„Verzameld werk" van Louis Couperus thans compleet Zelfportret van Fokker SAURIËRS: UIT DE KLUITEN GEWASSEN HAGEDISSEN Tlieuuie Monumentaal lussen. Vestdijk ett ftuinpty, Duntpty, UITGAVEN Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 29 JUNI 1957 Erbij PAGINA VIJF Vijf jaar Madurodam Vervolg: van pagina 4 zijn altijd maar weer opnieuw geld te fourneren om het reeds verstrekte te red den is totaal mis. Herhaaldelijk krijg ik aanbiedingen om in allerlei zaken mee te doen. Ik wil echter geen zaken meer doen. Als je begrip had van zaken, zou je weten dat alle zaken mis kunnen gaan. Als ik nu zo dom was jou dóór te fourneren tot bijv. de helft of driekwart van mijn vermogen in jouw zaak, en jouw zaak ging over de kop, dan zou ik niet alleen honger kun nen gaan lijden of een baantje! zoeken op mijn oude dag, maar ik heb ook nog een vrouw en dochter, die oo'lc in den val medegesleept worden. Ik zou dus misdadig doen als ik hun toekomst in gevaar stelde voor jouw plezier. Als ik nu wil nagaan hoeveel jouw zaak waard is, zou ik be halve de waarde van de inventaris ook moeten weten, wat er nog meer in die zaak steekt dan de halve ton, die ik ver strekt heb. Daar komen toch de verkochte machines bij (volgens Halier vijf voor ca. 90.000 mark). Het leergeld der leerlingen (ik heb geen notie hoeveel er geweest zijn en hoeveel die betaald hebben. Als er dus een n.v. wordt opgericht, is m.i. 100.000 mark voor jou als inbrengsom veel te wei nig, want er is verwerkt ca. 90.000 mark van mij en meer dan 90.000 aan verkochte vliegtuigen! Daarbij is het risico voor het nu in een n.v. te steken kapitaal niet te vergelijken met het risico, die ik heb ge lopen, altijd in de veronderstelling dal jij nu niet meer vliegt, maar laat vliegen. Er moet een eind komen aan bravoure- stukjes om de eenige te zijn die bij ruw weer durft op te stijgen, want dat is alle maal heel mooi voor den roep der Fokker- eindccker, maar op een goeden dag breek je er den nek door en wee dan de aandeel houders in jouw n.v.!" TOT ZOVER de bewaard gebleven cor respondentie van Fokker: Men weet, dat hij geen eind maakte aan de bravour- stukjes, die zijn vader zo hekelde, dat hij bleef doorgaan met vliegen en experimen teren, zijn toestellen steeds vervolmaken de. Men weet ook, dat zijn rijzende ster een omhoogflitsende komeet werd, toen hij op zijn vliegtuig een machinegeweer monteerde, dat synchroon werkte met de propellor, zodat de kogels de propellor- bladen niet konden beschadigen, maar er juist tussendoor vlogen. Deze vinding was van zo groot belang voor de oorlogvoering, dat de Fokker-Aeroplanbau werd over stelpt met bestellingen. In de jaren 1914 tot 1918 werden zesenzeventighonderd vliegtuigen aan de Duitse luchtmacht ge leverd. Het gedesorganiseerde, naoorlogse Duitsland van 1919 trok Fokker niet meer aan. Bovendien wenste hij terug te keren naar zijn vaderland, omdat hij zich toch vóór alles Nederlander is blijven voelen, ook al had men hier te lande tot dan toe nog vrijwel geen belangstelling voor zijn produkten getoond. Maar Duitsland wilde hem niet laten gaan. Op alle mogelijke manieren werd zijn vertrek tegengewerkt, zodat Fokker zijn toevlucht moest nemen tot een spectaculaire stunt: in driehon derdvijftig her en der bijeengeschraapte spoorwagons waarvoor heel wat steek penningen moesten vloeien smokkelde hij zijn hele fabriek de grens over, met inbegrip van honderdtwintig nagenoeg af gebouwde D-VII's en ongeveer vierhon derd motoren. Hij zelf kwam langs an dere wegen in Amsterdam en een deel van zijn kapitaal, verzilverd in alle va luta die hij maar had kunnen vinden, werd in een koffer aan boord van zijn eigen jacht overgebracht. Om diplomatieke re denen is er destijds en ook later over deze vlucht weinig gezegd of geschreven. Fokker was niet van plan hier onmid dellijk opnieuw met zaken te beginnen. Hij had trouwplannen en wilde een huwe lijksreis om de wereld maken. Het is ech ter anders gelopen. Albert Plesman be reidde zijn E.L.T.A. (Eerste Luchtverkeers Tentoonstelling Amsterdam) voor en Fok kers hart trok. te zeer naar de vliegerij dan dat hij daar afzijdig van zou kunnen blijven. Voor hij het wist zat hij weer volop in het bedrijf. Hij ging een fusie aan met de kwijnende vliegtuigenfabriek „Trompenburg" en vestigde enkele maan den later de Eerste Nederlandse Vlieg tuigenfabriek Fokker in de leeggekomen E.L.T.A.-hallen. DE NAAM FOKKER werd in de lucht vaart een grote naam. Voor vele vluchten, die luchtvaartgeschiedenis maakten, koos men de Fokkervliegtuigen. Het was een Fokker G-VII, waarin de eerste vlucht Amslerdam-Balavia werd volbracht in no- vember-december 1924. Met een Fokker C- V (op ski's) werd generaal Nobilc gered na diens mislukte noordpooltocht met bet luchtschip „Italia" in juni 1928. Admiraal Byrd vloog in een driemotorige Fokker naar de Noordpool en maakte er een oceaanvlucht mee van de Verenigde Staten naar Frankrijk in drieënveertig uur, het was èen dergelijk Fokkerlocstel, waarmee Kingsford-Smith in 1928 zfjn vlucht om de wereld volbracht. In december 1939 is Anthonie Fokker in New York, waar hij toen al geruime tijd woonde, overleden. In februari 1940 werd hij in Westerveld begraven. Zyn fa briek, inmiddels „koninklijk" geworden, bleef bestaan. Ilaar jongste produkt, slank en glanzend en in niets meer vergelijk baar met de eerste Fokkers, draagt door de moderne schroeflurbines gedreven, de naam van Nederlands geniaalste vliegtuig constructeur opnieuw uit over alle wereld delen: „Fokkers friendship". KOUD WAS HET geweest in de permische periode, de geolo gische middeleeuwen echter on derscheidden zich gunstig van het Perm wat betreft het kli maat. Dit werd vrijwel overal op aarde warmer en gelijkmatiger. Het leven kreeg daardoor nieuwe kansen om zich te ontplooien. Het leek alsof de dierstammen, die de permische koude hadden over leefd of in het Perm hun op wachting op aarde hadden ge- een hoogte van ongeveer zes me ter boven de grond! De tijgers en leeuwen van onze tijd zijn schoot hondjes vergeleken bij die mon sters der oudheid. De grootste aller sauriërs was vermoedelijk de atlantosaurus. I-Iij bereikte een lengte van meer dan vijfendertig meter. De meeste sauriërs waren planleneters. Zij hadden logge lichamen, een lange hals en een kleine kop. Zij waren vermoede lijk niet snel van beweging. Zij maakt, overal uitbotten. Vooral de reptielen ontplooiden een le venskracht en een vormenrijk dom, die verbazingwekkend wa ren. De permische reptielen wa ren, naar onze maatstaven, reeds vrij groot geweest met een leng te van een tot vier meter. Maar na het Perm bevolkten reptiel soorten de aarde, die soms tot vijfendertig meter lang werden. Men noemt die „reuzenhagedis sen" sauriërs. Die sauriërs waren „knapen" van dieren. De tyrannosaurus, een der weinige vleesetende „reu zenhagedissen", een roofdier, had een lengte van ruim vijftien me ter. Het dier had korte voor poten en bewoog zich voort met behulp van zijn staart op de langere achterpoten. De be trekkelijk kleine kop met vlijm scherpe tanden bevond zich op kwamen voor zowel in het water als op het land. Sommige soorten, onder welke de pterosauriërs, konden zich zelfs boven de aarde en het water verheffen en zich fladderend door het luchtruim bewegen. Sommige soorten waren uitstekend bewapend. Harde, zware pantsers beschermden hen in de strijd. Vaak waren die pantsers voorzien van hoorns of stekels. Het moet een fantastische vertoning zijn geweest, als twee of meer van die giganten de strijd met elkaar aanbonden. De zwem mende plesiosauriërs bereikten een lengte van vijftien meter. Zij hadden bijzonder lange halzen, die zij terwijl hun lichamen ondergedoken waren gebruik ten om lucht te kunnen inade men. De gevaarlijkste en aan vankelijk de enige vijanden der vegetarische sauriërs waren hun verscheurende of vleesetende neven. MEER DAN ENIGE andere diersoort, die in de loop van een miljard jaren op aarde heeft ge leefd, spreken de sauriërs tot de menselijke verbeelding. Zij gel den als de gedrochten, de mon sters bij uitstek der aardgcschie- denis. Misschien is het schrik wekkende en kwaadaardige ka rakter, dat men toeschrijft aan de draken wel te herleiden op een heel vage overlevering uit de tijd der eerste mensen. Wie eens een kijkje wil nemen in de wereld dei- sauriërs moet naar Brussel gaan en een bezoek brengen aan het Museum voor Natuurweten schappen. Men kan daar de ske letten van een aantal iguanodons een sauriërsoort, die negen meter lang werd en een hoogte bereikte van vier tot vijf meter bezichtigen. Zij werden louter toevallig in 1878 gevonden in de kolenmijnen van Bernissart in Henegouwen. Op een diepte van driehonderdvijftig meter stiet men op beenderresten tijdens het graven van een schacht. Drie jaren groef en speurde men daar. Er kwamen de resten van drieën twintig inguanodons te voor schijn. Voorts enige krokodillen, enige schildpadden, een salaman der, tweeduizend vissen en vier duizend planten. Met recht kan men die vondst van Bernissart Deze reeks afbeeldingen geeft een indruk van de verschillen, die tussen de voorwereldlijke dieren bestonden. rangschikken onder de zeer be langrijke ontdekkingen, die ma teriaal leverden voor onze kennis van de vroege middeleeuwen uit de geschiedenis van het Leven op aarde. Ongeveer een kwart eeuw waren de geleerden bezig met de bewerking van die vondst! DE MEESTE SAURIëRS leef den wij schreven het reeds van plantaardig voedsel. Dat die ren van zo'n kolossale omvang zeer veel aten, behoeft geen be loog. Dat zij zoveel te eten kon den vinden en dus in stand ble ven dankten zij aan het feit, dat in de loop der geologische mid deleeuwen na de naaldbomen de loofbomen en grassen meer en meer tot ontwikkeling kwa men. Opnieuw staan wij voor een raadsel. Wij kunnen vaststel len, dat vrijwel gelijktijdig met de loofplanten de reusachtige reptielen in de wereld verschij nen. Is er een oorzakelijk ver band? Bewezen is dit niet, al nemen velen het gemakshalve aan. Toen de geologische middel eeuwen ten einde liepen, deden de eerste bloemgewassen 1 un in trede in bossen en velden. Zij effenden de weg voor nieuwe diersoorten en vergemakkelijk ten die voor sommige toen reeds bestaande soorten. Tot dan toe had geen bloem de aarde gesierd. Voor de reeds oeroude insekten brak een nieuwe bloeiperiode aan. In het permische tijdperk hadden zij „geleerd", hoe zij zich moesten aanpassen bij de koude. In de geologische Middeleeuwen waren de omstandigheden weer gunstiger voor de insekten. Er ontplooiden zich vlinders en bij en, libellen en andere nieuwe soorten. De insekten begonnen honig te peuren uit de bloemen. Als transporteurs van 4 stuifmeel gingen zij een bevruchtende taak in het plantenrijk vervullen. In de geologische middel eeuwen kreeg onze aarde meer en meer een aanzien, dat aan onze tijd doet denken. Dit vond mede zijn oorzaak in het feit, dat tegen het einde van die periode vogels en zoogdieren kwamen, terwijl de reusachtige sauriërs geleide lijk verdwenen. Slechts op enkele plaatsen op aarde vindt men thans nog dier vormen, die enigszins doen den ken aan de grote sauriërs dei- geologische middeleeuwen. In dit verband zijn te noemen de varanen, die voorkomen op som mige kleine Soenda-eilanden. Dergelijke dieren zij heten „reliet-dieren" zijn levende resten uit een tientallen miljoe nen jaren achter ons liggende tijd zijn zeer bruikbaar bij de vorming van een beeld van het Leven op aarde in dat verre ver leden. Skelet van een tyrannosaurus. Daarnaast ter vergelijking van de grootte een skelet van een mens. „De invasie" door Elleston Trevor, uit gegeven door Hollandia n.v. te Baarn, is het laatste boek van een trilogie die ge deelten van de laatste oorlog beschrijft. Dit is een vrij volledige karakterisering van het boek, omdat inderdaad de be schrijving het sterkste litteraire element van de roman is. Een beschrijving soms minutieus van de belevenissen van een eskadron tanks met hun bemanningen van de dag af, dat zij in Normandië landen tot aan het moment, dat de gevechtstoestand op het schiereiland door de inneming van Falaise ten gunste van de Engelsen is be slist. Nu en dan is gepoogd door middel van wat men in de filmkunst „flashbacks" noemt een indruk te geven van de geeste lijke en emotionele achtergrond van som mige van de tanksoldaten, maar het is bij deze goedbedoelde pogingen gebleven. Tre vor is er niet in geslaagd een aanneembare analyse te geven van de karakters van zijn romanfiguren, waardoor zij enigszins wa zig zijn gebleven. De reden, waarom dit werk dertien jaar na de gebeurtenissen, die erin beschreven zijn, in Nederland nog eens wordt uitgegeven, is niet duidelijk, tenzij de bedoeling aanwezig is aan de hand van 'n beschrijving van de verschrik kingen nog eens te wijzen op het op mo rele en zedelijke gronden ongewenste van een nieuwe oorlog. Zo dit het geval is kan men de uitgave geslaagd noemen, want de beschrijvingen spreken zeker aan. Dit onhandige dier is een diplo- docus. Hij had een lengte van tweeëntwintig meter - gemeten van neus tot staartpunt - en leefde in de periode, die wordt aangeduid als Boven Krijt en kwam voor in de moerassen in het ivestelijk gedeelte van Noord-Amerika, „De vijfde trede" door W. H. van Eem- landt, uitgegeven door het Wereldvenster te Baarn, is een onvoltooid nagelaten werk van deze enige jaren geleden overleden auteur. Zijn dochter, de schrijfster Hella S. Haasse, heeft het boek voltooid. „De vijfde trede" is een bijzonder knap gecon strueerde detectiveroman, die zich afspeelt in een modehuis in Amsterdam, waar op een nacht een nachtwaker wordt ver moord, waarbij het zich laat aanzien dat op dat ogenblik alleen de directeur van het warenhuis, een aan psychische spanningen onderhevig mens, in het gebouw aanwezig was. De directeur wordt in een toestand van katalepsis gevonden op de vijfde trede van de trap, die blijkens een gevonden dagboek een grote rol in zijn onderbewuste zieleleven heetf gespeeld. Hoe de politie, aanvankelijk op een dwaalspoor gebracht, later wordt terechtgewezen door de onge trouwde, scherpzinnige zuster van de on der verdenking staande directeur, is be schreven op een indringende litterair ver antwoorde wijze, die het boek tot één der beste van Van Eemlandt maakt. Een met gevoel voor dieptepsychologie knap ge schreven roman, die wat de intelligente af wikkeling betreft met de beste detective roman kan wedijveren. MET HET VERSCHIJNEN van het twaalfde en laatste deel is het „Verzameld Werk" van Louis Couperus dankzij de samenwerking van een zevental uitgevers dan eindelijk, vierendertig jaar na zijn doodals een geheel te overzien. Wat zich in zijn ontzagwekkende veelheid voordeed als een virtuoze verscheidenheid van the ma's en onderwerpen, van compositievor- men en genres, blijkt, in deze twaalf delen vereend, een oeuvre te zijn, een totaliteit, een taalmonument, waaraan met een zeld zame toewijding en een onuitputtelijk ge- dïild een schrijversbestaan lang werd ge beiteld en gepolijst om gestalte te geven aan één allesbeheersend hoofdmotief, dat voor Couperus essentieel was: het tragische levensgevoel. De Haagse Couperus en de charmante causeur, de Couperus die het Romeinse, Griekse en Perzische verleden in zijn verbeelding opriep en de feuilleton- nist, de sprookjesvertellende Couperus en de reisdagboekschrijver, de dandy en de zwoeger - in dat éne gevoel waren zij één. HET NOODLOT, steeds door hem met een hoofdletter geschreven, was de doem waaronder hij leefde, waaronder hij schreef, waaronder hij zijn grote figuren - Herakles, Xerxes, Heliogabalus, Alexan der - en zijn kleine - de oude mensen die voorbijgingen, de kleine zielen, Eline Vere - stelde. Elke cultuur die hij benaderde was er één in haar nadagen, in haar ver val, in haar ondergang. Men heeft de wee moed, de onmacht, het spleen, waaraan Eline Vere ten onder gaat, kenmerkend genoemd voor cle stemming van het „fin- de- siècle". Ten onrechte, meen ik. Wat Couperus dreef was meer dan dat, méér dan een voorbijgaande gemoedsgesteld- tocht begonnen in de eindeloze diaspora, in de verwarring, in de beproeving. In zijn ..Dionysos" - zijn extatische hymne aan de Vreugde - liet hij de god van de wijn en de levensvervoering in zijn aardse gedaan te sterven en opgaan tot de Olympus, voor de aarde niet meer latend dan de herinne ring aan zijn zegenrijke ommegangen - niet meer dan „der na-eeuwen troost". Ver troosting - geen vervulling. Klein, vergan- heid, die niet vrij was van modieuze ten densen. Voor hem, voor zijn levensgevoel, was op een fataal moment in het menselijk \erleden het Eden verspeeld, de poort toegeslagen en de mens, verstoken voor goed van het goddelijk geluk, zijn clwaal- kelijk geluk - geen vreugde. Macht, rijk dom, roem - geen paradijselijke liefde. Demonen - geen speelse saters. „Ik zoek u slechts, ik zoek uw ruige saters" - die strofe uit het twaalftal aan Dionysos gewijde sonnetten was geen litteratuur, geen mythologiserende arabeske, maar een uiting van zijn diepste verlangen, waarvan de onvervulbaarheid voor hem de tragiek betekende van het menselijk lot. DIT ESSENTIëLE gevoel van de men selijke ontoereikendheid, van „la condi tion humaine" zoals Malraux het noemde, van zonde en schuld, kreeg door het tijds bestek waarin het fatum Couperus had geplaatst een seculair accent, een voorvoe lend karakter. In bedoel weer niet het be faamde „fin-de-siècle", maar iets van ver dere strekking: het proces van maatschap pelijke en geestelijke desintegratie, dat zich omstreeks het midden van de negen tiende eeuw in de Westerse beschaving begon te voltrekken als een sluipende ziek te en met de eerste wereldoorlog tot uit barsting kwam. Couperus, episch roman cier als nauwelijks een tweede in onze let teren, heeft in zijn oeuvre een indrukwek kende parallel getrokken tussen zijn (en onze) tijd en het herfsttij van vroegere culturen. Wat het lot van Eline Vere, van de Kleine Zielen hoe klein ook in hun provinciaal bestek bezegelt, is in wezen niet anders dan de ondergang van de gro ten der historie: een beschavingstijdperk is uitgebloeid, zijn dagen zijn geteld. Van daar de melancholie, die in de ondertoon van Couperus' schriftuur, in het epische van grootse allure, in het speelse van de gracieuze arabesken, in het feërieke van de sprookjessymboliek, in het vlot-verha lende van het journalistieke werk, altijd hoorbaar is. Vandaar ook zijn „extase", zijn schijnbaar luchtig dandyisme, zijn voorkeur voor het weelderige woord, zijn innige liefde voor de „kleine dingen". In de schaduw van het naderend onheil koesterde hij het schone omdat het zo broos, het strelende omdat 't zo zeldzaam, het lieflijke omdat het zo vergankelijk, zo troostrijk, zo bijna ongelooflijk is. En ten slotte: vandaar dat hij de Tachtigers zo ver achter zich liet, hoeveel verwantschap zijn „stijl" ogenschijnlijk ook hebben mag met hun in zekere zin zelfgenoegzame woord kunst. Was hun „kunst om de kunst" een laatste vluchthaven, Couperus, oog in oog met de hem verschrikkende werkelijkheid die aanstaande was, betekende een af scheid. KORT VOORDAT hijzelf afscheid nam heeft hij in een simpel kroniekje voor „Het Vaderland" de laatste die hij schreef en tevens het laatste wat hij schreef nog eens gezegd wat hem bezielde. Hij woonde toen in De Steeg, in het buitenhuis, dat hem kort tevoren eerste blijk van open lijke hulde ter gelegenheid van zijn zaligste verjaardag was geschonken. Het Gelderse had hem met „zijn aroom van vervlogene tijden", met zijn „lichtspeling en geur", met zijn „tederheid van stem ming langs de rivier" de hem dierbaar geworden IJsel nog enkele momenten van geluk beschoren, ver van de tijden die hij verbeeld en van de werelden die hij be reisd had. In die stilte „zo kalm, zo lief en wijd" schreef hij dan die laatste bladzijden (waarmee dit twaalfde deel chronologisch besluit) over „ons dwaze be staan", over het leven, het onproblemati sche, het onbedreigde, zoals het eens was geweest, en, zo niet geweest, dan toch had kunnen zijn. „We leven verkeerd!", zei hij. Van onze eerste bewuste dag tot onze laat ste, van ons opstaan tot ons slapengaan, vullen we onze tijd met een zinloos ritueel van kleine bezigheden, omringen we ons met een „gecompliceerde malheid" van overbodige dingen, jakkeren we naar onze dagtaak, in onze dagtaak en dan „komt er een ontzettend medelijden in mij op voor de verdwaasde mensheid en weet ik zeker, dat al dat geroezemoes, al die druk te, al dat getelefoneer, al die paperassen etc. etc. niet nodig zijn, tenminste van het standpunt der lieflijke goden". Nóg zoekt hij de saters, nóg zou hij „het liefst de ge hele natuur laten verwilderen en zichzelf". Ik schrijf zijn laatste geschreven woor den over: „Wij hebben in ons gekregen iets heel vreemds, nog vreemder dat vreemde dan ons gehele, onzinnige leven, en dat vreemde is niet anders dan een stille glimlach om alles wat wij doen en zijn, en een zacht glanzende vonk die wij liefde noemen en die liefde kan toe naaf een ander, of naar ons zelve, naar de na tuur of naar de kunst, die haar weerbootst, naar een ster of een vrouw, ja zelfs wel eens heel sterk alleen naar een lichtwisse ling of een tintenspel, en deze liefde naar wie of wien ook, dat voor ons of in ons schittert en schemert, veroorzaakt dit is wel het allervreemdste van ons vreemde zijn en wezen dat wij somtijds gelukkig zijn! De goden hebben aan het einde mede lijden met ons gehad!" Er zal - daar ben ik heilig van overtxiigd - een eeuw komen, xvaarin men in het oeuvre van Couperus de episch-monumen- tale apotheose zal gaan zien van een grootse, vermoeid geworden, vergrijsde tijd. Dan pas zal men weten wat hij was, wie hij was: een groot man, een groot mens, een profetisch schrijver. C. J. E. Dinaux AMSTERDAM, juni Het is eigenlijk al weer veel te lang geleden sinds ik u voor het laatst mededelingen heb gedaan over de gedurige vooruitgang van mijn dochter. Het zal nu niet lang meer duren voor ze haar tweede verjaardag viert en ik kan u verzekeren, dat dit zich kenbaar maakt. Nadat zij plotseling in feite bin nen een paar weken de enorme sprong heeft gemaakt van de status van baby naar die van een klein meisje, is ze nu eigenlijk al weer een iets minder klein meisje. Vooral haar steeds intensievere be langstelling voor de spiegel accentueert deze ontwikkeling. Zij heeft nu ook een eigen bibliotheek. Daar zitten vier boeken in. Voorlopig heb ben die nog vrijwel alleen betrekking op het dierenleven. Denkt u niet, dat u haar een tijger, een nijlpaard, een poes of een kangaroe kan laten zien zonder ogenblik kelijke herkenning van uw huisdier te ris keren. Eén keer heeft zij, nadat ik haar juist van een glas bier had kunnen weren, een onverwachte greep gedaan naar Simon Vestdijk, maar ik heb dat kunnen verhin deren. Daarna heeft ze alleen nog maar een poging in de richting van Henry Mil lers „Tropic of Cancer" gewaagd. Sinds dien hebben we ons ook nog een boek aan geschaft over allerlei legendarische figuren zoals Iiumpty Dumpty en wij hopen slechts, dat dit haar nog geruime tijd be vrediging zal schenken. Haar woordenkeuze groeit uiteraard met iedere dag. Zoals ik u al eens eerder ver teld heb, heeft zij door het bezit van een Engelssprekende moeder een vreemde combinatie van woorden aangeleerd. De algemene tendens is om van de twee woorden (Engels en Nederlands) voor een begrip, het eenvoudigste te kiezen. Van daar dat een aap een aap is en geen mon key, een nijlpaard een nijlpaard en geen hippopotamus. Een richtingaanwijzer, daarentegen, is voor haar een indicator en „aangenaam, hoe gaat het u" komt uit haar mond als: how d'ye do. Dit heeft voor andere mensen dan haar ouders de consequentie, dat haar conversatie in het geheel niet te volgen is, maar ons bevalt het voortreffelijk. Behalve dan, toen zij de pas opgestoken woorden „big" en „nose" te snel wist te combineren en binnen een dag op mijn neus wees, zeggende: „Papa, big nose, big nose". Inmiddels heeft mijn dochter ook de zee gezien. En die is haar, eerlijk gezegd, iets te groot. Zij heeft er eerst een kwartiertje vol ontzag naar staan kijken en is toen een wat verward huis gaan bouwen uit het voortreffelijke materiaal dat het strand kinderen levert. Pas na veel moeite was zij er toe over te halen aarzelend rond te stappen in die uitgestrekte massa water, die ons van Groot-Brittannië scheidt. Zij geniet dagelijks van haar bad. Maar als bad was dit haar toch iets te begrotelijk. Hetzelfde geldt trouwens voor het enor- mee grasveld, waar wij haar op zondagen cricketwedstrijden laten zien. Heel kleine tuintjes zijn leuk, maar dit vindt ze ken nelijk wat overdreven en voor kleine meis jes bepaald te onoverzichtelijk. Als je je teddybeer niet naar de andere kant van de tuin kunt gooien, gaat het plezier er blijkbaar een beetje af. Misschien herin nert u zich nog waarom dat zo is. Wij doen dat niet meer, maar we aanvaarden haar voorkeur voor het kleine als een feit. Overigens heeft zij een merkwaardige neiging om de gebeurtenissen in haar leven te kronikeren. Van tijd tot tijd, iedere dag op momenten als zij met ons alleen is, wil zij toch even in detail vast leggen, dat: „Oom Mark weg" is en „Oom Hans weg, Oma weg, Oom Wim weg en Kalde weg". Deze laatste is de werkster, die dat kan ik u verzekeren geheel anders, veel moeilijker dan zo maar Kalde, heet. Men moet echter een zéér geregelde bezoeker zijn van onze woning om in haar afwezigheidskroniek te worden opge nomen. A. S. .H Louis Couperus in zijn Haagse tijd. OVER enkele dagen is het vijf jaar ge leden, dat de miniatuurstad Madurodam in Den Haag geopend werd en dat de toenmalige burgemeester, Prinses Beatrix, een wandeling door haar stad maakte. De belangstelling voor Madurodam neemt ieder jaar toe: in 1957 worden zeshonderd duizend bezoekers verwacht, die genieten zullen van het vele dat er te zien is. Het Nederlands Studentensanatorium vaart er wel bij en dat is ook het gevgl als er voor het bij de n.v. Boek- en Kunstdrukkerij v.h. Mouton en Co te 's-Gravenhage ver schenen fotoboek over de miniatuurstad belangstelling bestaat. Dit laatste nemen wij wel aan. Het boek ziet er goed ver zorgd uit. Voor wie ooit een bezoek aan Madurodam heeft gebracht, zal met ge noegen zijn herinneringsbeelden hier ver scherpt vinden. De voorzitster van de stichting tot bijstand van het Nederlands Studenten Sanatorium, mevrouw B. Boon- Van der Starp te Den Haag, die een groot aandeel in de totstandkoming van Ma durodam heeft gehad, heeft de tekst ver zorgd. Zij vertelt onder meer van het stu- dentenverzet en van George .J. L. Maduro, die daarbij zijn jonge leven heeft gegeven. Dank zij de steun van de ouders is ter nagedachtenis van deze jongeman in de vorm van Madurodam een levend monu ment opgericht. In het fotoboek is een groot aantal afbeeldingen van aardige plekjes van het stadje opgenomen. Er is zowel een Nederlandse als een Engelse editie verschenen. De onderschriften bij de foto's zijn in vier talen gemaakt. Tournee In het komende seizoen zul len de Hindoe-dansers Mohini Devi en Indra Kamadjojo een tournee door Ne derland maken. Op het programma staan hindoe-dansen en hindoe-legenden in woord en spel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 17