Eclatante Nederlandse met Moortje Toneelmanifestatie van Br eero Cleveland Orchestra concerteerde in Amsterdam en Scheveningen Kunstenaarsconferentie over artistieke jeugdvorming THE RAKE'S PROGRESS" VAN IGOR STRAWINSKY Voordrachtavond door Sir John Gielgud Star bedenksel Gesnoeide fruitbomen op de graven van Mozart, Bach en Verdi 8 Prima rollen van Myra Ward, Hans Kaart, Guus Hermus en anderen onder de dichterlijk-realistisch ingestelde regie van Ton Lutz MAGISTRAAL SPEL Concertgebouw-Orkest in Helsinki Cultureel contact tussen Londen en Moskou MAANDAG 17 JUNI 1957 Het tiende Holland Festival is, voor wat de dramatische kunst betreft, begonnen met een gebeurtenis van uitzonderlijke be tekenis. Zaterdagavond trad in de Konink lijke Schouwburg te 's-Gravenhage name lijk de stichting Nederlandse Toneelmani- festiatie 1957 voor het eerst voor het voet licht, een keurtroep van vooraanstaande leden der grote gezelschappen, die een voorstelling van het eerste werkelijke Nederlandse blijspel „Moortje" van Gerbrand Adriaensz. Bredero heeft ge geven. Zoals de voorzitter van het festival- bestuur, mr. H. J. Reinink, kort na mid dernacht tijdens een receptie onthulde, is het onder leiding van Ton Lutz grandioos gerealiseerde initiatief hiertoe uitgegaan van Paul Steenbergen, al jaren geleden. Deze acht het en velen, hoe dankbaar ook voor de sociale zekerheden, die het gevolg zijn van de naoorlogse cultuurpoli tiek, delen die mening gelukkig in ze kere zin een gevaar voor de bloei van het artistieke leven, dat de acteurs mede dank zij radio, film en televisie een te gemakke lijk bestaan leiden. Zij dreigen te „ver ambtenaren" en door gebrek aan waarlijk bezielende leiders te verzinken in een ge- noegelijke middelmatigheid. Bovendien maakt het systeem der zogenaamde cul tuurspreiding het opbouwen van tradities en het leveren van baanbrekende presta ties anders dan geografisch bijna onmoge lijk. Vandaar het streven, dat thans een begin van verwerkelijking heeft gevonden, om althans eens per jaar de beste krachten gezamenlijk in te spannen om met een waarlijk kunstzinnnige, zo mogelijk cul tuurscheppende daad de routine en de in stelling op het compromis te doorbreken. Dit aspect (en daarom ben ik deze be schouwing daarmee begonnen) lijkt mij belangrijker nog dan het resultaat, tot hoeveel intense vreugde dat ook aanleiding gaf. De gekozenen voor deze eerste collec tieve manifestiatie van Nederlandse to neelspeelkunst zijn niet per se de beste talenten waarover wij beschikken, maar wel was het nu doenlijk voor elke rol de het meest daarvoor in aanmerking komen de uit te nodigen. Zodoende kon „Moortje" worden vertoond in een bijkans ideale be zetting. Dat de gezelschappen bij het sa menstellen van hun speelplan met deze grootse onderneming rekening hebben wil len houden, stemt tot grote dankbaarheid. Daarbij moet de keuze van het stuk een prijzenswaardige worden genoemd, niet slechts vanwege het eerherstel van deze verwaarloosde komedie, maar ook omdat daarin de nationale copieerlust zich heeft kunnen uitvieren met dezelfde verve en liefderijke toewijding voor het detail, die de onvergankelijke meesterwerken der gouden eeuw hebben voortgebracht. Hulde ook voor het fraai uitgevoerde gelegen heidsprogramma, dat met zijn talrijke kleurenlitho's en levendige inhoud het le zen, bekijken en bewaren loont. Zoals kort na hem Hooft een stuk van Plautus „nae 's landts gelegenheyt" be werkte, heeft Breero in 1615 bij het schrij ven van zijn „Moortje" het blijspel „Eunu- chus" van de eveneens Romeinse dichter Terentius „met loome schreden naeghe- gaen". Niet direct overigens, want hij was geen klassicus en moest zich derhalve „met het weinig schoolfrans dat hem in het hoofd rammelde" van een bewerking door Jean Bourier en een vertaling door de Antwerpse rederijker Cornelis van Ghis- tele bedienen. Voor zover doenlijk heeft hij de personages en het milieu „veramster- damst". Daardoor is de nauwelijks inte ressante en bij alle eenvoud van motieven toch vrij ingewikkelde geschiedenis er niet waarschijnlijker op geworden. In dat op zicht is zijn „Spaensche Brabander" (naar een schelmenroman, maar ook hier zijn de „oolycke boeveryen" talrijk) zeker veel beter geslaagd. Maar daarom gaat het niet. Waarom dan wel? Op die vraag krijgt men thans een klinkklaar antwoord. Breero's oorspronkelijkheid stak niet in het „be denken" van onderwerpen, maar in het waarheidsgetrouw „weergeven" van alles wat indruk maakte op zijn ontvankelijk gemoed. Breero was een onverzadigbaar, gulzig visueel kunstenaar. Deze in 1585 geboren zoon van een welgestelde schoenmaker ging aanvankelijk bij een schilder in de leer, maar hij vierde zijn lust voor plas tiek uit in zijn toneelwerken. Men moet hierbij bedenken, dat hij nog schreef voor een rederijkerskamer, waarbij de teksten nauwelijks gespeeld werden vóór maar in hoofdzaak gesproken werden tót het pu bliek. In zijn plastische verhalen ontmoet men dan ook Breero in zijn volle originali teit als een hartstochtelijk en meedogen loos beeldende artiest, die in de volle zin van het woord „smakelijk" weet te vertel len van wat zijn oog getroffen heeft in de snel tot bloei komende koopmansstad, waar hij met hart en ziel aan was ver knocht. Bij die overdadige en toch kern achtige beschrijvingen, waarbij hij com pleet de gang van de ontleende intrige vergat, komt de ietwat gekunstelde ge schiedenis rond een bordeel tot kleurige, onstuimige bloei. Fors en vitaal, heeft pro fessor Donkersloot eens gezegd, bracht hij tot uitdrukking wat hij dubbel en dwars had gezien en geproefd. Tijdens zulke hoogtepunten geniet men met volle teugen van de weelderige vruchten „gul en lustich" opgediend van zijn weergaloze opmerkingsgave, al is „Moortje" door al deze bedwelmende, sappige toevoegingen, zelfs na de aangebrachte bekortingen van om en nabij de duizend versregels, veel te lang om de aandacht onafgebroken ge spannen te houden. Het merkwaardige van dit realistische stuk (wel te onderscheiden van het nog napruttelende naturalisme van de vorige eeuw door de meeslepende liefde voor al het bruisende, klinkende en gistende dat zich aan de gretige zintuigen voordeed) is tenslotte, dat de eigenlijke „tafrelen" vrij wel los staan van de dramatische situaties,' maar zich „afspelen" in de met sugges tieve opsommingen gelardeerde mono logen. In deze gedetailleerde genrestukken waarbij men aan Jan Steen moet den ken, aan Teniers, aan Adriaan Brouwer treden trouwens veel en veel meer per sonen handelend op dan er in de rolver deling staan vermeld. „Handelend" ook in de zin van handeldrijvend in het magi strale verslag van een wandeling langs de Amsterdamse markten door de tafelschui mer Kackerlack, als hoedanig Hans Kaart (die zich binnenkort in BayreUth weer als zanger laat horen!) een onvergelijkbare en onvergetelijke, fantastisch virtuoze presta tie leverde, karakteristiek en vermakelijk schilderend met woorden die men als het ware kon meeproeven en waarbij een ge heel gilde van negocianten van diverse pluimage, sprekend in allerlei toonaarden en dialecten, concreter dan lijfelijk moge lijk ware geweest ten tonele verscheen. Realistisch is Breero ook door in zijn beeldende taal de dingen ronduit bij de naam te noemen. Geholpen door een voor beeldig en sfeerrijk decor (een driegrach- tenbrug met kerktorens in de nevel op de achtergrond) van Nicolaas Wijnberg, die ook de schitterende kostuums ontwierp, heeft regisseur Ton Lutz niet alleen het onderste uit de kan met schuimend spraakwater gepuurd, maar de plastische beginselen ook in zijn mise-en-scène door gevoerd. Zo zag men kostelijke tableaus („vivants" tot in wat men heden ten dage Coen Flink met Karin Haage en Nell Koppen (links) en Marie Hamel (rechts) in „Moortje" van Breero onwelvoegelijk noemt) bijvoorbeeld bij de opkomst van de beschonken Reynier. wel ke uitbundige „vrijer" door Ton van Duin hoven subliem ridicuul werd gemaakt, of bij de onmiskenbaar Shakespeariaanse pa rodie op de schutterij, waarbij de ver onderstelde heldhaftigheid zeer amusant tot de huidige betekenis van onbeholpen heid degradeerde. Een der mooiste figuren van de velen, die zich letterlijk en figuur lijk op het gladde ijs der toegevroren sin gel waagden, was Paul Steenbergen als de in het zwart gestoken, verkouden knecht Koenraat, evenzeer een nazaat van uit de commedia dell'arte bekende typen als de belachelijk snoevende krijgsman Roemert, waarvan Guus Hermus een zeldzaam inge beelde gek wist te maken. Zo „boertig, aandachtig en amoureus" als in zijn „Groot Liedboek" was Breero ook in zijn „Moortje" en dat brengt ons bij de vurige minnaars, die bruusk hun lusten bekennen en de bevrediging daarvan door drijven: de passioneerde jongeling Ritsart van Coen Flink, de in zijn vermomming even grappige als brutale Writsart Van Johan Walhain en de traditionele, welge manierde broer van het belaagde meisje, als hoedanig Luc Lutz het trio inderdaad vervolmaakte. Lies Franken belichaamde aantrekkelijk de geschonden onschuld, Nell Koppen was de hartgrondig tierende dienstbode en Marie Hamel, Karin Haage en Bert van der Linde voldeden in kleinere rollen eveneens. Het verhaal over het ijs vermaak door de regisseur, aan het slot van de avond, als vader Lambert, deed wat kleurloos aan, maar dat kan 'ook aan de vermoeidheid door de inspanning van- het luisteren naar ouderwetse taal hebben gelegen. Zich verkneukelend in herinne ringen van het goeie ouwe verleden als minnemoer Geertruy voegde Magda Jans- sens heerlijk loslippig het hare toe aan ons genot. De rol van Mov-Aal, de „loose lichte vrouw" waar bijna alles om draait, werd ik had haar als eerste moeten noemen in deze betrekkelijk willekeurige vermel ding door Myra Ward voor de volle honderd percent prima gespeeld, canail- leus verlekkerend en met schrandere be rekening, beurtelings scherp en lieverig van de tongriem gesneden, maar altijd duidelijk en geheel in overeenstemming met het emplooi. Onder de inspirerende en ter zake kun dige leiding van Ton Lutz hebben al deze acteurs en actrices een monumentale mijl paal in de geschiedenis van het toneel in Nederland opgericht. In een vorig Holland Festival heeft de bekende Engelse acteur en filmster Mi chael Redgrave een solovertolking van enkele lange fragmenten uit werken van William Shakespeare gegeven, in de Am sterdamse Stadsschouwburg onder meer. Hij verscheen daarbij ten tonele in een speciaal ontworpen kostuum dat met ge ringe manipulaties aan de wisselende om standigheden dienstbaar kon worden ge maakt. Redgrave speelde scènes, zich tot op zekere hoogte vereenzelvigend met de rolfiguren. In dit Holland Festival is we derom een bloemlezing uit het drama tisch oeuvre van de Elizabethaanse dich ter opgenomen, die door John Gielgud ten gehore wordt gebracht. Zondagavond trad hij op in het Nieuwe de la Martheater, op 23 juni wordt een herhaling in de Ko ninklijke Schouwburg gegeven. Hij draagt een smoking, vervolmaakt zijn uitrusting met een zorgvuldig bestudeerd gebaar met zijn bril en neemt schuins achter een klei ne lessenaar plaats. Dan begint hij te lezen uit een zwart boek, dat daar ligt een door George Rylands samengestelde antho logie met een steeds op het onderwerp afgestemde attaque, eenvoudig, zonder enige overbodige grootspraak, maar won derbaarlijk welluidend. Aan deze manier geef ik de voorkeur. Wie Shakespeare spelen wil, spele hem ge. heel. Dan gaat het immers om de uitbeel ding van karakters en deze zijn nu een maal niet los te denken van situaties. An ders wordt het een virtuoze speculatie op de voorkennis van het publiek. Sir John Gielgud volgt een geheel eigen weg. Hij heeft allerlei variaties op drie thema's jeugd, volwassenheid, ouderdom ont wikkeld door middel van gehele monolo gen, korte citaten, enkele sonnetten. Hij vraagt geen bewondering voor de presta tie, maar aandacht voor de dichter. Hij openbaart inhouden aan gedachten en ge voelens. Gielgud is daarvoor de aangewe zen man. Hij onderscheidt zich van de romantische acteur door de declamatie te vervangen door een sensitieve spreektrant bij volledig bewustzijn. Dit is in de eerste plaats een intellectuele conceptie met het resultaat echter dat men het gevoel heeft nooit eerder 't hart van Shakespeare van zo nabij te hebben beluisterd. Die indruk werd nog verhoogd door de kennismaking met passages uit stukken, die men hier te lande zelden of nooit te aanschouwen krijgt, zoals „Cymbeline" en „Troilus en Cressida" bij voorbeeld. Hoog tepunten waren er vele, te veel om op te sommen in dit omvangrijke recital, vooral Een orkest van honderd man uit een Amerikaanse industriestad dat aan een Nederlands kunstfeest komt bijdragen met een tweetal programma's, die weinig muzi kaal nieuws beloven - men is wellicht ge neigd daar wat sceptisch tegenover te staan in een land dat zelf althans twee zeer goede orkesten rijk is en waar men nogal eens de mening hoort verkondigen dat de Amerikanen ook in muzikaal opzicht hoofdzakelijk uitblinken door een glad ge polijste „efficiency". Degenen die het Cle veland Orchestra onder zijn vaste dirigent George Szell zaterdag in het Amsterdams Concertgebouw en zondag in het Scheve- ningse Kurhaus hebben horen musiceren, zullen u wat anders vertellen. Ik vermoed dat velen met mij de indruk hebben ge kregen zelden orkestspel van zulk een hoog niveau te hebben gehoord: de houtblazers, stuk voor stuk door solisten bezet wier timbres prachtig op elkaar waren afge stemd en met de strijkersklank konden versmelten, een kopergroep die (relief ge- tot een klanktapijt van waarlijk exotische pracht. Onder de'werken van het oudere reper- toire moet in de eerste plaats genoemd worden de ouverture „La Gazza ladra" van Rossini, waarin het gehele orkest werd tot één gigantisch pierement met fiedelen de, pijpende, en roffelende poppen, een uit voering die door haar verfijning van grote humoristische alure was. Ook oude parade paarden als de Vierde Symfonie van Schu mann en de Eerste van Brahms sprongen onder Szell's directie met fris élan te voor schijn als jonge levenskrachtige veulens. Het is, na het bovenstaande wel duidelijk dat Szell een meester in zijn vak is. Hij js werkelijk een dirigent en behoeft het dus niet te bewijzen met klinkende of visuele acrobatie. Zijn directiegebaar is, ook voor de luisteraar, bijzonder verhelderend en heeft de gerichte spankracht van een man die zijn middelen kent en zijn doel bereikt Het is inmiddels reeds bekend geworden dat Szell in het komende seizoen een aantal vend aan de klank) nooit tot blatend ge- concerten van het Concertgebouw-Orkest weid behoefde over te gaan, de strijkers zal leiden. met een zeldzame homogeniteit, waarvan men de totaalindruk kan karakteriseren als die van warm glanzend metaal - deze ele menten speelden ieder voor zich en geza menlijk een belangrijke rol in de impressie die de uitvoeringen schonken. In het orkest ziet men vrijwel geen typisch Amerikaanse gezichten. Waarschijnlijk telt het ensemble een groot aantal emigranten uit Europa van de laatste en vóórlaatste generatie. De aard van het musiceren zou men het best kunnen omschrijven als een beheerste vita liteit, aristocratie gepaard aan voort varendheid, hetgeen de muziek die ruimte lijke werking geeft, die wijdheid en die weidsheid, die zij slechts zelden weet te suggereren. Het zijn de klank en het ritme van een land dat groot geworden is door de durf, waarmee de onbekende ruimte werd veroverd. Op een scheppend plan gold dit ook voor het enige werk van Amerikaanse bodem dat door het orkest gebracht werd: „Music for a scene from Shelley" van Samuel Bar ber, welk stuk evenals het hier betrekke lijk bekend geworden „Adagio for strings" - 'n persoonlijke lyrische inslag heeft, die fas cineert door de geheel nieuwe wereld die de componist met vertrouwde klanken ont sluit. De regels uit „Prometheus unbound" waren voor Barber een katalysator, een merkwaardig proces op gang brengend: de omzetting van het mythologische Grieken land waar de aarde openstond naar de hemel, in het moderne Amerika, waar Europa openstaat naar de „onbegrensde bij de beheerst hartstochtelijke beschou- mogelijkheden". Deze bijna futuristische wingen over de eenzaamheid van het ko ningschap, de desolate treurigheid van de oude dag, de schilderachtige bespiegelin gen over de verhouding van natuur en lief de. Misschien was het programma zeker voor een theater, waaruit alle zuurstof verdwenen leek wat te lang van stof. Overigens was het intieme theater een ideale omgeving voor het kweken van een gevoelige verstandhouding. Wat vooral opvalt bij Gielgud's voor dracht is zijn waarlijk superbe dictie, waardoor ieder woord van betekenis als het ware van binnenuit verlicht wordt. Zijn kunst is er een van de hoogste orde, buitengewoon exact en -weloverwogen, met rru en dan een licht natuurlijk pathos. Puntige raillerie, melodieuze lyriek en no bele passie wisselden elkaar af in deze cy clus, die men graag op een koele avond zou hebben beluisterd. David Koning Een der decors van Kenneth Green voor de opera „The Rake's Progress" van Igor Strawinsky. indruk kreeg ik van een stuk waarin nieu we klanken uit oude getoverd zijn door de kracht van oorspronkelijkheid. Niet minder opmerkelijk was de vertol king vaiï „Symfonische Metamorfosen van thema's van C. M. von Weber" van Hinde- Vermeld zij nog dat aan beide uitvoerin- gen de pianist Leon Fleisher medewerkte, respectievelijk met uitvoeringen van hei Vierde en het Vijfde Pianoconcert van Beethoven, die op het hoge niveau stonden dat men van hem kent zonder verder tot commentaar aanleiding te geven. Sas Bungë mith, een werk dat in 1944 in Amerika ge schreven werd. In de boeiende, steeds direct verstaanbare behandeling der gege vens speelt de virtuoze contrapuntiek evenzeer een rol als de vindingrijke en prachtig gedoseerde instrumentale effecten. Het geheel is een enthousiasmerend stuk muziek van een componist die men dikwijls wegens een zekere emotionele krenterig heid meer bewondert dan liefheeft. Van een kleurigheid die nimmer geforceerd aandeed was de uitvoering in het Scheve- ningse programma van de suite uit „De Vuurvogel" van Strawinsky, vertederend en schrikaanjagend, het geheel geweven David Koning Vierduizend Finnen hebben zondag avond in de grote zaal van het tentoon stellingsgebouw in Helsinki een uitvoe ring van het Concertgebouw-Orkest bijge woond: Het programma bevatte de ouver ture „Der Freischütz" van Carl Maria von Weber, „Tapiola" van Jean Sibelius en de Derde Symfonie van Beethoven. Naar aan leiding van het bezoek van het orkest ga ven de Nederlandse gezant in Helsinki, de heer D. M. de Smit, en zijn echtgenote in hun woning een receptie. Het tweede en laatste concert wordt maandagavond ge geven. Dan zullen de Vierde Symfonie van Mendelssohn, „La Mer" van Debussy en de Vijfde Symfonie van Sibelius worden gespeeld. Een functionaris van het Sovjet-Rus sische ministerie voor culturele zaken heeft in een uitzending in het Engels van radio-Moskou medegedeeld, dat de Britse prima ballerina Beryl Grey zal worden uitgenodigd in november de Sovjet-Unie te bezoeken om daar met Russische ballet gezelschappen gastvoorstellingen te geven. Ook Britse musici, onder wie de dirigent Sir John Barbirolli, zullen worden uitge nodigd. Er wordt voorts onderhandeld over een bezoek in mei 1958 van een befaamd toneelgezelschap uit Moskou aan Groot- Brittannië. De culturele commissie van de Partij van de Arbeid heeft ook dit jaar Nederlandse kunstenaars uitgenodigd tot het bijwonen van een conferentie, waarvoor als centraal onderwerp gekozen was: Kunstenaars, kunst en jeugd. Tal van kunstenaars op alle gebieden hadden aan die uitnodiging gevolg gegeven en zich zaterdag in de zaal van de „Dierentuin" te Amersfoort ver enigd. De voorzitter van de Partij van de Arbeid, de heer E. A. Vermeer, sprak een openingswoord en daarna werd de heer F. Schurer, lid van de Tweede Kamer, door de voorzitter der conferentie, prof. dr. G. Stuiveling, verzocht een algemene inlei ding te houden. De heer Schurer baseerde zijn betoog op het beginsel van vrijheid voor de kunst, een principe, dat door geen enkele ideolo gie aangetast mag worden. Dit zou zowel voor de actieve als de passieve kunsterva ring moeten gelden. Wij moeten de hin dernissen wegnemen, die de confrontatie met de kunst in de weg staan. De proble matiek is thans in hoofdzaak nog dezelfde als in het verleden. Kunstbeleving voor onderstelt een gemeenschap. Maar wij moeten niet van een kunstenaar daarvoor pedagogische activiteit verlangen. In het gezin en op de onderwijsinstituten moet men de jeugd begrip voor kunst bijbren gen. Het betrekken van de jeugd bij de kunstbeoefening is noodzakelijk en wij moeten daarbij aldus spreker radi caal afrekenen met de „generatiewaan". De ochtendzitting werd verder besteed aan de discussie over het algemeen onder werp in de secties. De middagzitting werd bestemd voor het uitbrengen van de rap porten met de conclusies daarvan. Jeugd en muziek Namens de sectie Muziek sprak Lex van Delden over de noodzaak de muzische ge richtheid van de jeugd reeds in het eerste levensjaar te stimuleren. Geen wieg bij voorbeeld bij een schreeuwende en knette rend radiotoestel! De creatieve muziekbe oefening is op zeer jeugdige leeftijd heel goed mogelijk. Het bijbrengen van enige theoretische kennis al op de lagere school wordt als gewenst beschouwd, omdat de moeilijkheden daarbij bij het voortgezet onderwijs steeds groter worden. Voor een goed contact tussen jeugd en kunstenaar is niet in de eerste plaats tech nische perfectie van belang, maar de per soon van de kunstenaar. Voor het verkrij gen van een juist inzicht in de bestaande verhoudingen van de jeugd tot de toon kunst zijn een grondige enquête en statis tische gegevens absoluut noodzakelijk. Beeldende kunst De heer D. Schwagermann, sprekend na mens de sectie beeldende kunst, betoogde eveneens, dat de kunstgevoeligheid op zo jeugdig mogelijke leeftijd ontwikkeld moest worden. De „vrije expressie" op de lagere school is een voortreffelijk middel hiertoe, maar daarvoor moet het onderwijs op de helling. Men moet geen didactische tentoonstellingen houden. Maar het kind omringen met esthetisch verantwoorde voorwerpen. Letteren en theater Max Nord noemde voor de kunstzinnige vorming van het kind en de rijpere jeugd het bevorderen van het contact met het goede boek van belang. De pers heeft in deze een belangrijke taak bij de voorlich ting. Men zou ideologische kunst niet wil len uitsluiten. Maar dan alleen op basis van een waarlijk eigen overtuiging. Het bleek bij de besprekingen in de sec tie Toneel en Ballet, dat alleen de toneel kunst vertegenwoordigd was. De heer Ben Groenier zei dat men ook bij de toneel kunstenaars overtuigd was van de kunst zinnige vorming in de eerste levensjaren. De lagere school kan hier door haar opzet niet genoeg aan doen. Het onderwijs moet worden een stelsel van ontplooiingsmoge lijkheden. Voor de jeugd van de middel bare school moet men moderne toneelstuk ken brengen. De schrijver H. Wielek bepleitte namens de sectie filmkunst meer „filmvorming" van de jeugd reeds op de lagere' school. Men late de jeugd opstellen maken over films en stelle speciale docenten aan. Ook zal het raadzaam zijn de jeugdbeweging in te schakelen en de jeugd medezeggen- ling tot het doorgecomponeerde muziek drama, weer moeten bestaan uit récitatie- ven, aria's, duetten, trio's, kwartetten en andere ensembles in afgeronde muzikale vormen en het zou echte zangmuziek moe ten zijn, waarbij het orkest een in hoofd zaak begeleidende rol speelt. En inder daad Strawinsky heeft zijn fruitbomen ge plant op de kerkhoven waar Mozart, Per- golesi, zelfs Bach en Verdi begraven lig. gen. Maar de muzikale planten die hij al dus kweekte mogen dan wel iets van de vorm van de oude voorbeelden hebben gekregen, de essentie van de vocabiliteit, de ontroerende kracht van de melodie werd of wel weggesnoeid of kwam niet tot ontluiking. Ik geloof eer aan het opzette lijk wegsnoeien, want Strawinsky wenst niet te ontroeren dit zou hem met dit ge geven al te licht in het romantisch vaar water voeren. Dat hij er wel toe in staat zou zijn toont hij een paar keer met een zangerige trompetmelodie in het orkest. Al met al blijft het bij een vormelijk intel lectueel spel, dat omdat het zo vol ver rassingen zit de toehoorders in span ning houdt. Maar een ontroerend effect heb ik daarbij niet ervaren, wat ik be ken het graag misschien ook aan mi] kan liggen. Bij hernieuwde kennismaking zou het werk mogelijk andere indrukken wekken die mij bij een eerste contact zijn onthouden. Zelfs de treffende passage in het libretto, waar de trouwe verloofde Anne Trulove (men lette op de toepasse lijke namen die de sujetten voeren: Tru love, Rakewell, Shadow) haar verlossende slaaplied zingt, het lied der onverganke lijke liefde, dat de aardse banden breekt en een zalige eeuwigheid voor de onge lukkige Rakewell ontsluit een scène waaraan men allicht een sterke ontroer baarheid zou toedenken, gerealiseerd met de eenvoudigste middelen leek mij niet meer dan een star bedenksel. Het ontroe rende effect, dat in het libretto wel aan wezig is, wordt door Strawinsky zoveel mogelijk geminimaliseerd. Alsof hij meent in de slotscène er toch te veel aan te heb ben toegegeven, breekt hij plotseling af, om met het grootst denkbare contrast om te slaan in een schertsende epiloog: laten wij het maar niet zo zwaar opnemen, het is alleen maar komedie! En ook deze „vau deville" kan beschouwd worden als een 95 De Amsterdamse manifestaties van het Holland Festival 1957 werden zaterdag avond ingezet met een opvoering door de Nederlandse Opera van „The Rake's Pro gress" het jongste theaterstuk van de heden vijfenzeventig jaar geworden Stra- schap te geven bij het samenstellen der programma's. Evenals op de vijf voorgaande conferen ties werden de deelnemers ook nu ver gast op een concert, dat door de VARA werd aangeboden en dat verzorgd werd door de harpiste Rosa Spier en de fluitist Kees van der Star. Het werd weer een bijzondere ervaring de gevierde harpiste te horen bij de be heerste en verfijnde uitvoering van een koraal van Marcelle Lesoulage, van „Au matin" van Fournier, van de Etude mélo- dique en La gitana van Alphonse Hassel- mans, melodisch en harmonisch liefelijke en bevattelijke muziek, die dankbaar aan vaard werd. Rosa Spier begeleidde ook de fluitist bij de verzorgde en muzikale voor dracht van „Les cygnes" van Henri Busser en een divertissement van Philippe Gau- bert. P. Zwaanswijk winsky, welk werk in 1951 te Venetië ten doop werd gehouden en sindsdien in de voornaamste muziekcentra van Europa en Amerika al 200 keer vertoond werd. Strawinsky en zijn tekstdichters W. H. Auden en Chester Kallman vonden de stof voor „The Rake's Progress" in een reeks zedeprenten van William Hogarth, de be roemde Engelse schilder en graveur uit de achttiende eeuw. Deze voorstellingen beelden de geschiedenis uit van een losbol die onder invloed van een vriend een soort Mefisto zijn trouwbelofte aan een fatsoenlijk meisje breekt, met zijn kwade geest een bandeloos leven gaat leiden, een karikaturale circusartieste tot vrouw neemt en uiteindelijk in een gekkenhuis terecht komt en daar sterft in de armen van zijn steeds trouwe verloofde. De kern van dit gegeven doet denken aan Faust, aan Peer Gynt, aan Tannhauser en kon desnoods als aanleiding tot een romantische opera dienst doen. Het gegeven verleidde Strawinsky om in zijn artistieke carrière een omzwaai de zoveelste! te maken in de richting van de Italiaanse nummer-opera, met het oeuvre voor het theater van Mozart als su- preem voorbeeld. „The Rake's Progress" zou in tegenstel- fruitboom op het graf van Mozart maar diens gemoedelijke vrolijkheid, op een al lerliefste melodie, die men als een obsessie mee naar huis kan nemen en die nog dagen en weken een frisse herinnering blijft schenken, maakt bij Strawinsky plaats voor een motorisch geval, dat overrompelt, doch niets nalaat. De bedoelde wisselwerking in „The Rake's Progress", is als het ware tastbaar maar niet voelbaar. Verre van mij om dit als een tekort te zien, want Strawinsky heeft op zijn manier nog genoeg te ver tellen. Hij is in ieder geval een virtuoos van de materie. Wie een scène schrijft als de veiling van het voormalige bezit van Tom de losbol (een tafereel waarin Frans Vroons als vendumeester tezamen met het prachtige koor van de Nederlandse Opera een verbazingwekkend resultaat bereikte) mag wel een operacomponist pur-sang heten, althans zeker voor wat de actie be treft. Trouwens heel dit laatste bedrijf krioelt van meesterlijke vondsten, die de geest in spanning houden. Ik denk hierbij ook aan de frappante dodenklacht van de zinnelozen, waarbij de componist zich mis schien het verst op het romantische pad gewaagd heeft. Ondertussen stelt de montering van het werk geweldige eisen. Hieraan wordt on der regie van Peter Potter en onder muzi kale leiding van Erich Leinsdorf ten hoog ste voldaan. De décors en costuums van Kenneth Green scheppen volkomen de sfeer die men van de prenten van Hogarth kan verwachten, wat een belangrijk deel van de realisatie van de oorspronkelijke opzet der auteurs betekent. Zangtechnisch wordt het werk uitstekend verdedigd door de drie als gast medewerkende, hoofdfi guren: de sopraan Graziella Sciutti als Anne Trulove, de tenor Eugene Conley als Tom Rakewell en vooral door de mar kante bariton Otokar Kraus als Nic Sha dow, de rol die hij reeds bij de eerste op voering in 1951 met groot succes vertolkte. Over de prachtige creatie van de hache lijke partij van de vendumeester door Frans Vroons sprak ik reeds. De alt Mimi Aarden maakte van haar karikaturale rol een schitterende prestatie, die zich vol komen handhaafde naast die der buiten landse gasten. Gee Smith, als vader Tru love, nam het vrij gemoedelijk op er Jo van de Meent als Mother Goose deed cor rect wat haar te doen stond. Het koor van Henk van Wielink verrichtte zijn huiten- gewoon zware taak op schitterende wijze, ook wat de actie betreft. En onder de vei lige staf van Erich Leinsdorf heeft het or- 'rest, ziin vwname standing bewezen Een talrijk publiek reageerde geestdrif tig op deze merkwaardige creatie. Jos. de Klerk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 12