HET VEROUDERDE SENTIMENT TONEEL UIT WENEN UITGAVEN „De Herberg" van fritz Hochwalder Jozef Meinrad als De onomkoopbare zal bij de Haagse Comedie volgend seizoen wellicht op 't repertoire komen Tlieume r Erbij Wet en recht vaardigheid Holland Festival Over oude litteratuur Een stuk oudUGostenrijk De schone triestheid van een vergeefse liefde Over Dominique van Fromentin Twee emmertjes water halen in Joegoslavië ZATERDAG 1 JUNI 1957 PAGINA DRIE 99 99 Het Theater in der Josephstadt te Wenen is dit seizoen evenals het Burgtheater zo goed mogelijk in oude luister hersteld. DE OOSTENRIJKSE DRAMATURG Fritz Hochwalder is ook in ons land het meest bekend geworden door zijn jezuïeten drama „Het heilige experiment". Dit blijkt nog altijd zijn sterk ste prestatie te zijn. Na dit stuk in Nederland onder regie van Paul Steenbergen door de Haagse Comedie vertoond heeft hij nog enkele historische drama's geschreven, het hugenotenstuk „Donadieu" onder andere, dat eveneens de aandacht trok, maar Intussen heeft hij zich althans voorlopig losgemaakt van aan de geschiedenis ontleende stof. Zijn jongste werk is namelijk een dramatische legende, die onder de titel „De Herberg" als wereldpremière in het Burgtheater te Wenen is opgevoerd. Men kan zich voorstellen dat een schrijver met de gaven van een Hochwalder, ook wel eens wil loskomen uit de knellende ban den van historische gegevens om zich geheel en al te laten lei den door de invallen van zijn fantasie. Shakespeare is hem hier in voorgegaan. Het thema van „De Herberg" is vrij ontleend aan een oude Russische legende en de plaats, waar het drama zich afspeelt, moet ergens tussen Letland en Litauen liggen. De streek is goed gekozen, want ze ligt voor ons ver genoeg weg om exotisch aan te doen en er wonen daar vreemdsoortige mensen, van wie men op goede gronden kan aannemen dat zij zelfs in hun koffiehuizen eindeloos discussiëren over de zin des levens, over goed en kwaad of schuld en boete. Ook in dit stuk open baren zich de dramatische kwaliteiten van de schrijver, name lijk een goed gekozen thema, een dramatisch conflict met veel verwikkelingen en een stevige constructie. IN EEN koude winternacht zoekt de rijke woekeraar Beroel- lis met zijn stompzinnige koetsier Andoesz onderdak in een herberg. De waard, een sujet dat voor niets terugschrikt om aan geld te komen, heeft een lieftallige dochter, die eerlijk en rein is, doch haar hart heeft verloren aan een nietsnut. De woekeraar heeft een kistje met duizend dukaten bij zich, waar mee hij de hoeven van verarmde boeren voor zo weinig mo gelijk geld wil opkopen. Daar de koetsier teveel oog heeft voor het knappe meisje en zodoende het kistje niet voldoende bewaakt, kan het geld door de nietsnut worden gestolen. Twee volle bedrijven zijn er dan nodig om de schuldige te vin den, die volgens de wetten van deze denkbeeldige stx-eek met de dood moet worden gestraft. Eerst staat de koetsier Andoesz onder verdenking, maar dan vindt men het kistje in het hooi dak bij een vrome pelgrim, die daarna wordt verdacht. Als rechter van instructie treedt de drost op, die enige keren aan stalten treft om het vonnis te laten voltrekken. Wanneer dan 1e pelgrim zal worden ogehangen en een lichtelijk dwaze tim merman de maat reeds neemt voor diens doodkist, verklaart 1e dochter van de waard op het laatste ogenblik wie de schul dige is. Intussen is er echter iets veranderd in de ziel van de woekeraar. Hij heeft namelijk ontdekt dat de dief een zoon is van de man, van wie hij vroeger duizend dukaten had gestolen Daarom eist hij geen rechtsvervolging meer. Tijdens het on derzoek komt een andex-e misdaad aan het daglicht: de koetsier Andoesz blijkt namelijk een lustmoord te hebben begaan onder invloed van een vrijwel onoverwinnelijke hartstocht. Ofschoon hij gelooft, dat deze daad reeds lang is vergeten, lijdt hij eronder en voelt hij zich voortdui-end aangespoord om te bekennen en boete te doen voor dit misdrijf. Hij wordt dan terechtgesteld, maar de woekeraar gaat vrijuit, omdat er nu eenmaal een on overbrugbare kloof is tussen de letter van de wet en „het recht dat in ons hart is geboren". Deze tegenstelling vormt de inhoud van de dialoog tussen de drost en de woekeraar, die aanvankelijk rechtvaai'digheid had geëist en daarop te horen had gekregen: „Daar er geen rechtvaardigheid bestaat, moet er orde heersen. Het is beter dat tien onschuldigen sterven dan dat een schuldige vrijuit gaat". Met andere woorden: voor de rechtbank van het eigen hart en ge weten zijn alle mensen schuldig, maar ge straft wordt alleen degene die klaarblijke lijk in strijd met de wet heeft gehandeld. HET STUK trekt een scherpe scheidings lijn tussen rechtvaardigheid en de wet, tussen hartstocht en het koele berekenende verstand. Anders uitgedrukt: het oude Russische lievelingsthema van schuld en boete werd hier tot een drama omgewerkt. Doch daarin openbaart zich tevens de zwakke zijde van het stuk, want het is eerder een discussie dan een dramatisch conflict met een ontknoping geworden, veeleer een abstract schaakspel, waarin de tegenpartijen telkens hun weloverwogen zetten doen. Desondanks ligt er achter dit gedachtenspel de dreiging van oude schuldcomplexen, enerzijds reminiscenties aan het Griekse noodlot, anderzijds invloe ien van de christelijke verlossingsleer. Suggestief wordt men geconfronteerd met 1e onbex-ekenbare afgronden van de Russi sche ziel, die het lijden zoekt, omdat zij zich schuldig weet. Zo gezien is „De Her berg" een magisch spel geworden, een 'dein wereldtoneel met de uitbeelding van lienmenselijke vraagstukken die zich over tel afspelen - ook in een half-Rüssisch dorp. Het hierbij door onze correspondent in Wenen, prof. dr. Nico Greitemann, besproken toneelstuk „Der Un- bestechliche" van Hugo von Hofmannsthal wordt door het gezelschap van het Wiener Burgtheater deze zomer onder regie van Ernst Lothar in het Holland Festival opgevoerd. Otto Niedermoser ontwierp de decors, Erni Kniepert de kostuums. Josef Meinrad zal ook hier de titelrol van de „onomkoopbare" huis knecht vervullen. Verder maken onder anderen Adrienne Gessner, Jane Tilden, Martha Marbo, Alfred Neugebauer en Robert Lindner deel uit van de bezet ting. De voorstelling is te zien in Amsterdam op 4 en 7, in Den Haag op 2 en 8, in Hilversum op 3, in Rot terdam op 5, in Utrecht op 6, in Arnhem op 9 juli. schappen van het Oostenrijkse en Duitse volkskarakter. Het is geen loflied geworden op de Oostenrijkers, doch eerder een sprankelend gedachtenspel vol zelfspot, waarin zijn landge noten zo sterk zijn. Als Hofmannsthal de wisselvalligheden van dit stuk had voorzien, zou hij zijn serie contrasten waarschijn lijk als volgt hebben aangevuld: de Oostenrijker speelt de wer ken van zijn eigen schrijvers niet, de Duitser voert echter Oos tenrijkse drama's op. Toch wil dit niet zeggen, dat de Oosten rijkers hun Hofmannsthal slecht zouden spelen, nu zij hem weer ontdekt hebben. Eerder is het tegendeel het geval, want de opvoering door het Burgtheater is zo volmaakt, zo vol sfeer en kleur en zo geheel in de geest van de schrijver, dat men zich nauwelijks een betere kan voorstellen. Het stuk speelt op het landgoed van een rijke Oostenrijkse barones in het jaar 1912. Als huisvriend treedt een gepensioneer de generaal op, zeer galant, met veel zelfkennis, charmant, gere signeerd, maar op den duur toch een beetje vervelend. Jaromir, de zoon van de barones, woont bij laatstgenoemde in huis met zijn vrouw en zijn twee kleine kinderen. Deze zoon is wel geen „moeilijk" karakter, maar hij voelt zich moe. Hij is nog altijd de verwende zoon van een rijke weduwe, een zogenaamde le venskunstenaar, die bovendien aan litteratuur doet. Zijn amou reuze affaire heeft hij in een roman verwerkt, die natuurlijk op kosten van mama is uitgegeven en nu komt hij op de smake loze inval om twee vroegere minnaressen op het landgoed uit te nodigen. Maar dan treedt de hoofdpersoon op, namelijk de butler Theodor, de „Unbestechliche" of onomkoopbare, niet zo genoemd omdat hij geen „steek"-penningen zou aannemen, maar omdat hij zijn meesteres jarenlang trouw heetf gediend en haar belangen behartigtzoals hij ze ziet. Hij is geen onvervangba re aartsengel, zoals de barones hem noemt. Voor het la- gere personeel treedt hij echter op als een tiran. Daar hij de escapades van meneer Jaro mir verafschuwt en vooral medelijden heeft met diens vrouw, weet hij het zover te bx-engen, dat de twee dames dadelijk na haar komst het landgoed verlaten. Daardoor vordt de verhou- 'ng tussen Jaromir zijn echtgenote hersteld. Van con ceptie is dit blijspel niet sterk, zeker De sterkste speler in de premièrebezetting van het Burgtheater is ongetwijfeld Attila Hörbiger als de koetsier, een bijna stomp zinnige Golem uit een roman van Dostojewski, die onder zijn schuld gaat gebukt en daarom naar lijden en boete zoekt. Ge heel in de sfeer passen Inge Brückelmayer als de dochter van de waard en A. Trojan als de dief. Ernst Jager als de woeke raar Beroellis stelt enigszins teleur, maar des te onvergetelijker is de prestatie van Josef Meinrad als de macabere dronken tim merman, een armetierig kereltje, dat altijd de partij van de sterkste kiest en daarom onbarmhartig van iedere verdachte de maat neemt voor diens doodkist. Ofschoon het stuk enkele zwakke plekken heeft, vertoont het toch voldoende kenmerken van grote kwaliteit. De Haagse Comedie heeft reeds belangstel ling voor dit nieuwe spel van Hochwalder getoond, dat voor Parijs thans door Albert Camus wordt bewerkt. ALS DEZE ZOMER tijdens het Holland Festival het blijspel „Der Unbestechliche" van Hugo von Hofmannsthal door het Bux-gtheater wordt opgevoerd, zal men kennis maken met een stuk oud-Oostenrijk, dat door zijn charme betovert, door zijn speelsheid en zelfs door het tikje frivoliteit, waarvan de buiten wereld gelooft dat het bij Wenen of bij Parijs behoort. In Nederland kent men Hofmannsthal voornamelijk als de schrijver van het mysteriespel „Jedermann" (de moderne versie van Elckerlyc, die nog elk jaar tijdens de „Festspiele" van Salzburg op het Domplein wordt opgevoei'd). Operaliefhebbers weten verder dat Hofmannsthal de vriend en librettist van Richard Strauss is geweest, die de teksten van „Der Rosen- kavalier" en „Elektra" leverde, alsmede van „Ariadne". en „De vrouw zonder schaduw". Enkele jaren geleden heeft de Neder landse Comedie onder regie van dr. Ludwig Berger en met Han Bentz van den Berg in de titelrol van hem het zedenblijspel „Een moeilijk mens" opgevoerd. De Oostenrijker denkt bij de naam van Hofmannsthal niet in de eerste plaats aan de blij speldichter, omdat hij in hem veeleer en gedeeltelijk terecht een kunstenaar ziet die van het barok hield, een vertegen woordiger van de overgangstijd met veel weemoed, zoals dat paste bij de ondergangsstemming en de decadentie uit de jaren van kort voor de eerste wereldoorlog. Maar toch is Hofmanns thal ook een blij en vrolijk mens geweest: naast de acht delen met drama's en proza staan vier delen blijspelen, waarvan „Der Unbestechliche" (De Onomkoopbare) zeker niet het sterkste, maar wel even typisch Oostenrijks als „Der Schwierige" moet worden genoemd. Dit is waarschijnlijk ook één van de redenen, waarom dit stuk na een aantal uitstekende opvoeringen in 1923 niet meer voor het voetlicht is gekomen. In Oostenrijk raakte het geheel in vergetelheid. En wat nog erger is: toen men het opnieuw „ontdekte" na de laatste oorlog, werd het niet' eens door het WeehSe Burgtheater opgevoerd, maar door Gustav Gründgens in Düsseldorf, zodat Oostenrijk nu achterna komt hinken. Ook" dat is echt Oostenrijks ER IS van Hofmannsthal een briljant essay bekend, waarin hij op geestige manier het verschil laat zien tussen de eigen- MENIGE moderne lezer zal zich onder de invloed van „Domi nique" sterker een kind van zijn eigen tijd gaan voelen. Dat komt dan doordat de hoofdpersoon van de enige roman van Fromentin (18201876) overduidelijk een kind van de negen tiende eeuw is. Het verlenen van die titels getuigt niet van een onwilligheid om Fromentin op zijn eigen terrein te ont moeten. Het is juist een middel om, door het erkennen van de verschillende gezindheid, een ontmoeting mogelijk te maken. Op het eerste gezicht is „Dominique" klein meesterwerk of niet voornamelijk irritant en soms lachwekkend. Volgens degenen die er nog steeds van houden zal het nooit ophouden een vriend en een troost te zijn voor eenzame zielen, die een vergeefse liefde gekend hebben. Men betwijfelt of eenzaamheid voldoende is: een temperament dat zwelgt in de melancholieke herinnering is misschien ook onmisbaar. Het is duidelijk, dat Fromentin dat deed om artistieke redenen voor zover het niet om persoonlijke was. Twintig jaar nadat de eigen ervaring die als voorbeeld voor die van Dominique gediend heeft was afgelopen, maakte hij er een boek van, dat litteratuur historici de gelegenheid biedt zich te amuseren met het onder scheiden van wat waar gebeurd en wat gepoëtiseerd is. Zou hij in die twintig jaar niet hebben kunnen genezen van zijn liefde, in zoverre tenminste dat hij het scepticisme van een latere ervaring toegepaste op zijn oude illusies? Hij vermeed dat natuurlijk juist zorgvuldig. Het is waar dat Jenny-Caroline- Léocadie Chessé, het voorbeeld van Fromentin voor de Made leine waar Dominique zijn hopeloze liefde op richtte, jong gestorven was en zich daarmee in zekere mate aan de correcties van het scepticisme onttrokken had. Merkwaardig genoeg is dat een van de details van de werkelijkheid, die in de roman niet overgenomen zijn: Madeleine en haar echtgenoot verdwijnen eenvoudig uit het gezicht, wanneer Dominique tegen het slot van het boek besluit zich terug te trekken uit Parijs en zich voortaan aan zijn noeste landheersplichten te wijden. Fromentin had de gedachte naar haar dood niet eens nodig voor zijn litteraire melancholie. In een bepaalde zin moeten wij hem dankbaar zijn voor zijn discretie. In een andere zin kunnen wij hem juist verwijten dat hij het „zo al erg genoeg" vond. Men kan niet eens zeggen dat dat verwijt op zichzelf bewijst dat wij verhard zijn alleen dat, al zijn wij dan nog in staat tot vergoddelijking van de geliefde, wij het verschijnsel meer als een kwaal opvatten dan als een triomf van de ge voeligheid. Maar „wij", dat is misschien teveel gezegd, als er inderdaad nog steeds lezers zijn die het boek niet alleen met waardering lezen, maar het bepaald voor hun genoegen diep inademen. Zulke lezers moeten temeer gerespecteerd wor den omdat hun sentiment bijna niet anders dan echt kan zijn, nu zij het niet meer aan de mode ontleend kunnen hebben. De mode van deze tijd immers moedigt eerder excessen aan in de betuiging van sociaal gevoel en van metafysische wanhoop dan in die van het persoonlijk sentiment. Daar zullen ónze nakomelingen zich over verwonderen. ONZE communicatie met Fromentin wordt nog verder bemoeilijkt door zijn ge affecteerde eerbied voor de deugd, inzake zowel huwelijk als arbeid. De Madeleine, die door Dominique vereerd wordt, is het toonbeeld van gehuwde zedigheid en op rechtheid, misschien niet geheel in over- eenstemming met haar voorbeeld uit Fro- mentins biografie die een bescheiden nei ging tot koketterie aan de dag gelegd moet hebben. Dominique die zelf zijn geschiede nis vertelt, spreekt bij herhaling van haar deugd als een van haar charmes. Die waardering verklaart dat hij radeloos is wanneer, nadat hij eindelijk zijn liefde aan haar geopenbaard heeft, zij zwijgend opstaat en aanstalten maakt om het ver trek te verlaten. Men kan zich die scène niet in alle ernst voorstellen: Dominique valt op zijn knieën en gaat in die houding achter haar aan, smekend om vergiffenis, maar zij legt hem met een enkel gebaar het zwijgen op en gunt hem alleen een blik van medelijden, lankmoedigheid en autoriteit. Gelukkig komt in enkele andere passages de deugd beter van pas, zoals in die waar Dominique vertelt van de lange gesprekken met Madeleine voordat hij zijn bekentenis had afgelegd. Hij sprak haar dan van de laagheid en lichtvaardigheid van hun tijdgenoten en zonderde alleen haar huis en het zijne uit. Madeleine stem de met hem in, maar leek hem niet geheel te vertrouwen. Zo'n tafreel is geloofwaar dig en amusant. DE VOORNAAMSTE vertegenwoordiger van de deugdzame arbeid is Dominique zelf, die later in het dorp als een vader yoor de. dorpelingen is geworden en aan ook als zodanig door hen vertrouwd wordt. Hij schiet alleen-in zoverre tekort dat hij toch niet tevreden is. Hij leeft in zijn werkkamer tussen zijn herinneringen aan Parijs (niet eens alle Madeleine betreffen de) en beschouwt zijn leven als mislukt, de aardige vrouw waarmee hij later ge trouwd is en zijn twee kinderen ten spijt. Fromentin heeft echter nog een zuivender eenvoudige werker ingevoerd, die niet door de menselijke tweeslachtigheid van Dominique gekweld wordt. Dat is diens jeugdvriend Auguste, ferm van oogopslag en handdruk, die zonder afwijkingen het spoor van zijn bescheiden ambitie volgt. Hij woont buiten de stad en hakt daar zijn eigen brandhout. Wanneer Dominique eens bijzonder ontwricht is door zijn gevoelens, gaat hij hem daarbij helpen. In de stad teruggekeerd, vertelt hij op vrome toon van die dagbesteding aan zijn andere vriend Olivier, de hautaine estheet, die er hem met stijve verwondering om aan ziet. Dominique weet van geen glimlachen, vervuld van de verheven schoonheid van zijn middagje zweten. En men hoeft geen estheet te zijn om van harte de partij van Olivier te kiezen niets in die moedwil lige pastorale doet aan echt hout denken. Ook het motief van de schone arbeid zaamheid wordt overigens in een ander verband op een natuurlijker wijze ge bruikt, als Dominique uitgemaakt heeft dat de tijd gekomen is om flink te zijn en de gedachte aan Madeleine te ver drijven. Hij verbiedt zichzelf dan alle ver slappende genoegens, het dromen aan het raam of in de maneschijn aan de Seine, wandelen onder de bomen en het savou reren van een zonnestraal of een regen druppel. Hij leest enorm veel en onder vindt „een sombere voldoening, als van een goed gehouden kloostergelofte". De roman is in zulke passages op zijn best, als Dominique met een droge ironie zijn eigen melancholie tegenspreekt. Men ziet een enkele keer dan Fromentin die trant nog wel verder had kunnen ontplooien, bijvoorbeeld wanneer hij een markiezin citeert, die beweerde dat men niet hoefde te sterven als men het maar bepaald niet 99 wilde. Zij is misschien alleen door een ogenblik onachtzaamheid toch doodge gaan, zegt Dominique dan een grapje dat meer verwondert dan verheugt, zo eenzaam staat het in het boek. Over het algemeen houdt Fromentin zich aan zijn voornemen om met alle middelen de schone triestheid van zijn leed te sug gereren. Het hoofdstuk waarin het hem het best is afgegaan, is dat waar hij een vakantie van twee maanden beschrijft, die Madeleine met haar man en zuster in zijn buitenhuis aan zee doorbracht. Daar wordt ons het strand in de zon in vertoond, als mede de regen op de velden, die de flauwe lucht van de overigens ternauwernood be schreven salons van de andere hoofdstuk ken tijdelijk verdrijven. Als de vakantie voorbij is: „Ik keek om beurten naar het land, dat achter ons uit het zicht verdween en naar het eerlijke gezicht van Madeleine tegenover mij". DE ONTKNOPING wordt tenslotte be reikt doordat Dominique Madeleine toch in zijn armen neemt. Het is Madeleine welkom: zij beantwoordt zijn kussen, maar dat duurt slechts totdat zij, geholpen door het plichtsbesef van Dominique, zich zelf in de hand neemt en achterwaarts langzaam naar de deur loopt, de ogen strak op hem gericht alsof zij met een boosdoener te maken heeft. Hijzelf sleept zich zo goed en zo kwaad als het gaat naar huis, verteerd door zelfverwijt. Hij be grijpt dat het geen zin zal hebben nog eens te beginnen. Daarmee zijn dus hun relaties beëindigd, zoals Sainte-Beuve al opge merkt heeft, op een manier die Madeleine een grief zou kunnen inspireren tegen Do minique: na een voorbereiding van jaren een dergelijke aftocht! Maar wat Made leine ondervindt, wordt de lezer verder niet bekend en is hem trouwens nooit helemaal duidelijk gemaakt. Wij kunnen niet meer doen dan Dominique zelf: hoop en vermoedens gronden op de tekenen van de genegenheid die zij geeft. Die worden ons ook vaak wel goed vertoond en wij zouden Dominiques ondervindingen in dat opzicht kunnen delen als hij het niet be dierf met de stemming die zij in hem op wekken. MEN MERKT na verloop van tijd meer goede dingen in het boek op dan er eerst te vinden leken en kan dan zelfs een ogen blik menen, dat de bezwaren zich eigen lijk niet tegen Fromentin zelf moeten richten maar tegen zijn nakomelingen, die de smaak van de liefdesmelancholie be dorven hebben. Zo is het toch niet. De onaanvaardbare dingen staan er inderdaad en het is geen wonder dat het boek de zegen van de moeilijk verdraagbare George Sand had.. Wij ontmoeten hier de romantiek, wanneer zij al geheel af gezakt is uit de wereld van de poëtische avonturen naar die van de stijve huis kamers en zich daar tot een cultus van de goedgemanierde onmacht heeft ontwik keld. In zoverre is het meer een tijds document dan een klassiek werk en kan het er zich alleen op beroepen dat het minder antipathie en lachlust zou wekken als het helemaal geen geldigheid meer had. Als klassieke roman heeft het niet temin een vaste plaats, op de tweede rang weliswaar, maar toch zo duidelijk dat iedereen die enigszins zijn weg weet te vinden in de Franse litteratuur het kan aanwijzen. Sommigen doen dat zelfs met liefderijk respect. Wie die gezindheid niet delen kan, moet dan maar zijn weg ver volgen. De Ruyter. Het Nationaal Comité De Ruyterherdenking 1957 heeft twee boekjes aan het leven van deze grote Nederlander doen wijden, een ten behoeve van de jeugd en een voor ouderen. Het eerste: „Michiel Adriaanszoon de Ruyter" is ge schreven door C. Borstlap. Het zal onge twijfeld de schooljeugd aanspreken door de kleurige en boeiende manier, waarop de levensloop van deze zeeheld erin wordt be schreven. De jeugdige lezers zullen zeker een soort lotsverbondenheid met De Ruyter voelen, wanneer zij van het lief en leed van zijn jeugdjaren kennis nemen en daar mee is in principe de belangstelling al ge boren voor wat hij verder beleefde als hogebootsmansjongen op de Vlissingse koopvaarders, als hogebootsmansmaat op de walvisvaart, als koopman op de sche pen der heren Lampsens, als kapitein van een smaldeel van de Zeeuwse admiraliteit in het einde van de Tachtigjarige oorlog en als vlootvoogd in de zee-oorlogen tegen Engeland. Het wordt allemaal begrijpelijk verteld en de bombast, die wel eens abu sievelijk voor vaderlandsliefde gehouden is, bleef er gelukkig vreemd aan. In het boekje van Age Scheffer voor de ouderen, onder de titel „De Ruyter, redder van het bedreigde vaderland" verschenen, wordt de man, die wij herdenken, meer in het licht van zijn tijd bezien. Het gaat niet over hem alleen, maar vooral ook over contemporai ne geschiedenis, tegen welker achtergrond deze figuur knap getekend is. Foto's van schilderijen en gravures en citaten van de beroemde De Ruyter-biograaf Gerard Brandt, verlevendigen dit werk, waarvoor uit verscheidene historische bronnen moet zijn geput. Ook hierin wordt tegenover De Ruyter, door de Engelsen de lieveling der zeeën genoemd, de bescheidenheid in acht genomen welke hij verdient. Een onzer fotografen is met bijzonder geslaagde tafrelen uit het dagelijks leven in Oostenrijk teruggekeerd. Hier is een voorbeeld: spelende kinderen - net als bij ons niet voor onze moderne smaak, maar de waarde moet vooral worden gezocht in het oproepen van de typische halfdecadente atmosfeer op een oud-Oostenrijks landgoed met de kordate ba- rones, die alles en iedereen commandeert behalve de butler Theodor en haar zoon. Zowel de ietwat vermoeide generaal als de verwende en zwakke Jaromir zoeken hun heil in de minste weerstand en het „laissez-aller". Hun uitspraak verraadt heel even het langzame en nasale accent, dat in de aristocratische kringen van Oostenrijk evenzeer tot de „bon ton" behoorde als in de Haagse „society" van Couperus. De enige energieke en stei-ke pei-soonlijkheid in dit milieu is de butler, die op onovertx-offen manier door Josef Meinrad wordt gespeeld, onder andere doordat hij „böhmakelt". Dat wil zeggen: hij spreekt het voor Oostenrijkse oren zo koddig klin kende Boheems-Tsjechische dialect. Het is een koeterwaals, waaraan men vroeger en ook nu nog de werkster, de kleerma ker, butler en schoenmaker van Tsjechische afkomst herkent. Maar ondanks deze handicap beheerst Theodor het gehele leven op het landgoed. En al noemen de aristocratische gasten hem aanvankelijk Frans, wat in Oostenrijk de algemene benaming was voor elke huisknecht, tenslotte heeft hij allen zozeer in zijn macht, dat zij hem als individuele persoonlijkheid ontdekken en voortaan „Theodor" noemen. Dit is zijn grote overwinning en niet de stroom van fooien, want in de grond van zijn hart is hij de onomkoopbare dienaar van zijn meesteres, die hij ook tiran niseert, maar zonder dat zij het merkt. Zo is dit blijspel een stuk oud-Oostenrijk, dat men waarschijnlijk alleen dan ten volle kan proeven, wanneer men de fijne schakeringen in de atmosfeer, in de stemmingen, de woordkeuze en de uitspraak kent. Als dan het doek valt en het toch tot een „happy ending" komt, verlaat men de schouwburg met een beklemmend gevoel, want men weet dat er aan dit aardige, charmante, enigszins vermoeide en een tikje decadente Oostenrijk wel een einde moést komen, omdat zelfs op een klein landgoed de scepter werd gezwaaid door een huisknecht met zijnTsjechisch accent.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 21