De opera van de twintigste eeuw CRITIEK OP 2)e keuciqsiestad aan de wecetd critiek EEN ENGELSMAN UIT DE ACHTTIENDE EEUW ZIET DEN HAAG Jamafsjek en Strauss volmaakt vertolkt jramstijl ANSIE-ENCYCL OPEDIE ZATERDAG 29 JUNI 1957 Erbij PAGINA DRIE Uat Ifoet dagboek van Samuel Pepys iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!ii::!ii!! In het internationaal georiënteerde Hol land Festival 1957 is ook de Spaanse dans vertegenwoordigd en wel door de groep van Roberto Ximenes en Manoio Vargas, die al eerder met veel succes een vooral door gedegen stijlgevoel gekenmerkt pro gramma binnen onze grenzen vertoonde. Première: 7 juli in "s-Gravenhage. TOEN IK wakker werd en door de patrijspoort keek was de kust in zicht. Men zei mij dat het de Hollandse kust was. Den Haag was duidelijk te zien. Er kwamen een paar opdringerige Hollandse zeelui aan boord die hun vletten wilden verhuren om onze spullen aan land te brengen enzovoorts natuurlijk om geld te ver dienen. Het weer was slecht, we kregen heel wat water over en het was moeilijk om aan land te komen. De kust en het land. tot Den Haag beslaat helemaal uit zand. Een groepje huurde een koets, de rest van ons nam de diligence, waarin twee schallen van meisjes zalen, modieus gekleed en met mouches op de wangen. Ze zongen als lijsters, de hele tocht en zoenden heel vrijmoedig de jongemannen die bij hen waren. Ik haalde mijn fluit tevoorschijn en floot er lustig op los". (ÏÏQ l? MET EEN aan het Muzikale toneel van de twintigste eeuw" gewijde week heeft de Duitse Opera aan de Rijn onlangs haar eerste seizoen besloten. Onder dit veelomvat tende begrip, dat uiteraard nog allerminst op een afgesloten periode betrekking kon hebben, liet de sinds vorig jaar ge fusioneerde opera van Duisburg en Diisseldorf nog eens enkele hoogtepunten uit de afgelopen maanden de revue passeren, voegde er een première van een werk van een dei- jongere componisten aan toe, benevens een ballelavond, een .studio "-malinee en zorgde er tenslotte voor dat bij dit alles het oriënterende woord van enkele deskundigen niet ont brak. Reeds begint zich een vaste vorm af te tekenen bij dit instituutdat in het begin nogal met tegenslagen te kampen heeft gehad en waar bijvoorbeeld liet punt der permanente muzikale leiding nog altijd niet definitief geregeld, schijnt te zijn. De vroegere Diisseldorf se dirigent Eu gen Szenkar beperkt zich nu tot de symfonische concerten. De namen van Böhm, Quennet, Kohier en Peters komt men om beurten in de programma's tegen. MEN HEEFT zich hier verenigd onder leiding van Hermann Juch, die daarvoor de Weense Volksopera heeft verlaten, wer kend met een subsidie van niet minder dan viereneenhalf mil joen Duitse Marken, waarvoor jaarlijks driehonderd voorstel lingen te Diisseldorf en honderdvijftig te Duisburg worden ge geven. Naar verluidt zou Duisburg, dat zich vroeger voor zijn theaterleven op omliggende steden als Bochum, Bielefeld, Dort mund en Essen placht te oriënteren en dan rustig de kat uit de boom kon kijken alvorens een keuze te bepalen, zich ietwat min der gelukkig gevoelen in deze combinatie dan Diisseldorf, dat deze winter ook ging strijken met de succesrijkste premières. Ziet men de geestdrift, waarmee dezer dagen „Die Rauber" ten doop werd gehouden het debuut van de jonge Giselher Klebe en voorts de overtuigende uitvoering van „Sache Makropou- Jos" van Janatsjek, dan lijkt de tendens alleszins vooruitstre vend. Daarnaast pleiten recente uitvoeringen van „Don Carlos" en „Electra" voor de hoge maatstaven, die er ook voor het klas sieke repertoire worden aangelegd. Met „Die Sache Makropoulos" zette de week in. Het is Janat- sjeks voorlaatste opera. De „Herinneringen uit een dodenhuis" (door de Nederlandse Opera vertoond) zou zijn levenswerk be sluiten. Men heeft in ons land vroeger kennis kunnen maken met het toneelstuk: Karei Capek's komedie kwam in de twinti ger jaren voor het voetlicht met Else Mauhs in de voornaamste rol. Drie 'bedrijven lang horen wij over een eeuwenoud erfenis proces, doch dit is slechts in zoverre van belang dat het de kans biedt aan de zangeres Emilia Marty er zich in te mengen tot het bemachtigen van een voor haar gewichtig document een stuk dat er voornamelijk toe moet dienen haar leven te ver lengen. Ruim driehonderd jaar zijn haar jeugd en schoonheid nu reeds op de proef gesteld. Thans echter is de levensduur, gecontinueerd door de kracht van een haar eertijds toegediend elixir, toch eindelijk verstreken. Moet dit spel met de tijd nog langer worden voortgezet? Na het onthullen van haar wrede en zich herhalende levenslot geeft zij de herkregen formule over aan een lid van de nieuwe generatie, die het papier verbrandt en daarmede de normale levensorde herstelt. De strijd, die mens en dier (men vergelijke het in het nog lopende Parijs© theaterfestival voor het voetlicht gebrachte werk „Het sluwe vosje") genoodzaakt zijn te voeren met het hun opgelegde leven, is Janatsjek's altijd terugkerende hoofdmotief. Nogmaals trof hij het aan in Capek's vermenging van werke lijkheid en utopie. Hij werd gegrepen door het lot van Elena Makropoulos aldus haar oorspronkelijke naam die de dood voor haar eindeloze leven moest ruilen. Minder dan bijvoor beeld in „.Jenufa" meldt zich in dit werk de folklore aan. Maar aanstonds is er de herkenning van de aan Janatsjek eigen taal muziek, al gaat deze in zijn diverse opera's dan ook telkens an- ..•■re wegen en zijn er ook hier verrassend nieuwe nuanceringen tussen zijn melodiek en het declamatorische element. Elena's levensmotief in gevarieerde vorm wijst ons van tijd tot lijd de weg, doch overigens reikt Janatsjek zijn toehoorders nu minder vaak de hand dan in zijn vroegere werk. De lyriek, in het voor spel nog duidelijk aanwezig, maakt verder plaats voor een ge comprimeerde expressie. Des te meer verrast dan de milde stijging naar het slot, wanneer ten langen leste de dood toch naderbij kan komen en zelf Elena verlost. De bezoeker kreeg een vertolking voorgezet, die het etiket „standaard-uitvoering" heeft verdiend. Slechts een waarlijk ensemble, waarbij wij met opzet geen namen willen noemen, kan Janatsjek zó spelen. MET „ELECTRA" had deze Duitse Opera aan de Rijn zich enige tijd geleden voorgesteld. Daar deze uitvoering tot dusver een der meestgeslaagde was gebleken en dit werk van Strauss althans chronologisch thuis hoort in onze eeuw, lag het voor de hand haar met dezelfde bezetting in de feestweek te herhalen. Dit wil zeggen: met de Strauss-specialist Karl Böhm in het di- rigeergestoelte en Astrid Varnay in de rol van Agamemnons door wraaklust bezeten dochter. Wij moeten daarbij vermelden dat Res Ficher uit Stuttgart zich als Klytaemnestra kwam voorstel len thans vermoedelijk met Margarethe Klose en Elisabeth Iiöngen vermoedelijk wel de beste vertolkster van deze veel eisende partij. En daarmee is de kwaliteit wel voldoende aan gegeven. Zowel Claude Debussy als Herman Babr (de laatste spreken de over de „leeuwenkracht der vastberaden climaxen" in deze opera) hebben ter kenschetsing het woord „onweerstaanbaar" gebruikt. Inderdaad grijpen de ademloos makende klankorgieën van „Electra" het eindpunt van alle tonale harmoniek de toehoorder ook thans nog naar de keel, tenminste bij een uit voering als deze. Het is een grandioze aaneenschakeling van extasen, in overeenstemming met deze Griekse tragedie der vergelding. En wij begrijpen, dat Strauss het dichtwerk van Hugo van Hofmannsthal een „schitterende operatekst" kon noemen. Zo werd dit de eerste daad van samenwerking tussen beiden. Nog vijf keer hebben zij, elkander inspirerend, gezamen lijk gebouwd aan een kunstwerk voor het operatoneel. Men denkt onwillekeurig' aan het verblufte zwijgen na de laatste maten bij de generale in Dresden, door de componist verbroken met een nuchter „Mir hat's g'fall'n!" Later antwoord de hij op de vraag welke vertolking hij de beste vond: „Die van Garmisch met mij, verdiept in mijn werk, temidden van de mijnen". Een „bourgeois satisfait" toch ook, bij alle demonie! DIT ZIJN de eerste indrukken, die Samuel Pepys, de schrijver van het in En geland overbekende Dagboek, van Neder land kreeg, toen hij in 1660 als secretaris van Montagu op de Engelse vloot meevoer die tot opdracht had Karei II uit te nodigen na een ballingschp van elf jaren naar zijn vaderland terug te keren en de kroon të aanvaarden. Welk een gelegenheid voor een jong, levenslustig en ambitieus man als Samuel Pepys om wat van de wereld te zien, relaties te krijgen, plezier te maken en nog wat op te steken bovendien. En welk een kans voor ons om een indruk te krijgen van het zeventiende-eeuwse Den Haag, zoals het zich voordeed aan een bui tenlander, die er een gewoonte van maakte alles wat hem wedervoer aan zijn Dagboek toe te vertrouwen. Het eerste dat Pepys treft, is de zinde lijkheid. „In alle opzichten is Den Haag de keurigste stad van de wereld en de huizen zijn kraakzindelijk. Wij wandelden een hele tijd rond. De stad is vol Engelsen die nu aan wal gekomen zijn. Wij waren van plan de Prins te gaan bezoeken (bedoeld is Wil lem III die, ironie van het lot, later koning van Engeland zou worden en Pepys uit zijn ambten zou ontzetten) - maar hij was uit met zijn gouverneur. Met hulp van een Engelsman kwamen we achter de zin van allerlei dingen, zoals de bedoeling van de zogenaamde meibomen, die hier voor de deur der rijkeluiswoningen staan en die in grootte verschillen naar de positie van de bewoner, 's Avonds om tien uur kwam de Prins thuis en wij kregen gemakkelijk toe gang tot hem. Voor een prins was zijn hof stoet maar heel simpel, maar wel keurig. „IK BEN HIERMEE tot aan de uiterste grenzen van het op nemingsvermogen der tegenwoordige oren gegaan" aldus Strauss, later over „Electra" sprekend. Het mocht wat, zeggen wij op onze beurt na het beluisteren van „Die Rauber" van Giselher Klebe, waaromheen in feite deze muziek van Diissel- dorf-Duisburg was gebouwd. Klebe, een leerling van Boris Blacher, werd in 19:15, het jaar van de première van „Wozzeck" van Alban Berg in Berlijn, geboren. Hij bedacht zijn aanhangers tot dusver vooral met kamermuziek. Dat hij, een volijverig aanhanger van de leer van Arnold Schönberg en diens twaalfto- nenreeksen, zich voor dit operadebuut tot Schiller heeft ge wend, kan hij zelf slechts uit een speciale voorliefde voor „Die Rauber" verklaren. De leek kan deze gevoelens van piëteit wel licht afleiden uit het feit, dat de componist de tekst van Schiller ongeschonden liet, al wierp hij driekwart daarvan ovei-boord. Men hoort dus „Die Rauber" in telegramstijl. Terecht schreef Wouter Paap nog onlangs naar aanleiding van de dodecafonie, dat degenen, die in dit systeem niet zijn ge schoold (en welke muziekliefhebber is dit wel?) en ermee groot gebracht, de reeksenmuziek ondergaan als een chaotisch iets, als een zaak van vormeloosheid, welke geen enkel houvast kan bieden. Voor Strauss en zijn evenoude oorspronkelijke collega' Janatsjek was er tenminste nog een band met het verleden, een evolutie ook, die de toegankelijkheid, in snel of langzaam tempo om het even, telkens kon vergemakkelijken. Als dit verband ontbreekt, kan ook de vonk niet overspringen en zit de toehoor der met de handen in het haar. Het is een kwestie van contact, van geloof. De i'est is bijzaak. De waarschijnlijkheid, dat door Klebe niet slechts cei'ebrale arbeid wordt verricht, doch dat hij wel degelijk was vervuld van een drift tot componeren, gelijk men in alle toonaarden heeft beweerd, is dan ook de uiterste gi-ens tot waar de afzijdige kan gaan. Hij moge dan met belangstelling kennis genomen hebben van vei-spi-eide commen taren over de complexen van destructieve en constructieve elementen naar analogie van de hoofdthema's van Schillers werk, waax-aan Klebe muzikale uitdrukking heeft willen geven door middel van twee aan elkaar tegengestelde twaalftonenreek- sen, die bindend zijn voor de volledige structuur men laat zich moeilijk over tuigenMen heeft ons voorgehouden, dat wij nog eens dankbaar zullen zijn een „Uraufführung" van histox-ische betekenis te hebben meegemaakt. Misschien was - te oordelen naar het applaus - de helft van het publiek nu al bereid daarvoor ex-kente- lijk te zijn. De fluiters waren in de minder heid. Maar wie gaat de operakunst het meest ter hax-te? M. v. D. Op de foto ziet men Astrid Varnay in de titelrol, die van Agamemnons wraakzuch tige dochter, van Electra" van Richard Strauss in de hierboven besproken uitvoe ring door de Duitse Opera aan de Rijn in het wederopgebouwde grote theater te Diisseldorf. Zijn gouverneur is een fijn mens en hijzelf een alleraardigste jongen ("Willem was toen tien jaar). Het was heldere maneschijn. We gingen ergens souperen en kregen een sla en twee of drie karbonaden voor ons tienen, wat heel vreemd was." DE VOLGENDE DAG stond Pepys om drie uur 's morgens op - hij was altijd vroeg bij de hand - om de stad bij daglicht te zien. „Wij zagen de lijfwacht van de Prins („all very fine") en de schutters met hun zwaarden en musketten die blonken als zilver. We ontmoetten een onderwijzer die vlot Engels en Frans sprak. Hij ging met ons mee en liet ons de gehele stad zien en werkelijk, ik kan niet uitgepraat raken over haar pracht. Ieder welopgevoed man hier spreekt Frans of Latijn of beide. De vrouwen zijn veelal knap en goed gekleed, echt naar de mode en met mouches." Men vex-gete niet dat in Cromwell's tijd sober heid en eenvoud als kenmerken van het ware golden en dat Pepys aan uiterlijke praal dus niet gewend was. Evenals de huidige toeristen heeft hij natuurlijk het Binnenhof en de vergaderzaal der Staten- Generaal bezocht. „Het is een grote ruimte waar de vlaggen worden opgehangen die ze hun vijanden afnemen. Er worden aller lei dingen verkocht, net als in Westminster Hall, waar het wel wat op lijkt, maar alles is kleiner en netter." Naar Scheveningen teruggekeerd zag Pepys twee vletten om slaan die de wal probeerden te bereiken. „De xnodieuze heertjes werden bij hun hie len het strand opgesleept. Hun koffers, valiezen en gevederde hoeden dreven rond op de golven." Toch huux-de hij een boot „for four rixdollars" en kwam heelhuids aan boord. BIJ ZIJN volgende bezoek aan Den Haag nam_ Pepys deel aan de pantoffelparade langs het Voorhout (hij schrijft: Forehault) „waar de dames 's avonds doen, wat de onze doen in Hide Pax-k. Maar ik kon er waarachtig niet één knap vinden, al waren haar koetsen en zij zelf ook nog zo rijk uit gedost." Een reisje per trekschuit naar Delft leidde tot een bezoek aan de graf tombe van Maarten Harpertszoon „van Trump" en de markt, het stadhuis en het grafmonument van Willem van Oranje, waarvan de wenende bazuinengelen hem het meest troffen. Aardig is de karakteris tiek van Delft zelf: „een allerliefst stadje vol bruggetjes en een riviertje in elke straat." Ook bewondert Pepys de kerk orgels en dat herinnex-t de moderne lezer er aan, dat de stx-enge calvinist Cromwell uit de Engelse kerken de orgels had laten verwijderen. Teruggekeerd in Schevenin gen neemt hij een hotelkamer „waar in een ander bed een knappe Hollandse vrouw lag. Ik had niet de brutaliteit" - schrijft Pepys - „avances te maken, ofschoon ik ex- wel zin in had." 's Morgens stond zij op en Pepys volgde haar voorbeeld. „Wij liepen door de kamer op en neer en ik zag hoe zij zich kleedde in Hollandse kleding en ik praatte maar door en had, in schijn van haar ring te bewonderen, gelegenheid haar de hand te kussen. Maar verder durfde ik niet te gaan." Met dit onschuldige avon tuurtje eindigde Pepys' verblijf in ons land. DE LEZER kan zich uit het bovenstaan de alreeds enigszins een beeld van de dag boekschrijver Samuel Pepys vormen. Het merkwaardige in deze man was zijn nei ging om zonder enige schroom alles te noteren wat hem overkwam in de volg orde der gebeurtenissen. Een belangrijke politieke beslissing van zijn koning, een liefdesgeschiedenis, een beschouwing over een uitvinding vragen evenzeer zijn aan dacht als een laxeermiddel of een steen puist, een kater na een feestje of een nieu we hoed. Het is juist die onverwachte op eenvolging van gewichtige en triviale fei len die het dagboek zo amusant maakt. De naïveteit waarmee hij zijn levensloop ge durende negen jaren te boek stelt, is die van een ijdel mens die zichzelf dag in dag uit in de spiegel wil bezien.. Maar deze ijdelheid heeft zo'n onscliiddig karakter, dat we er slechts om kunnen glimlachen, maar dat ze ons nooit ergert. Daar komt nog bij dat Pepys zó eerlijk is, dat hij ons volkomen ont wapent. Op een gegeven ogen blik is hij zo boos op zijn keukenmeisje dat hij haar een schop tegen haar zitvlak geeft. Natuurlijk vermeldt hij dat feit in zijn dagboek, maar hij voegt er aan toe: „en ik had er helemaal geen spijt over. Het tvas wel vervelend, dat de lakei van Lord X, die mij wel kent, het net zag". Een ander typerend voorbeeld: het baan tjedat Lord Montagu aan Pepys gaf, werd voordien door een zekere Barlow bekleed. Pepys verplichtte zich hem honderd pond per jaar wit te betalen en deed dit ook trouw lot 's mans dood in 1665. Dan schrijft hij: „Ik kan er niets aan doen, maar ik had wej even een prettig en tevreden gevoel toen ik zijn overlijden vernam". De vraag mag gesteld wordenwaar zulk een onbe vangen oordeel over het eigen ik ooit zó werd uitgesproken, waar ooit een mens zich zo volkomen en zonder iets te betvim- pelen, durfde uitspreken. Pepys' dagboek is historisch van grote betekenis. Zijn tekening van het Londense leven van driehonderd jaar geleden is uniek en onvervangbaar. Maar van groter waarde is voor mijn gevoel het zelfportret van een mens die het waagde zo diep in het eigen innerlijk te kijken en zich zo scherp te realiseren wat hem. dreef, welke overwegingen aan zijn daden ten grond slag lagen, welke zijn fouten en tekort komingen waren. Pepys de dagboekschrij ver wint het van Pepys de historicus. Dr. P. H. Schroder VAN DE NIEUWE zomerprogramma's van de Nedex-landse omroep is de elke zon dagavond om de veertien dagen geplaatste rubriek „De vrije VARA-tribune" het op merkelijkst. Hierin immers leveren vier journalisten of aan de journalistiek ge- parenteex-den onder voox-zitterschap van het Kamerlid mr. G. P. J. Cammelbeeck critiek op VARA-programma's. Nu zijn we voor een dergelijke zelfcritiek altijd een tikje beducht, omdat zij gemakkelijk in schijn heiligheid verandert. Toen het vrouwelijk lid van dit omx-oepforum, mevrouw Harriet Freezex-, nauwelijks drie woox-den had ge sproken, meenden we dat onze angstige vermoedens snel bewaarheid zouden wor den. Haar gewild-losjes in huiselijke-kern- achtige termen gegoten bedenkingen tegen een onschuldig hammond-orgel in een ca baretprogramma deden haar bepaald niet kennen als de kampioene „voor het ge woon doen op de planken en voor de f microfoon, waarvoor Voor de zij zich blijkbaar gaarne houdt. En op microfoon de teksten van het cabaret-programma J „De speeldoos" volgde daarna, bijgestaan door de overige leden van dit paneel, een al even onwelwillende critiek. Laten wij duidelijk zijn: natuurlijk A'as daartoe wel enige aanleiding, maar aan de andere kant worden er door de Nederlandse radio zoveel programma's ge geven welke stukken slechter zijn, dat ons deze - overigens nogal globale - opmerkin gen lichtelijk overdreven voorkwamen. De verstandigste dingen werden nog door de heer A. Koolhaas te berde gebracht. Uit hetgeen werd gezegd over de plaat sing van muziekpi-ogramma's in het geheel van de omroepactiviteit kregen wij de in druk, dat het tribunaal niet tot de geregel de luisteraars naar de x-adio behoort, al thans zich zeker niet verdiept in de proble men en desiderata van de programma samenstelling. Wellicht, dat de heer Cam melbeeck dat ook voelde en dat hij daarom aan het einde van de uitzending het voor stel deed, dat de VARA voortaan een van haar pi-ogrammadeskundigen in het forum zou afvaardigen, opdat de programma leiding lik op stuk zou kunnen geven. Op het eex-ste gezicht lijkt dat een redelijk voorstel, dat het voordeel heeft, dat ook de luisteraar eens kennis maakt met de vraagstukken welke zich bij het samenstel len van het radioprogx-amma voox-doen. De kans lijkt ons echter groot, dat de VARA- afgevaardigde het schoonvegen van zijn stoepje zo virtuoos zal verrichten - vooral de heer Bx-oeksz is daar een meester in - dat het tribunaal slechts een spreekgestoel te voor het VARA-bestuur zal worden om aan te tonen hoe voortreffelijk men wel werkt. Nu willen wij de VARA-leiding de lof, welke haar op tal van onderdelen van de door haar verzorgde uitzendingen met reden toekomt, beslist niet onthouden. Die lof is ook van toepassing op het initiatief om deze critiek op eigeh werk voor de microfoon toe te laten, ook al heeft de vorm waarin dat gebeurt ons nog niet ge heel ovex-tuigd. Trouwens: waarom deze tribune nu juist in de zomer ingesteld, daar de belangwekkendste programma's in het winterseizoen worden opgenomen? De AVRO heeft de laatste weken een paar „logboeken" uitgezonden, waarvoor de bekende „Scrapbook for. ."-programma's van de B.B.C. model hebben gestaan. Wij kunnen niet zeggen, dat het voorbeeld bijs ter inspirend heeft gewerkt. Bij de Log boeken voor 1937 en 1938, welke wij be luisterden, moest de documentaire, dat wil zeggen de platen en banden met reportages van geruchtmakende gebeurtenissen uit die jaren, de fleur aan het Logboek, dat voor beide jaren volgens hetzelfde, een tikje ambtelijke schema was opgebouwd. De omlijstende tekst van drs. D. J. van Dijk en de heer J. J. van Herpen heeft weinig per soonlijks en aan enige interpretatie van het gebeurde durft men zich niet te wagen. Een constatei-ing als „In 1938 ging het met onze economie de goede kant uit, al waren er nog steeds 479.000 werklozen" zal velen dergenen, die toen zonder werk liepen, een hoongelach doen ontlokken. Bovendien is het de samenstellers blijkbaar ontgaan, dat - op een afstand van twintig jaar gezien - de jaren 1937 en 1938 als twee droppels water op elkaar lijken, voox-al wanneer men beide keren een volkomen gelijksoor tig illustratiemateriaal gebruikt: een rede van Hitier. een heugelijke nationale ge beurtenis, een reportage van Han Hollan- dei\ een revuefragment enzovoorts. Na het zomerreces wordt de reeks voortgezet met logboeken over de jaren 1600, 1848, 1901, 1907, 1939, de oorlogsjaren en een fantasie over 1980. Een ambitieus programma, dat staat en valt met de uitwerking daarvan. Die uitwerking is geheel en al afhankelijk van de mate waarin men visie heeft op mens en samenlevixig. Speciaal aanbevolen. Tweede sym- phonie van Pijper (Hilv. I, zond. 30 juni). Opera's van Pergolesi en Galuppi, van het Festival van Straatsburg (Paris-Inter, 1829 m, zond. 30 juni, 21 uur). Het Derde programma van de BBC (464 m) wijdt de volgende week een paar uitzendingen aan Virginia Woolf en haar roman „The waves". Op zondag 30 juni hoort men een klankbeeld over de tot standkoming van dit werk (21.15 uur), op dinsdag 2 juli (20.30 uur) wordt de luisterspelbewerking van „The waves" uitgezonden en op don derdag 4 juli hoort men tenslotte (19.30 uur) een programma van herinneringen aan de schrijfster. J. H. Bartman Bij de ovei'weldigende veelheid der maatschappe lijke verschijnselen, hun geschiedenis, hun mogelijk heden, hun samenhang en hun toekomst, wordt het voor de mens, die prijs stelt op een zo breed mo gelijke algemene ontwik keling nagenoeg ondoenlijk door te dringen tot kern punten en details te be heersen. Doch de weten schap heeft ook deze be hoefte omgezet in een maatschappelijk verschijn sel, namelijk dat der feiten ordening of encyclopedi- ering. Het samenstellen van lexicons en encyclopedieën is eigenlijk een aparte tak van wetenschap geworden, die zijn sti-even richt op een verzameling, schifting, ordening en het in verband brengen van wetenschap pelijk feitenmateriaal op een hanteerbare en over zichtelijke wijze. Dat ook deze systematiek ontwik kelingen doox-maakt, onder invloed van tijdssfeer en instelling der gedachten, beknopter methoden zoekt en vindt en tegelijk ster ker gericht wordt op de groeiende belangstelling buiten specialistenkringen voor specialistische wetens waardigheden, is een be grijpelijk gevolg van het feit dat de tendens tot ver eenvoudiging en functiona liteit het gehele levens beeld gaat beheersen. De samenstellers van de „ANSIE" de Algemene Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie hebben deze tendens verwerkt tot een praktisch en bruikbaar drievoudig naslagwerk, dat in een ster ke behoefte lijkt te voor zien. De drie delen zijn kloek en degelijk u'tgege- ven, bevatten in moderne rangschikking de gehele wereldcultixur en con structie in handige inde ling en geven verantwoor de, prettig leesbare stof over de gesplitste onder werpen die wat betreft hun plaatsing en rangschikking de samenhang aller dingen verraden en accentueren. Ansie, verschenen bij de Amsterdamsche Boek- en Cou rantmaatschappij, in samen werking met de n.v. „Em. Que- rido" Uitgeversmaatschappij. Honderd medewerkers. Drie delen. Compleet verschenen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 19