HET VEROUDERDE SENTIMENT
TONEEL UIT
WENEN
UITGAVEN
„De Herberg" van
fritz Hochwalder
Jozef Meinrad als
De onomkoopbare
zal bij de Haagse Comedie
volgend seizoen wellicht
op 't repertoire komen
Tlieume
r Erbij
Wet en recht vaardigheid
Holland Festival
Over oude litteratuur
Een stuk oudUGostenrijk
De schone triestheid van
een vergeefse liefde
Over Dominique
van Fromentin
Twee emmertjes water halen in Joegoslavië
ZATERDAG 1 JUNI 1957
PAGINA DRIE
99
99
Het Theater in der Josephstadt te Wenen is dit seizoen evenals
het Burgtheater zo goed mogelijk in oude luister hersteld.
DE OOSTENRIJKSE DRAMATURG Fritz Hochwalder is ook
in ons land het meest bekend geworden door zijn jezuïeten
drama „Het heilige experiment". Dit blijkt nog altijd zijn sterk
ste prestatie te zijn. Na dit stuk in Nederland onder regie van
Paul Steenbergen door de Haagse Comedie vertoond heeft hij
nog enkele historische drama's geschreven, het hugenotenstuk
„Donadieu" onder andere, dat eveneens de aandacht trok, maar
Intussen heeft hij zich althans voorlopig losgemaakt van aan
de geschiedenis ontleende stof. Zijn jongste werk is namelijk
een dramatische legende, die onder de titel „De Herberg" als
wereldpremière in het Burgtheater te Wenen is opgevoerd. Men
kan zich voorstellen dat een schrijver met de gaven van een
Hochwalder, ook wel eens wil loskomen uit de knellende ban
den van historische gegevens om zich geheel en al te laten lei
den door de invallen van zijn fantasie. Shakespeare is hem hier
in voorgegaan. Het thema van „De Herberg" is vrij ontleend aan
een oude Russische legende en de plaats, waar het drama zich
afspeelt, moet ergens tussen Letland en Litauen liggen. De
streek is goed gekozen, want ze ligt voor ons ver genoeg weg om
exotisch aan te doen en er wonen daar vreemdsoortige mensen,
van wie men op goede gronden kan aannemen dat zij zelfs in
hun koffiehuizen eindeloos discussiëren over de zin des levens,
over goed en kwaad of schuld en boete. Ook in dit stuk open
baren zich de dramatische kwaliteiten van de schrijver, name
lijk een goed gekozen thema, een dramatisch conflict met veel
verwikkelingen en een stevige constructie.
IN EEN koude winternacht zoekt de rijke woekeraar Beroel-
lis met zijn stompzinnige koetsier Andoesz onderdak in een
herberg. De waard, een sujet dat voor niets terugschrikt om
aan geld te komen, heeft een lieftallige dochter, die eerlijk en
rein is, doch haar hart heeft verloren aan een nietsnut. De
woekeraar heeft een kistje met duizend dukaten bij zich, waar
mee hij de hoeven van verarmde boeren voor zo weinig mo
gelijk geld wil opkopen. Daar de koetsier teveel oog heeft
voor het knappe meisje en zodoende het kistje niet voldoende
bewaakt, kan het geld door de nietsnut worden gestolen. Twee
volle bedrijven zijn er dan nodig om de schuldige te vin
den, die volgens de wetten van deze denkbeeldige stx-eek met
de dood moet worden gestraft. Eerst staat de koetsier Andoesz
onder verdenking, maar dan vindt men het kistje in het hooi
dak bij een vrome pelgrim, die daarna wordt verdacht. Als
rechter van instructie treedt de drost op, die enige keren aan
stalten treft om het vonnis te laten voltrekken. Wanneer dan
1e pelgrim zal worden ogehangen en een lichtelijk dwaze tim
merman de maat reeds neemt voor diens doodkist, verklaart
1e dochter van de waard op het laatste ogenblik wie de schul
dige is. Intussen is er echter iets veranderd in de ziel van de
woekeraar. Hij heeft namelijk ontdekt dat de dief een zoon is
van de man, van wie hij vroeger duizend dukaten had gestolen
Daarom eist hij geen rechtsvervolging meer. Tijdens het on
derzoek komt een andex-e misdaad aan het daglicht: de koetsier
Andoesz blijkt namelijk een lustmoord te hebben begaan onder
invloed van een vrijwel onoverwinnelijke hartstocht. Ofschoon
hij gelooft, dat deze daad reeds lang is vergeten, lijdt hij eronder
en voelt hij zich voortdui-end aangespoord om te bekennen en
boete te doen voor dit misdrijf. Hij wordt dan terechtgesteld,
maar de woekeraar gaat vrijuit, omdat er nu eenmaal een on
overbrugbare kloof is tussen de letter van de wet en „het
recht dat in ons hart is geboren". Deze tegenstelling vormt de
inhoud van de dialoog tussen de drost en de woekeraar, die
aanvankelijk rechtvaai'digheid had geëist en daarop te horen
had gekregen: „Daar er geen rechtvaardigheid bestaat, moet
er orde heersen. Het is beter dat tien onschuldigen sterven dan
dat een schuldige vrijuit gaat". Met andere woorden: voor
de rechtbank van het eigen hart en ge
weten zijn alle mensen schuldig, maar ge
straft wordt alleen degene die klaarblijke
lijk in strijd met de wet heeft gehandeld.
HET STUK trekt een scherpe scheidings
lijn tussen rechtvaardigheid en de wet,
tussen hartstocht en het koele berekenende
verstand. Anders uitgedrukt: het oude
Russische lievelingsthema van schuld en
boete werd hier tot een drama omgewerkt.
Doch daarin openbaart zich tevens de
zwakke zijde van het stuk, want het is
eerder een discussie dan een dramatisch
conflict met een ontknoping geworden,
veeleer een abstract schaakspel, waarin de
tegenpartijen telkens hun weloverwogen
zetten doen. Desondanks ligt er achter dit
gedachtenspel de dreiging van oude
schuldcomplexen, enerzijds reminiscenties
aan het Griekse noodlot, anderzijds invloe
ien van de christelijke verlossingsleer.
Suggestief wordt men geconfronteerd met
1e onbex-ekenbare afgronden van de Russi
sche ziel, die het lijden zoekt, omdat zij
zich schuldig weet. Zo gezien is „De Her
berg" een magisch spel geworden, een
'dein wereldtoneel met de uitbeelding van
lienmenselijke vraagstukken die zich over
tel afspelen - ook in een half-Rüssisch dorp.
Het hierbij door onze correspondent in Wenen, prof.
dr. Nico Greitemann, besproken toneelstuk „Der Un-
bestechliche" van Hugo von Hofmannsthal wordt door
het gezelschap van het Wiener Burgtheater deze
zomer onder regie van Ernst Lothar in het Holland
Festival opgevoerd. Otto Niedermoser ontwierp de
decors, Erni Kniepert de kostuums. Josef Meinrad zal
ook hier de titelrol van de „onomkoopbare" huis
knecht vervullen. Verder maken onder anderen
Adrienne Gessner, Jane Tilden, Martha Marbo, Alfred
Neugebauer en Robert Lindner deel uit van de bezet
ting. De voorstelling is te zien in Amsterdam op 4 en
7, in Den Haag op 2 en 8, in Hilversum op 3, in Rot
terdam op 5, in Utrecht op 6, in Arnhem op 9 juli.
schappen van het Oostenrijkse en Duitse volkskarakter. Het is
geen loflied geworden op de Oostenrijkers, doch eerder een
sprankelend gedachtenspel vol zelfspot, waarin zijn landge
noten zo sterk zijn. Als Hofmannsthal de wisselvalligheden van
dit stuk had voorzien, zou hij zijn serie contrasten waarschijn
lijk als volgt hebben aangevuld: de Oostenrijker speelt de wer
ken van zijn eigen schrijvers niet, de Duitser voert echter Oos
tenrijkse drama's op. Toch wil dit niet zeggen, dat de Oosten
rijkers hun Hofmannsthal slecht zouden spelen, nu zij hem
weer ontdekt hebben. Eerder is het tegendeel het geval, want
de opvoering door het Burgtheater is zo volmaakt, zo vol sfeer
en kleur en zo geheel in de geest van de schrijver, dat men
zich nauwelijks een betere kan voorstellen.
Het stuk speelt op het landgoed van een rijke Oostenrijkse
barones in het jaar 1912. Als huisvriend treedt een gepensioneer
de generaal op, zeer galant, met veel zelfkennis, charmant, gere
signeerd, maar op den duur toch een beetje vervelend. Jaromir,
de zoon van de barones, woont bij laatstgenoemde in huis met
zijn vrouw en zijn twee kleine kinderen. Deze zoon is wel geen
„moeilijk" karakter, maar hij voelt zich moe. Hij is nog altijd
de verwende zoon van een rijke weduwe, een zogenaamde le
venskunstenaar, die bovendien aan litteratuur doet. Zijn amou
reuze affaire heeft hij in een roman verwerkt, die natuurlijk op
kosten van mama is uitgegeven en nu komt hij op de smake
loze inval om twee vroegere minnaressen op het landgoed uit
te nodigen. Maar dan treedt de hoofdpersoon op, namelijk de
butler Theodor, de „Unbestechliche" of onomkoopbare, niet zo
genoemd omdat hij geen „steek"-penningen zou aannemen, maar
omdat hij zijn
meesteres jarenlang
trouw heetf gediend
en haar belangen
behartigtzoals
hij ze ziet. Hij is
geen onvervangba
re aartsengel, zoals
de barones hem
noemt. Voor het la-
gere personeel
treedt hij echter op
als een tiran. Daar
hij de escapades
van meneer Jaro
mir verafschuwt en
vooral medelijden
heeft met diens
vrouw, weet hij het
zover te bx-engen,
dat de twee dames
dadelijk na haar
komst het landgoed
verlaten. Daardoor
vordt de verhou-
'ng tussen Jaromir
zijn echtgenote
hersteld. Van con
ceptie is dit blijspel
niet sterk, zeker
De sterkste speler in de premièrebezetting van het Burgtheater
is ongetwijfeld Attila Hörbiger als de koetsier, een bijna stomp
zinnige Golem uit een roman van Dostojewski, die onder zijn
schuld gaat gebukt en daarom naar lijden en boete zoekt. Ge
heel in de sfeer passen Inge Brückelmayer als de dochter van
de waard en A. Trojan als de dief. Ernst Jager als de woeke
raar Beroellis stelt enigszins teleur, maar des te onvergetelijker
is de prestatie van Josef Meinrad als de macabere dronken tim
merman, een armetierig kereltje, dat altijd de partij van de
sterkste kiest en daarom onbarmhartig van iedere verdachte de
maat neemt voor diens doodkist. Ofschoon het stuk enkele
zwakke plekken heeft, vertoont het toch voldoende kenmerken
van grote kwaliteit. De Haagse Comedie heeft reeds belangstel
ling voor dit nieuwe spel van Hochwalder getoond, dat voor
Parijs thans door Albert Camus wordt bewerkt.
ALS DEZE ZOMER tijdens het Holland Festival het blijspel
„Der Unbestechliche" van Hugo von Hofmannsthal door het
Bux-gtheater wordt opgevoerd, zal men kennis maken met een
stuk oud-Oostenrijk, dat door zijn charme betovert, door zijn
speelsheid en zelfs door het tikje frivoliteit, waarvan de buiten
wereld gelooft dat het bij Wenen of bij Parijs behoort.
In Nederland kent men Hofmannsthal voornamelijk als de
schrijver van het mysteriespel „Jedermann" (de moderne versie
van Elckerlyc, die nog elk jaar tijdens de „Festspiele" van
Salzburg op het Domplein wordt opgevoei'd). Operaliefhebbers
weten verder dat Hofmannsthal de vriend en librettist van
Richard Strauss is geweest, die de teksten van „Der Rosen-
kavalier" en „Elektra" leverde, alsmede van „Ariadne". en „De
vrouw zonder schaduw". Enkele jaren geleden heeft de Neder
landse Comedie onder regie van dr. Ludwig Berger en met Han
Bentz van den Berg in de titelrol van hem het zedenblijspel
„Een moeilijk mens" opgevoerd. De Oostenrijker denkt bij de
naam van Hofmannsthal niet in de eerste plaats aan de blij
speldichter, omdat hij in hem veeleer en gedeeltelijk terecht
een kunstenaar ziet die van het barok hield, een vertegen
woordiger van de overgangstijd met veel weemoed, zoals dat
paste bij de ondergangsstemming en de decadentie uit de jaren
van kort voor de eerste wereldoorlog. Maar toch is Hofmanns
thal ook een blij en vrolijk mens geweest: naast de acht delen
met drama's en proza staan vier delen blijspelen, waarvan „Der
Unbestechliche" (De Onomkoopbare) zeker niet het sterkste,
maar wel even typisch Oostenrijks als „Der Schwierige" moet
worden genoemd. Dit is waarschijnlijk ook één van de redenen,
waarom dit stuk na een aantal uitstekende opvoeringen in
1923 niet meer voor het voetlicht is gekomen. In Oostenrijk
raakte het geheel in vergetelheid. En wat nog erger is: toen
men het opnieuw „ontdekte" na de laatste oorlog, werd het
niet' eens door het WeehSe Burgtheater opgevoerd, maar door
Gustav Gründgens in Düsseldorf, zodat Oostenrijk nu achterna
komt hinken. Ook" dat is echt Oostenrijks
ER IS van Hofmannsthal een briljant essay bekend, waarin
hij op geestige manier het verschil laat zien tussen de eigen-
MENIGE moderne lezer zal zich onder de invloed van „Domi
nique" sterker een kind van zijn eigen tijd gaan voelen. Dat
komt dan doordat de hoofdpersoon van de enige roman van
Fromentin (18201876) overduidelijk een kind van de negen
tiende eeuw is. Het verlenen van die titels getuigt niet van
een onwilligheid om Fromentin op zijn eigen terrein te ont
moeten. Het is juist een middel om, door het erkennen van de
verschillende gezindheid, een ontmoeting mogelijk te maken.
Op het eerste gezicht is „Dominique" klein meesterwerk of
niet voornamelijk irritant en soms lachwekkend. Volgens
degenen die er nog steeds van houden zal het nooit ophouden
een vriend en een troost te zijn voor eenzame zielen, die
een vergeefse liefde gekend hebben. Men betwijfelt of
eenzaamheid voldoende is: een temperament dat zwelgt in de
melancholieke herinnering is misschien ook onmisbaar. Het is
duidelijk, dat Fromentin dat deed om artistieke redenen voor
zover het niet om persoonlijke was. Twintig jaar nadat de eigen
ervaring die als voorbeeld voor die van Dominique gediend
heeft was afgelopen, maakte hij er een boek van, dat litteratuur
historici de gelegenheid biedt zich te amuseren met het onder
scheiden van wat waar gebeurd en wat gepoëtiseerd is. Zou
hij in die twintig jaar niet hebben kunnen genezen van zijn
liefde, in zoverre tenminste dat hij het scepticisme van een
latere ervaring toegepaste op zijn oude illusies? Hij vermeed
dat natuurlijk juist zorgvuldig. Het is waar dat Jenny-Caroline-
Léocadie Chessé, het voorbeeld van Fromentin voor de Made
leine waar Dominique zijn hopeloze liefde op richtte, jong
gestorven was en zich daarmee in zekere mate aan de correcties
van het scepticisme onttrokken had. Merkwaardig genoeg is
dat een van de details van de werkelijkheid, die in de roman
niet overgenomen zijn: Madeleine en haar echtgenoot verdwijnen
eenvoudig uit het gezicht, wanneer Dominique tegen het slot
van het boek besluit zich terug te trekken uit Parijs en
zich voortaan aan zijn noeste landheersplichten te wijden.
Fromentin had de gedachte naar haar dood niet eens nodig
voor zijn litteraire melancholie. In een bepaalde zin moeten
wij hem dankbaar zijn voor zijn discretie. In een andere zin
kunnen wij hem juist verwijten dat hij het „zo al erg genoeg"
vond. Men kan niet eens zeggen dat dat verwijt op zichzelf
bewijst dat wij verhard zijn alleen dat, al zijn wij dan nog
in staat tot vergoddelijking van de geliefde, wij het verschijnsel
meer als een kwaal opvatten dan als een triomf van de ge
voeligheid. Maar „wij", dat is misschien teveel gezegd, als
er inderdaad nog steeds lezers zijn die het boek niet alleen
met waardering lezen, maar het bepaald voor hun genoegen
diep inademen. Zulke lezers moeten temeer gerespecteerd wor
den omdat hun sentiment bijna niet anders dan echt kan zijn,
nu zij het niet meer aan de mode ontleend kunnen hebben.
De mode van deze tijd immers moedigt eerder excessen aan
in de betuiging van sociaal gevoel en van metafysische wanhoop
dan in die van het persoonlijk sentiment. Daar zullen ónze
nakomelingen zich over verwonderen.
ONZE communicatie met Fromentin
wordt nog verder bemoeilijkt door zijn ge
affecteerde eerbied voor de deugd, inzake
zowel huwelijk als arbeid. De Madeleine,
die door Dominique vereerd wordt, is het
toonbeeld van gehuwde zedigheid en op
rechtheid, misschien niet geheel in over-
eenstemming met haar voorbeeld uit Fro-
mentins biografie die een bescheiden nei
ging tot koketterie aan de dag gelegd moet
hebben. Dominique die zelf zijn geschiede
nis vertelt, spreekt bij herhaling van haar
deugd als een van haar charmes. Die
waardering verklaart dat hij radeloos is
wanneer, nadat hij eindelijk zijn liefde
aan haar geopenbaard heeft, zij zwijgend
opstaat en aanstalten maakt om het ver
trek te verlaten. Men kan zich die scène
niet in alle ernst voorstellen: Dominique
valt op zijn knieën en gaat in die houding
achter haar aan, smekend om vergiffenis,
maar zij legt hem met een enkel gebaar
het zwijgen op en gunt hem alleen een
blik van medelijden, lankmoedigheid en
autoriteit. Gelukkig komt in enkele andere
passages de deugd beter van pas, zoals in
die waar Dominique vertelt van de lange
gesprekken met Madeleine voordat hij zijn
bekentenis had afgelegd. Hij sprak haar
dan van de laagheid en lichtvaardigheid
van hun tijdgenoten en zonderde alleen
haar huis en het zijne uit. Madeleine stem
de met hem in, maar leek hem niet geheel
te vertrouwen. Zo'n tafreel is geloofwaar
dig en amusant.
DE VOORNAAMSTE vertegenwoordiger
van de deugdzame arbeid is Dominique
zelf, die later in het dorp als een vader
yoor de. dorpelingen is geworden en aan
ook als zodanig door hen vertrouwd wordt.
Hij schiet alleen-in zoverre tekort dat hij
toch niet tevreden is. Hij leeft in zijn
werkkamer tussen zijn herinneringen aan
Parijs (niet eens alle Madeleine betreffen
de) en beschouwt zijn leven als mislukt,
de aardige vrouw waarmee hij later ge
trouwd is en zijn twee kinderen ten spijt.
Fromentin heeft echter nog een zuivender
eenvoudige werker ingevoerd, die niet
door de menselijke tweeslachtigheid van
Dominique gekweld wordt. Dat is diens
jeugdvriend Auguste, ferm van oogopslag
en handdruk, die zonder afwijkingen het
spoor van zijn bescheiden ambitie volgt.
Hij woont buiten de stad en hakt daar zijn
eigen brandhout. Wanneer Dominique eens
bijzonder ontwricht is door zijn gevoelens,
gaat hij hem daarbij helpen. In de stad
teruggekeerd, vertelt hij op vrome toon
van die dagbesteding aan zijn andere
vriend Olivier, de hautaine estheet, die
er hem met stijve verwondering om aan
ziet. Dominique weet van geen glimlachen,
vervuld van de verheven schoonheid van
zijn middagje zweten. En men hoeft geen
estheet te zijn om van harte de partij van
Olivier te kiezen niets in die moedwil
lige pastorale doet aan echt hout denken.
Ook het motief van de schone arbeid
zaamheid wordt overigens in een ander
verband op een natuurlijker wijze ge
bruikt, als Dominique uitgemaakt heeft
dat de tijd gekomen is om flink te zijn
en de gedachte aan Madeleine te ver
drijven. Hij verbiedt zichzelf dan alle ver
slappende genoegens, het dromen aan het
raam of in de maneschijn aan de Seine,
wandelen onder de bomen en het savou
reren van een zonnestraal of een regen
druppel. Hij leest enorm veel en onder
vindt „een sombere voldoening, als van
een goed gehouden kloostergelofte". De
roman is in zulke passages op zijn best,
als Dominique met een droge ironie zijn
eigen melancholie tegenspreekt. Men ziet
een enkele keer dan Fromentin die trant
nog wel verder had kunnen ontplooien,
bijvoorbeeld wanneer hij een markiezin
citeert, die beweerde dat men niet hoefde
te sterven als men het maar bepaald niet
99
wilde. Zij is misschien alleen door een
ogenblik onachtzaamheid toch doodge
gaan, zegt Dominique dan een grapje
dat meer verwondert dan verheugt, zo
eenzaam staat het in het boek.
Over het algemeen houdt Fromentin zich
aan zijn voornemen om met alle middelen
de schone triestheid van zijn leed te sug
gereren. Het hoofdstuk waarin het hem
het best is afgegaan, is dat waar hij een
vakantie van twee maanden beschrijft, die
Madeleine met haar man en zuster in zijn
buitenhuis aan zee doorbracht. Daar wordt
ons het strand in de zon in vertoond, als
mede de regen op de velden, die de flauwe
lucht van de overigens ternauwernood be
schreven salons van de andere hoofdstuk
ken tijdelijk verdrijven. Als de vakantie
voorbij is: „Ik keek om beurten naar het
land, dat achter ons uit het zicht verdween
en naar het eerlijke gezicht van Madeleine
tegenover mij".
DE ONTKNOPING wordt tenslotte be
reikt doordat Dominique Madeleine toch
in zijn armen neemt. Het is Madeleine
welkom: zij beantwoordt zijn kussen,
maar dat duurt slechts totdat zij, geholpen
door het plichtsbesef van Dominique, zich
zelf in de hand neemt en achterwaarts
langzaam naar de deur loopt, de ogen
strak op hem gericht alsof zij met een
boosdoener te maken heeft. Hijzelf sleept
zich zo goed en zo kwaad als het gaat naar
huis, verteerd door zelfverwijt. Hij be
grijpt dat het geen zin zal hebben nog eens
te beginnen. Daarmee zijn dus hun relaties
beëindigd, zoals Sainte-Beuve al opge
merkt heeft, op een manier die Madeleine
een grief zou kunnen inspireren tegen Do
minique: na een voorbereiding van jaren
een dergelijke aftocht! Maar wat Made
leine ondervindt, wordt de lezer verder
niet bekend en is hem trouwens nooit
helemaal duidelijk gemaakt. Wij kunnen
niet meer doen dan Dominique zelf: hoop
en vermoedens gronden op de tekenen van
de genegenheid die zij geeft. Die worden
ons ook vaak wel goed vertoond en wij
zouden Dominiques ondervindingen in dat
opzicht kunnen delen als hij het niet be
dierf met de stemming die zij in hem op
wekken.
MEN MERKT na verloop van tijd meer
goede dingen in het boek op dan er eerst
te vinden leken en kan dan zelfs een ogen
blik menen, dat de bezwaren zich eigen
lijk niet tegen Fromentin zelf moeten
richten maar tegen zijn nakomelingen, die
de smaak van de liefdesmelancholie be
dorven hebben. Zo is het toch niet. De
onaanvaardbare dingen staan er inderdaad
en het is geen wonder dat het boek de
zegen van de moeilijk verdraagbare
George Sand had.. Wij ontmoeten hier
de romantiek, wanneer zij al geheel af
gezakt is uit de wereld van de poëtische
avonturen naar die van de stijve huis
kamers en zich daar tot een cultus van de
goedgemanierde onmacht heeft ontwik
keld. In zoverre is het meer een tijds
document dan een klassiek werk en kan
het er zich alleen op beroepen dat het
minder antipathie en lachlust zou wekken
als het helemaal geen geldigheid meer
had. Als klassieke roman heeft het niet
temin een vaste plaats, op de tweede rang
weliswaar, maar toch zo duidelijk dat
iedereen die enigszins zijn weg weet te
vinden in de Franse litteratuur het kan
aanwijzen. Sommigen doen dat zelfs met
liefderijk respect. Wie die gezindheid niet
delen kan, moet dan maar zijn weg ver
volgen.
De Ruyter. Het Nationaal Comité De
Ruyterherdenking 1957 heeft twee boekjes
aan het leven van deze grote Nederlander
doen wijden, een ten behoeve van de
jeugd en een voor ouderen. Het eerste:
„Michiel Adriaanszoon de Ruyter" is ge
schreven door C. Borstlap. Het zal onge
twijfeld de schooljeugd aanspreken door
de kleurige en boeiende manier, waarop de
levensloop van deze zeeheld erin wordt be
schreven. De jeugdige lezers zullen zeker
een soort lotsverbondenheid met De Ruyter
voelen, wanneer zij van het lief en leed
van zijn jeugdjaren kennis nemen en daar
mee is in principe de belangstelling al ge
boren voor wat hij verder beleefde als
hogebootsmansjongen op de Vlissingse
koopvaarders, als hogebootsmansmaat op
de walvisvaart, als koopman op de sche
pen der heren Lampsens, als kapitein van
een smaldeel van de Zeeuwse admiraliteit
in het einde van de Tachtigjarige oorlog en
als vlootvoogd in de zee-oorlogen tegen
Engeland. Het wordt allemaal begrijpelijk
verteld en de bombast, die wel eens abu
sievelijk voor vaderlandsliefde gehouden
is, bleef er gelukkig vreemd aan. In het
boekje van Age Scheffer voor de ouderen,
onder de titel „De Ruyter, redder van het
bedreigde vaderland" verschenen, wordt de
man, die wij herdenken, meer in het licht
van zijn tijd bezien. Het gaat niet over hem
alleen, maar vooral ook over contemporai
ne geschiedenis, tegen welker achtergrond
deze figuur knap getekend is. Foto's van
schilderijen en gravures en citaten van de
beroemde De Ruyter-biograaf Gerard
Brandt, verlevendigen dit werk, waarvoor
uit verscheidene historische bronnen moet
zijn geput. Ook hierin wordt tegenover De
Ruyter, door de Engelsen de lieveling der
zeeën genoemd, de bescheidenheid in acht
genomen welke hij verdient.
Een onzer fotografen is met bijzonder geslaagde tafrelen
uit het dagelijks leven in Oostenrijk teruggekeerd. Hier is
een voorbeeld: spelende kinderen - net als bij ons
niet voor onze moderne smaak, maar de waarde moet vooral
worden gezocht in het oproepen van de typische halfdecadente
atmosfeer op een oud-Oostenrijks landgoed met de kordate ba-
rones, die alles en iedereen commandeert behalve de butler
Theodor en haar zoon. Zowel de ietwat vermoeide generaal als
de verwende en zwakke Jaromir zoeken hun heil in de minste
weerstand en het „laissez-aller". Hun uitspraak verraadt heel
even het langzame en nasale accent, dat in de aristocratische
kringen van Oostenrijk evenzeer tot de „bon ton" behoorde als
in de Haagse „society" van Couperus.
De enige energieke en stei-ke pei-soonlijkheid in dit milieu is
de butler, die op onovertx-offen manier door Josef Meinrad
wordt gespeeld, onder andere doordat hij „böhmakelt". Dat wil
zeggen: hij spreekt het voor Oostenrijkse oren zo koddig klin
kende Boheems-Tsjechische dialect. Het is een koeterwaals,
waaraan men vroeger en ook nu nog de werkster, de kleerma
ker, butler en schoenmaker van Tsjechische afkomst herkent.
Maar ondanks deze handicap beheerst Theodor het gehele leven
op het landgoed. En al noemen de aristocratische gasten hem
aanvankelijk Frans, wat in Oostenrijk de algemene benaming
was voor elke huisknecht, tenslotte heeft hij allen zozeer in zijn
macht, dat zij hem als individuele persoonlijkheid ontdekken en
voortaan „Theodor" noemen. Dit is zijn grote overwinning en
niet de stroom van fooien, want in de grond van zijn hart is hij
de onomkoopbare dienaar van zijn meesteres, die hij ook tiran
niseert, maar zonder dat zij het merkt. Zo is dit blijspel een stuk
oud-Oostenrijk, dat men waarschijnlijk alleen dan ten volle kan
proeven, wanneer men de fijne schakeringen in de atmosfeer, in
de stemmingen, de woordkeuze en de uitspraak kent. Als dan
het doek valt en het toch tot een „happy ending" komt, verlaat
men de schouwburg met een beklemmend gevoel, want men
weet dat er aan dit aardige, charmante, enigszins vermoeide
en een tikje decadente Oostenrijk wel een einde moést komen,
omdat zelfs op een klein landgoed de scepter werd gezwaaid
door een huisknecht met zijnTsjechisch accent.