BIJ EEN REPETITIE VAN JEAN VELAR ONZE NAMEN ONZE PUZZEL j Concentratie op het werk Maria Casarès als Phèdre regisseur I Verloskundige" 1 'frivool aanhangsel van1 [het voorbijglijdende nieuws NIEUWE UITGAVEN Zelfs namen kunnen uit de mode raken Erbij Tour de France toch voor fc°etb®iM Franse televisie m^mnam Mmi Bewaard Bezwaar ZATERDAG 29 JUNI 195 7 PAGINA TWEE MET EEN stellige beleefdheid, waaraan kennelijk niet te tornen viel, weigerde Jean -Vilar my de toegang tot de repetitie voor de opvoering van „Phèdre" van Jean Racine door zijn gezelschap van het Theatre National Populaire ter opening van het weldra plaatshebbende zomer festival te Avignon cn waarvan deze week reeds de voorpremière in Straatsburg is gegeven. Jazeker hij herinnerde zich de uitnodiging („u bent bij ons altijd wel kom als u in Parys mocht zijn....") tot besluit van een lang gesprek, een paar jaar geleden, in zijn kleedkamer te Amsterdam, met voornamelijk „De Prins van Hom burg" als onderwerp, het stuk van Hein- lil! rich von Kleist waar wij beiden zo enthou siast voor waren. Hy verzocht mij met beminnelijke klem te willen aannemen, dat men nu juist met de voorbereidingen het tere stadium had bereikt, waarbij alle gevoeligheden als monsterachtige gezwel len onder de oppervlakte der welgema nierdheid sudderen. Misschien wilde ik het over een dag of vier nog eens pro beren? Want natuurlijk was ik hartelijk welkom. IN HET BEGIN van de laatste middag van mijn verblijf in de Franse hoofdstad liet ik mij met weinig fiducie met de lift naar het diepe souterrain van het Palais Chaillot zakken en zocht ik, eenmaal de vriendelijk wantrouwende „achterportier" gepasseerd zijnde, mijn weg door de doolhof van gangen naar het toneel. In de comfortabel gemeubileerde artiesten foyer, waar de assistent-regisseur Jean-Jacques de Kerday mij reeds wachtte om mij naar „een klein hoekje" in de zaal van deze ko lossale schouwburg te brengen, werd een subtiel verschil van inzicht tussen een ac trice en een kleedster over de hoogte van de hak van een sandaal met minutieus ge nuanceerde krachttermen uitgevochten. Het is een vreemd gevoel, als men vrij wel alleen in een zaal zit, die op achten twintighonderd personen is berekend. Voor de regisseur is er op een paar fau teuils een lessenaar met elektrisch licht aangebracht, maar Villar maakt daar niet of nauwelijks gebruik van. Hij bestudeert iedere pas en iedere beweging van zijn medewerkers van nabij, de zitting van zijn op het toneel geplaatste stoel voornamelijk als veerplank gebruikend. Hij geeft zijn aanwijzingen op een brommerig uitge sproken toon, daarbij in het overleg het accent naar de overreding verschuivend. Op het enorme plateau, ver naar voren buiten de lijst van toneelopening uitge bouwd, staan een paar schotten op de plaatsen waar te zijner tijd de „éléments scèniques" zullen komen. Het voetlicht, die kunstmatige scheiding, waardoor el ders publiek en spelers in twee werelden worden afgezonderd, ontbreekt. Er is ook geen voordoek, evenmin als bij de voor stellingen. HET IS DE EERSTE kostuumrepetitie. De meeste tijd wordt aan de opkomsten besteed. Maria Casarès, die de titelrol ver vult in wat Vilar het moeilijkste stuk van de wereldlitteratuur noemt, probeert alle mogelijke expressieve plooien van haar groene met goud doorweven gewaad. Er komt een kapper aan te pas, die een histo rische verhandeling wil opzetten over de hogere coiffure van de oudheid. Met de ietwat bitse terechtwijzing „Wij zijn in het Griekenland van een dichter!" maakt Vi lar een einde aan het ontstane dispuut. En men herinnert zich, dit vernemende, uit oude lectuur dat Racine een felle hekel had aan de gewoonte van acteurs zich te grimeren. Of de befaamde uitspraak van de meestvermaarde vertolkster zijner freurspelheldinnen, Adriënne Lecouvreur genaamd: „Hoe kan men mijn emoties zien, als ik mijn gezicht volsmeer met verf en blanketsel?" WAAROM is Racine zo moeilijk te spe len? Daarop heeft Vilar antwoord pro beren te geven in een causerie, die hij in februari 1956 voor studenten van de Sor- bonne hield: „De dichter heeft eigenlijk al het werk al gedaanStukken als „Phèdre" en „Bérénice" zijn tè goed ge maaktZij vragen ultrafinesseEn altijd is de schrijver aan het woord". Na jaren van aarzeling, versterkt door zijn kennis van de mislukkingen van door hem vereerde voorgangers, meent hij thans niettemin het experiment te moeten wa gen. Het is immers zijn streven in de eer ste plaats het Franse publiek in regelrecht contact te brengen met het werk van zijn klassieke auteurs. Bij Racine is alle han deling geconcentreerd in monologen en alle emotie gekristalliseerd in de sonore volzinnen van zijn alexandrijnen. Menig maal offerde hij de helderheid op aan de zangerigheid, vandaar onze taak nog steeds is Vilar aan het woord om met alle respect de geaffecteerdheid weg te werken. Dat vraagt intelligentie om tot een volmaakte articulatie te komen. Van daar dat er, voor men de planken betrad, zeker twintig leesrepetities zijn gehouden! De grootste moeilijkheid echter is de als het ware negatieve handeling, de hef tige innerlijke bewogenheid bij een mi nimum aan uiterlijke beweging. Het ge weldige gevoelsrealisme vergt daardoor het uiterste van de fysieke vermogens der bezetting. Er zijn in Frankrijk zeker hon derd actrices die de rol van Phèdre zouden willen spelen, heeft Vilar tot de studenten gezegd, wellicht tien die het zouden kun nen en misschien is er maar één die het evenwicht in de voorstelling weet te be waren. Volgens hem is de rol zo veel eisend, dat men die maar vijf keer per maand zou kunnen vertolken en dan nog alleen als men overdag niets heeft uitge voerd. Maar tegenwoordig wordt er zeven of acht keer per week gespeeld en dan komt daar nog het optreden bij voor ra dio, televisie of film, want iedereen wil graag behoorlijk verdienen.... In vei ge lijking met de toestanden in ons land kan men zich in Frankrijk nog gelukkig prij zen, want per slot van rekening heeft men een paar maanden voor repetities beschik baar, in eigen huis, op het toneel! HET IS bijzonder boeiend orn te zien hoe Vilar de spelers helpt hij spreekt iedereen aan bij de naam van de rolfiguur en hijzelf, op zijn geringste wenken be diend, wordt door alle leden van zijn staf „patron" genoemd de „innerlijke be weging" uiterlijk kenbaar te maken. In een scène tussen Hippolyte en Ismène bij voorbeeld stimuleerde hij de zelfwerk zaamheid: „Je kunt de beste plaats vin den door een menselijk contact te zoeken, zodat je gemakkelijk en duidelijk spreekt. Geef alleen de spanning van het lopen.. Op het devies van Stanislavsky en de zij nen: „Als wij het waarom weten, volgt uitgaande van de zekerheid van wat men bereiken wil een omstandigheid waar aan bij het lukraak te keer gaande Neder landse toneel nogal eens het een en ander ontbreekt! Het is mogelijk dat deze „vak kundige" en doelbewuste, in één woord ambachtelijke manier van doen, waarbij iedere pas en ieder gebaar op zijn nood zakelijk effect wordt getoetst, zodat men precies berekent waar men moet staan en keren, op buitenstaanders de indruk maakt van een mechanisch bedrijf. Waar blijft op zo'n manier de (vaak al te voorbarig hei lig verklaarde) inspiratie, waar de per soonlijkheid? Dat zullen zij zich afvragen, die niet beseffen dat de werkelijke inspi ratie pas doorbreekt bij een welgerichte inspanning en dat een persoonlijkheid op het toneel alleen zinrijke expressie kan vinden in een spel van weloverwogen vor men. Dit heeft waarachtige kunst met wis kunde'gemeen, dat er niets aan het toeval mag worden overgelaten. Dat geldt voor „Phèdre" nog in verdub belde mate. Vilar heeft een bepaald uit gangspunt gekozen, zich daarvoor uiter aard op de tekst van Racine baserende, om het publiek van vandaag te bereiken. Hij ziet in „Phèdre" het protest van de individu tegen de maatschappelijke en reli gieuze orde. 1-Iet tragische aspect van de weerbarstige hartstocht der titelheldin wordt mede veroorzaakt door haar voort durende tegenwoordigheid van geest. De speelster moet zich dienovereenkomstig iedere gemoedsaandoening bewust maken. Het subjectieve element dient volstrekt ge objectiveerd te worden tot de zuiverst mo gelijke kenbaarheid. „Zuiverheid" zou men trouwens het „leidmotief" van „Phèdre" kunnen noemen. En hier, in het ongeveer dertig meter brede theater van het Palais Chaillot, dwingen de uiterlijke omstandig- I daaruit het hoe natuurlijkerwijze" heeft hij als variant de drievoudige vraag: „Waar ben ik, wat heb ik gedaan, wat moet ik doen?" Zeker bij een stuk met weinig echte dialogen als dat van Racine doet zich namelijk telkens opnieuw het probleem voor, hoe men de aandacht weer logisch op zich gericht krijgt als een an der langdurig aan het woord is geweest. Wat tijdens de repetitie vooral opvalt, is de weldadige rust waarin er gewerkt wordt. Deze is alleen te bereiken, wanneer men zich volkomen op dat werk instelt, iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii heden tot een optimale precisie, waarbij iedere beweging een vastgestelde betekenis moet hebben. DE VOOR ALLLES kracht in duidelijk heid zoekende stijl van Vilar waarvoor de kiemen in de onvruchtbare bodem van het naturalisme waren gelegd door pio niers als Appia en Artaud, als Copeau en Dullin kwam tot bloei in de grote ruim te van uitgestrekte openluchttheaters. Daar vond hij ook de scherp het wezen lijke omlijnende werking van het licht zonder toevoeging van verdoezelende en vertekenende kleuren. Men kan zijn voor stellingen altijd zien als een breed en zwierig verhaal van binnen de grenzen van het spel volledige mensen. Ook bij de repetities bedient hij zich van zoveel mo gelijk licht als de aanwezige elektriciens hem kunnen leveren. „Het licht doen we uit als we gaan slapen!" is zijn devies. Vele regisseurs met rooskleurige liefhebberijen of duistere praktijken, figuurlijk gespro ken uiteraard, zouden er verstandig aan doen daar lering uit te trekken, want niets is zo erg in een schouwburg als het slaap verwekkende.Vilar stelt zich ten doel de schoonheid ook letterlijk aan het licht te brengen. Nog verder gaande eist hij van zichzelf een soort helderziendheid, namelijk om datgene op te sporen waarvan het publiek de gewaarwording krijgt, dat het juist datgene is waarop het heeft gewacht, waaraan het een onuitgesproken, vermoe delijk zelfs onbewuste behoefte gevoelt. Sinds hij in 1951 directeur werd van het toen al vijfentwintig jaar bestaande en door de overheid gesubsidieerde Théatre National Populaire heeft hij de toeschou wers in aanraking gebracht met vaak ver onachtzaamde meesterwerken uit de dra matische wereldlitteratuur, waarvan hij Zo zag men in hel Holland Festival 1956 Jean Vilar en Maria Casarès in „Le Triomphe de 1'Amour" van Marivaux. onvermoede schoonheden en levenswaar den markant deed uitkomen, van iedere voorstelling een in de volste zin van het woord feestelijke gebeurtenis makend. Dit „plaisir du théatre" mag nooit ontaarden in toegeven aan de burgerlijke zucht naar het „grand spectacle". Het gaat om een tus sen zaal en toneel gedeeld genoegen. Hij gebruikt zelf de term gemeenschapskunst. DEZE BEGINSELEN weerspiegelen zich in zijn spelopvatting. Waaróver het gaat, aldus een zijner stellingen, is zeker zo be langrijk als waaróm het gaat. Het toneel moet worden teruggebracht tot zijn meest expressieve eenvoud de rest is variété. Er bestaat geen „kunst van de mise-en- scène" natuurlijk niet, want regie is slechts dienstbetoon. De regisseur (heeft hij eens geschreven) is eigenlijk een mees- ter-verloskundige: hij brengt kinderen van anderen ter wereld, zo gezond mogelijk. De „verbeelding" of de „opvatting" van de regisseur mag zich niet opdringen: hij moet opsporen en aan het publiek laten zien wat de schrijver in zijn werk heeft verborgen. Evenmin dient men zich naar een mode te richten: „Als er geen be hoeften zijn, dan moeten wij die in het leven roepen. Het publiek accepteert m principe alles, desnoods zelfs de schoon heid!" Nooit zal Vilar vergeten, dat de schrij ver de werkelijke schepper van de drama tische kunst is al weet hij evenzeer (en beter dan wie ook) dat het de bezielde regisseurs zijn geweest, dank zij wie de grote stijlvormen in deze eeuw tot aan zien werden gebracht. Hij zal zich niet verdiepen in de twistvraag wie de oudste rechten heeft: de auteur of de speler. Want waar het voor hem op aankomt, is dat de dichter altijd het laatste woord zal heb ben. Zonder een eigen dramatische litte ratuur is geen bloei van het toneel denk baar, zonder respect voor de traditie even min. Dat is zijn stellig geloof. En voor het overige verwijst hij naar Lope de Vega, die de onsterfelijke uitspraak heeft ge daan: „Om toneel te spelen hebben wij genoeg aan drie planken, twee acteurs en één hartstocht". DIT IS een lang opstel geworden naar aanleiding van een betrekkelijk kort be zoek. Mag men Vilar een toneelvernicuwer noemen, heb ik mij afgevraagd, hem daar zo rustig aan het werk ziende, als een soort toeziende voogd met een bijna van zelfsprekend overwicht waar nodig kleine correcties aanbrengend. De vraag is van OFSCHOON het inderdaad een ten hemelschreiende ramp zou zijn geweest, als de Tour de France dit jaar niet op het televisiescherm zou zijn ver schenen, wekt de gedachte aan die afgrijselijke mogelijkheid toch interessante overwegin gen. Onder andere deze: wat zou er van deze grootse sport- demonstratie overblijven, wan neer er niet alleen geen tele visie-uitzendingen, maar ook geen filmjournaals, radiorepor tages en krantenverslagen aan zouden worden gewijd? Dat is een belangwekkende vraag, lijkt mij. Toen ik haar in de eerste opwelling stelde aan mijn echtgenote, die op dat moment bezig was met het dichten van een opening in een kinderkousje, stelde zij een wedervraag. „Wat is de Tour de France?" vroeg zij. Ik besloot deze onvruchtbare gedachtenwisseling over een zo belangrijk onderwerp niet voort te zetten en bewaarde mijn informatie voor een mij ner collega's in de journalistiek, wiens bezadigd oordeel ik heb leren waarderen. Hij keek mij verbaasd aan, trok zijn voor hoofd in rimpels, keek glazig in de verte en zei na tien mi nuten gedecideerd: „Niets." Niets zou er dus van over blijven. Moet ik daaruit con cluderen, dat het nieuws leeft bij de gratie van de reportage en niet ae reportage bij de gra tie van het nieuws? Dat zou een verbazingwekkende con statering zijn, die de algemeen aanvaarde gang van zaken in jesproken jEn wan- jn betreft eker tien :ze Tour et. Men i: „maar anderen Saul na- Nenclni, landge- 'det trekt agteken, .onsieur e horen, men ge winnen, k-kea n'vi"r»E!4»Sfca££lU m 'TJ aankoop De organisatoren van de Tour de France en Radio-Diffusion et Television FranQaise, die in handen is van de staat, zijn het met elkander eens geworden. Daarmee is een einde gekomen aan de impasse, die bijna tot gevolg zou hebben gehad, dat het grootste sport-evenement van het jaar niet op de 250.000 televisie-schermen van het land zou zijn verschenen. De leiding van de televisie- uitzendingen had geprotesteerd tegen het bedrag, dat de organisatoren van de Tour de France gevraagd hadden voor het recht om de ronde uit te zenden en deelde vrijdag j.l. mede, dat de Tour de France niet zou worden uitgezonden. Zij beweerde, dat zij evenveel recht had om met haar televisie camera's op de weg te verschijnen als de renners met hun rijwielen. De bijzonder heden van de overeenkomst zijn niet be- De ree Wiersma Nederlan landse pi '04, welk 4 in Amste zijn dokt( Wiersma senschud<! OostenriH een geheel ander licht zou stellen. Zou er op de wereld niets meer gebeuren, indien de televisie-, radio-, film- en krantenjournalistiek zou op houden te bestaan? Dat lijkt me toch enigszins riducuul.Ten slotte gebeurden er op onze aardbol al een massa dingen voordat er nieuwsbronnen wa ren. Doch nu komen we er, meen ik: Er zou niet niéts, doch veel minder gebeuren als er niet zoveel ophef over zou worden gemaakt. En blijkbaar behoort de Tour de France tot de dingen, die zouden uitster ven als iedereen er het zwijgen toe deed en niemand zich er voor interesseerde. Het komt mij voor, dat we deze belangwekkende theorie vooral op sportevenementen kunnen toepassen. Ik kan mij voorstellen dat er bijvoorbeeld op voetbalgebied heel wat minder sportief animo te con stateren zou zijn, als de wed strijden zich in het grootste geheim afspeelden en de twee entwintig zwoegers hun spelle tje in volkomen afzondering zouden moeten beoefenen. Na tuurlijk zou aan de waarde der sportbeoefening daardoor niet in het minst worden afgedaan, want de lichaamsbeweging en de sportieve rivaliteit zouden blijven bestaan. Doch de be oefenaren zouden waarschijn lijk op een natuurlijke wijze worden geselecteerd. Wij zou den tenslotte alleen diegenen overhouden, die voor hun eigen genoegen voetballen en die zich aan roem, reputatie of de mening van anderen niets ge legen lieten liggen. Het is ech ter de vraag, of men uit dit overblijvende aantal nog twee elftallen zou kunnen samen stellen. De uitstervende wielerfestij- nen, die „zesdaagsen" worden genoemd, hebben natuurlijk een praktische toetsing van deze theorie geleverd. De wed strijden gaan immers dag en nacht door gedurende zes et malen, doch het is algemeen bekend dat gedurende de nach telijke uren, als geen toeschou wers meer aanwezig zijn, de fietsers broederlijk naast en achter elkaar op voetgangers snelheid rondpeddelen, gekleed in dikke truien en wollen broe ken - en dat geen van hen er aan denkt des nachts om drie uur een ontsnappingspoging te wagen uit louter sportief fanatisme. Toch zou ik de proef wel eens met voetballers genomen willen zien. Twee elftallen tegen elkander in het veld op een hermetisch afgesloten ter rein, omringd door een meters hoge schutting, een gracht en prikkeldraad, zonder één en kele toeschouwer. Wat zou de uitslag zijn? Nul-nul, denk ik. Ik stel me voor dat degene, die stiekum in de loop van de wedstrijd door een gaatje in de schutting een kijkje zou nemen het tafereel zou ontwaren van tweeëntwintig jongelui,volgens de zuivere positie hunner op stellingen op de rug in het gras gelegen, bezig met één vinger voorzichtig de bal naar elkan der toe te rollen. Een tafereel van oneindige rust,van zuivere sport-zonder-meer. Doch er is nu eenmaal niets in deze we reld zuiver te houden. De Tour de France is ook niet zuiver. Ik bedoel daar niets kwaads mee, enkel dat hij eigenlijk weinig met sport te maken heeft en gebaseerd is op allerlei bij komende factoren, die ontleend zijn aan het circus, het zaken leven, de zucht naar geldelijk gewin, menselijk opzicht, eer zucht, organisatievermogen, technische voorzieningen en propaganda. Hoe het zij, het gaat er ook dit jaar weer van komen en de nationale eer van verscheidene landen staat weer terdege op het spel. Binnen enkele weken weten we weer, welke landen wel en welke niet meetellen in de roemruchte rij der grote naties. Mocht het misgaan met ons nationale prestige, dan is er bij deze soort van koude oorlogen altijd één troost: Volgend jaar beginnen we weer met een schone lei, alsof er niets gebeurd is. Dus niet getreurd - de Tour blijft de Tour, en wij, mannen van tele visie, film, radio, fotografie en kranten gaan welgemoed op nieuw R. Agteran geen belang. Want hij poogt ieder stuk af te leveren in de zuiverste gedaante als een oorspronkelijk kunstwerk. Wal bij de voorbereiding daarvan vooral treft is de afstand, die hij in acht neemt, omdat hij zich na de intensieve analyse volkomen van het werk heeft losgemaakt. Na de tal rijke lepingcn zijn er dan ook nog maar ten hoogste vijftien repetities nodig om de vertoning in elkaar te zetten, zoals dat heet. Waar het dan nog om gaat als de juiste economie der middelen, het meester worden van het doeltreffende gebaar in harmonie met de tekst. De acteur kiest daarbij uit zijn visuele geheugen van er varingen en waarnemingen, in hem en om hem op die manier volmaakt weer gevend de waarachtige emotie. David Koning „De onzichtbare moordenaar" door John Dickson Carr, uitgegeven in de serie „Schrik in plastic" door de uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam, is een boeiende detectiveroman met een lugubere achter grond. Het is één der boeken in dit genre, die de lezer volkomen in het duister laten tasten aangaande de motieven die hebben geleid tot (in dit geval) twee zeer gecom pliceerde moorden. De spanning is verbluf fend goed gehandhaafd tot op de laatste bladzijden van het boek. Tot zover laat Dickson Carr zich vergelijken met de beste detectiveromanschrijvers. Anders wordt het, wanneer men een oplossing verwacht, die door zijn eenvoud de onvermijdelijke scherpzinnige analyse tot: dé aantrekkelijk heid van het boek moet maken. Op het stuk van de ontknoping is de schrijver namelijk zijn doel schromelijk voorbij ge schoten door een oplossing te concipiëren, die zó gecompliceerd is, dat van een anti climax moet worden gesproken. Techni sche foefjes zorgen voor een onaannemel- lijke „deus ex machina". Hetgeen jammer is voor het door Ben Rahman goed ver taalde boek. „Wat deed William Foster?" door Jan van Gent, uitgegeven door Het Wereld venster te Baarn, is de vierde detective roman van deze jonge schrijver. Het is zeker niet zijn slechtste. Hoe de Amster damse inspecteur Sluiters naar aanleiding van een mysterieuze moord in Rotterdam en een zo mogelijk nog geheimzinniger doodslag in het Amsterdamse Bos erin slaagt de daders te vinden, is op zich zelf al boeiend genoeg. De schrijver heeft ech ter aan deze traditionele elementen van de goede politieroman een ongewoon be standdeel toegevoegd: hij schiep de figuur van William Foster, een maatschappelijk gezonken intellectueel, die een bijzonder intelligente belangstelling aan de dag legt voor de achtergrond van de gehele ge schiedenis en op zijn eentje door knap denkwerk bijna net zo ver als de scherp zinnige Sluiters komt. Een aparte aan trekkelijkheid vormen nog de eigenaardige wijsgerigheden van de oude Willem, die een redelijke grond pogen te geven voor zijn bijzondere gedragingen. Een politie roman, die zich als een goede „detective" laat lezen. Horizontaal: 1. kerngesteente; 6. sigaar (maleis); 10. stoot; 11. Bijbelse figuur; 12. spil; 13. anonymus (afk.); 15. boterton; 17. verbinding; 19. titel (afk.); 20. elektr. ge laden atoom; 22. voortdurend; 23. bij woord; 24. raamscherm; 25. voorzetsel; 27. Frans lidwoord; 28. half (Fr.); 29. deel van een huis; 31. Egypt, zonnegod; 32. vis; 34. reisgoed; 36. Grieks fabeldichter; 41. aan wijzend voornaamwoord; 42. bijwoord; 44. brede band; 48. muziekinstrument; 51. getij; 53. reeds; 54. bier; 55. deel van de mast; 56. mak; 58. vervoermiddel; 60. vreemde munt (afk.); 61. lidwoord; 62. vloeistof; 64. hetzelfde (afk.); 65. voedsel; 66. Europeaan; 67. gelofte; 69. dienstig; 70. stuk grond. Verticaal: 1. beschermgeest; 2. water stand (afk.); 3. top van een huis; 4. land in Azië; 5. rank; 6. vuursteen; 7. soort; 8. trekdier; 9. soepkom; 14. nummer (afk.); 16. registerlijst; 18. slede; 19. traag van be grip; 21. gevangenis; 24. uitroep; 26. titel (afk.); 28. deel van een week; 30. Mythol. figuur; 32. water in Noord-Brabant; 33. muzieknoot; 34. insect; 35. jongensnaam; 36. vastklampen; 37. mondwater; 38. jon gensnaam; 39. grondtoon in de muziek; 43. kolfglas; 45. bevestiging; 46. ieder; 47. ver giffenis; 49. vertragingsmiddel; 50. sober; 52. speelgoed; 55. muzieknoot; 57. insect; 59. uitroep; 61. paard; 63. roem; 65. eerste WE ZAGEN, dat de komst van het christendom een stroom van nieuwe namen naar onze gewesten bracht. Voor zover uit die tijd schrifturen bewaard zijn gebleven, ziet men daarin gaande weg de oude namen in aantal afnemen. Mansnamen als Altraban, Diet bert, Frithubodo, Rabeninc, Reginhelm, Sax- brath en Weringar, die in oorkonden uit de elfde eeuw nog voorkomen, wor den reeds een eeuw later niet meer aan getroffen. Ze zijn verdrongen door Jo hannes, Petrus, Simon en Andreas. DE NIEUWE namen werden niet slechts aan het Nieuwe Testament ont leend, reeds vroegtijdig ontvingen dope lingen ook namen als Adam, David, Daniël cn Jacob. De aartsengel Micliaël werd eveneens veelvuldig vernoemd. Het verhaal van Jonas „in de walvis" maakte kennelijk indruk en leidde ook al vroeg tot vernoemingen. De opkomen de heiligenverering was oorzaak, dat namen als Maarten, Nicolaas cn Se- bastiaan aan dopelingen werden gege ven. De hervorming deed later de schaal weer doorslaan naar namen, die in het Oude Testament te vinden ziin en niet aan heiligen herinnerden. Jongens ont vingen toen veelvuldig de doopnamen Aaron, Abraham, Isaac en Josua. Toch zijn de oude Germaanse namen nooit geheel verdrongen. Wie Dirk, Willem- Gerard, Herman, Hendrik, Wouter of Koenraad heet kan er zich op beroemen een naam te dragen, die reeds ten min ste tweeduizend jaar in onze gewesten inheems is. Ook Friese namen dateren vaak uit de voor-christelijke periode. Een uitzondering vormt Lykclc, die de geslachtsnaam Lyclama deed ontstaan cn een Friese afkorting van Nicolaas is. MERKWAARDIG IS, dat het voort leven der oude namen door de komst van het Christendom in dc hand is ge werkt. Want onder de heiligen cn mar telaren bevonden zich vele Germanen, hun namen bleven op deze wijze door vernoeming bewaard. Zo kan men nog heden ten dage een zoon de goed-hei- dense naam Radbout geven omdat een later heilig verklaarde bisschop van Utrecht (overleden omstreeks het jaar 917) eveneens deze naam droeg. Want nog steeds kan de jonge vader een be roep doen op een uit de Franse tijd stammende wet, die de ambtenaren slechts vergunde voornamen in te schrijven, ontleend aan de kalenders dus de vierdagen der heiligen en de oude geschiedenis. De vrouwennamen uit oeroude tijden zijn nagenoeg ver dwenen. Duidelijk is in de oorkonden te zien, dat voor meisjes eerder en veel- vuldiger een keus uit de nieuwe namen werd gedaan. Dat is tot de huidige dag zo gebleven: terwijl bij de naamgeving van jongens de traditie gevolgd wordt wijkt men bij die van meisjes daarvan gemakkelijk af. Men kiest dan een mooie" naam. In alle eeuwen is dit verschijnsel duidelijk zichtbaar. MEISJESNAMEN ZIJN altijd aan een soort mode onderhevig. Het is onmid dellijk te merken als een „best seller" het lezend publiek verovert: de naam van de heldin verschijnt dan in ettelijke geboorteaankondigingen. Het is alsof de naamgevers in zulke gevallen opeens tot de oude tijden terugkeren toen de namen nog een zekere gevoelswaarde hadden. Zij vergeten daarbij, dat de spruit niet altijd in de wieg blijft lig gen en de thans zo in de belangstelling staande naam misschien wel tachtig jaar dragen moet. En in die tussentijd is die „mooie" naam al lang door andere verdrongen. Dat ondervond een Franse mannequin, die van haar ouders inder tijd de modenaam Simone had gekre gen. Toen wijlen Jacques Fath haar ontdekte was hij enthousiast. Voor een succesrijke carrière in zijn bedrijf zag hij slechts één moeilijkheid: de naam Simone was alweer uit de mode. Vin dingrijk als hij was bedacht hij spon taan een nieuwe naam, die thans de hele wereld kent: Bettina. U weet het, Bettina Bodin werd de beroemdste mannequin ter wereld. En als zij in derdaad met Ali Khan trouwt zal zij misschien eens over tien miljoen Is- maëlicten regeren. G. de Boer van der Ley toon der natuurlijke toonschaal; 68. lid woord. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,— en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing per briefkaart in te zen den aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soenclaplein; in IJmuidcn, Lange Nieuwstraat 427. Oplossing vorige puzzel: Talrijke puz zelaars zonden hun gelukwensen aan de heer Smits, die z ij n z e v e n t i g s t e v e r- jaardag vierde. Prijswinnaars: mevrouw Visser. Graham- straat 56, IJmuiden (f 7,50); J. Meier-Ha- bes, Verspronckweg 2, Haarlem (f 5,—); mejuffrouw W. Drooger, Sumatrastraat 30, Heemstede (f 2,50).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16