DE JEUGD VLIEGT UIT De ontdekking van Amerika Wat te doen bij verkeersongevallen? De geschiedenis van Robert de Duivel EN KLIMT IN DE PEN 2 A TER DAG AUGUSTUS 1957 PAGINA VIJF zou door Noren zijn geschied Het adelaarseest vae Falaise En de wasplaats van Arlette v Erbij Nederlanders exposeren in San Francisco Wanneer het regent in Parijs Naamloze schilders IN 1944 STAKEN de gealliëerde legers uit Engeland over naar het gebied van Caen en heroverden vandaar West-Europa op de Duitse horden. In 1066 stelde Willem de Veroveraar bij hetzelfde Caen de legers op, waarmee hij het Kanaal overstak om Engeland te veroveren. Vaak wist de ene historische gebeurtenis de sporen van een andere uit. Ook door de verbitterde ge vechten van de Tweede Wereldoorlog is in het zwaar gehavende Normandië menige stoffelijke herinnering aan Willem de Veroveraar verdwenen. Toch waart zijn geest er nog overal rond. Bijna elk kruispunt in deze streek heeft iets over hem te vertellen. Waar kwam hij vandaan, deze merkwaardige man, die alles in het leven tegen leek te hebben en niettemin alles bereikte wat hij nastreefde? In Falaise, een plaatsje met niet veel meer dan vijfduizend Inwoners, dertig kilometer ten zuiden van Caen, wordt het dal van de Ante beheerst door een massieve, ronde toren. De muren zijn drieënhalve meter dik. Ramen zijn er nauwelijks in te vinden. Raven zwermen krassend om de steenmassa, waarvan de voet schuilgaat in dicht gebladerte. De toren be hoort bij een machtig, rechthoekig bouwwerk. Hef geheel is de burcht van de hertogen van Normandië, naar het woord van Henri Desson „accroché sur Ie roc come un nid de vautour" opgehangen in de rotsen als het nest van een gier. Of: van een adelaar, zoals men ook wel zegt. Hoog uit haar kamertje in het kasteel keek Arlette neer op de leerlooierij van haar vader, waar men op de binnenplaats nog altijd duidelijk de rijen looiputten kan zien. Zelfbewust en krijgshaftig staat Robert le Magnifique, ook (en vaker) Robert le Diable genoemd, bij het voetstuk van het grote ruiterstandbeeld, dat in het Normandische plaatsje Falaise werd opgericht voor zijn zoon, Willem de Veroveraar. •'an onze correspondent in Stockholm HET WAS in het jaar 1000, dat Leiv Eiriksson, de grote zoon der Noren, met vijfendertig van zijn dapperste mannen het weinig gastvrije Groenland verliet om verder naar het westen te varen. Hij kreeg herhaaldelijk nieuw land in zicht, maar liet zich niet verlei den en nam geen genoegen alvorens een kuststrook te hebben gevonden, die alles kon bieden, waar zijn mannen behoefte aan hadden, een kuststrook die de nederzetting van alle op Groen land levende stamgenoten zou kunnen worden. Het ontdekte land noemde hij het „Wijnland". Tenminste, zo gaat het verhaal. Velen kunnen het echter niet geloven. Zou den de Noormannen werkelijk zulke stoutmoedige tochten hebben ge maakt? De jongste Zweedse studies op dit gebied lijken nu echter alle ver halen te bevestigen. In zeven Ameri kaanse staten heeft men er al zelfs voor gepleit, om ieder jaar op 9 okto ber de ontdekking van Amerika door Leiv Eiriksson te vieren! Er zijn reeds meer dan driehonderd boeken ver schenen, die de ontdekking van Ame rika door deze Noor behandelen. Thans poogt men vooral na te gaan wat uit de Noren is geworden, die zich aldaar destijds zouden hebben gevestigd. Men deed daarbij reeds zeer interes sante vondsten. („Norse inscriptions on American stones" van Olaf Strandwold en „The Viking and the red man" van Reidar T. Sherwin.). M. Bjrörndal, de vice-president van het Noors-Amerikaans Historisch Ge nootschap, wordt zelfs niet moe om in „Wijnland" na de stille getuigen van de Noorse nederzetting te zoeken. Hij heeft al precies de plek aangegeven, waar de Noren volgens hem waren ge vestigd: op het schiereiland Gaspe in de St Lawrencebocht, elf kilometer ten westen van het plaatsje Perce, een uit stekende kuststrook, waar vogels leef den, zoet water kwam en een mooi strand was, dat de mogelijkheid bood om de schepen op de wal te trekken Bovendien was er hout om hutten van te bouwen, terwijl de bergen bij Perce al op verre afstand waren te herken nen, wat de navigatie vergemakke lijkte. De Zweed Thorwald Karlsevne zou er, zo beweren de onderzoekers, met een expeditie van 1006 tot 1009 en van 1010 tot 1012 zijn geweest. Het zou overigens verkeerd zijn om uit de naam „Wijnland" af te leiden, dat hier vroe ger druiven werden gevonden. Er groeiden wel verschillende soorten bessen. Een bepaald soort zou zelfs voor het bereiden van wijn geschikt zijn geweest. De Zweden spreken trou wens thans ook nog van „vinbaer" of wijnbessen, waarmee zij aalbessen be doelen. Zoals Groenland zijn naam kreeg om avontuurlijke Vikingers van LJsland naar nieuwe oorden te lokken, zo zal ook „Wijnland" zijn naam wel hebben ge HET WAREN wonderlijke mannen, deze Normandische hertogen uit de tiende en elfde eeuw, barbaars en kinderlijk vroom tegelijk. Hun bijnamen schijnen vaak in opvallende tegenspraak te zijn met hun daden. Toch kregen zij die ook weer niet zonder reden. Zij waren mannen van uiter sten. Willem-met-het-lange-zwaard was een gevreesde vechter. Toen hij in 942 werd vei-moord, vond men op hem de sleutel van zijn schatkist. En die kist bleek als enige schat.een monnikspij te bevatten, die de ruwe vechtersbaas graag heimelijk droeg. Zijn opvolger Richard I ontving z'n bijnaam Zonder Vrees" allerminst door bijzondere vredelievendheid. Maar hij was een even ijverig bouwer van kerken en kloosters als de meeste Normandische hertogen. Tijdens kregen om bij de toendertijd op Groen land levende Noren het nieuwe gebied te propageren. De overtocht moet im mers een hele onderneming zijn ge weest, maar voor wijn hadden de Vikin gers veel over. HET HEEFT zeker wel driehonderd jaar geduurd, voordat de Noren Groen land hadden ontruimd. In het jaar 1120 hebben op zijn minst zesduizend Noren op Groenland geleefd, verdeeld over een dertig nederzettingen. Onbekend is het echter nog, hoeveel Noren in „Wijnland" zijn geweest. Uit IJslandse bronnen en uit geschriften van het Vatikaan is echter gebleken, dat bis schop Eirik Upse in 1120 van Groenland naar „Wijnland" vertrok om ook aldaar het christendom te prediken. Hij is nooit teruggekeerd. Thans is in „Wijnland" nog maar zeer weinig van de Noorse invloed te merken. Men veronderstelt, dat deze groep evenals in Normandië, Engeland en Schotland in de bevolking is opge gaan. Gelijk in Europa hebben de Noren echter ook in Amerika de taal met nieuwe woorden verrijkt. Reidat Sherwin heeft zelfs drieduizend woor den in het Algonquin-indiaans gevon den, die van Noorse herkomst zijn. En verder wijst hij op het feit, dat er blonde Indianen geweest zijn. De No ren zijn zich er echter van bewust, dat er nog veel vraagtekens zijn. Het on derzoek wordt gestadig voortgezet en vooral de Amerikaanse vereniging „Zonen van Noorwegen" is op dit ge bied zeer actief. Wie zou ook niet zijn gefascineerd door de wetenschap dat het christendom al in Amerika bekend moest zijn, toen wij.... nog niets van Amerika wisten.... Er wordt in San Francisco op het ogenblik (de opening had op 6 augus tus plaats) een tentoonstelling gehou den van hedendaagse schilderkunst, beeldhouwkunst en tekenkunst uit Ne derland in het San Francisco Museum of Art. Deze tentoonstelling zal tot 1 september duren. Karei Appel, Gerrit Benner, Cor- neille en Jacob Nanninga bevinden zich onder de schilders, die uitgekozen zijn door een comité van drie Neder landse museumdirecteuren om de stro mingen van de tweede wereldoorlog te vertegenwoordigen. Onder de beeldhouwers zijn Toon Kelder, Carel Visser en André Volten. De achtenzestig stukken van deze tentoonstelling zijn gekozen door het comité, dat bestond uit de heren jhr. W. J. H. B. Sandberg, directeur van de stedelijke musea in Amsterdam, dr. E. L. L. de Wilde, directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven en mr. A. M. Hammacher, directeur van het Kröl- ler-Müllermuseum in Otterlo. het bewind van Richard II leefden de boe ren in armoede en ellende. De vertwijfelde bevolking koos 'n deputatie, die de misstan den onder 't oog van de hertog zou brengen. Richard II liet als enig antwoord de afge vaardigden handen en voeten afhakken en zond hen verminkt naar hun dorpen terug. Zoveel afzichtelijke wreedheid verhinderde niet, dat hij in de Normandische kronieken de bijnaam van „de Goede" kreeg. De merkwaardigste figuur in het „ade laarsnest van Falaise" is Robert de Grote, jongere broer van Richard III, ook (en vaker) Robert de Duivel genoemd. „Le Magnifique" èn „le Diable" alweer geven die bijnamen twee wonderlijke tegenstrij dige k araktertrekken aan van één man. DE COMPONIST Meyerbeer dankte zijn eerste grote succes te Parijs aan een gru- wel-opera die „Robert de Duivel" heette. Met de historische gebeurtenissen heeft het door Eugenè Scribe voor deze opera ge schreven libretto niets gemeen. Het berust geheel op fantasie en voedde die fantasie uit één naam. Wèl mag men zeggen, dat de werkelijke Robert de Grote in zijn jonge- jaren nauwelijks méér door gewetensbe zwaren gehinderd werd dan Meyerbeers sensatie-held. Op de drempel van de elfde eeuw sterft de vierde der Normandische hertogen, Ri chard II. Zijn laatste woorden gelden de opvolging. Zijn oudste zoon zal als Richard III de vijfde hertog van Normandië zijn. Robert, de jongste zoon, krijgt Falaise en het grootste deel van het tegenwoordige departement van de Orne, een prachtig erfdeel voor wie rustig wonen en werken wil in de natuurlijke rijkdom van dit ern stige land. Het is onvoldoende om de heers zucht van Robert de Duivel te bevredigen. Nauwelijks draagt Richard de hertoge lijke kroon, of Robert staat tegen hem op. Ongeveer een halve eeuw tevoren had Ri- chard-zonder-Vrees bij Falaise de bijna on neembare burcht gebouwd. Robert de Dui vel trekt zich in dit kasteel terug en noemt zich eigen heer en meester. Richard slaat het beleg voor Falaise. Wanneer hij na maanden nog niets heeft bereikt, verzoent hij zich met de heerszuchtige benjamin en keert naar Rouaan terug. Weinige maan den later sterft hij na een feestmaal. „Vele lieden zeggen, dat hij vergiftigd werd", schrijft een geleerde monnik uit die tijd. Niemand durft het gruwelijke woord broe dermoord uit te spreken. Maar de gefluis terde beschuldiging blijft de jongere broe der vervolgen. Laat ons Robert niet veroordelen voor een misdaad, waarvan historisch nimmer bewezen werd dat ze werkelijk is gepleegd. Robert de Duivel was ruw en wreed. Maar de Normandische hertogen, die hem voor afgingen waren op dit punt weinig beter dan hij. Bij hen allen leefden goed en kwaad naast elkaar. En ook in de goede eigenschappen, die hij zeker bezat, kon Robert zich met die anderen gerust meten. Hoe zou hij zich anders de bijnaam Robert de Grote hebben verworven? Het was eer lijke vroomheid die hem als pelgrim naar Jeruzalem dreef. Hij stortte tranen bij het Heilige Graf, verhaalt de kroniekschrijver. En hij offerde zijn leven voor deze tocht. Normandië zag hij nooit terug. IN EN OM de machtige steenmassa op de rotsen van Falaise speelt de grote idylle in het leven van Robert de Duivel zich af. Het is in de tijd dat hij de gehoorzaamheid aan zijn broer Richard heeft opgezegd. Ro bert kan zich niet ver van het bescher mende kasteel wagen. Richard rust immers een leger uit om hem tot rede te brengen Maar blijkbaar is Robert niet al te zeer onder de indruk van het dreigende gevaar. Hij kort zich de tijd met jagen in de omtrek. En op een zonnige dag ontvlamt zijn hart voor de mooie leerlooiersdochter Arlette, uit het dorp aan de voet van het kasteel. Nog vandaag-de-dag zal men u het kleine raam boven in het „adelaarsnest van Fa laise" wijzen, waardoor Robert omlaag keek. Hij zag er Arlette de was doen bij de bron. Die wasplaats bleef als „la fontaine d'Arlette" bekend. De hertogelijke stan daard met twee leeuwen van Normandië staat er bij en doet de historische betekenis van de onaanzienlijke plek uitkomen. Ook de leerlooierij van Arlette's vader is er nog. Boven van de massieve ronde toren heeft men een goede kijk op de rijen looiputten op de binnenplaats. Van de dorpsstraat zijn ze onzichtbaar. Een portret van Arlette is ons op doek Boven op de rotsen van Falaise verrijst uit het dichte gebladerte de massieve ronde toren van het kasteel van Robert de Duivel. of in steen niet overgeleverd. De oude kro niekschrijvers verzekeren om strijd, dat zij bijzonder bekoorlijk was, blond haar had en blauwe ogen. Zij kreeg een goede op voeding, was flink en verstandig. Wie heeft reden, aan dit alles te twijfelen? Maar Ar lette wist bovendien heel goed wat zij wil de. Dat bewijst het vervolg van de geschie denis. Robert de Duivel, alias Robert de Grote, stuurde een beleefde boodschap aan de leer looier, waarin hij mededeling deed van zijn tedere gevoelens. Geen eenvoudige dorpe ling zou het in die dagen hebben gewaagd, zich tegen de wensen van zijn hertog te verzetten. De leerlooier van Falaise had desondanks begrijpelijke bedenkingen. Kon uit een ontmoeting tussen die hoge heer en zijn dochter iets anders voortvloeien dan een lichtzinnig avontuur? Arlette voelde zich intussen de situatie meester. Zij liet zich naar het kasteel brengen. Daar wilde men haar binnenlaten door een zijdeur. „Door de grote poort, of helemaal niet!" moet Arlette toen hebben uitgeroepen. En zij kreeg haar zin. Met alle onderscheiding waarop een kasteelvrouwe recht had, be trad zij de burcht. Arlette werd meesteres van Falaise en zij bleef het acht gelukkige jaren, tot zijn vertrek naar het Heilige Land. HOOG BOVEN in het kasteel op de rot sen in de noordwestelijke hoek ervan, is na meer dan negen eeuwen nog altijd „la chambre dArlette" te vinden. Het is een kleine kamer, waar Robert de Duivel de gebiedster van zijn hart verwelkomde. Ar lette verbleef er sindsdien bij voorkeur. Zij kon er uitzien op de leerlooierij van haar vader. Het vertrek meet maar twee meter vijfendertig in het vierkant. De me tersdikke muren zijn naakt en kaal. Het kleine raam laat weinig daglicht binnen. In onze „verlichte" tijd lijkt het nauwelijks meer het ideale boudoir voor de uitver korene van een heerser over Normandië, maar in die dagen golden zelfs in een ka steel andere opvattingen over huiselijk ge rief dan tegenwoordig. In de „kamer, van Arlette" bevindt zich in één van de muren een soort alkoof. Hier werd omstreeks de jaarwisseling 1026/1027 de zoon van Robert de Duivel en van Arlette de leerlooiers- dochter geboren de zoon die eens Willem de Veroveraar heten zou en die koning van Engeland werd, zonder er zijn geboorte land Normandië om prijs te geven. Willem was nog pas acht jaar, toen Ro bert de Duivel naar Jeruzalem vertrok en in het Heilige Land stierf". Zijn vijanden herinnerden er de jongen bij elke gelegen heid aan, dat zijn grootvader „maar een leerlooier" was. En de edellieden van Nor- mandië meenden hem zijn rechten gemak kelijk te kunnen betwisten. Arlette's zoon had zowel zijn afstamming als zijn jeugd tegen. Herhaaldelijk was zijn jonge leven in groot gevaar. Hij was echter uit hetzelfde hout gesneden als zijn vader en erfde daar bij de doelbewustheid van zijn moeder. Op zijn vijftiende jaar tot ridder geslagen, on derwierp hij in weinige jaren alle edelen die het gewaagd hadden zich tegen hem te verzetten. De zoon van Robert de duivel onder tekende zijn wetten, naar hij het zelf uit drukte, met „het teken des kruizes". Zijn hele leven leerde hij lezen noch schrijven. Maar Robert de Grote en Arlette de leer looiersdochter hadden de vastberaden jon geling alles meegegeven wat hij nodig acht te om een groot en machtig man te worden. En nog altijd roept elke vierkante meter van Falaise de sfeer op, waarin uit een hulpeloze jongen de veroveraar van Enge land groeide. DE GROEIENDE zelfstandigheid van onze jeugd uit zich voornamelijk in de steeds veelvuldiger wordende ge- woonte om in de vakanties grote rei- |j zen te maken en de moeilijkheden en beslommeringen daarvan met lucht- hartig zelfvertrouwen te accepteren. De jeugd vliegt uit zij overschrijdt |j de landsgrenzen met een gemak en een vlotheid, die vroegere generaties slechts zelden te zien gaven. Zij heeft een wijde blik en een verlangen naar den vreemde, die haar voorbestem- =e ming ais de „generatie van het inter- nationalisme" verraden. Wij willen het niet hebben over de risico's en narigheden, die deze wijde vluchten soms begeleiden, doch slechts de zonzijde ervan zien en vaststellen, dat onze rijpere jeugd de wereld op eigen houtje verkent en heel wat leert wat in vroeger dagen slechts door de boeken aan de jonge mensen kon wor- den bijgebracht. Zelf zien en onder- vinden wekt eigen, oorspronkelijke visies en impressies en gezonde oor- j| delen. Onze jeugd heeft ongetwijfeld verrassende ideeën opgedaan ge- durende de thans nagenoeg voorbije vakantie, ideeën waarvan wij, volwas- senen niet onkundig mogen blijven. Daarom wil ons blad de jongeren de gelegenheid geven, zich over hun er varingen te uiten. Wij stellen onze kolommen open voor oorspronkelijke reisverhalen, ontboezemingen en schet sen van de hand der jonge reizigers. Wij zullen v/ekeiijks in onze rubriek „De jeugd vliegt uit en klimt in de pen" een of meer bijdragen van jeudige auteurs afdrukken. De schrijvers en schrijfsters van nul tot om en om de twintig jaar oud mogen hun penne- vruchten ondertekenen met hun eigen naam of een zelfbedacht pseudoniem. Er mag geschreven worden over alles wat met reizen en vakantie te maken heeft, dus men behoeft niet speciaal een grote buitenlandse reis gemaakt te hebben om een bijdrage te leveren. De eerste aflevering van onze nieuwe rubriek verschijnt hierbij. Er zijn een tweetal schetsen over Parijs in opgenomen, geschreven door een jongedame die zich Pierrette noemt en die nog een portie middelbare school voor de boeg heeft. Wij hopen, dat tal van jongeren deze gelegenheid, zich eens te laten lezen, zullen aangrijpen. De standaard van de Normandische herto gen wijst in Falaise de „fontaine d'Arlette" aan, de plaats waar Robert de Duivel de bekoorlijke leerlooiersdochter ontmoette die de moeder van Willem de Veroveraar zou worden. WANNEER het regent in Parijs, dan ziet men twee wonderbaarlijke dingen. Ten eerste dat een Parijzenaar best hard kan lopen, ten tweede dat hij humeurig kan zijn. En daartoe heeft hij dan eigen lijk ook wel reden, want een zomerregen in Parijs heeft bepaald iets van een zond vloed weg. Dan striemt het water op de straat, de druppels spatten een halve meter op en een dik, ondoordringbaar watergordijn belet alle verdere waar nemingen. Binnen een mum van tijd zijn alle parken meren geworden, alle straten watervallen en door de goten schiet het modderwater omlaag alsof het een woeste bergstroom geworden was. Wanneer de ergste wolkbreuk voorbij is waagt de concierge zich, gewapend met een oliejas en een piek, naar buiten om de roosters door te steken. Hij veroorzaakt daarbij stromen, die een waterbouwkun dige jaloers zouden maken. Op die manier redt hij het hele huis van de verdrinkings dood en ondertussen kan men de bewoners ijverig pogingen zien ondernemen, om balancerend op hun hakken over de zeeën heen te komen. En dan stroomt al dat surplus omlaag, tot het dolgeworden en klotsend in de Seine terechtkomt, want haar kan het niet schejen, ze is toch breed en diep genoeg. Op straat loopt iedereen met zijn kraag tot over de oren. Regenjassen schijnen hier niet te bestaan, althans voor vijfenzeven tig percent niet en zeker voor geen man. Die zijn in staat om in een smoking de bui te trotseren en nu blijkt ook wat een prachtuitvinding de Figaro is. Die kun je namelijk behalve in je zak ook op je hoofd hebben bij wijze van zuidwester en het helpt prima. Als je in een cafeetje zit schieten de France Soir's en lei Paris' je voorbij, allemaal gekringeld en opgezet als een natte laag herfstbladeren. Na de bui liggen de zonnejurken treurig onder hun plastic kleden, in de stalletjes hangen de kranten mistroostig en vuil en de Parijzenaars kleumen in hun natte kle- dage. Maar geen mens zal iets droogs aan trekken en daarom begint de hele stad na een poosje te kuchen en te proesten en de koopvrouw van dropjes en hoestdragé's doet goede zaken. Zij staat daar veilig onder haar grote paraplu, met een meter- lange das om, te orakelen hoe slecht zo'n plotselinge regen is en hoe gauw hij op je borst slaat. Maar ja, dan moet je er maar een 50- franc stuk voor over hebben, anderhalve dag met een bobbel in je wang rondlopen en op de zon wachten. En dat is iets wat je de Parijse zon moet toegeven: Als ze schijnt, dan doet ze dat van harte! IN MONTMARTRE ligt een klein, vier kant pleintje, Place du Tertre genaamd, waarvan men zegt, dat er zoveel tekenin gen en aquarellen van gemaakt zijn, dat men ze er moeilijk zou zou kunnen ber gen. Het moet een stapel zijn, zó groot, nog hoger dan de Sacré Coeur of mis schien zelfs de Eiffeltoren. En die stapel groeit nog steeds, want alle dagen staan er schilders op de hoeken, achter hun ezel, om nóg eens op een andere manier van een óndere zijde de bomen, de hel gekleur de parasols en de vele, verschillende men sen aan de tafeltjes uit te tekenen op hun blank papier. Wanneer je er niets vermoedend rond slentert, kan het voorkomen, drt iemand plotseling je bij de kraag grijpt. De man wil je uittekenen. „Un portrait, ma chérie?", zegt hij. „Non, non, merci", zeg je vlug. Maar hij zet zijn model al in de goede houding en je laat hem begaan. Critiek komt er genoeg uit het publiek, dat in een kring om je heen staat. Ze ver tellen je precies hoe het wordt, maar zelf mag je niet kijken, want dan roept hij ongeduldig, dat het model stil moet staan en naar het uithangbord van de „boulan- ger" moet kijken, dan is het precies goed. Deze man is heus geen „half gare" ar tiest, zoals sommige mensen, die het goed weten, beweren willen. Hij heeft niet eens een fluwelen jasje aan en ook geen baard, wat eigenlijk hoort volgens het fabeltje. En zijn vrienden hebben dat ook niet. Want die „half gare" kunstenaars bestaan helemaal niet in Parijs. Daar ziet men namelijk alleen schilders, die werken op straat. Zij vinden hun stad mooi en ik wil wedden dat ze meer kleurgevoel hebben in hun pink dan alle fabeltjesverteller' bij elkaar. Parijs is ook een stad, die getoond kan worden. Wanneer men van iets hoogs naar beneden kijkt, is zij een blauwe stad. Blauw-grijs, geen bonte lappendeken. Zij is als een voorname, gedistingeerde dame, gewend om bewonderd te worden. Elk schilderij is een complim it voor haar. „Fini", zegt de schilder. Ik mag het zien. Ik geloof dat het een ideale versie is geworden. Maar ach het doet er ook niet toeHij wil er fr. 300 voor hebben en ik geef ze hem. „Merci bien, chérie", zegt hij lachend. De stapel, de heel hoge stapel is al weer wat groter geworden. Pierrette (Van onze medische medewerker) IN 1955 sterven in ons land bijna vijf tienhonderd mensen tengevolge van verkeersongevallen. Bijna twintigdui zend personen liepen lichte of ernstige verwondingen bij verkeersongevallen op. De eerste reactie van iemand, die een verkeersongeval ziet gebeuren, be staat wel hierin, dat men zo snel moge lijk tracht hulp te bieden. Maar vaak weet men niet wat men doen kan. Men durft de gewonden dan niet aan te ra ken, uit vrees dat men een bloeding nog zal doen toenemen. Of men is bang een breuk in een van de ledematen door het aanraking nog te verergeren. DE ERVARING heeft geleerd, dat on handigheid van de mensen, die goedbe doeld, maar ondeskundig, eerste hulp bij een ongeluk verlenen» inderdaad ernstige consequenties kan hebben. In Ziirich heeft men onlangs een nauwkeu rig onderzoek ingesteld naar de directe doodsoorzaken van driehonderd slacht offers van verkeersongevallen. Bij dit onderzoek is gebleken, dat dertig per cent van de slachtoffers van een ver keersongeval sterven door verstikking als directe doodsoorzaak. De verstikking trad op, omdat de slachtoffers van het ongeluk niet op de juiste wijze waren neergelegd. Dit geldt dan in het bijzon der bij mensen, die bewusteloos waren na het ongeluk. Men moet dergelijke slachtoffers van verkeersongevallen niet trachten rechtop te doen zitten. Ook mag men ze niet plat op de rug neer leggen. Het beste is, hen op de zij neer te leggen, waarbij men verstandig doet, het bovengedeelte van het lichaam iets hoger neer te leggen, echter steeds nog in zijdelingse houding. Hierdoor voor komt men dat het bloed, dat zeer vaak na een verkeersongeval de neus of de keel van het slachtoffer verstopt, of de vloeistoffen of voedselbestanddelen, die uit de maag naar de mond terugkomen, de mensen doen stikken. BÏJ EEN verkeersongeval treedt ook vaak een hersenschudding op. Ook als de patiënt bewusteloos is, kunnen als gevolg van de hersenschudding braak neigingen optreden. Het voedsel uit de maag keert terug naar de mond en kan terechtkomen in de luchtwegen naar de longen. Ditzelfde geldt voor het bloed, dat in neus of keel na het ongeval ten gevolge van een schok of verwonding ontstaat. Ook dit bloed kan de toevoer wegen naar de longen verstoppen en verstikking kan er het gevolg van zijn. Plaats dus niet het slachtoffer van een ongeval rechtop, zittend, in een auto, om hem zo snel mogelijk naar een zie kenhuis te brengen. Wacht liever tot deskundige hulp aanwezig is, alvorens met het transport van de verwonde te beginnen. BIJ MEER dan de helft van alle slachtoffers van verkeersongevallen treedt verstopping van de luchtwegen op door middel van het onvrijwillig in zuigen van bloed of voedselbestanddelen uit mond of keelholte. Bij dertig percent is de verstopping van de luchtwegen zo ernstig, dat verstikkingsdood volgt. WAT VOOR slachtoffers van verkeers ongevallen geldt, geldt ook voor mensen, die bewusteloos uit het water worden gehaald. Leg hen op de zij en doe nooit pogingen hen rechtop te laten zitten. Geef ook nooit iemand, die bewusteloos is, iets le drinken. Vaak probeert men mensen,'die bewusteloos zijn geworden door de warmte, iets te laten drinken. Bij verslikking dreigt ook het gevaar van verstikking of van longontsteking, ten gevolge van het water dat in de lucht wegen is terechtgekomen. Hoe moeilijk het ook is, in vele gevallen is afblijven van de patiënt en het snel laten komen van deskundige hulp het beste dat men voor een bewusteloos slachtoffer van eer e' eersongeval kan doen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 17