Eclatante Nederlandse
met Moortje
Toneelmanifestatie
van Br eero
Cleveland Orchestra concerteerde
in Amsterdam en Scheveningen
Kunstenaarsconferentie over
artistieke jeugdvorming
THE RAKE'S PROGRESS"
VAN IGOR STRAWINSKY
Voordrachtavond door
Sir John Gielgud
Star bedenksel
Gesnoeide fruitbomen op de graven
van Mozart, Bach en Verdi
8
Prima rollen van Myra Ward, Hans Kaart, Guus Hermus en anderen
onder de dichterlijk-realistisch ingestelde regie van Ton Lutz
MAGISTRAAL SPEL
Concertgebouw-Orkest
in Helsinki
Cultureel contact tussen
Londen en Moskou
MAANDAG 17 JUNI 1957
Het tiende Holland Festival is, voor wat
de dramatische kunst betreft, begonnen
met een gebeurtenis van uitzonderlijke be
tekenis. Zaterdagavond trad in de Konink
lijke Schouwburg te 's-Gravenhage name
lijk de stichting Nederlandse Toneelmani-
festiatie 1957 voor het eerst voor het voet
licht, een keurtroep van vooraanstaande
leden der grote gezelschappen, die een
voorstelling van het eerste werkelijke
Nederlandse blijspel „Moortje" van
Gerbrand Adriaensz. Bredero heeft ge
geven. Zoals de voorzitter van het festival-
bestuur, mr. H. J. Reinink, kort na mid
dernacht tijdens een receptie onthulde, is
het onder leiding van Ton Lutz grandioos
gerealiseerde initiatief hiertoe uitgegaan
van Paul Steenbergen, al jaren geleden.
Deze acht het en velen, hoe dankbaar
ook voor de sociale zekerheden, die het
gevolg zijn van de naoorlogse cultuurpoli
tiek, delen die mening gelukkig in ze
kere zin een gevaar voor de bloei van het
artistieke leven, dat de acteurs mede dank
zij radio, film en televisie een te gemakke
lijk bestaan leiden. Zij dreigen te „ver
ambtenaren" en door gebrek aan waarlijk
bezielende leiders te verzinken in een ge-
noegelijke middelmatigheid. Bovendien
maakt het systeem der zogenaamde cul
tuurspreiding het opbouwen van tradities
en het leveren van baanbrekende presta
ties anders dan geografisch bijna onmoge
lijk. Vandaar het streven, dat thans een
begin van verwerkelijking heeft gevonden,
om althans eens per jaar de beste krachten
gezamenlijk in te spannen om met een
waarlijk kunstzinnnige, zo mogelijk cul
tuurscheppende daad de routine en de in
stelling op het compromis te doorbreken.
Dit aspect (en daarom ben ik deze be
schouwing daarmee begonnen) lijkt mij
belangrijker nog dan het resultaat, tot
hoeveel intense vreugde dat ook aanleiding
gaf. De gekozenen voor deze eerste collec
tieve manifestiatie van Nederlandse to
neelspeelkunst zijn niet per se de beste
talenten waarover wij beschikken, maar
wel was het nu doenlijk voor elke rol de
het meest daarvoor in aanmerking komen
de uit te nodigen. Zodoende kon „Moortje"
worden vertoond in een bijkans ideale be
zetting. Dat de gezelschappen bij het sa
menstellen van hun speelplan met deze
grootse onderneming rekening hebben wil
len houden, stemt tot grote dankbaarheid.
Daarbij moet de keuze van het stuk een
prijzenswaardige worden genoemd, niet
slechts vanwege het eerherstel van deze
verwaarloosde komedie, maar ook omdat
daarin de nationale copieerlust zich heeft
kunnen uitvieren met dezelfde verve en
liefderijke toewijding voor het detail, die
de onvergankelijke meesterwerken der
gouden eeuw hebben voortgebracht. Hulde
ook voor het fraai uitgevoerde gelegen
heidsprogramma, dat met zijn talrijke
kleurenlitho's en levendige inhoud het le
zen, bekijken en bewaren loont.
Zoals kort na hem Hooft een stuk van
Plautus „nae 's landts gelegenheyt" be
werkte, heeft Breero in 1615 bij het schrij
ven van zijn „Moortje" het blijspel „Eunu-
chus" van de eveneens Romeinse dichter
Terentius „met loome schreden naeghe-
gaen". Niet direct overigens, want hij was
geen klassicus en moest zich derhalve „met
het weinig schoolfrans dat hem in het
hoofd rammelde" van een bewerking door
Jean Bourier en een vertaling door de
Antwerpse rederijker Cornelis van Ghis-
tele bedienen. Voor zover doenlijk heeft hij
de personages en het milieu „veramster-
damst". Daardoor is de nauwelijks inte
ressante en bij alle eenvoud van motieven
toch vrij ingewikkelde geschiedenis er niet
waarschijnlijker op geworden. In dat op
zicht is zijn „Spaensche Brabander" (naar
een schelmenroman, maar ook hier zijn
de „oolycke boeveryen" talrijk) zeker veel
beter geslaagd. Maar daarom gaat het niet.
Waarom dan wel? Op die vraag krijgt men
thans een klinkklaar antwoord. Breero's
oorspronkelijkheid stak niet in het „be
denken" van onderwerpen, maar in het
waarheidsgetrouw „weergeven" van alles
wat indruk maakte op zijn ontvankelijk
gemoed.
Breero was een onverzadigbaar, gulzig
visueel kunstenaar. Deze in 1585 geboren
zoon van een welgestelde schoenmaker
ging aanvankelijk bij een schilder in de
leer, maar hij vierde zijn lust voor plas
tiek uit in zijn toneelwerken. Men moet
hierbij bedenken, dat hij nog schreef voor
een rederijkerskamer, waarbij de teksten
nauwelijks gespeeld werden vóór maar in
hoofdzaak gesproken werden tót het pu
bliek. In zijn plastische verhalen ontmoet
men dan ook Breero in zijn volle originali
teit als een hartstochtelijk en meedogen
loos beeldende artiest, die in de volle zin
van het woord „smakelijk" weet te vertel
len van wat zijn oog getroffen heeft in de
snel tot bloei komende koopmansstad,
waar hij met hart en ziel aan was ver
knocht. Bij die overdadige en toch kern
achtige beschrijvingen, waarbij hij com
pleet de gang van de ontleende intrige
vergat, komt de ietwat gekunstelde ge
schiedenis rond een bordeel tot kleurige,
onstuimige bloei. Fors en vitaal, heeft pro
fessor Donkersloot eens gezegd, bracht hij
tot uitdrukking wat hij dubbel en dwars
had gezien en geproefd. Tijdens zulke
hoogtepunten geniet men met volle teugen
van de weelderige vruchten „gul en
lustich" opgediend van zijn weergaloze
opmerkingsgave, al is „Moortje" door al
deze bedwelmende, sappige toevoegingen,
zelfs na de aangebrachte bekortingen van
om en nabij de duizend versregels, veel
te lang om de aandacht onafgebroken ge
spannen te houden.
Het merkwaardige van dit realistische
stuk (wel te onderscheiden van het nog
napruttelende naturalisme van de vorige
eeuw door de meeslepende liefde voor al
het bruisende, klinkende en gistende dat
zich aan de gretige zintuigen voordeed) is
tenslotte, dat de eigenlijke „tafrelen" vrij
wel los staan van de dramatische situaties,'
maar zich „afspelen" in de met sugges
tieve opsommingen gelardeerde mono
logen. In deze gedetailleerde genrestukken
waarbij men aan Jan Steen moet den
ken, aan Teniers, aan Adriaan Brouwer
treden trouwens veel en veel meer per
sonen handelend op dan er in de rolver
deling staan vermeld. „Handelend" ook in
de zin van handeldrijvend in het magi
strale verslag van een wandeling langs de
Amsterdamse markten door de tafelschui
mer Kackerlack, als hoedanig Hans Kaart
(die zich binnenkort in BayreUth weer als
zanger laat horen!) een onvergelijkbare en
onvergetelijke, fantastisch virtuoze presta
tie leverde, karakteristiek en vermakelijk
schilderend met woorden die men als het
ware kon meeproeven en waarbij een ge
heel gilde van negocianten van diverse
pluimage, sprekend in allerlei toonaarden
en dialecten, concreter dan lijfelijk moge
lijk ware geweest ten tonele verscheen.
Realistisch is Breero ook door in zijn
beeldende taal de dingen ronduit bij de
naam te noemen. Geholpen door een voor
beeldig en sfeerrijk decor (een driegrach-
tenbrug met kerktorens in de nevel op de
achtergrond) van Nicolaas Wijnberg, die
ook de schitterende kostuums ontwierp,
heeft regisseur Ton Lutz niet alleen het
onderste uit de kan met schuimend
spraakwater gepuurd, maar de plastische
beginselen ook in zijn mise-en-scène door
gevoerd. Zo zag men kostelijke tableaus
(„vivants" tot in wat men heden ten dage
Coen Flink met Karin Haage en Nell
Koppen (links) en Marie Hamel (rechts)
in „Moortje" van Breero
onwelvoegelijk noemt) bijvoorbeeld bij de
opkomst van de beschonken Reynier. wel
ke uitbundige „vrijer" door Ton van Duin
hoven subliem ridicuul werd gemaakt, of
bij de onmiskenbaar Shakespeariaanse pa
rodie op de schutterij, waarbij de ver
onderstelde heldhaftigheid zeer amusant
tot de huidige betekenis van onbeholpen
heid degradeerde. Een der mooiste figuren
van de velen, die zich letterlijk en figuur
lijk op het gladde ijs der toegevroren sin
gel waagden, was Paul Steenbergen als de
in het zwart gestoken, verkouden knecht
Koenraat, evenzeer een nazaat van uit de
commedia dell'arte bekende typen als de
belachelijk snoevende krijgsman Roemert,
waarvan Guus Hermus een zeldzaam inge
beelde gek wist te maken.
Zo „boertig, aandachtig en amoureus"
als in zijn „Groot Liedboek" was Breero
ook in zijn „Moortje" en dat brengt ons bij
de vurige minnaars, die bruusk hun lusten
bekennen en de bevrediging daarvan door
drijven: de passioneerde jongeling Ritsart
van Coen Flink, de in zijn vermomming
even grappige als brutale Writsart Van
Johan Walhain en de traditionele, welge
manierde broer van het belaagde meisje,
als hoedanig Luc Lutz het trio inderdaad
vervolmaakte. Lies Franken belichaamde
aantrekkelijk de geschonden onschuld, Nell
Koppen was de hartgrondig tierende
dienstbode en Marie Hamel, Karin Haage
en Bert van der Linde voldeden in kleinere
rollen eveneens. Het verhaal over het ijs
vermaak door de regisseur, aan het slot
van de avond, als vader Lambert, deed
wat kleurloos aan, maar dat kan 'ook aan
de vermoeidheid door de inspanning van-
het luisteren naar ouderwetse taal hebben
gelegen. Zich verkneukelend in herinne
ringen van het goeie ouwe verleden als
minnemoer Geertruy voegde Magda Jans-
sens heerlijk loslippig het hare toe aan ons
genot. De rol van Mov-Aal, de „loose lichte
vrouw" waar bijna alles om draait, werd
ik had haar als eerste moeten noemen
in deze betrekkelijk willekeurige vermel
ding door Myra Ward voor de volle
honderd percent prima gespeeld, canail-
leus verlekkerend en met schrandere be
rekening, beurtelings scherp en lieverig
van de tongriem gesneden, maar altijd
duidelijk en geheel in overeenstemming
met het emplooi.
Onder de inspirerende en ter zake kun
dige leiding van Ton Lutz hebben al deze
acteurs en actrices een monumentale mijl
paal in de geschiedenis van het toneel in
Nederland opgericht.
In een vorig Holland Festival heeft de
bekende Engelse acteur en filmster Mi
chael Redgrave een solovertolking van
enkele lange fragmenten uit werken van
William Shakespeare gegeven, in de Am
sterdamse Stadsschouwburg onder meer.
Hij verscheen daarbij ten tonele in een
speciaal ontworpen kostuum dat met ge
ringe manipulaties aan de wisselende om
standigheden dienstbaar kon worden ge
maakt. Redgrave speelde scènes, zich tot
op zekere hoogte vereenzelvigend met de
rolfiguren. In dit Holland Festival is we
derom een bloemlezing uit het drama
tisch oeuvre van de Elizabethaanse dich
ter opgenomen, die door John Gielgud
ten gehore wordt gebracht. Zondagavond
trad hij op in het Nieuwe de la Martheater,
op 23 juni wordt een herhaling in de Ko
ninklijke Schouwburg gegeven. Hij draagt
een smoking, vervolmaakt zijn uitrusting
met een zorgvuldig bestudeerd gebaar met
zijn bril en neemt schuins achter een klei
ne lessenaar plaats. Dan begint hij te lezen
uit een zwart boek, dat daar ligt een
door George Rylands samengestelde antho
logie met een steeds op het onderwerp
afgestemde attaque, eenvoudig, zonder
enige overbodige grootspraak, maar won
derbaarlijk welluidend.
Aan deze manier geef ik de voorkeur.
Wie Shakespeare spelen wil, spele hem ge.
heel. Dan gaat het immers om de uitbeel
ding van karakters en deze zijn nu een
maal niet los te denken van situaties. An
ders wordt het een virtuoze speculatie op
de voorkennis van het publiek. Sir John
Gielgud volgt een geheel eigen weg. Hij
heeft allerlei variaties op drie thema's
jeugd, volwassenheid, ouderdom ont
wikkeld door middel van gehele monolo
gen, korte citaten, enkele sonnetten. Hij
vraagt geen bewondering voor de presta
tie, maar aandacht voor de dichter. Hij
openbaart inhouden aan gedachten en ge
voelens. Gielgud is daarvoor de aangewe
zen man. Hij onderscheidt zich van de
romantische acteur door de declamatie te
vervangen door een sensitieve spreektrant
bij volledig bewustzijn. Dit is in de eerste
plaats een intellectuele conceptie met
het resultaat echter dat men het gevoel
heeft nooit eerder 't hart van Shakespeare
van zo nabij te hebben beluisterd.
Die indruk werd nog verhoogd door de
kennismaking met passages uit stukken,
die men hier te lande zelden of nooit te
aanschouwen krijgt, zoals „Cymbeline" en
„Troilus en Cressida" bij voorbeeld. Hoog
tepunten waren er vele, te veel om op te
sommen in dit omvangrijke recital, vooral
Een orkest van honderd man uit een
Amerikaanse industriestad dat aan een
Nederlands kunstfeest komt bijdragen met
een tweetal programma's, die weinig muzi
kaal nieuws beloven - men is wellicht ge
neigd daar wat sceptisch tegenover te
staan in een land dat zelf althans twee
zeer goede orkesten rijk is en waar men
nogal eens de mening hoort verkondigen
dat de Amerikanen ook in muzikaal opzicht
hoofdzakelijk uitblinken door een glad ge
polijste „efficiency". Degenen die het Cle
veland Orchestra onder zijn vaste dirigent
George Szell zaterdag in het Amsterdams
Concertgebouw en zondag in het Scheve-
ningse Kurhaus hebben horen musiceren,
zullen u wat anders vertellen. Ik vermoed
dat velen met mij de indruk hebben ge
kregen zelden orkestspel van zulk een hoog
niveau te hebben gehoord: de houtblazers,
stuk voor stuk door solisten bezet wier
timbres prachtig op elkaar waren afge
stemd en met de strijkersklank konden
versmelten, een kopergroep die (relief ge-
tot een klanktapijt van waarlijk exotische
pracht.
Onder de'werken van het oudere reper-
toire moet in de eerste plaats genoemd
worden de ouverture „La Gazza ladra"
van Rossini, waarin het gehele orkest werd
tot één gigantisch pierement met fiedelen
de, pijpende, en roffelende poppen, een uit
voering die door haar verfijning van grote
humoristische alure was. Ook oude parade
paarden als de Vierde Symfonie van Schu
mann en de Eerste van Brahms sprongen
onder Szell's directie met fris élan te voor
schijn als jonge levenskrachtige veulens.
Het is, na het bovenstaande wel duidelijk
dat Szell een meester in zijn vak is. Hij js
werkelijk een dirigent en behoeft het dus
niet te bewijzen met klinkende of visuele
acrobatie. Zijn directiegebaar is, ook voor
de luisteraar, bijzonder verhelderend en
heeft de gerichte spankracht van een man
die zijn middelen kent en zijn doel bereikt
Het is inmiddels reeds bekend geworden
dat Szell in het komende seizoen een aantal
vend aan de klank) nooit tot blatend ge- concerten van het Concertgebouw-Orkest
weid behoefde over te gaan, de strijkers zal leiden.
met een zeldzame homogeniteit, waarvan
men de totaalindruk kan karakteriseren als
die van warm glanzend metaal - deze ele
menten speelden ieder voor zich en geza
menlijk een belangrijke rol in de impressie
die de uitvoeringen schonken. In het orkest
ziet men vrijwel geen typisch Amerikaanse
gezichten. Waarschijnlijk telt het ensemble
een groot aantal emigranten uit Europa
van de laatste en vóórlaatste generatie. De
aard van het musiceren zou men het best
kunnen omschrijven als een beheerste vita
liteit, aristocratie gepaard aan voort
varendheid, hetgeen de muziek die ruimte
lijke werking geeft, die wijdheid en die
weidsheid, die zij slechts zelden weet te
suggereren. Het zijn de klank en het ritme
van een land dat groot geworden is door
de durf, waarmee de onbekende ruimte
werd veroverd.
Op een scheppend plan gold dit ook voor
het enige werk van Amerikaanse bodem
dat door het orkest gebracht werd: „Music
for a scene from Shelley" van Samuel Bar
ber, welk stuk evenals het hier betrekke
lijk bekend geworden „Adagio for strings" -
'n persoonlijke lyrische inslag heeft, die fas
cineert door de geheel nieuwe wereld die de
componist met vertrouwde klanken ont
sluit. De regels uit „Prometheus unbound"
waren voor Barber een katalysator, een
merkwaardig proces op gang brengend: de
omzetting van het mythologische Grieken
land waar de aarde openstond naar de
hemel, in het moderne Amerika, waar
Europa openstaat naar de „onbegrensde
bij de beheerst hartstochtelijke beschou- mogelijkheden". Deze bijna futuristische
wingen over de eenzaamheid van het ko
ningschap, de desolate treurigheid van de
oude dag, de schilderachtige bespiegelin
gen over de verhouding van natuur en lief
de. Misschien was het programma zeker
voor een theater, waaruit alle zuurstof
verdwenen leek wat te lang van stof.
Overigens was het intieme theater een
ideale omgeving voor het kweken van een
gevoelige verstandhouding.
Wat vooral opvalt bij Gielgud's voor
dracht is zijn waarlijk superbe dictie,
waardoor ieder woord van betekenis als
het ware van binnenuit verlicht wordt.
Zijn kunst is er een van de hoogste orde,
buitengewoon exact en -weloverwogen, met
rru en dan een licht natuurlijk pathos.
Puntige raillerie, melodieuze lyriek en no
bele passie wisselden elkaar af in deze cy
clus, die men graag op een koele avond
zou hebben beluisterd.
David Koning
Een der decors van Kenneth Green
voor de opera „The Rake's Progress"
van Igor Strawinsky.
indruk kreeg ik van een stuk waarin nieu
we klanken uit oude getoverd zijn door de
kracht van oorspronkelijkheid.
Niet minder opmerkelijk was de vertol
king vaiï „Symfonische Metamorfosen van
thema's van C. M. von Weber" van Hinde-
Vermeld zij nog dat aan beide uitvoerin-
gen de pianist Leon Fleisher medewerkte,
respectievelijk met uitvoeringen van hei
Vierde en het Vijfde Pianoconcert van
Beethoven, die op het hoge niveau stonden
dat men van hem kent zonder verder tot
commentaar aanleiding te geven.
Sas Bungë
mith, een werk dat in 1944 in Amerika ge
schreven werd. In de boeiende, steeds
direct verstaanbare behandeling der gege
vens speelt de virtuoze contrapuntiek
evenzeer een rol als de vindingrijke en
prachtig gedoseerde instrumentale effecten.
Het geheel is een enthousiasmerend stuk
muziek van een componist die men dikwijls
wegens een zekere emotionele krenterig
heid meer bewondert dan liefheeft. Van
een kleurigheid die nimmer geforceerd
aandeed was de uitvoering in het Scheve-
ningse programma van de suite uit „De
Vuurvogel" van Strawinsky, vertederend
en schrikaanjagend, het geheel geweven
David Koning
Vierduizend Finnen hebben zondag
avond in de grote zaal van het tentoon
stellingsgebouw in Helsinki een uitvoe
ring van het Concertgebouw-Orkest bijge
woond: Het programma bevatte de ouver
ture „Der Freischütz" van Carl Maria von
Weber, „Tapiola" van Jean Sibelius en de
Derde Symfonie van Beethoven. Naar aan
leiding van het bezoek van het orkest ga
ven de Nederlandse gezant in Helsinki, de
heer D. M. de Smit, en zijn echtgenote in
hun woning een receptie. Het tweede en
laatste concert wordt maandagavond ge
geven. Dan zullen de Vierde Symfonie van
Mendelssohn, „La Mer" van Debussy en
de Vijfde Symfonie van Sibelius worden
gespeeld.
Een functionaris van het Sovjet-Rus
sische ministerie voor culturele zaken
heeft in een uitzending in het Engels van
radio-Moskou medegedeeld, dat de Britse
prima ballerina Beryl Grey zal worden
uitgenodigd in november de Sovjet-Unie
te bezoeken om daar met Russische ballet
gezelschappen gastvoorstellingen te geven.
Ook Britse musici, onder wie de dirigent
Sir John Barbirolli, zullen worden uitge
nodigd. Er wordt voorts onderhandeld over
een bezoek in mei 1958 van een befaamd
toneelgezelschap uit Moskou aan Groot-
Brittannië.
De culturele commissie van de Partij van
de Arbeid heeft ook dit jaar Nederlandse
kunstenaars uitgenodigd tot het bijwonen
van een conferentie, waarvoor als centraal
onderwerp gekozen was: Kunstenaars,
kunst en jeugd. Tal van kunstenaars op
alle gebieden hadden aan die uitnodiging
gevolg gegeven en zich zaterdag in de zaal
van de „Dierentuin" te Amersfoort ver
enigd. De voorzitter van de Partij van de
Arbeid, de heer E. A. Vermeer, sprak een
openingswoord en daarna werd de heer F.
Schurer, lid van de Tweede Kamer, door
de voorzitter der conferentie, prof. dr. G.
Stuiveling, verzocht een algemene inlei
ding te houden.
De heer Schurer baseerde zijn betoog op
het beginsel van vrijheid voor de kunst,
een principe, dat door geen enkele ideolo
gie aangetast mag worden. Dit zou zowel
voor de actieve als de passieve kunsterva
ring moeten gelden. Wij moeten de hin
dernissen wegnemen, die de confrontatie
met de kunst in de weg staan. De proble
matiek is thans in hoofdzaak nog dezelfde
als in het verleden. Kunstbeleving voor
onderstelt een gemeenschap. Maar wij
moeten niet van een kunstenaar daarvoor
pedagogische activiteit verlangen. In het
gezin en op de onderwijsinstituten moet
men de jeugd begrip voor kunst bijbren
gen. Het betrekken van de jeugd bij de
kunstbeoefening is noodzakelijk en wij
moeten daarbij aldus spreker radi
caal afrekenen met de „generatiewaan".
De ochtendzitting werd verder besteed
aan de discussie over het algemeen onder
werp in de secties. De middagzitting werd
bestemd voor het uitbrengen van de rap
porten met de conclusies daarvan.
Jeugd en muziek
Namens de sectie Muziek sprak Lex van
Delden over de noodzaak de muzische ge
richtheid van de jeugd reeds in het eerste
levensjaar te stimuleren. Geen wieg bij
voorbeeld bij een schreeuwende en knette
rend radiotoestel! De creatieve muziekbe
oefening is op zeer jeugdige leeftijd heel
goed mogelijk. Het bijbrengen van enige
theoretische kennis al op de lagere school
wordt als gewenst beschouwd, omdat de
moeilijkheden daarbij bij het voortgezet
onderwijs steeds groter worden.
Voor een goed contact tussen jeugd en
kunstenaar is niet in de eerste plaats tech
nische perfectie van belang, maar de per
soon van de kunstenaar. Voor het verkrij
gen van een juist inzicht in de bestaande
verhoudingen van de jeugd tot de toon
kunst zijn een grondige enquête en statis
tische gegevens absoluut noodzakelijk.
Beeldende kunst
De heer D. Schwagermann, sprekend na
mens de sectie beeldende kunst, betoogde
eveneens, dat de kunstgevoeligheid op zo
jeugdig mogelijke leeftijd ontwikkeld
moest worden. De „vrije expressie" op de
lagere school is een voortreffelijk middel
hiertoe, maar daarvoor moet het onderwijs
op de helling. Men moet geen didactische
tentoonstellingen houden. Maar het kind
omringen met esthetisch verantwoorde
voorwerpen.
Letteren en theater
Max Nord noemde voor de kunstzinnige
vorming van het kind en de rijpere jeugd
het bevorderen van het contact met het
goede boek van belang. De pers heeft in
deze een belangrijke taak bij de voorlich
ting. Men zou ideologische kunst niet wil
len uitsluiten. Maar dan alleen op basis
van een waarlijk eigen overtuiging.
Het bleek bij de besprekingen in de sec
tie Toneel en Ballet, dat alleen de toneel
kunst vertegenwoordigd was. De heer Ben
Groenier zei dat men ook bij de toneel
kunstenaars overtuigd was van de kunst
zinnige vorming in de eerste levensjaren.
De lagere school kan hier door haar opzet
niet genoeg aan doen. Het onderwijs moet
worden een stelsel van ontplooiingsmoge
lijkheden. Voor de jeugd van de middel
bare school moet men moderne toneelstuk
ken brengen.
De schrijver H. Wielek bepleitte namens
de sectie filmkunst meer „filmvorming"
van de jeugd reeds op de lagere' school.
Men late de jeugd opstellen maken over
films en stelle speciale docenten aan. Ook
zal het raadzaam zijn de jeugdbeweging
in te schakelen en de jeugd medezeggen-
ling tot het doorgecomponeerde muziek
drama, weer moeten bestaan uit récitatie-
ven, aria's, duetten, trio's, kwartetten en
andere ensembles in afgeronde muzikale
vormen en het zou echte zangmuziek moe
ten zijn, waarbij het orkest een in hoofd
zaak begeleidende rol speelt. En inder
daad Strawinsky heeft zijn fruitbomen ge
plant op de kerkhoven waar Mozart, Per-
golesi, zelfs Bach en Verdi begraven lig.
gen. Maar de muzikale planten die hij al
dus kweekte mogen dan wel iets van de
vorm van de oude voorbeelden hebben
gekregen, de essentie van de vocabiliteit,
de ontroerende kracht van de melodie
werd of wel weggesnoeid of kwam niet tot
ontluiking. Ik geloof eer aan het opzette
lijk wegsnoeien, want Strawinsky wenst
niet te ontroeren dit zou hem met dit ge
geven al te licht in het romantisch vaar
water voeren. Dat hij er wel toe in staat
zou zijn toont hij een paar keer met een
zangerige trompetmelodie in het orkest. Al
met al blijft het bij een vormelijk intel
lectueel spel, dat omdat het zo vol ver
rassingen zit de toehoorders in span
ning houdt. Maar een ontroerend effect
heb ik daarbij niet ervaren, wat ik be
ken het graag misschien ook aan mi]
kan liggen. Bij hernieuwde kennismaking
zou het werk mogelijk andere indrukken
wekken die mij bij een eerste contact zijn
onthouden. Zelfs de treffende passage in
het libretto, waar de trouwe verloofde
Anne Trulove (men lette op de toepasse
lijke namen die de sujetten voeren: Tru
love, Rakewell, Shadow) haar verlossende
slaaplied zingt, het lied der onverganke
lijke liefde, dat de aardse banden breekt
en een zalige eeuwigheid voor de onge
lukkige Rakewell ontsluit een scène
waaraan men allicht een sterke ontroer
baarheid zou toedenken, gerealiseerd met
de eenvoudigste middelen leek mij niet
meer dan een star bedenksel. Het ontroe
rende effect, dat in het libretto wel aan
wezig is, wordt door Strawinsky zoveel
mogelijk geminimaliseerd. Alsof hij meent
in de slotscène er toch te veel aan te heb
ben toegegeven, breekt hij plotseling af,
om met het grootst denkbare contrast om
te slaan in een schertsende epiloog: laten
wij het maar niet zo zwaar opnemen, het
is alleen maar komedie! En ook deze „vau
deville" kan beschouwd worden als een
95
De Amsterdamse manifestaties van het
Holland Festival 1957 werden zaterdag
avond ingezet met een opvoering door de
Nederlandse Opera van „The Rake's Pro
gress" het jongste theaterstuk van de
heden vijfenzeventig jaar geworden Stra-
schap te geven bij het samenstellen der
programma's.
Evenals op de vijf voorgaande conferen
ties werden de deelnemers ook nu ver
gast op een concert, dat door de VARA
werd aangeboden en dat verzorgd werd
door de harpiste Rosa Spier en de fluitist
Kees van der Star.
Het werd weer een bijzondere ervaring
de gevierde harpiste te horen bij de be
heerste en verfijnde uitvoering van een
koraal van Marcelle Lesoulage, van „Au
matin" van Fournier, van de Etude mélo-
dique en La gitana van Alphonse Hassel-
mans, melodisch en harmonisch liefelijke
en bevattelijke muziek, die dankbaar aan
vaard werd. Rosa Spier begeleidde ook de
fluitist bij de verzorgde en muzikale voor
dracht van „Les cygnes" van Henri Busser
en een divertissement van Philippe Gau-
bert. P. Zwaanswijk
winsky, welk werk in 1951 te Venetië ten
doop werd gehouden en sindsdien in de
voornaamste muziekcentra van Europa en
Amerika al 200 keer vertoond werd.
Strawinsky en zijn tekstdichters W. H.
Auden en Chester Kallman vonden de stof
voor „The Rake's Progress" in een reeks
zedeprenten van William Hogarth, de be
roemde Engelse schilder en graveur uit
de achttiende eeuw. Deze voorstellingen
beelden de geschiedenis uit van een losbol
die onder invloed van een vriend een
soort Mefisto zijn trouwbelofte aan een
fatsoenlijk meisje breekt, met zijn kwade
geest een bandeloos leven gaat leiden, een
karikaturale circusartieste tot vrouw neemt
en uiteindelijk in een gekkenhuis terecht
komt en daar sterft in de armen van zijn
steeds trouwe verloofde. De kern van dit
gegeven doet denken aan Faust, aan Peer
Gynt, aan Tannhauser en kon desnoods als
aanleiding tot een romantische opera dienst
doen. Het gegeven verleidde Strawinsky om
in zijn artistieke carrière een omzwaai
de zoveelste! te maken in de richting
van de Italiaanse nummer-opera, met het
oeuvre voor het theater van Mozart als su-
preem voorbeeld.
„The Rake's Progress" zou in tegenstel-
fruitboom op het graf van Mozart maar
diens gemoedelijke vrolijkheid, op een al
lerliefste melodie, die men als een obsessie
mee naar huis kan nemen en die nog dagen
en weken een frisse herinnering blijft
schenken, maakt bij Strawinsky plaats
voor een motorisch geval, dat overrompelt,
doch niets nalaat.
De bedoelde wisselwerking in „The
Rake's Progress", is als het ware tastbaar
maar niet voelbaar. Verre van mij om dit
als een tekort te zien, want Strawinsky
heeft op zijn manier nog genoeg te ver
tellen. Hij is in ieder geval een virtuoos
van de materie. Wie een scène schrijft als
de veiling van het voormalige bezit van
Tom de losbol (een tafereel waarin Frans
Vroons als vendumeester tezamen met het
prachtige koor van de Nederlandse Opera
een verbazingwekkend resultaat bereikte)
mag wel een operacomponist pur-sang
heten, althans zeker voor wat de actie be
treft. Trouwens heel dit laatste bedrijf
krioelt van meesterlijke vondsten, die de
geest in spanning houden. Ik denk hierbij
ook aan de frappante dodenklacht van de
zinnelozen, waarbij de componist zich mis
schien het verst op het romantische pad
gewaagd heeft.
Ondertussen stelt de montering van het
werk geweldige eisen. Hieraan wordt on
der regie van Peter Potter en onder muzi
kale leiding van Erich Leinsdorf ten hoog
ste voldaan. De décors en costuums van
Kenneth Green scheppen volkomen de
sfeer die men van de prenten van Hogarth
kan verwachten, wat een belangrijk deel
van de realisatie van de oorspronkelijke
opzet der auteurs betekent. Zangtechnisch
wordt het werk uitstekend verdedigd door
de drie als gast medewerkende, hoofdfi
guren: de sopraan Graziella Sciutti als
Anne Trulove, de tenor Eugene Conley als
Tom Rakewell en vooral door de mar
kante bariton Otokar Kraus als Nic Sha
dow, de rol die hij reeds bij de eerste op
voering in 1951 met groot succes vertolkte.
Over de prachtige creatie van de hache
lijke partij van de vendumeester door
Frans Vroons sprak ik reeds. De alt Mimi
Aarden maakte van haar karikaturale rol
een schitterende prestatie, die zich vol
komen handhaafde naast die der buiten
landse gasten. Gee Smith, als vader Tru
love, nam het vrij gemoedelijk op er Jo
van de Meent als Mother Goose deed cor
rect wat haar te doen stond. Het koor van
Henk van Wielink verrichtte zijn huiten-
gewoon zware taak op schitterende wijze,
ook wat de actie betreft. En onder de vei
lige staf van Erich Leinsdorf heeft het or-
'rest, ziin vwname standing bewezen
Een talrijk publiek reageerde geestdrif
tig op deze merkwaardige creatie.
Jos. de Klerk