten minste een persoonlijkheid herkennen, maar wat er verteld wordt heeft niet de 'litteraire geloofwaardigheid die vereist is om de aandacht van de lezer te concen treren. De enkele scènes uit de boeken van Philippe die in de herinnering blijven, hangen als plaatjes aan de wand, zonder verband met een waar of een verzonnen leven. Toch is hij niet in de kelders van de litteratuurgeschiedenis opgeborgen, op de onafzienbare rangen der vergeten auteurs. Wij ontmoeten hem nog steeds boven de grond. Voor een deel dankt hij dat aan zijn werk, dat de erkende stamvader is van een hele litteratuur over de kringen van souteneurs en kleine misdadigers, die weer een nageslacht heeft in films zoals „Ne Touchez pas au Grisbi" en „Du Ri- fifi chez les hommes". Voor een ander deel wordt het verklaard door zijn persoonlijk heid en door zijn vriendschappen, waar van die met André Gide voor zijn repu tatie belangrijk was. Wij vinden in het Journal van Gide tien pagina's aan een relaas van de dood van Philippe, in 1909, toen hij vijfendertig was, benevens van de begrafenis in Cérilly, een klein dorpje in de streek van Vichy besteed. Daar wordt de moeder van Philippe in beschre ven, die wij in zijn eigen werk „La Mère et l'Enfant" niet te zien krijgen, verborgen als zij is achter de sentimenten die zij in haar zoon inspireerde: geen enkele uitdrukking in de intonatie van haar stem, maar een verbazende vindingrijkheid in tedere benamingendan wendt zij zich om naar een vriend en geeft, zonder van toon te veranderen, een nauwkeurige aan wijzing over de begrafeniskosten of de regeling van het vertrek". Op de begrafe nis werd het woord gevoerd door een vriend van de familie uit het dorp, die de overledene om zijn kleine gestalte be klaagde en zei: „Je bent misschien geen groot schrijver geweest, maarGide heeft op dat ogenblik behoefte om ook het woord te voeren en uit te leggen dat Phi lippe van Parijs uit gezien zeer groot lijkt. Maar dan bedenkt hij, dat die verheffing waarschijnlijk geen plezier gedaan zou hebben aan de betrokkene zelf, die zijn geboortedorp altijd trouw was gebleven. Er zijn nog een paar andere passages van het Journal waar Philippe in ter sprake komt. Een daarvan in 1902, wanneer hij tegen Gide zelgt: „Wat mij dwars zit als ik met je praat, dat is dat ik nog niet heb kunnen begrijpen wanneer je mij interes sant vindt". Het antwoord van Gide daar op: „Maar dat is wanneer je me zoiets zegt, beste Philippe". Met hulp daarvan kunnen wij ons een beeld van hem vor men, in aanvulling op de gegevens van zijn biografie: zijn kinderjaren als zoon van de klompenmaker in het dorpje, zijn schooljaren in Montlugon en Moulins, ge holpen door studiebeurzen, daarna zijn moeilijke tijd in Parijs, waar hij kleine baantjes ten stadhuize vervulde, maar tenslotte dank zij de bemiddeling van Maurice Barrès een charmante sinecure kreeg, die hem verplichtte om in het ze vende arrondissement toe te zien dat win keliers en caféhouders hun uitstallingen en stoelen niet te ver over het trottoir lie ten uitdijen. Daarbij schreef hij als regel maximaal vijftien regels per dag aan het werk dat hij onderhanden had. Het is bij die werkmethode geen wonder dat zijn romans geen eigen constructie hebben, alle eenvoudig ingedeeld naar het voor beeld van de ware geschiedenissen waar aan zij ontleend zijn. DE WARE GESCHIEDENIS van de bovengenoemde roman over zijn jeugd „La Mère et l'Enfant" laat niet alleen niets van de moeder zien, maar ook wei nig van Philippe zelf. Enkele herinnerin gen, aan een ongeluk, een ziekte en de eerste dagen op het lyceum, worden ver drukt door ontboezemingen over het kind in het algemeen, het moederschap en de armoede. Aan het begin van het tweede hoofdstuk verwijt Philippe zichzelf: „Er is niet genoeg geluk in mijn zinnen, niet genoeg piëteit in mijn gevoelens" uit zo'n overweging zou noch voor het dage lijks leven noch voor de litteratuur iets goeds kunnen voortkomen. Gelukkig staat hij zichzelf in het vervolg nu en dan een afwijking van zijn programma toe, zoals wanneer hij van een surveillant op het lyceum zegt dat zijn kaalhoofdigheid zijn vierentwintig jaar verouderde zoals een lelijk gevoel onze ziel veroudert. De haat is voor zulke korte uitvallen een goede raadsman, maar tenslotte houdt men toch de indruk over dat het boek zelf ook vol kale plekken is, als het opgevat wordt als een getuigenis van verbeeldingskracht. Het „zachte' materiaal van moederschap en kindei'liefde was Philippe te machtig. Pas later, als hij zijn gevoeligheid opstelt tegenover harde gegevens van de realiteit, worden de resultaten beter. ZIJN BEKENDSTE WERK, Bubu de Montparnasse, verwerkt dan ook de hardst mogelijke gegevens van het sociale leven. De hoofdpersonen ervan zijn, meer dan het personage dat als Bubu bekent staat zelf, de prostituée Berthe en een dubbel ganger van de auteur genaamd Pierre Hardy, die een relatie met haar heeft. De voornaamste elementen van de intrigue zijn armoede en geslachtsziekte. Pierre ontmoet Berthe, die er zo vriendelijk uit ziet dat hij eindelijk zijn vrees van arme provinciaal in Parijs overwint. Hij onder houdt geregelde betrekkingen met haar, totdat zij om de gevreesde ziekte in het ziekenhuis wordt opgenomen. Als zij daar eindelijk uitkomt, keert zij, hoewel zij nog niet genezen is, terug naar Pierre, die haar gaarne ontvangt en niets liever zou doen dan haar redden van kwaad en ondeugd men moet hierbij in aanmerking nemen dat Philippe een groot lezer was van de Russische romanciers en dat wij op een bekend portret een foto van Dostojevski naast hem aan de wand zien. Berthe wil wel gered worden en alles lijkt klaar voor het geluk, als Bubu vei'schijnt, juist uit de gevangenis ontslagen, die haar mee terug neemt naar haar oude leven. Politieke spotprent uit „Time and Tide" (Londen) Bubu, eigenlijk Maurice geheten, is niet het voornaamste, maar wel het meest ge slaagde personage van de roman. Hij heeft de oudste rechten op Berthe, die met hem geleefd heeft terwijl hij een ei'fenisje op maakte en vervolgens door hem de straat op is gestuurd om haar bijdrage te kun nen leveren in de kosten van hun huis houding. Hij is niet makkelijk: „Zoals de keizër Karei de Grote had hij aan één kant de ideeën gezet die hem niet bevielen en aan de andere kant de denkbeelden die hem wel bevielenZoals de keizer Ka- rel de Grote had hij geen gevoel voor nuances". Hij geloofde dat de intelligentie in verband stond met de energie en dat dientengevolge zijn vrouw niet intelligent kon zijn, omdat zij zachtmoedig was. Maar ondanks zijn tekox-tkomingen en zijn zon den had hij burgermans-ideeën: „Men brengt het niet ongestraft tot drie-en- twintig jaar met een schoon strafregister". Als hij Berthe aan het slot terug komt ha len is zijn strafregister natuurlijk niet schoon meer: hij is veroordeeld voor dief stal van tabak en postzegels. Men moet aannemen dat de burgermansideeën van voorheen nu ook geen invloed meer op zijn waardering van Berthe zullen hebben. Zij is voortaan zonder hoop aan de misère en het verval uitgeleverd, maar Philippe toont in Bubu tact genoeg als schrijver om dat vooruitzicht niet in gevoelige woorden te bezingen. De laatste'scène is integen deel voornamelijk naar de komische kant uitgewerkt: Bubu verschijnt met een ster ke vriend, Le Grand Jules, in stijve be leefdheid eisend dat Madame hen verge zellen zal. Terzijde put hij zich uit in iro nische beleefdheden legen de goede Pierre, die kleintjes toeziet en pas als hij alleen is bedenkt dat hij tegenmaatregelen had moeten nemen. Men wordt zich dan bewust, dat Bubu de Montparnasse blijk geeft van meer schrijverschap dan men onder het lezen geneigd was le erkennen en dat de aan vankelijke al te lage waardering misschien te wijten is aan een vooi'bijgaande smaak van deze tijd, zoals de al te hoge vroegere waardering van vroeger te danken was aan de smaak van 1900. Die overweging is de moeite waard, niet in de eerste plaats als profetie, maar omdat er altijd mensen zijn die de smaak van hun tijd niet delen, voor wie Philippe? werk misschien nog dadelijk hei-kenbaar kan zijn als dat van een groot schrijver. Het is in ieder geval waai-, dat Bubu in zijn beste passages een goede roman is en dat Philippe zich niet te buiten gaat aan de motiveringen, ver klaringen en verontschuldigingen die zijn onderwerp aanlokte. Hij was dan ook in deze tijd al wat sceptischer geworden, mede dank zij de ervaringen die hij in Bubu beschrijft. Berthe kende hij inder daad. Men kan zelfs haar portret vinden in een van zijn biografieën. Toen Bubu verschenen was, toonde zij zich gevleid. Zij leende geld van de auteur om een nieuw leven te beginnen in Algiers, maar vertrok korte tijd later naar Buenos Aix-es, waar zij haar oude beroep weer opvatte. Na de geschiedenis met „Bei'the" en nog enkele andere teleurestellingen in de lief de was Philippe zelfs op weg om Nietz- cheaan te worden. Men denkt dat ik le zachtmoedig ben om het leven te ver duren, schreef hij aan een vriend, maar het tegendeel is waar: ik ben zeer sterk. Als hij langer geleefd had, zou hij mis schien een nog betere schrijver geworden zijn, in een fusie van zijn oude en zijn nieuwe persoonlijkheid. Als men ander zijds aanneemt dat zijn werk toch tot ver- ouderling voorbestemd was is zijn postume reputatie met zijn vroege dood gediend geweest. Zijn goede karakter, zijn kleine gestalte (een meter drie-en-vijftig), zijn oeuvx-e en zijn voortijdige einde werken samen in de wat vage maar hardnekkige legende van Charles-Louis Philippe „petit bon sujet" de benaming die zijn moeder aan zijn sterfbed gebruikte en die nog steeds op hem wordt toegepast. Dezer dagen is het tweede deel versche nen van de door mevrouw dr. H. J. Vieu- Kuik geschreven studie over „Het gebruik van Franse wooi'den bij Wolff en Deken" (een bijdrage tot de cultuurgeschiedenis der achttiende eeuw). Deze studie is een vervolg op en een voortzetting van de dis sertatie, waarop mevrouw Vieu-Kuik enige jai-en geleden gepromoveerd is. De studie wex-d uitgegeven met steun van de Neder landse Oi'ganisatie voor Zuiver-Weten- schappelijk Ondei-zoek. Schenking Wijlen mevrouw A. E. Hoek- stra-Cordes heeft aan de Slaat der Neder landen gelegateerd vier grote schilderijen van Schoemaker Doyer en een klein pa neeltje. De hoofddirecteur van het Rijks- museum in Amsterdam heeft dit legaat namens de staat aanvaard. IN LEIDEN is het gebeurd, dat twee buren Duizendveld en Melkkan heetten, Van deze namen kan niet gezegd wor- den, dat ze op elkaar lijken. Daarom was het zo mex-kwaardig, dat in beide huizen een oude afbeelding van precies j hetzelfde familiewapen bewaard werd. Was er misschien tóch verwantschap? Er werd een speurtocht gehouden in de archieven en deze leverde een vex'ras- send resultaat op. Het bleek dat beide buren tot één geslacht behoox-den: ze stamden van dezelfde voorvader af. Hij was een der vele Fransen, die na de hei-roeping van het edict van Nantes in 1685 naar de Nederlanden kwamen. DE GEVLUCHTE protestant, die zyn toevlucht in Leiden zocht, arriveerde daar met de naam Millechamps. Een zijner zonen vertaalde deze geslachts naam op zijn manier en ging voortaan als Duizendveld door het leven. Een andere zoon behield de oorspronkelijke naam. Althans, hy trachtte dat te doen. Zijn medeburgers wisten echter blijk baar met de uitheemse klanken van Millechamps geen weg en verbasterden deze naam tot Melkkan. Terwijl dit alles met de naam gebeurde, bleef het oude familiewapen in ere en bracht de af stammelingen van de hugenoot tenslotte weer tot elkaar. Blijkbaar werd de naam in vroeger eeuwen dus niet altijd als het symbool van de familie-eenheid ge zien. Soms wordt een genealogisch on derzoek zelfs bemoeilijkt door het' feit, dat de gezochte voorvader onder meer dan één naam bekend stond. Dat kin deren uit één gezin verschillende namen voerden was helemaal geen zeldzaam heid. De latere onderzoeker moet dan maar zien hoe hij de puzzels oplost. HET IS namelijk wat verwarrend als een onderzoek in de archivalia van Wormerveer onthult, dat in de achttien de eeuw drie volle broers onder de namen Melis Willemsz Lakeman, Dirck Willemsz Breeuwer en Jan Willemsz Blauw bekend stonden. Om de maat vol te maken blijkt, dat hun vader geen dezer drie namen droeg: hij was de doopsgezinde „vermaner" Willem Jansz. Schoen (1673-1745). Zelfs een gezagheb bend genealoog zou op ongeloof stuiten als hij van dit staaltje gewag maakte. Toch is alle twijfel uitgesloten: tijdge noten hebben de onderlinge verwant schap dezer lieden nauwkeurig vastge legd. Zo staat het eveneens vast dat de In 1497 geboren Amsterdammer mr. i Pieter Bicker een zoon van Gerrit van den Anxter was. En diens vader heette dan weer Dirck Helmer! Ook in dit ge- j val zorgde de heraldiek, dat het verband j zichtbaar bleef. Want de drie helmstok- ken uit het stamwapen der familie Hel- mcr overleefden al deze naamswisselin- gen en prijken nog altijd in het blazoen der Bickers. m OOK NADIEN werd er vaak wonder- lijk met familienamen omgesprongen, s En nog in 1811, toen alle laatkomers op bevel van Napoleon een naam moesten aannemen, is liet herhaaldelijk gebeurd, dat broers een verschillende keus deden. Inmiddels had de komst van de Burger- lijke Stand aan alle vrijheid een eind gemaakt. Voortaan droegen wettig ge- boren kinderen de geslachtsnaam van de vader en was het niet meer toege- staan willekeurig van naam te veran- deren. De Deen Jacob Severin Nvegaard, j die zich in de achttiende eeuw in Alk- S maar vestigde en daar merkte, dat het volk hem Nijdigaard noemde, wijzigde zijn naam eigenmachtig in Nieuwenhuis. j Deze oplossing is niet meer weggelegd j voor onze medeburgers, die met een „rare" naam opgescheept zitten. Toch zün er voor hen nog mogelijkheden. Ingevolge artikel 63 van ons Burgerlijk j Wetboek kunnen zij zich met een ver- j zoek om naamsverandering tot II. M. de Koningin wenden. In deze gevallen j wordt zelfs vaak - door middel van een bewijs van onvermogen - ontheffing verleend van de vijfhonderd gulden zegelrecht, die na bewilliging voor een afschrift van het Koninklijk Besluit neergeteld dienen te worden. G. de Boer van der Ley ER LOOPT beslist een lelijke streep van lafheid door mijn karakter. Niet alleen om dat ik als de dood voor muizen ben, maar vooral ook omdat ik geen afscheid durf nemen. Tegen mensen van wie ik vrijwel zeker ben, dat ik ze nooit terug zal zien, omdat zij naar de binnenlanden van Afrika vei-trekken en ik in Australië blijf wonen, zeg ik opgeruimd: „Tot ziens hoor!" En al heb ik honderd keer tegen mijn moeder en familieleden betoogd, dat het toch zo heer lijk was dat we elkaar weer zagen, dat we dat toch nooit gedacht hadden en dat we alleen maar reden hadden om dankbaar te zijn, die dinsdagmiddag ben ik met Ju- ïiaantje onder de arm ijlings naar m'n hut gerend, zonder om te zien. In onze hut ging de deur bijna niet open vanwege alle kof fers, pakken van de Gereformeerde Kerken, pakken van de Hervormde Kerk, pakken van de Hervormde Emigratie-commissie enzovoorts. Toen ik over al die pakken heengeklommen was en Juliaanlje met de beer in haar armen veilig verankerd zat boven op de Hervormde Kerk, vond ik op de tafel de meest beeldige bloemen, ver rassingen, brieven en telegrammen van rriagen en bekenden. Dat deed ons allemaal erg goed en ik zei legen Juliaanlje: „We gaan vast wel weer eens terug, hoor." De „Johan" deed verder wel zijn best ons over liet afscheid heen te helpen. Het zag er allemaal even feestelijk uit met overal bloemen en planten. Het was een hartelijk welkom. En toen de schuit eenmaal los was, slaakten we alle drie een diepe zucht en zeiden: „En nu naar de kinderen terug." Juliaantje was ogenblikkelijk thuis. Ze liep met stevige zeemansbenen trappen op en af, alsof ze niet weg geweest was. Die stevige benen waren ook wel nodig, want de zee was nogal roerig. Niet dat we er last van hadden, nee, we voelden ons na al onze omzwervingen doorgewinterde zee helden. We atenen dronken en keken meelijdend en ook een klein tikje superieur naar de mensen, die nu al hard naar de reling liepen. We sliepen heerlijk, stonden weer vol moed op, probeerden zo'n beetje Deze brief van een dominees vrouw is geschreven aan boord van de „Johan van Ol- debarnevelt" op weg naar Australië, vanwaar het schip inmiddels reeds voor de thuisreis vertrok. de weg te vinden in die mensenmassa. We zochten schichtig naar een plek waar we metUuultje konden zitten, want overal staat „verboden toegang voor kinderen". Ook in de kinderkamer mocht ze niet. Daar was ze te klein vooi\ En in de babykamer heerste zo'n oorverdovend gekrijs, dat Ju liaantje me in paniek aankeek en ik haar gauw zei: „Nee hoor - jij blijft bij moeder." DE ZEE werd erg roerig. Laat ik het maar eerlijk opbiechten, het aui-eool van: zij kan er zo best tegen, dat al die jaren om mijn hoofd gezweefd had, werd die avond wreed afgerukt. We waren alle drie zeeziek, driekwart van de bevolking lag in zijn of haar bed, een érg doorzettend slag mensen liep nog met groene gezichten rond en een allerlaatste rest. zat in grote gemoedsrust te eten. Juliaanlje zei af en toe uit haar bedje: „Mammie, ik moet me weer verslikken." Dan sprong ik met de moed der wanhoop van één hoog naar be neden, hielp het lieve kind en kon dan nog net zonder ongelukken de reuzenzwaai maken terug in mijn bed. Af en toe was er een soort aardverschuiving onder me, als ik over de rand keek zag ik de Her vormde Kerk en de Gereformeerde Kerken en de hele santekraam daar in de diepte krijgertje met elkaar spelen. DE VOLGENDE DAG werden we alle maal een beetje flinker, de zee bedaarde wat - de scheepsleiding organiseerde een massazang, dat fleurde ons allemaal weer wat op, de stemming kwam er weer in en we schoten al weer aardig op naar Las Palmas, Ja - en toen kwam de lange ruk naar Kaapstad. Eerst denk je: „Hoe kom ik in vredesnaam die dagen door". Maar al gauw heb je zo je eigen bezigheden. De tijd schiet dan flink op. MIJN MAN houdt ondertussen elke mor gen spreekuur, dat altijd druk bezocht wordt. Het is eigenlijk een allerleukste boordgemeente - ze komen allemaal trouw opdraven voor de avondsluiting. We zingen dikwijls een Engels lied na afloop, om er wat aan te wennen. En zo langzamerhand ga je de mensen kennen - de vaders en moeders die naar hun kinderen in Australië gaan, de gewone emigranten met hun ge zinnen, de alleen reizenden enzovoorts. Het is leuk om met ze te praten. Ik denk dik wijls met een gevoel van trots: „Wat een góéde emigranten zullen dat worden." Na tuurlijk zijn er ook wel van die mensen van twaalf ambachten en dertien ongeluk ken bij, voor wie je je hart vasthoudt. De scheepsleiding organiseert allerlei avonden om de tijd te doen opschieten en voor we er erg in hebben zijn we in Kaap stad. We maken met nog een familie een enige tocht. Wat is Kaapstad een mooie stad! We hebben veel plezier om de taal. Een torpedojager heet een „voor-niks-nie- bang-nie-boot". Als we in de bus stappen staat er vermanend op een bordje „moe nie spu nie". Een reclame van sardientjes ver meldt: „Uit die see in die blik". GISTERAVOND hebben we een meer dan heerlijk „captainsdinner" gehad. U weet wel, eerst een hors d'oeuvre, dan een zacht aspergesoepje, malse kapoentjes, met doperwtjes en confituren, daarna beeldig opgediend ijs, dat alles afgesloten met fruit en koffie. Niet zo gek, vindt u wel? Er zijn dagen waai'op we in de pastorie in Mel bourne eenvoudiger eten. En de nieuwe emigranten zullen wel eens aan de verwen nerij op de „Johan" terugdenken. Van boven naar beneden leest u: „recht door zee". Nu moet u op de streepjes voor en na deze spreuk telkens een drietal let ter's invullen uit de serie, die hierbij ge geven wordt, en wel zo, dat het allemaal normale woorden worden van 7 letters. R E C H T D O O R Z E E bel - bel - bew bla - dam r- dee den - dig - ert gas - gel - gen ges - gew - hil nis - oen - ond rag - ten - vaa ven - ver - vrij Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7.50, 5. en 2.50, dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Hout straat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Lange Nieuwstraat 427. Oplossing vorige week: dromend, ver keer, bekende, spreeuw, beduusd, gedrukt, seconde, hyacint, slechte, gelofte, liftboy, dichtbij, nalatig, obelisk, zaliger, gelogen, oogwenk, energie. Prijswinnaars zijn: J. S. Swart, Planeten- laan 221, Haarlem, 7.50; C. R. van Andel, Allanstraat 76, Haarlem, 5. A. Vogelenzang, Barbarossastraat 19, Haarlem, 2.50. En zo tuffen we dan door naar Austra lië. Nog drie dagen en we zijn in Perth, waar ik mijn brief aan u hoop te posten. En elke avond als ik daar hoog en droog in mijn kooi lig, luisterend naar de golven van de zee, waarop ik zo lekker in slaap geweigd word, denk ik: „En als ik wakker word, ben ik weer een eindje dichter bij Melbourne, weer een eindje dichter bij de kinderen". J. Geursen—Borst Vooraleer wij ons op het spoor zetten van de ontsnapte gevangenen, dient ophelde ring te worden verschaft over het merkwaardige verschijn- sel in deze rubriek van zater dag jongstleden, dat naar aanleiding van een bericht over Amersfoort een be schouwing over Apeldoorn werd gegeven. Voor velen zal deze naams verwisseling weinig ter zake hebben gedaan, aangezien beide steden hun even lief zijn. Doch sommige lezers hebben vei'baasd gereageerd. Het was dan ook wel een beetje mal, eerlijk gezegd. Ondertekenaar dezes meende echter-, dat hij zich deze klei ne vei'schuiving van het geo grafische accent wel mocht verooi'loven met het oog op de toen naderende 1-aprildag, ofschoon er onmiddellijk aan moet worden toegevoegd, dat •dat niet de voornaamste re den was. Welke dan wel? Haarlem heeft enkele jaren geleden op het randje af op voet van regelrechte oorlog gestaan met Zwolle, naar aanleiding van een ironisch stukje in dit blad. Het heeft er toen echt serieus gespan nen. Gelukkig is alles goed afgelopen, maar het is le be grijpen dat een herhaling van dergelijke incidenten onge wenst is. Wat de Apeldoor- nexs ook op het voorgaande stukje aan te merken hebben, zij kunnen nu niets onder nemen, want het ging over Amersfoort. En wat de Amersfoorters van plan zijn, interesseert ons evenmin, want het ging over Apel doorn. Zo zit dat. Wie met deze subtiele rede nering niet tevreden is, zij ten overvloede medegedeeld' dat het hele geval op een een voudige vergissing berustte. En dan die gevangenen. Ja, zij lopen maar weg alsof het de gewoonste zaak van de fntwoord wordt in I als „constructieve gezegd, dat het in voor de kanaalge- iplossing tot stand Onvoldoende Uit de strafgevangenis te Scheveningen zijn zondagavond de 30-jarige A. H., een bekend Haags inbreker, en de 27-jarige A. M. uit Heerlen ontsnapt. Er was die avond een bridgewedstrijd, waaraan M. niet. maar H. wel wilde deelnemen. In plaats van naar de bridgedrive te gaan, gefukte het H. in de cel van M. te komen. De man nen zijn er toen in geslaagd een spijl van twee centimeter diameter door te zagen om vervolgens te ontsnappen door een opening van 28 bij 32 centimeter. Via -de binnen plaats en het dak van een in aanbouw zijn de drukkerij zijn zij de vrijheid tegemoet gegaan. Op de binnenplaats werd een aan- De vluchten vüi vaartmaatschappij sumatraanse hoofc slaakt, nadat in D ontvangen, dat r Jawa<ilvisie van formatie" door Pa De voorlichting Djakarta deelc angende ani. naar inlichting waarn den^dat^ki ontv sch«n ovelben te revolutie" inN'oor welke het gezag v na het optreden v dant van de provi: Anderzijds wer herirht voor moge wereld is. Hoe zij daarin sla gen, is een volkomen raadsel. Zij worden iedere dag zorg vuldig geteld, hun cellen woi'den afgesloten, alle deu ren van de gevangenis wor den dichtgedaan; ovei'al in de tuinen van het gevang staan borden met: „verboden op het gras te lopen"; in wekelijkse cursussen door terzake deskundigen wordt alle gevangenen systematisch duidelijk gemaakt dat de overheid het weglopen als een ongewenst verschijnsel beschouwt; er worden iedere zaterdag aan de gevangenen zogenaamde „niet-wegloop- stempels" gegeven, waarvan ieder tiental recht geeft op een ballpoint of een tekenca hier; bij het uitspreken van het vonnis wordt door de rechter zeer duidelijk aange geven welke tijd de delin quent geacht wordt in de ge vangenis te zullen doorbren gen, zodat vergissingen over de al of niet beëindiging van het verblijf uitgesloten zijn; en toch ze vlieden als wa ter door een mandje. Er spreekt in de eerste plaats een grove ondankbaar heid ten aanzien van de aan hen bestede goede zorgen uit. De gevangenisautoriteiten overwegen dan ook ernstig, bepaalde faciliteiten te zullen intrekken en met name sterk te beknibbelen op de ont spanningsmiddelen, die aan de inwonenden worden ver- strekt. Het bridgen zal vooi'lopig wel afgelopen zijn, dunkt mij. „Geen hartenaas voor het gal genaas" is thans de leuze, waartoe de overheid noodge dwongen en met bloedend hart dient over te hellen. Het is trouwens herhaaldelijk ge bleken, dat het bridgen een inspiratieve invloed op zwak ke broeders heeft. Degene, die als partner van de speler een heel spel moet stilzitten na zijn kaarten te hebben blootgelegd, komt er allicht toe te gaan mijmeren over de mogelijkheid op zijn eentje wat troeven te gaan uitspelen op het gebied van de ont- vluchtingssport. En dan het knutselen. Knutselen kan je niet doen zonder knutselwerkluigen. Voor breien heb je naalden nodig en wol. Deze eenvou dige huisvlijtrniddclen wer den totnutoe met graagte aan de gevangenen uitgex-eikt, omdat men niet ongevoelig was voor de veredelende in vloed van deze bezigheid. De bewakers leefden hartelijk mee met de prestaties van hun pupillen. Zij kwamen van lijd tot tijd eens vriendelijk informeren hoe het opschoot en wat het worden moest. Zo was een gevangene be zig uit zwarte wol een strookje te breien van zes centimeter breed. De man breide dag en nacht vol ijver, en het sti'ookje werd meters en meters lang. Als de be waker vroeg, wat het worden zou, lachte de man schalks en zei: dat mag je raden. De be waker was een aax'dige man en peinsde zich suf. En het strookje werd steeds langer. Op een dag had de ge vangene het uiteinde van zijn breiwerkje aan de middelste tralie van zijn celraam ge bonden en beproefde de draagkracht ervan door er aan te gaan hangen. De be waker zei vol bewondering dat het een sterk staaltje van breiwerk was, maar dat hij nog steeds niet begreep wat het worden moest. Toen het strookje tien me ter lang was, begreep de be waker het. De gevangene is nooit meer teruggekomen. Met figuurzaagwerk heeft men ook bittere ervaringen opgedaan. Figuurzagen is een kunstige bezigheid, die vaak artistieke kwaliteiten ver raadt. Een gevangene, die tal van vierkante meters triplex al zagende had omgezet in al lerlei sierlijke snuisterijen, vroeg op een dag zijn be waker of hij niet eens van materiaal mocht vei'anderen. Dat zou wel kunnen, zei de goedige man, maar wat voor materiaal moest dat dan wel wezen. Als ik nou espeinsde de cellist, als ik nou es dingetjes uit ijzer ging fi guurzagen? De bewaker vond dat een pracht idee en bracht de man kleine plaatjes ijzer met de daarbijbehorende ijzerfiguur zaagjes. Hij was vol verwach ting over de resultaten, doch hij heeft ze nooit mogen aan schouwen. De betreffende ge vangene was op een kwade dag spoorloos vertrokken en niemand begrijpt hoe. Jammer van die dure ijzer figuurzaagjes. Maar kom, daar hebben ze wellicht an dere gevangenen weer een plezier inee kunnen doen. In het bijgaande bericht kan men lezen dat de dure din getjes spontaan zijn achter gelaten. Een staaltje van be leefdheid, waax-aan menigeen in de burgermaatschappij een puntje zou kunnen figuur zagen. Intussen moet er iels ge daan worden aan het treu rige ontsnappingsverschijnsel. Er wordt over gedacht de ge streepte pakjes in te voeren, waardoor de ontvluchte jon gelui op straat opvallende vex'schijningen zouden zijn. Ook is het idee van het blok aan het been geopperd, dat weliswaar uit de Middel eeuwen stamt doch bij het kruipen door openingen van 28 bij 32 centimeter hinderlijk zou kunnen werken. Ook wil men alle aan de gevangenis grenzende druk kerijen doen slopen, aange zien deze binnenplaatsen en daken hebben die het vluch ten vei'gemakkelijken. „Ik druk 'm" als geliefde uitroep van vertrekkende gevange nen zou daarmee wellicht uitsterven, doch dat wordt niet als een overwegend be zwaar gezien. Het gaat er in de eerste plaats om, te zorgen dat de rechter na het veroor delend vonnis van „zoveel jax'en en zoveel maanden en- zovoort" niet in zijn hemd wordt gezet en niet meer na drukkelijk tegen de ge- vangenisauloi'iteiten hoeft te zeggen: „Hierepjunum, maarhou- wumnou". Want zoals het nu gaat. is er van hebben en houen wei nig sprake meer. We moeten nu onophoudelijk R. Ante ran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16