Johannes Messchaert HONDERD JAAR GELEDEN WERD MEESTERZANGER IN HOORN GEBOREN Tlieuiae DE EMANCIPATIE VAN HET OOSTEN HINK-STAP-SPRONG DOOR DE EEUWIGHEID Litteraire Kanttekeningen Van een zwerversbestaan naar het burgerschap UITGAVEN Erbij Een essay in romanvorm Personificatie van standpunten Onvergetelijke herinnering ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1957 PAGINA TWEE DE SCHRIJVER H. van Galen Last van de roman „President Dramakutra" - ver schenen bij „De Bezige Bij" te Amsterdam - was mij tot nu toe alleen bekend uit zijn critisch-polemische bijdragen tot het tijd schrift Libertinage, dat het intussen tegen de dwingelandij van de middelmaat en ondermaat heeft moeten afleggen, als zo veel dat een eervolle onder gang-in-onaf hankelijkheid verkoos boven een compro mis met de dictatuur van de „publieke opinie". Van Galen Last behoorde tot de staf van die kleine militante groep, die teruggetrokken op de'smalle basis van een sine qua non onzer Westerse cultuur stand hield temidden van de „opstand der hor den" en niet van zins was die stelling „voetstoots te verlaten zolang er (in die cultuurtuin) nog iets groeien wil". Ik stel dit op de voorgrond om deze politieke roman voor zover mogelijk te vrijwaren voor het alom op de loer liggende misver stand, dat altijd wel bedoelingen in petto heeft om deze of gene ongepast in de schoenen te schuiven. NADRUKKELIJK heeft de schrijver in zijn voorwoord verklaard dat zijn boek, gesitueerd in een denkbeeldige „Oosterse" staat Somalië, géén sleutelroman is, zomin wat de geografische ligging van het Somali- sche gebiedsdeel betreft als de „geïntrodu ceerde" personen: President Dramakutra en zijn ministerie, de Engelse diplomaat High- cower en diens echtgenote, de aan een Westerse universiteit afgestudeerde Soma lische intellectueel en journalist Indeham enzovoorts. Van Galen Last heeft een pro bleem gesteld: de verhouding tussen Oost en West en daarbij allicht gebruik gemaakt van analogieën, die de actualiteit hem links en rechts presenteerde - een pro bleem," dat door hem niet uitsluitend als een politiek dilemma, maar allereerst, dunkt me, als een menselijke aangelegen heid is gezien en benaderd en dat in som mige opzichten een merkwaardige gelijke nis vertoont met verschijnselen, die zich dichter bij huis voordeden en voordoen. Somalië heeft zich namelijk kort geleden van het „Westers imperialisme" bevrijd en verkeert als jonge zelfstandige staat in de gevaarlijke toestand van een vacuum tus sen een eeuwenlang verwaarloosde traditie van eigen bodem en binnengeslopen Wes terse invloeden, of anders gezegd: tussen volksziel en „moderne geest", welke laatste aanspoort tot het inhalen van de sociaal- economische achterstand, waarbij de pene tratie van bepaalde tendensen der Westerse geestesgesteldheid onvermijdelijk is. De schrijver heeft getracht de intrige van zijn roman dusdanig op te bouwen en te ont wikkelen, dat de talrijke en in hun draag wijdte onoverzienbare facetten van dit internationale probleem zoveel doenlijk tot hun recht kwamen, hetgeen hem niet an ders mogelijk was dan door elk van zijn personages een „gezichtspunt" te doen ver tegenwoordigen: de demagogische president Dramakutra, democratisch-dictatoriaal re gerend - geen onsympathieke figuur overi gens, in zijn naïef-slimme onvatbaarheid; diens wijs-ironische echtgenote, nauw ver bonden nog aan het volkseigen; de Somali sche intellectueel Indeham, die te veel van het Westen heeft geleerd om niet sceptisch te staan tegenover de vereenvoudiging van het probleem tot een primitief „Oost contra West" en in „onafhankelijkheid" nog wel over zo'n complex van problemen precies sta." Zou zo'n probeersel de essayist, die het van mening en tegenmening, van wik ken en wegen móét en mèg hebben, al hoofdbrekens genoeg kosten, de roman schrijver moet het gevoel krijgen, het op te nemen tegen een monster met zeven kop pen, waarvan er telkens als hij er één afslaat twee aangroeien. Vandaar wellicht dat de lezer de indruk krijgt, door een wazige kijker te zien, die telkens opnieuw moet worden bijgesteld om iets meer dan de vage omtrekken van moeilijk herken bare personen waar te nemen. Mij heeft het tenminste heel wat moeite en tijd ge kost om de diverse leden van deze „tableau de la troupe" zodanig te onderscheiden, dat mij het „accent" van de verschillende zienswijzen niet ontging. Als romanlezer kan men stellig geamuseerd kennisnemen van het tafereel (de sterkste passage trou wens van het boek) waarin de president de te hoop gelopen volksmassa in een zwem broek gekleed toespreekt en met behulp van een demagogische tour de passe-passe een dreigende protestdemonstratie doet omslaan in een aanhankelijkheidsbetuiging. Voor een helder begrip van de problemen is een dergelijke kunstgreep echter ten enen male onvoldoende en het vermaak een matige vergoeding. SLOTSOM: 1. als roman - maar wat is tegenwoordig een „roman"? - stelt „Presi dent Dramakutra" teleur. Er zijn in dit genre zulke voortreffelijke voorbeelden: Malraux, Orwell, Koestier, Huxley of - als men wil - „Gulliver" van Swift, „Micromé- gas" van Voltaire, „Lettres persanes" van Montesquieu - te veel om het er niet voor te houden, dat Van Galen Last er beter aan had gedaan öf zijn exposé van deze pro blemen samen te vatten in een studie, óf met zijn romanontwerp te wachten tot hij met zichzelf in het reine was gekomen. 2. Als belichting van een zo veelzijdig, zo acuut en vérstrekkend probleem als de emancipatie van de „minder ontwikkelde" buiten-Europese gebieden en de gevolgen daarvan voor de Europese cultuur, is dit geromancieerde essay het lezen stellig waard, dubbel en dwars waard zelfs als men in het oog houdt, dat het Van Galen Last om nog iets meer te doen was dan om de verhouding Oost-West: om de mens, waar dan ook, die als zelfstandig denkend en handelend wezen verantwoordelijk is voor zijn houding ten opzichte van een hachelijke wereld. C. E. Dinaux ZOALS WIJ zagen was 4 s-i de geschiedenis van Europa tot in de ijs— 1 tijden toe van vreed zame aard. Dit veran derde vóór het einde der ijstijden. Toen brak de Nieuwe Steentijd aan. De mens leerde toen om uit klei en leem vaatwerk te maken. Zijn wapens werden minder primitief. Hij bepaalde zich niet meer uitsluitend tot de jacht, maar begon zich toe te leggen op landbouw en veeteelt. Pas nadat de mens met deze nieuwe bedrijvigheden was be- worden daar de dierenstand achteruitging. Daardoor nam de mens zijn toevlucht tot de zee als nevenbron van voedsel. Schaaldieren werden voor hem een belangrijk gerecht. Nog vindt men bijvoorbeeld in Por tugal en Denemarken grote schelpenhopen (de Denen noe men deze „keukenafval"), die duidelijk doen zien welke kolos sale hoeveelheden weekdieren de prehistorische mens heeft verorberd. Uit die „weekdier- periode" dateert ook het eerste huisdier, namelijk de hond. de graan in het voorjaar en oogstte het in de herfst. Hij be werkte zijn akkers. Hij beschik te reeds over enige huisdieren zoals honden, koeiep, geiten, schapen en varkens. gonnen, brak er op aarde een tijdperk van strijd aan. Onder de druk van de ge wijzigde omstandigheden werd de mens gedwongen zijn enigs zins paradijsachtig zwerversbe staan prijs te geven en te wor den tot een gezeten „boer" en (veel later) „burger". Tegen het einde van de Oude Steentijd was het voedsel schaarser ge- Het temmen van de hond was stellig een belangrijke gebeurte nis. Het begon ongeveer op de grens van de Oude Steentijd en de Nieuwe Steentijd. In laatst genoemde periode waren er zo leren de prehistorische vond sten in ons werelddeel reeds volksgroepen, die landbouw en veeteelt bedreven. Zij hadden reeds tamelijk vaste woonplaat sen en waren dus in zekere zin reeds „gezeten" Europeanen. Of die groepen van Europese oor sprong waren dan wel van el ders zijn gekomen, en zo ja, van waar, laat zich niet met zeker heid zeggen. Althans, de me ningen der Mêleerden lopen op dat punt uiteen. Misschien zal ook dit weer een der raadselen blijven der prehistorie. Doch hoe dit zij, in de Nieuwe Steen tijd begon de mens reeds in dorpsverband te leven. Hij zaai- DE JAGERSGROEPEN van de oude stempel kregen met moeilijkheden te kampen toen de nieuwelingen hun zwerf- en jachtgebieden waren binnenge drongen. Reeds waren zij door de verandering in de natuur lijke omstandigheden (daling van de wildstand) in minder gunstige omstandigheden ge komen. Zij werden geleidelijk aan tot de niet-bezitters van ons werelddeel, terwijl de „gezeten" groepen zich ontwikkelden tot de klasse der bezitters. Mis schien is er niet zo heel veel nieuw onder de zon! Want toen de zwervende, rondtrekkende niet-bezitters de (betrekkelijke) welstand der gezeten boeren za gen, ontwaakten in hen afgunst en begeerte. Ook de zwervers wilden graag voldoende en goed voedsel hebben, maar de dorps bewoners (die strikt genomen indringers waren) verzetten zich tegen de oorspronkelijke be woners en hun verlangens. Zo ontstonden gewapende con flicten. WAAR DE EERSTE oorlog (die natuurlijk naar onze nor men beoordeeld een strijd in zakformaat was) is ontstaan en gevoerd, laat zich niet meer na gaan. De omstandigheid echter, dat zelfs de oudste bekende pre historische nederzettingen dui delijke sporen van verdedi gingswerken zoals schansen, greppels, wallen en grachten vertonen, wijst er op, dat de ge zeten mensen uit de Nieuwe Steentijd ingesteld waren op aanvallen en verdediging, dus op systematische strijd of oor log. Men tast de plank niet te ver mis als men de ouderdom van de oorlog op ongeveer vijf entwintigduizend jaren stelt. De mens leeft ten minste al een half miljoen jaren op aarde. Het is dus niet te boud als wij vast stellen, dat de oorlog een zeer recent verschijnsel is in de ge schiedenis der mensheid. Wer den de eerste oorlogen uitslui tend gevoerd tussen de zwer vende jagers en de gezeten boe ren? De allereerste oorlogen misschien wel, maar reeds kort nadien gingen de gezeten groe pen elkaar ook onderling be strijden. Immers, niet alle ak kers en weidegronden waren van even goede kwaliteit. Zo ontstonden er belangenconflic ten tussen arme en rijke boe rengemeenschappen. Er ont stonden grensgeschillen, die soms in der minne konden wor den geregeld, maar lang niet al tijd. Diefstal van vee en van de oogst ontstemde de gemoederen der bestolenen. Dan greep de boer naar lans, zwaard of knots. Zo ontbrandden de eerste oor logjes tussen de dorpen. Wij be schikken over stellige bewijzen, dat er in de Nieuwe Steentijd gewapende conflicten zijn ge weest. Er zijn namelijk bij op gravingen vrij veel geraamten uit die tijd aan de dag gekomen, die onmiskenbaar aantonen, dat er reeds toen veel mensen door wapengeweld om het leven kwamen. Zo trof men in het ge beente dier voorhistorische mensen pijl- en speerpunten van steen aan. Zelfs zijn er massagraven gevonden, die uit sluitend en in grote aantallen geraamten bevatten van man nen van strijdbare leeftijd en gestalte. Zij lagen begraven in rijen boven elkaar. Uit verdere vondsten in die graven en ske letten bleek, dat de dood bij al len was veroorzaakt door scho ten of stoten, dus tijdens een ge vecht waarbij veel krijgers wa ren betrokken. IN DE Nieuwe Steentijd woedden er dus reeds oorlogjes, maar het waren nog geen han- delsoorlogen. Die ontstonden pas na de Steentijd, dus in het IJzer- en Bronstijdperk. De mens had zich toen de bewer king van metalen eigen gemaakt en was handel gaan drijven op landen, die meer of minder ver van zijn woonplaats gelegen waren. De behoefte aan grond stoffen en de handel (kennis krijgen van andere landen en andere produkten) wekten eveneens de begeerte en roof- lust van de mens op. Ja, men kan zeggen, dat de handelsoor- logen markante verschijn selen onder de oorlogen uit de historische tijd vrijwel ge lijktijdig begonnen met de da geraad der historie. Zij vallen dus niet binnen de prehistorie. (De illustraties zijn overgenomen uit het Amerikaanse weekblad „Life".) iets meer ziet dan enkel staatkundige vrij heid: namelijk cultuur, waarvoor het in de (Westerse) zin van individuele souvereini- teit rijkelijk laat is. Deze personificatie van ideeën, van standpunten en mogelijkheden, brengt met zich mee dat het boek van Van Galen Last eerder een geromancieerd essay dan een roman is. Zijn „personen" blijven „denk beelden". De gebeurtenissen - die zich eigenlijk als handeling van het boek be perken tot een papieren samenzwering tegen de dictatoriale president - vormen een exposé van argumenten en tegen- meningen, zodat de lezer (weliswaar hier en daar geamuseerd door de soms ironische, soms satirische voorstelling van zaken) heel wat geduld, heel wat „politieke" belang stelling moet mobiliseren om het diploma tieke spel, dat lang niet in elke fase van zijn ontwikkeling duidelijk is, te kunnen volgen. Ideeënromans als deze vereisen een behoorlijke dosis aanschouwelijkheid en levendigheid, willen zij niet in het verkapt vertoog en betoog der gesprekken blijven steken. Telkens weer heb ik het gevoel gehad dat Van Galen Last met zijn stof nog te veel in het stadium van onzekerheid, van tasten en toetsen verkeerde om zich de distantie te kunnen verschaffen, zonder welke het gegeven met de romancier op de loop gaat. Dat hij zich daarvan min of meer bewust was, laat zijn voorwoord - dat het midden houdt tussen een rechtvaardi ging, een verontschuldiging en een ver dediging en dus beter ongeschreven had kunnen blijven - al dan niet opzettelijk doorschemeren. „Men moet hierbij beden ken" (verklaart hij) „dat ik het schrijven van deze roman nodig had om voor mijzelf te proberen vast te stellen, hoe ik tegen- ->v "•/x:. wX '<#>6 rr r» .frO ft JT van het Amsterdams Toon kunstkoor en pianoleraar aan de Muziekschool, hem bij een solistisch optreden tijdens een concert van het koor van Daniël de Lange ontdekte. Röntgen liet de jonge zanger optreden met een liederen- programma in Felix Meritis op een van zijn kamermuziek avonden. Dit is het gelukkige .rv-'fir, begin geworden van een jaren lange samenwerking. De lie- derenrecitals Messchaert Monument voor Messchaert in de stad, waar hij op 22 augus tus 1857 geboren werd. BIJ DE VIERING van haar zesde eeuwfeest kan de stad Hoorn ook het feit herdenken, dat binnen haar muren honderd jaar geleden haar beroem de zoon Johannes Mes schaert geboren werd. WIE PER TREIN in Hoorn belandt, zal, wanneer hij het station verlaat, als eerste be zienswaardigheid van de West- friese stad het bescheiden maar mooie monumentje zien, waarmee een dankbaar nage slacht in 1930 acht jaar na het overlijden van de beroem de zanger de herinnering heeft trachten te bestendigen aan een inboorling, die voor haar de kunst vertegenwoor digt, zoals zij ook en niet zon der trots de nagedachtenis bewaart aan Jan Pieterszoon Coen, als de historische figuur van Hollands economische ex pansie, wiens wieg ook in Hoorn gestaan heeft. CoenMesschaert: twee na men die, in grote tegenstelling tot elkaar, de ene het nuchtere realisme van de handelsgeest, de ander de zin voor schoon heid en kunstzinnigheid sym boliserend. De vaderlandse geschiedenis zal er wel voor zorgen dat de naam Coen, zo verbonden aan de opkomst der Republiek, niet verloren gaat. Anders staat het met Johan nes Messchaert, die als uit voerend kunstenaar, buiten zijn Europese vermaardheid, niets heeft nagelaten dan dier bare herinneringen aan hem als zanger van liederen en in oratorium gehoord hebben of het geluk gehad hebben leer ling van hem te zijn geweest. In de vijfendertig jaar, die verlopen zijn sinds zijn over lijden, is uiteraard het aantal getuigen van Messchaerts su blieme zangkunst terdege ge slonken. En wat zegt dan de reputatie van de interpreet verder nog aan de volgende generaties? Zij is een legende geworden, gedoemd om na korte tijd vergeten te worden. En dit te meer daar in Mes schaerts glorietijd de grammo foontechniek nog niet de ont wikkeling had bereikt om on gerept zijn stem en de wijze, waarop hij die gebruikte, voor het nageslacht te bewaren. Op 't stationsplein te Hoorn zal echter in lengte van dagen het borstbeeld van Messchaert de herinnering levendig hou den, dat in deze stad op 22 augustus 1857 een meester zanger geboren werd. Overi gens heeft de bakermat van de kunstenaar een geringe rol gespeeld in zijn carrière: hij werd een internationale figuur, waarvoor Hoorn en zelfs Ne derland te klein was. Herboren Land Israel door R. A. Levis- son, uitgegeven door Querido te Amster dam, is een handig boekje, dat in kort be stek veel en velerlei wetenswaardigs biedt over de geschiedenis, de bevolking en de staat van Israel. Het bevat alles wat in een werkje van deze aard maar al te vaak ge mist wordt: kaarten, platen en aparte lijs ten met historische data en geraadpleegde boeken. De schrijver volgt een eigen Ne derlandse schrijfwijze voor Hebreeuwse namen, die de verwarring op dit gebied nog groter maakt en waarvan Tsion voor Zion wel de hinderlijkste is. Een andere hinderlijke gewoonte van hem is dat hij, behalve over de verhouding van Israel tot zijn Arabische buren, de lezer zijn eigen oordeel onthoudt met de mededeling, dat hij „ieders individuele opvatting" recht wil doen wedervaren. Wel zegt hij dat het jodendom voor hem meer is dan een poli tieke aangelegenheid, en ook levensinhoud is en de uitdrukking van zijn band met de Allerhoogste, maar die overtuiging licht hij niet nader toe. In zijn vrijblijvende be spreking van politieke, sociale en gods dienstige kwesties geeft hij er geen blijk van een eigen mening te hebben. Het is een nuttig boekje, maar zonder overtuiging geschreven. Bijbelse verhalen voor jonge kinderen door mevrouw D. A. Cramer-Schaap, uit gegeven door Ploegsma te Amsterdam, is een voortreffelijke kinderbijbel, samenge steld in opdracht van de Hervormde Raad voor de zaken van kerk en gezin. Niet al leen de vertellingen zijn uitstekend, ook de „primitieve" illustraties van Alie Evers zijn een lust voor het kinderoog. Mevrouw Cramer-Schaap is een geboren vertelster, die met de eerste zin van elk verhaal de belangstelling wekt, met korte zinnen vasthoudt en met alle middelen, die de taal biedt, het luisterende kind boeit door het persoonlijk bij de behandeling te be trekken. Hoewel de verhalen zijn afge stemd op het kind en zijn gedachtenwe- reld, klnkt de bijbelse boodschap zuiver door de fantasie heen. Er ontstaat een werkelijk samenspel tussen kind en God delijk woord. Ouders, die hun kinderen vertrouwd willen maken met hetgeen zij het belangrijkste achten in dit leven, hebben in dit boek een veilige gids naar een ontmoeting tussen kind en God, die beslissend kan zijn in een jong leven. „Verve". Dit jaar houdt de Haagse kunstenaarsgroep „Verve" als onderdeel van de jaarlijkse culturele manifestatie in Brunssum een expositie in die plaats. De tentoonstelling wordt geopend vrij dagmiddag 30 augustus. HET WAS ECHTER in zijn vaderstad dat Messchaert, als kind reeds, in het rijk der kunst ingeleid werd en wel als violist. Als zodanig kreeg hij van Utermöhlen zijn eerste lessen. Later werd hij leerling van Meyroos te Arnhem en speelde hij ook in het Arnhems Orkest, dat onder diens lei ding stond. Daarna ging hij aan het conservatorium te Keulen zijn vioolstudie voort zetten. De ontdekking dat hij in het bezit was van bijzon dere stemmiddelen een bas- geluid met licht aanspreken de hoogte deed hem beslui ten zich tevens aan de zang te wijden. Na twee jaar onder Japha (viool) en Schneider (zang) gewerkt te hebben, ver liet hij Keulen om, aangetrok ken door de faam van de zangpedagoog Julius Stock- hausen, aan het conservato rium te Frankfort verder te studeren. Als violist is hij hier leerling van Hugo Hermann geweest. En vervolgens heeft hij nog enige jaren te Mün- chen onder Wüllner en Hey aan de dramatische afdeling van de koninklijke muziek school gestudeerd. Verder hebben zijn artistieke aanleg en zijn critische zin hem de weg gewezen om als vocalist een uitzonderlijke persoon lijkheid te worden, van wie, toen hij in 1922 te Zürich overleden was, een van de meest gezaghebbende Duitse critici schreef dat er nog nie mand was om hem te ver vangen. Zijn vrij langdurig verblijf te München en zijn studie aldaar onder de naar Wagne riaanse spreek-gezang-theo- rieën docerende Julius Hey wijzen erop, dat de opera hem toen lokte. Hij is dan ook als operazanger opgetreden. Ik herinner mij ten minste dat een van zijn leraren mij eens vertelde dat hij Messchaert als een mistieke Mefisto in „Faust" van Gounod had mee gemaakt, erbij voegende, dat hij echter geen volmaakter liederenzanger gehoord had. Ik acht h<?t een voorrecht van dit laatste, uit eigen ervaring hetzelfde te kunnen zeggen. MESSCHAERT is, na zijn tijd in München naar zijn vaderland gekomen. Hij werd opgenomen in het kleine a- capella-koor van Daniël de Lange, waarin de beste voca listen die Nederland toen tel de, een geheel vormden. Met dit selecte ensemble heeft hij de internationale faam van de Hollandse samenzang helpen vestigen. Tevens had hij te Amsterdam de directie op zich genomen van het mannenkoor PU ÊÊMÊÊÊÈm $iÊÊiÊËÈÊÊÊÊË Röntgen werden manifestaties, die niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland, België, Oostenrijk, Denemarken en Noorwegen als hoogtepunten in het muziekseizoen gerekend werden. Desbetreffende is het interessant in oude tijdschrif ten, zoals Caecilia, Die Signale en Die Musik, de indrukken op te sporen die met deze ver tolkingen werden gewekt. Zo werd Messchaert een interna tionale beroemdheid. Mede tengevolge van zijn zwakke gezondheid verliet hij Am sterdam en vestigde zich in 1895 te Wiesbaden, waar hij zich altijd beter voelde. In 1911 verhuisde Messchaert naar Berlijn, waar hij leraar werd aan de Koninklijke „Hochschule für Musik" en tenslotte vestigde hij zich in 1920 te Zürich, waar hij de pÉpy^ J0/;< WA0 ,A,: Johannes Messchaert en Julius Röntgen. „Euterpe" en werd hij zang leraar aan de Muziekschool van Toonkunst en later aan het Conservatorium benoemd. Van de eminente krachten, welke hij daar vormde, zal ik er slechts één noemen: Aaltje NoorderwierReddingius, die naast en na hem het symbool werd van de opperste zang kunst in Nederland. Gaandeweg veroverde hij een carrière als solist in ora toriums, maar zijn grote faam verwierf hij pas toen Julius Röntgen, toenmaals directeur twee laatste jaren van zijn leven aan het conservatorium verbonden was. Met dat al bleef hij een vaste verschijning op de Ne derlandse podiums, als ver tolker van het lied te zamen met Röntgen en vooral als interpreet van de Christus- paftij in de Mattheus-Passie van Bach, onder Mengelberg. Als zodanig heb ik hem voor het laatst gehoord in 1917 en dit is een van de zeldzaamste ervaringen op het gebied van zangkunst in mijn leven ge weest. Wat mij daarbij aan greep was, tezamen met de sensatie van een heerlijk ge- timbreerde en buigzame stem, de onweerstaanbare suggestie van een voordracht, die dit zingen tot een volmaakt die nende taak maakte. Willem Landré, die Mes schaerts prestaties vele jaren had kunnen observeren, schreef naderhand over hem: „Zeldzaam volkomen was zijn techniek, was zijn edele zang toon en zijn schoonheidsgevoel. Niet minder zeldzaam zijn verantwoordelijkheidsbesef, dat hem uren lang studeren deed, soms op één passage, net zolang totdat hij wist: nu gaat het zoals ik het hebben wil. En of hij Schuberts „Die schone Müllerin" of de „Dich- terliebe" van Schumann zong of liederen van Brahms, altijd was zijn voordracht natuur lijk, vol karakter en warmte. Hij haatte alles wat overdre ven, wat op uiterlijk effect berekend was, hij pronkte nooit met zijn virtuositeit, minachtte alle aanstellerij.." Anderen hebben gewezen op de stil-vrome overgave waar mee hij cantates van Bach vertolkte, op de innerlijke dramatiek die zijn interpreta tie van Mahlers „Kindertoten- lieder" kenmerkte, op zijn vermogen om ook in het ko mische genre, bij voorbeeld in de humoristische „Tranen- dichtjes" van Philip Loots en in menig oud-Nederlands volkslied, iets bijzonders te presteren dat tintelde van spiritualiteit. EN DAN was er de pedagoog Messchaert, die in een tijd perk van strijd tussen Ita liaanse zangkunst en Wagne riaanse theorieën de gulden middenweg vond die beide richtingen omvatte. Een zijner laatste leerlingen, Franziska Martienssen, heeft in een drie tal boeken de zangmethode van haar mentor vastgelegd. Ergens schrijft zij: „Het Ita liaanse principe wendt zich onmiddellijk tot de zanger, het stelt als het ware het primi tieve kunstenaarsbeleven van de zanger in idealisering voor. Doch het tweede (het Duitse) verlangt de mens-kunstenaar, die zich boven het zangersge- bied verheft en in dat van de schilder, de dichter treedt, die ernaar streeft deze kunsten tot eenheid te brengen. En dat was het onvergelijkelijke van Messchaert, dat hij beide- gelijk recht deed wedervaren en dat zijn zang ons de vol maakte eenheid van al het geestelijke verkondigde". Jos. (Je Klerk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16