Hooikoorts, ziekte van de voorzomer
De tocht naar Chatham door Engelse ogen gezien
ELKE NIEUWE REIS
IS INNERJLIJK AVONTUUR
Kanttekeningen
Boeiend logboek
van een vrouw
INVLOED VAN
HET WEER
Litteraire
Erbij
van Jeanne van Schaik-Willing
Noorse rechtbank verbiedt
nu Miller's laatste boek
ZATERDAG 1 JUNI 1957
P A G I NA V IJ F
een VAN DE BEKOORLIJKSTE „ver
dichtsels van zomerdagen", waarin Arthur
van Schendel zich verdroomde, is gewijd
aan het reizen. „In een stil hoekje van ieder
hart" - schrijft hij daar, „woont een nimfje
dat soms van verre oorden zingt en de lust
wekt om elders heen te gaan. Wie heeft
niet, toen hij nog een kind was, aan
wonderen geloofd die over de zee en
over de bergen bestaan?" En iets
verder: „dat is de verwachting, het ver
langen naar ginder en morgen Dat
nimfje, dat kinderlijke verlangen, in wei
nig auteurs van onze vaderlands-nuchtere
letteren zo ongerept gebleven als in de
schrijfster van „Sofie Blank" of van
Nachtvorsten „De witte veren" onder
meer, heeft Jeanne van Schaik op reis ge
loktOp een zeereis per vrachtschip, dat
zijn avontuurlijke tocht uitstrekte tot het
noordelijk Afrika en Egypte, tot Grieken
land en Turkije. Eigenlijk is het bijkom
stig, waar - aardrijkskundig gesproken -
Van Schendels nimfje een droomster heen
voert. Elke reis is een „innerlijk avontuur"
een afscheid, een bevrijding, een ontmoe
ting, een herdenking, een zichzelf verlie
zen en zichzelf hervinden, een tweegesprek
met het nimfje, wéér een afscheid en ten
slotte een herinnering. Het komt er maar
op aan wié het is die reist en hóe er ver
langd wordt naar morgen en ginds.
Dat „wie" en dat „hoe" hebben „Onder
de wiegende sterren" Jeanne van
Schaik-Willings „Logboek van een vrouw"
(Querido's Uitgeversmaatschappij) tot
een van die zeldzame reisboeken gestem
peld, die nog wat anders en heel wat
meer zijn dan de gebruikelijke „geroman
tiseerde reportages". Om zich een indruk
te kunnen vormen van Oran en Algiers,
Alexandrië en de Libanon, Naxos en Ma
laga, beschikt'de thuisblijver over foto-
vreemden worden onthaald als een goed
vriend en tenslotte door een grijze gast
vrouw meegevoerd worden naar een erf,
om het wonder te zien in de stal: een koe.
Maar van dat wonder moet men in de
woorden van Jeanne van Schaik horen ver
tellen: „Mijn gezellin maakte een gebaar
van melken en drinken en keek me aan
alsof ze zeggen wou: dat had je nu zeker
niet gedacht? Werkelijk, dit had ik niet
gedacht, namelijk dat onder bepaalde om
standigheden een grijze vrouw er toe ge
bracht kan worden een koe te zien met de
bewonderende ogen van een kind". En
dan: „Niets, niets gaat er in onze geest
werkelijk verloren. Uit onze dromen we-
ten we het, maar op reis leren we het een
enkele keer, zoals op dit moment, in het
waakleven ervaren".
WAARSCHIJNLIJK leest men over zo'n
kleine passage heen, zoals men kan voor-*
bijzien aan een onopvallend patroon in
een weefsel. Maar het is essentieel voor de
achtergrond, waartegen zich deze reisim
pressies, het bonte en grisaille, het strak-
omlijnde en verijlende, aftekenen voor
het levenstramien, waarvan de schering
de „droom" en de inslag de „werkelijk;
heid" is. Al het werk van Jeanne vam
Schaik is als filigrein, ook dit. En als ik
„droom" zeg, bedoel ik daarmee niet een
„dichterlijk mijmeren" maar een wijze
van zien, een binnenwaartse blik, die naar
buiten gericht de dingen doorzichtig
maakt. „Als het hart de trek naar het
verre oord heeft gevoeld", schrijft Van
Schendel, „vraagt het verstand: waarheen?
Voor ieder verlangen en voor ieder ver
stand is er een oord". Het oord het rijk,
waar Jeanne van Schaik thuis is, bleef
haar leven lang „kinderland".
C. E. Dinaux
IN DE VOORZOMER worden vele men
sen in ons land geplaagd door hooi
koorts. De echte verkoudheid is een
ziekte van herfst en winter. De voorzo
mer, de bloeitijd van vele gewassen,
is de periode, waarin de hooikoorts de
mensen komt plagen. Hooikoorts ont
staat door een overgevoeligheid van
het slijmvlies van de neusholte ais ge
volg van contact tussen het slijmvlies
van de neus met bepaalde door
de winc' verspreide stuifmeelsoorten.
Het stuifmeel van diverse grassoorten,
rogge, mais, van bomen zoals iepen,
wilgen, populieren, soms ook van beu
ken en eiken, kan bij sommige mensen
zogenaamde overgevoeligheidsreac
ties teweeg brengen. In het najaar kan
het stuifmeel van laatbloeiende onkrui
den hetzelfde euvel veroorzaken, zo
dat ook in september nog hooikoorts
voorkomt.
WORÏ)T LUCHT, waarin korrels van
deze soorten stuifmeel aanwezig zijn, inge
ademd, dan komen deze stuifmeelkorrels
terecht op het slijmvlies van de neus. Dit
neussiijmvlies reageert hierop met een hef
tige reactie, het gaat zwellen en het scheidt
een dun, waterig slijm af, als bij een flinke
neusverkoudheid. Het slijmvlies van ver
schillende holten, die nauw verbonden
zijn met de neusholte, kan ook meedoen,
zoals het slijmvlies in de voorhoofdsholten.
Zwelling van dit slijmvlies belemmert de
al'vloed van vocht uit de voorhoofdshol
ten en hoofdpijn kan er het gevolg van
zijn. De reactie van het neussiijmvlies
openbaart zich door heftig niezen en proes
ten. Ook de slijmvliezen van de ogen doen
mee. De ogen worden rood, tranen, er ont
staat een branderig gevoel in de ogen.
Hooikoorts is een zuiver plaatselijke reac
tie van diverse slijmvliezen, die elk reage
ren met vochtafsclieiding. De algemene
toestand van de patiënt wordt er niet door
beïnvloed. Koorts treedt er niet op, zoals
de naam zou doen vermoeden.
HET WEER heeft grote invloed op het
optreden van de verschijnselen van hooi
koorts. Als het 's morgens vroeg geregend
heeft, wordt de verspreiding van stuif
meelkorrels door de regen belemmerd. De
mensen hebben dan minder last. Maar bij
droog, warm weer, wordt de rijping van
het stuifmeel bevorderd. Dan ziet men de
mensen, die overgevoelig zijn voor stuif
meel, met rode, branderige, tranende ogen
rondlopen, terwijl ze ook voortdurend
moeten niezen en proesten. Er zijn echter
ook mensen, die niet alleen voor het stuif
meel overgevoelig zijn. Dezen zijn dan ook
overgevoelig voor bepaalde geneesmidde
len zoals asperine, huisstof, haren en schil
fers van katten en andere huisdieren, be
paalde voedingsmiddelen, zoals chocolade,
melk, varkensvlees en garnalen.
Vaak hebben meer leden van eenzelfde
familie last van hooikoorts, of er komt in
de familie astma voor, of kinderen hebben
geleden aan dauwworm. Op verschillende
manieren probeert men dan na te gaan
tegen welke stoffen de overgevoeligheid
bestaat. In kleine oppervlakkige schrapjes
in de huid worden dan de mogelijke ver
wekkers van de .hooikoortsverschijnselen
aangebracht, zoals bepaalde schimmelsoor
ten of haren van huisdieren. Of de ver
dachte verwekkers worden in een extract
verwerkt en in de huid ingespoten. Ont
staat dan bij zo iemand een roodheid en
zwelling op de plaats van inspuiting, jeuk
over het gehele lichaam en soms echte
hooikoortsverschijnselen, zoals rode ogen
en afscheiding uit de neus, dan is het
waarschijnlijk, dat de patiënt overgevoelig
is voor het middel, dat in het huidschrapje
is aangebracht of waarmee hij werd inge
spoten. Maar dan is het nog niet eenvoudig
de patiënt te genezen. Men kan dan trach
ten, hem alle contacten met de stoffen,
waarvoor hij overgevoelig is, te laten ver
mijden door bepaalde voedingsmiddelen
zoals melk of chocolade, weg te laten
Maar ook kan men extracten maken var
de stoffen, waarvoor de patiënt overgevoe
lig is (zoals huisstof of bepaalde stuif
meelsoorten) en die wekelijks bij de pa
tiënt inspuiten ten einde aldus langzamer
hand hem aan de stoffen te wennen en
hem ongevoelig voor deze stoffen te ma
ken. De behandeling van de echte hooi
koorts, die dus vooral in de voorzomer op
treedt, begint dan al maanden van tevo
ren met inspuitingen van extracten van di
verse stuifmeelsoorten bereid. In een aan
tal gevallen is de patiënt dan inderdaad
in de maanden, waarin de grassen, tarwe
en andere gewassen bloeien, gewend aan
de inwerking van het stuifmeel en zal hi'
niet meer reageren op de stuifmeelsoor
ten uit de vrije natuur.
Het is gebleken, dat bij overgevoelig
heidsreacties een bepaalde stof, histamine
in grote hoeveelheid uit de beschadigde
cellen vrijkomt. De onaangename reactie:
zouden dus wellicht veroorzaakt worden
door een teveel aan histamine dat via de
bloedsomloop naar de slijmvliezen van
neus of andere holten wordt vervoerd en
daar de ongewenste verschijnselen doet
ontstaan. Deze ontdekking heeft geleid tot
de behandeling van de hooikoorts (en an
dere ziekten zoals netelroos, die ook door
overgevoeligheid ontstaan) met zogenaam
de anti-histamine-achtige stoffen. De laat
ste jaren zijn gehele reeksen geneesmidde
len gefabriceerd, die alleen de werking
van histamine in het lichaam tegengaan.
Inderdaad gelukt het bij vele mensen een
onderdrukking van de verschijnselen van
hooikoorts te verkrijgen door hen anti
histamine preparaten te laten innemen.
Maar vaak is het een beetje zoeken welk
anti-histamine middel nu inderdaad bij
iemand een gunstige werking ontwikkelt.
Er zijn echter altijd mensen, bij wie geen
enkel anti-histamine preparaat ook maar
enige invloed heeft op de hooikoorts.
Omdat deze geneesmiddelen de verschijn
selen van hooikoorts, zoals het niezen, kun
nen onderdrukken, heeft men ze ook we!
gebruikt bij gewone neusverkoudheid.
Maar daarbij helpen ze per se niet, om
dat neusverkoudheid veroorzaakt wordt
door een infectie en niet te beschouwen is
als een overgevoeligheidsreactie. De ge
neesmiddelen, die tegen hooikoorts ge
bruikt worden, zijn niet onschuldig. Ze
verwekken vaak slaap, sufheid, hoofdpijn.
Ze mogen slechts op advies en voorschrift
van de dokter worden ingenomen. Het is
te betreuren, dat sommige anti-histamine
preparaten ook zonder recept van de dok
ter verkrijgbaar zijn.
J. Z. Baruch
Een rechtbank in Oslo heeft de inbeslag
neming in Noorwegen bekrachtigd van de
Deense vertaling van Henry Miller's „The
rosy crucifix". De rechtbank is van mening
dat, hoewel hier sprake is van een litterair
werk van een erkend schrijver, er reden
is om aan te nemen, dat de grens van wat
als onzedelijk beschouwd moet worden er
in is overschreden. Bij boekhandelaren in
Oslo, Bergen en Stavanger zijn, nadat
enige tijd geleden de order tot inbeslag
neming door de Noorse justitie was ge
geven, meer dan vijfhonderd exemplaren
van het werk weggehaald. De Deense uit
gever heeft tegen de inbeslagneming ge
protesteerd.
Jeanne van Schaik-Willing
boek en film, Baedeker en encyclopedie.
Maar voor een „ervaren", voor een beleve
nis van hët hart, is de tussenkomst nodig
van de kunst. Jeanne van Schaik, deze
subtiele prozaïste, is niet hier en daar „ge
wéést", ze heeft gezién. Ze heeft land
schappen en kustlijnen, bergcontouren en
havensteden, stadswijken en mensen, oos
terse armoede en feërieke, aan Shehera-
zade herinnerende pracht in een wisseling
van droom en werkelijkheid, in een ver
vloeiing soms van deze beide, ondergaan.
Ze heeft zich ontroerd gevoeld en ont
nuchterd, verrukt en beangst, vereen
zaamd en getroffen door een onverwachte
herkenning van het menselijk-warme in
het onaandoenlijk-vreemde. Baedeker,
snobisme, hoera-enthousiasme voor het
toeristisch-gerenommeerde, voor hetgeen
men aan zijn geestelijke stand verplicht is
bewonderd te hebben, bleef haar even
vreemd als de schoonschrijver ij en de
modezucht aan haar werk. Zo zag ze het
en zo schrééf ze het, onbevangen en vol
strekt naar haar aard. En zo werd haar
reisverslag een exotisch en toch zeer eigen
borduursel, hier in pasteltint geweven,
daar fel van kleur, hier pittoresk, daar
strak en donker en realistisch van lijn,
hier zich verdromend in wazige zon-tril-
'cn.de verten, daar in eclatante verven de
bontheid, de passie, de hevigheid vangend
van een zondeloos leven onder een blauwe
wolkenloze hemel, kleuren van vruch
ten, van bloemen, van mensen, kleuren
van verre horizonten en nabije zandvlak
ten, van volkswijken en stille landwegen,
maar hoe dan ook „echt", zoals zij het kon
en moest zien: met de benijdenswaardige
blik van het verwonderde kind.
Jeanne van Schaik staat voor het
„eeuwige geheimenis" van de pyramiden
en nu zou ze volgens program in extase
moeten geraken. „Nu ik voor ze sta", be
kent ze ronduit, „onderga ik niets". Ze
doet een rondgang door het museum, waar
de schatten van Toet-Anch-Amon wor-
DEZER DAGEN is het tweehon
derdnegentig jaar geleden dat
de Nederlandse vloot onder Mi-
chiel Adriaanszoon de Ruyter de
stoutmoedige tocht naar Chatham
ten uitvoer bracht, de beroemde
ketting over de Medway kapot
zeilde, het admiraalsschip Royal
Charles veroverde met nog zes
andere grote oorlogsbodems en
door dit wapenfeit de slepen
de vredesonderhandelingen te
Breda tot een voor de Republiek
niet ongunstig einde voerde. Wij
weten dit alles uit onze school
boekjes.
die drie uur duurde en waarvan
men zeide dat ze de beste was
die men ooit had gehoord. Helaas,
zegt Pepys, duurde mijn speech
zo lang, dat vele parlementsleden
gingen eten en half dronken
terugkwamen.
WAT HEEFT Pepys ons nu over
De Ruyters wapenfeit op de Med
way en bij Chatham verteld? Het
is het oude liedje: de kleine lui
den bewaard en noteert zonder schroom:
„De huiver, gewekt door de confrontatie
met vergane werelden, wilde niet over me
komen". Maar als ze op het museumplein
voor een boom staat, die gekweekt is uit
een in het graf van Toet-Anch-Amon ge
vonden zaadkorrel, uit een levenskiem
van enkele duizenden jaren oud, vervluch
tigen zich voor haar in dit levende wonder
de eeuwen der menselijke geschiedenis tot
een nietig ogenblik. Hier is het onvernie
tigbare leven en ook ginds is het, in de
beminnelijkheid van het meisje Marie, dat
haar op het eiland Naxos bij de hand
neemt en haar meevoert „Langs steile,
gladde, steenachtige paden omlaag" en
met weinig verstaanbare woorden het on
zegbare uitspreekt over „eeuwige dingen".
Dat zijn in hun eenvoud en waarachtig
heid voortreffelijke bladzijden, waarvoor
het overige zelden onderdoet. Men kan in
het Syrische Lathakia zijn geweest en zich
niet. als Jeanne van Schaik door God en
de wereld verlaten hebben gevoeld. Men
kan in de groentenhallen van Tunis heb
ben gestaan en blind zijn geweest voor
het kleurfestijn van de watermeloenen en
citroenen, de aubergines en paprika's. En
men kan in het Cyprische Famagusta
door wat gedreven? als bij intuïtie een
hellende zijstraat inslaan „die wegboog
naar een verschiet", door hartelijke
DOOR TOEVALLIGE omstan
digheden weten wij ook hoe het
Engelse volk reageerde op deze
onverhoedse invasie. Wij zijn na
melijk in het bezit van een dag
boek, geschreven door een Engels
man die deze tijd zelf beleefde en
die zelfs persoonlijk bij de ver
dediging van de Engelse kust
tegen de stoutmoedige Hollanders
betrokken was. Dit dagboek is de
fameuze „Diary" van een zekere
Samuel Pepys, wiens naam men
op zeventien verschillende ma
nieren vindt geschreven, maar die
meestal uitgesproken wordt of er
Pieps stond. Pepys heeft geduren
de negen jaar, van 1660 tot 1669.
dit dagboek bijgehouden, vrijwel
van dag tot dag noterend wal
hem wedervoer. Hij is daarbij
uiterst nauwkeurig geweest.
Pepys schreef dit gehele dag
boek in steno6rafie en vermaakte
het met. zijn verdere bibliotheek
aan het Magdalene-college te
Cambridge waar hij had gestu
deerd. Ruim honderd jaar na zijn
dood is het ontcijferd door een
dominee die het in verkorte en
gekuiste vorm publiceerde. Pas in
1893 verscheen een volledige uit
gave in tien delen, die druk op
druk beleefde. Die belangstelling
is zeker voor een deel wel te dan
ken aan de openhartigheid, waar
mee Pepys alles boekstaaft wat
velen ternauweinood aan zichzelf
zouden bekennen en zeker zouden
schromen zelfs in geheimschrift
aan het papier toe te vertrouwen
Maar in de eerste plaats ontleenl
de „Diary" zijn betekenis aan het
feit, dat Pepys een onvergelijke
lijke bijdrage heeft geleverd tot
de kennis van het dagelijks leven
van een Engelse ambtenaar uit dr
zeventiende eeuw, die bovendier
een reeks van voor zijn land
uiterst belangrijke gebeurtenissen
zelf beleefde. Pepys was in Der.
Haag bij de deputatie om Karei II
af te halen, die na Cromwelh
dood koning van Engeland werd
Hij woonde de inhuldiging in
Londen bij. Tijdens de pest, die
Engelands hoofdstad teisterde,
bleef hij op zijn post. Als „clerk
of the acts" in het „navy-office"
(een positie die wordt omschreven
als „hoofd van de uitrusting") had
hij een werkzaam en belangrijk
aandeel in de opbouw van de
Engelse vloot. Toen na het échec
van Chatham schuldigen moesten
worden gevonden, hield hij in hel
Lagerhuis een verdedigingsrede
den wensen het einde van de oor
log, maar de grote heren niet. De
onderhandelingen verlopen traag.
Dan duiken geruchten op dat de
Hollanders met tachtig oorlogs
schepen en twintig branders bui
tengaats zijn. Waarheen ze koers
zullen zetten, weet niemand. „Wij
kust om die te verdedigen, maar
„ze zullen wel niet veel anders
doen dan de meisjes in de buurt
lastig vallen". Het gevaar belet
hem niet zelf ook een vrijpartijtje
op touw te zetten en daarna wat
te gaan spelevaren. Maar thuis
komend vindt hij orders onmid
dellijk branders uit te rusten en
tijgt aan het werk. Reeds begin
nen de Londenaars in paniek te
evacueren, alles meenemend wat
zij kunnen. Pepys reist naar
Gravesend en vindt daar de „lords
and gentlemen" met hun pistolen
en andere „onzin" in een blokhut,
die geen half uur een aanval kan
doorstaan. Teruggekeerd rekwi-
reert hij schepen en tracht met
het nu plotseling ruim vloeiende
geld zeelui te huren, maar de
animo is niet groot. Evenals de
Republiek der Verenigde Neder
landen betaalde Engeland het
scheepsvolk veel te weinig en was
het steeds achterstallig met de
gage. Als de schepelingen een te
dreigende houding aannamen,
ze inwisselen. Eerst vochten we
voor tickets, nu vechten we voor
guldens!"
DE VERWARRING nam steeds
meer toe: een schip, geladen met
scheepsbehoetlen, liet men met
een aantal andere, die juist met
grote onkosten als branders wa
ren ingericht, in paniek in de
Medway zinken. Lichters en vlet
ten waren nergens te krijgen,
men had ze gestolen om zijn
eigendommen in veiligheid te
brengen. Het bericht dat de ket
ting was gebroken en de Royal
Charles, geheel door de beman
ning verlaten, door een sloep met
negen Hollanders was veroverd,
deed de angst nog toenemen, ook
bij Pepys die zijn vrouw naar het
plaatsje Brampton zond met de
opdracht al het goud der familie
veilig te verstoppen. Aan het hof
intussen vermaakte de koning
zich met zijn gevolg en zijn maï-
tresse door een nachtvlindertje na
te jagen
gedood en geen huis hebben ge
plunderd. Zij hebben een paar
draagbare dingen weggenomen en
de rest laten staan. Maar het is
een schande zoals onze mannen
onder Lord Douglas zich hebben
gedragen: zij plunderden en stalen
alles. Onze soldaten zijn voor het
landvolk veel gevaarlijker dan de
Hollanders".
Pepys begaf zich opnieuw naar
het toneel waar de strijd had ge
woed. Per sloep liet hij zich naar
de ketting roeien langs de trieste
wrakken van de Royal Oak, de
James en de London, drie grote
Engelse oorlogsschepen. Iets ver
der lagen de schepen die de En
gelsen zelf tot zinken hadden ge
bracht om de rivier te versperren
en drie Nederlandse oorlogsvaar
tuigen, door de Nederlanders in
brand gestoken omdat ze aan de
grond gelopen waren en men ze
niet meer vlot had kunnen krij
gen. De bevestiging van de ket
ting aan beide oevers bleek nog
Nederlandse aanval op het fort en het magazijn Sheerness op 20 juni 1667, naar een schilderij in het National Maritime Museum te
Greenwich, dat te zien is op de tentoonstelling ter herdenking van Michiel Adriaensz. de Ruyter.
hebben geen schip op zee. Dat
heb je van de zorgeloosheid van
een koning, die de macht en het
geld en de mensen zou hebben
gehad als hij beter op z'n zaken
had gepast." Een paar dagen later
trekt een aantal edelen naar de
hield men ze zoet met „tickets"
(een soort betaalbriefjes) en Pepys
schrijft bitter dat men op de Hol
landse schepen heel wat Engels
hoorde spreken en dat de gede
serteerde matrozen hun „tickets"
toonden, roepend: „Nu komen we
Na enige dagen keerde de rust
weer: het bleek dat de Hollanders
geen landing beproefden. „Het is
heel werkwaardig" schrijft Pe
pys „en het strekt de Hollan
ders tot grote eer, dat zij, die aan
land gingen, geen burger hebben
intact. „Ik liet een schalm meten"
schrijft Pepys „en de om
trek was 6 1/4 inch" (een inch is
2 1/2 centimeter). „Maar waar de
breuk zit, kan niemand mij zeg
gen. De Hollanders hebben met
wind en tij mee de Royal Charles
dadelijk meegenomen langs de E
banken in de rivier, wat de beste
loods in Chatham hen niet zou
hebben nagedaan. Ze hebben het E
schip laten hellen, zodat het min-
der diepgang had. Aan het hof
beginnen ze de Hollanders nu E
voor lafaards uit te schelden, wat
wel droevig is". E
EEN DING bleef Pepys nog te
doen: hij moest het verstopte geld
terughalen. Het duurde enige
maanden voor hij zich kon vrij-
maken. Pas in oktober ging het
echtpaar naar het huis van Pepys'
vader in Brampton en toen het E
donker was geworden, begon de
schatgraverij. Het is de moeite
waard het verhaal met Pepys' E
eigen woorden te vertellen. „Grote j|
hemel, wat heb ik een angst uit-
gestaan, toen ze de plek niet pre- j|
cies konden aanwijzen! Het zweet
brak mij aan ille kanten uit en ik
werd woedend, toen ze het oneens E
bleken. Ik dacht dat alles ge-
stolen was. Wij staken nu hier,
dan daar de spade in de grond en E
eindelijk vonden we de goede j|
plek en begonnen te graven. Maar
goede help, wat hadden ze het
stom gedaan: geen halve voet E
diep en op een plek die van alle
kanten zichtbaar was, als er toe-
vallig iemand in de buurt was E
geweest en vlakbij het raam van
een buurman die het ook nog had
kunnen hóren. Maar mijn vader E
zegt dat hij iedereen naar de kerk g
had zien gaan, voor hij begon te
graven. Dat vind ik evenwel geen E
verontschuldiging. En ik raakte E
helemaal buiten mijzelf toen ik
goudstukken ontdekte in de aarde
die ik omhoogwierp. Ze lagen zo- E
maar in het gras en de losse
grond, doordat de zakjes waarin
ik ze gestept had, verrot waren. E
Tenslotte was ik genoodzaakt al- E
les, aarde, zakken en goudstuk-
ken, zoveel als ik bij het licht
van de kaars kon vinden, naar E
binnen te brengen in de kamer
van mijn broer. Ik deed de deur
op slot en wij gebruikten het E
avondmaal. Toen de anderen naar 2
bed waren, zijn mijn bediende en E
ik nog uren bezig geweest met E
pannen water om het goud en de
aarde van elkaar te scheiden. Er
ontbraken wel honderd goudstuk- E
ken en ik was door het dolle heen.
Wij durfden niet wachten tot de
volgende dag om de buurman en E
dus gingen mijn bediende en ik E
tegen middernacht weer zoeken.
Gelukkig vonden we er nog vijf-
ënveertig. Ik moest slapen op een E
kermisbed, want het dienstmeisje
was bij mijn vrouw in bed ge-
kropen en zo heb ik gewacht tot E
'iet licht werd." E
DE VOLGENDE DAG vindt 1
Pepys nog vierendertig goud- E
stukken en hij constateert dat
het even moeilijk is geld te be-
waren als te verdienen. In 1842, E
dus honderdvijfenzeventig jaar E
nadien, heeft men bij het oprui-
men van de fundering van het E
huis nog een pot met zilveren E
munten gevonden. Of Pepys
zoekend naar zijn goud zijn zilver
heeft vergeten? =s
Dr. P. II. Schroder
IlllllllllllllllllllllllllllllllilllülllllllllllllllllllllllllllllilIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIIllllllllllllllllllIIllllllllllllillllilllIIIllllllllllllllllll,!-ililliiii:iiiiiiiiiii|||||||||i