JAPAN
Sefaemerkroeö in het oerwoud
In de schaduw van een novelle
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
PRACHTIG LAND
VOOR REIZIGERS
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1957
Erbij
PAGINA VlEK
DOOR A. V1RULY
Dp „Ion" mindert toeren. We zullen het baken van Winterswijk alwel voorbij zijn.
Een reisverhaal door
Bob Tadema^Sporry
EEN GRIJZE, winderige namiddag vol jagende wolken en regen en kletsnatte Zwit
serse bossen, twee etmalen na stralende warme zon boven een vrolijke straat vol
fleurige vrouwtjes in kleurige kimono'sdat is het moderne leven. De Super-
Constellation „Ion" kruipt voor haar laatste etappe van Zürich omhoog in al heel erg
vertrouwd Nederlands herfstweer. We komen van Japan we, dat zijn de „Ion"
zelf en de weinige passagiers, die er net als ik in Tokio zijn ingestapt en de machine
nog altijd niet hebben verlaten.
Behalve deze volhouders en hun vliegtuig is alles veranderd. Sinds vannacht in
Carro zit nu al onze vierde bemanning van de reis achter het stuur. En het overgrote
deel van de thans meevliegende reizigers zijn doodgewone buurtvei-keerspassagiers,
mensen uit Karatsji of Birma of Egypte of zo iets naburigs. Wij uit Tokio, twee Bul
gaarse dichters,, die ook van het PEN-congres komen en een Engelse scheepsbouwer,
beschouwen ons als heel oude Ion-adel temidden van al die indringers. Wij vieren
zitten nu al twee dagen en twee nachten aan boord. Wij hebben tezamen directeur
Alers champagne gedronken terzijde van een taifoen nabij Manilla en zijn sherry
precies boven Bangkoks gouden tempels en met parvenu's, die van niet verder
dan Pakistan of zo komen, bemoeien wij ons niet.
VAARWEL DAN, ZÜRICH! Nog een kleine twee uur vliegen door regen en wolken
en we zullen op onze doorweekte graszode aan de Noordzee terug zijn. Wat is er nu
deze keer eigenlijk gebeurd? Ik ben naar een PEN-congres geweest.was dat iets
bijzonders? Eigenlijk niet, er waren wel meer zulke congressen, al was dit dan het
eerste in Azië en hebben de haast vierhonderd auteurs uit alle werelddelen (waar
onder Steinbeck, Moravia, Angus Wilson, Stephen Spender, Dos Passos, André Cham-
son, Elmer Rice, en vele andere matadoren) dit keer nu eens helemaal geen ruzie
gekregen en zich boven de politieke verschillen uit heel eendrachtig gedragen. Maar
eigenlijk maakt het nog meer indruk op me. dat ik nu voor het eerst echt Japan heb
gez:'en, al was ik er dan geenszins voor de eerste keer.
Gepensioneerd-zijn heeft duidelijk getoond zijn voordelen te hebben. WiealsKLM-
bemanningslid naar Tokio vliegt, is aldaar vooral bezig met uitslapen en dan met
kalmhouden om weer fris aan de terugvlucht te kunnen beginnen. Dat is nu eenmaal
nodig. Want Tokio is verder dan u denkt en de bemanning, die de machine als vierde
van de reis van Bangkok naar Tokio en terug moet vliegen, heeft daarmee nog een
stuk als AmsterdamNew York vice versa te verhapstukken. Maar een gepensio-
neeid bemanningslid die heeft geen zorgen meer, als in de tijd, toen hij nog tot
het „we" van de equipage behoorde. „Ze" (ergens voorin) zullen hem wel vrij van de
taifoenen sturen en „ze" van achterin geven hem uitvoerig en verfijnd te eten
en te drinke'en spreiden dan zijn leger. En als de „ze" van voor en achter tenslotte
doodmoe om twee uur in de nacht in hun Japanse bedden rollen, kan de gepensio
neerde uitgerust en met zijn handen in zijn zakken het vreemde nachtrumoer inlopen
van wat thans de grootste stad van de wereld is geworden. O, vliegen is een mooi
vak en ik zal 't altijd blijven aanbevelen, maar gepensioneerd-zijn mag er ook wezen.
Want Japan.dat is nu echt geen land om zo maar even voor één dag uit slape
rige ogen te hebben bekeken. Het is jammer dat het niet in België ligt, want dan zou
ik er voortaan welhaast elk weekeinde gaan doorbrengen. Nu ligt het, ook voor om
de zuid vliegende Super-Constellations, echt nog een heel eind weg en het is daarom
maar goed, dat de KLM volgend najaar er ook via de Noordpool heen zal gaan vliegen
en het zo, als het ware binnendoor, een uur of twintig dichterbij zal kunnen brengen.
Dan zal het ook tot buurtverkeer geworden zijn, net als de rest van de wereld. Dan
zal het verdienen om Ardennen en Schwarzwald van de reisprospectussen te ver
dringen.
ALS U ER dan heenreist, zal het ook u 'direct opvallen, dat Japan nog zo Japan is.
Ook op de Ginza Tokio's voornaamste en heel moderne winkelstraat tussen
Amerikaans enorme warenhuizen ziet u overal nog sierlijke kleine vrouwen in
kimono gaan en zelfs daar vindt u maar bij grote uitzondering andere opschriften
dan in de wonderlijke, altijd boeiend blijvende Chinese en Japanse karakters vaak
gemengd. Een welopgevoed mens moet er vierduizend kennen. En als u twee weken
blijft, zou het best kunnen zijn, dat u er al wel twintig uit elkaar weet te houden.
Dat maakt uiteraard elke reis in de ondergrondse of bovengrondse treinen en elke
autobusrit en elke wandeling in de onontwarbare chaos van straatjes tot 'n heel avon
tuur. Bent u deze grote advertentie nu al viermaal voorbij gekomen of nog helemaal
nouit? Ieder PEN-lid had in zijn zak een instructie in Japanse tekens, welke een
taxichauffeur in staat moest stellen om hem weer bij zijn hotel terug te bezorgen
en hem niet voor de litteratuur verloren te laten gaan. Wel tien keer is het daaraan
te danken geweest, dat ik nu weer in de Ion zit.
Te danken? Of te wijten? Want wat een land toch.om lang te blijven! We hebben
in vijftien uren in ideale comfortabele treinen door het land gereden in hoeveel
van de boeken, die straks tussen Rio de Janeiro en New York zullen worden ge
schreven, zal er te lezen zijn van verlangen om terug te komen naar dat prachtige
landschap? Als een Preanger aan zee. als een Aziatisch Zwitserland, als een terugblik
tot in de subtropische middeleeuwen schoof Japan voorbij en het leven leek ineens
maar weer veel tekort bij het kijken naar al die kleine stille dorpen in bergnevel. de
jonken onder de begroeide rotsen, de meisjes onder haar kleurige parasols temidden
van de rijst, de tovertuinen en de ijle pagodes, die men allemaal wel nooit meer terug
zou mogen zien en waarbij alle verder reizen door zoveel schoonheid volstrekt zinne
loos leek.
Er waren de verrassende Japanse hotels. Wie daarin binnentreedt, ziet al zijn zor
gen weggenomen. U trekt er uw schoenen al uit voor de drempel en later meteen ook
uw straatkleren, omdat een mens in huis zichzelf moet kunnen terugvinden en alle
herinnering aan zijn wereldse draven moet vergeten. Men hangt u een koele, losse
kimono om. En tussen het eerste en het laatste verfijnde kopje thee, dat een stil
glimlachend vrouwtje met uiterste zorg in uw kamer komt zetten, voelt u zich meer
gast en is er meer onophoudelijke zorg voor uw geëerd welzijn, dan ik ooit.in dertig
jaren zwerven door 's werelds hotels heb aangetroffen. Er waren theatervoorstellingen
van zeshonderd jaar oude Nö-spelen in de strengste traditie van een nobele cultuur:
toneel in prachtige eeuwenoude kostuums en maskers, dat bij vreemde, uit heel verre
tijden doorklinkende muziek, urenlange beklemde geboeidheid bracht, maar er was
ook een moderne revue, overstelpend van kleur, licht en klank, waar „Parijs" zich
voor zou verdringen. Er waren eindeloos gevarieerde maaltijden, waarbij telkens
w°er nieuwe, geheel onbekende spijzen van tussen de eetstokjes terugvielen alvorens
men ze had kunnen proeven en die zelf het gevoel gaven, dat het echt de moeite
waard was om voor de tweede keer in het leven nog eens helemaal overnieuw met
leren-eten te beginnen, op zijn vijftigste net als op zijn tweede. Er waren oeroude
verlaten tempeltuinen en volle warenhuizen vol produkten in ongekende variatie en
verfijningEr was, bij het dwalen en onmiddellijk verdwalen tussen tienduizend
geheimzinnigheden, elke minuut een nieuwe verrassing om zoveel onaangetaste oos
terse sfeer. O, Europa, wist men, was nu onbereikbaar ver weg gekomen.... Maar
juist op zo'n moment is het me gebeurd, dat ik, net verloren gegaan in een wirwar
van onbegrijpelijke klanken en tekens, een donker gordijn voor een deur opzij had
geschoven omdat ik daarachter kopjes koffie vermoedde en toen, temidden van een
twintigtal Japanse meisjes en jongens en veel abstracte schilderijen, bij mijn koffie
achtereenvolgens naar de Achtste Symfonie van Schubert, de Peer-Gynt-suite en ,.De
Nieuwe Wereld" van Dvorjak kon luisteren.
Winterswijkhet klinkt heel guur en kil bij de herinnering aan het gouden licht
over de pagodes van eergisteren. En de wolken rond de vleugel lijken zo drijfnat, dat
de polders van de Haarlemmermeer bepaald niet ver meer kunnen zijn. Hoe ver. hoe
zeer ver lijkt de zondoorstoofde keizertuin van Kyoto en wat jammer, dat het zo ver
is! Zal een gepensioneerde van thans nog mogen beleven, dat ook Japan met een
weekeindretour bereikbaar zal zijn? Ik hoop het, voor u en voor mezelf. Er is nog
een land in de wereld, waarin men temidden van louter hartveroverende vreemdheid
op reis kan zijn.
TELKENS WEER IS het een teleurstel
ling te moeten vaststellen dat jonge schrij
vers, die zich met een verrassend debuut
presenteerden, in hun tweede, snel daarop
volgende werk beneden hun maat blijven
Ze gunnen zich na een eerste succes blijk
baar niet de tijd, een nieuwe conceptie te
laten bezinken. Ze hebben haast, haast om
er bij te zijn, haast om naam te maken,
haast om niet vergelen te worden, haast
om van produktiviteit blijk te geven, haast
misschien 'ook om ie haasten waarheen
en waartoe? In het geval van Dolf Verroen
heeft mij die overijling bijzonder gespeten.
Zijn eerste novelle „Van eeuwigheid tot
amen" (verschenen bij Leopolds Uitgevers
maatschappij), was met uitzonderlijke zorg,
met een ongewone liefde voor onderwerp
en vormgeving, voor detail en taal, ge
schreven. Ze was weloverwogen, ze had
sfeer, ze had zin, ze was bezonken, ze was
van de eerste tot de laatste regel geobjecti
veerd, gedramatiseerd, gevoeld, verbeeld,
gecomponeerd.
HET GEGEVEN was doodeenvoudig.
Een Corsicaans jongetje wordt het slacht
offer van zijn tirannieke, woeste vader, een
dronkelap, die zich door de rechter laat
omkopen om te beletten dat zijn kleine II-
debando misdienaar zal worden, zijn kind
dag-in dag-uit misbruikt om op krediet
drank voor hem te bemachtigen en hem
tenslotte gruwelijk mishandelt, waarna het
misvormde kind de dood vindt bij een auto
ongeval: hij wordt door dezelfde zandauto,
die hij eens mocht besturen en die de illu
sie in hem wekte later „ginds in Marseille"
taxichauffeur te zullen worden, verplet
terd. De kleine Ildebrando sterft aan zijn
illusie een grote tragedie in het klein.
En de groten dragen de verantwoordelijk
heid voor het onheil, dat zij zichzelf op de
hals halen. Aldus de strekking, sober tot
verhaal geworden in een voortreffelijk af
geronde novelle. Sfeer is daarin alles: zui
delijke, blauw-slrakke hemel, broeiende
hitte, dromerige zomeravonden, exotisch
toeristenverkeer, primitieve kustbevol
king, dorpse beslotenheid een „couleur
locale" die aan het verhaal mééschrijft.
Gen spoor van sentimentaliteit. Alle teke
nen daarentegen van menselijke bewogen
heid, verstrakt tot het beheerst-onper-
soonlijke. Inderdaad, een bewonderens
waardige novelle, als werk van een debu
tant.
„Kans op verzoening" de roman die
Verroen enkele maanden daarna bij de
zelfde uitgever deed verschijnen heeft
de tijd niet gehad om tot eenzelfde gaaf
heid te rijpen. Misschien zou zelfs een
langduriger voorbereiding het zo lang
zamerhand tot cliché geworden onder
werp de ontspoorde jongeman die zich
door lichamelijke en geestelijke oorlogs-
DE AVOND komt over het hete land van
Senegal niet snel en als in een overval,
zoals overal elders in de tropen. In
Senegal lijkt het alsof de verstikkend
hete dag niet wijken wil voor de iets
minder hete nacht, alsof hij zich vast
klampt aan de trillende aarde, de dorre
bomen, het neergeknakte gras. Daarbo
ven staat de hemel in brand en de zon
zinkt bloedend weg achter een onzekere
einder. En de hitte blijft hangen, zwaar als
lood drukkend op die naar een beetje
koelte snakkende aarde.
HEEL de lange dag is de temperatuur
opgelopen van dat veel te korte, dauw-
frisse ogenblik dat de hemel begon te
opaliseren en miriaden vogels uitbarstten
in hartstochtelijk gezang. Maar dan priemt
de eerste zonnestraal door het dorre
groeisel van de „brousse" een straal als
een lans van vuur. En daar komt de hitte
met golven aanstormen! Het stof van de
paden, dat eerst een schijn van koelte be
zat door de vochtige dauw, begint die hitte
op te zuigen tot dertig graden, veertig,
vijftig, een heel enkele keer zelfs zestig
gradencelsius! Zo heet wordt het
lateriet, waaruit die paden beslaan, dat de
aarde tot klontjes aaneenbakt, hard als
baksteen. Het is onmogelijk er overheen te
lopen met de dikst bezoolde schoenen, laat
staan met blote voeten. Het leer of rubber
van de sclioenzolen, eerst redelijk koel of
liever niet al te warm, zuigt die hitte in
een half uur tijd volkomen in zich op en
laat deze niet meer los, zodat de ongeluk
kige wandelaar in vuur lijkt te treden.
Bij dergelijke temperaturen die aan
het einde van de droge tijd regel en geen
uitzondering zijn gaat geen zinnig mens
naar buiten, of hij nu een blanke of een
zwarte is. Tegen tien uur in de morgen
trekt men zich terug onder een dak en
tussen dikke muren. Men brengt de tijd
door met gepaste bezigheden. De negers
dommelen wat of babbelen zo'n beetje
met soezerige stemmen. De blanke be
stuursambtenaar buigt zich over zijn
Kwetsuren de weg afgesneden ziet naar
het normale leven niet tot een vol
waardige roman hebben doen uitgroeien.
De variaties op het thema „psychisch
déraillement" bieden na de nauwelijks ge
luwde hausse in rancuneuze ontluiste-
ringsbczetenheden weinig uitzicht op oor
spronkelijkheid meer, zó weinig dat men
zich afvraagt, wat het is, dat jonge schrij
vers hun (on)heil steeds weer doet zoeken
bij de min of meer sadistische wraakoefe
ningen op het ontglippende leven: een
psychische infectie dan wel een litteraire
mode, een autosuggestieve malaise of een
authentieke ervaring.
De schrijver-journalist Jan Koning, die
Dolf Verroen als representant van de ver
bitterde levensonwil introduceert, lijkt op
zijn door de moderne letteren rondwaren
de geesttrawanten als de ene aasvlieg op
de andere. Men redetwist niet met een
romanfiguur. Men heeft hem te aanvaar
den zoals hij op papier is gekomen en zich
alleen maar af te vragen of hij „goed'
en dat wil zeggen: levend, menselijk, des
noods onmenselijk, maar in ieder geval
als een wezen van vlees en bloed op pa
pier kwam. Jan Koning (en dat heb ik
legen hem) is met zijn vernietigingsdrift,
met zijn liefdeloze warsheid en hinderlijk
zelfbeklag nauwelijks nog een mens. Hij
werd een type het welbekende type,
dat zich niet met het leven verzoenen kan,
paperassen op zijn bureau en wist zich
automatisch op gezette tijden droog. De
blanke reiziger nestelt zich op de „veran
da" een lemen estrade onder het over
hangend strodak van het gouverne
mentskamp vol ratten en vleermuizen en
begint een dag van de meest liederlijke
verveling. Vertier is er niet, want er loopt
niemand buiten. Zelfs het vee slaapt en
herkauwt. Iedere kip een stoffige plui-
zenhoop als een hoopje oude vodden in de
schaarse schaduw van die enkele bomen,
die in de droge tijd hun bladeren niet ver
liezen. De paar boeken, die je hebt mee
genomen, ken je na drie dagen uit je
hoofd. En je schiet als een torpedo door
Doslojewski en Tolstoi in het Frans,
omdat dat zo goed is voor je vocabulaire!
zodat zelfs deze notoire tijdspasseerders
je in de steek laten. Niets rest er te doen
dan de hele dag te staren over het trillen
de land, waar heel in de verte een donker
vlekje te zien is, het moeras, het enige
honderd kilometer in de omtrek, waarin
zich al het toch al zo uitbundige vogel
leven heeft geconcentreerd rond het
meertje in de schaduw der bomen.
MAAR DAN komt de avond en de bran
dende hemel en de schemering, die maar
niet verzoenen wil. En daar komt dan nog
bij dat hij de zoveelste romanfiguur is, die
zich in zijn dubbele functie van journalist
en schrijver de irriterende hoogmoed ver
oorlooft van een nog onbewezen kunste
naarschap, dat goed genoeg is om zijn on
mogelijkheid te rechtvaardigen. Met an
dere woorden: hij is eigenlijk een slam
pamper, wat nog iets anders is dan de
dupe van een geschonden jeugd en een
beklad verleden. Misschien, waarschijnlijk
zelfs, heeft Verroen dat slampamperige
juist willen uitspelen legen de gave vrou
wenfiguur Sary, een oorlogsweduwe, die
de verlossing uit haar stuurloze eenzaam
heid in het tweede huwelijk met deze
akelige fraseur duur moet betalen, hoe
„idyllisch" de eerste maanden van hun
samenzijn ook lijken te verlopen. Sary is
in haar deemoed een fiere figuur, een in
haar leed bewonderenswaardig sterk ka
rakter. Ze is geen „arties'lenvrouw" en ze
begrijpt niet veel van „het hogere"
maar er is geen twijfel aan of haar onge
compliceerd verantwoordelijkheidsgevoel
heeft eerder de sympathie van de schrij
ver dan de perfide levensonlust en kwel
zucht van haar kunstzinnige levenspart
ner. De breuk tussen beiden na de eer
ste drie hoofdstukken is de teerling eigen-
lijkt te aarzelen in zijn komst. De zon
blijft tot zijn laatste duik achter de kim
een bal van vuur, maar de schaduwen zijn
lang en dus waagt iedereen zich naar bui
len. Dit is het uur dat de aarde begint te
leven, dat de vogels een laatste lied
zingen, dat de apen krijsen en de leeuwen
sluipvoets op roof uitgaan, hetgeen hen
geen moeite levert bij de overdaad aan
antilopen en wilde zwijnen.
Waar al die mensen ineens vandaan ko
men is een raadsel. Ze zijn er ineens,
groot en klein, mannen, vrouwen en kin
deren. Overal gaan de kleurige vlekjes
over de paden. En al die mensen, dat wil
zeggen de mannen, richten zich naar één
punt, een viersprong van wegen, aan één
zijde begrensd door een heel oude en don
kere aanplant van mangabomen, die geen
straaltje zon doorlaten. Er is daar ook een
bruggetje, dat over een uitgedroogde geul
loopt. In de regentijd moet daar veel wa
ter doorstromen, maar nu is het het
„home" van veel slangen en uitermate
bijterige mieren.
Heel in de verte steken de kleine stro-
huiten van de Kanjaguis, dat stoffige ar
metierige volkje, scherp af tegen de
laaiende lucht. Uit dat dorpje moet het
heerlijks komen waar al die mannen en
opgeschoten jongens en een heel enkel
niet zo erg net meisje op zitten de wach
ten en dat hen lokt naar het stoffige brug
getje en de schaduw van het mangabos.
Daar komen ze al, een hele stoet van le
lijke, afgewerkte, stoffige vrouwen, som
migen naakt op een lendendoek na, zoals
het de goede zede wil, maar ook reeds
enkelen bekleed met het teken der mo
derne beschaving: een soort van sterk in
gekort singlet van het allerslechtste ka
toen vol gaten en ladders en vuil, dat het
bovenlichaam tot het middel bedekt. Dit
walgelijke kledingstuk slaagt er in de be
klede dames veel indecenter te maken dan
haar naakte zusters.
Het is echter niemand om die dames
begonnen, maar wel om wat ze op de
platte kussentjes op haar hoofden dragen:
grote rekken van bamboe, waarin kale
bassen vol verse palmwijn staan te klok
ken op de deinende gang van de draag
sters. Tegen de brandende hemel vormen
ze een wonderlijk fries, zoals ze daar lo
pen met haar moederlijke figuren en die
rekken op het hoofd, met gestrekte rug en
trotse, rechte nekken die de avondlafenis
zonder merkbare moeite aandragen.
Als ze bij het bruggetje zijn aange
komen wordt het er een druk gewemel.
De dames parkeren de rekken in het stof
en gaan er achter zitten om de om hen
heen drommende klanten te bedienen. Nu
de vrouwen zijn gaan zitten is ook de
schemering gekomen, zoals die altijd komt
tegelijk met de vrouwen uit het lvonjagui-
dorp. Er vaart een huivering van welbe
hagen over de aarde. De zon is weg, de
wijn is er, koel en vers en rins, alle dieren
zwijgen, behalve een paar nachtvogels. In
de verte klaagt een baby omdat moeder
er niet is, maar met haar wijn op het
bruggetje zit.
De heren der schepping geven zich over
aan het welbehagen. Allen zijn vers ge
baad en fris gekleed in shorts en sport
hemd of in een pasgestreken boeboe, het
lange katoenen kleed, dat men toch altijd
lijk al geworpen is onvermijdelijk. Jan
Koning móét breken, hij wil, gedreven
door een machteloos nihilisme, vernie
tigen, schenden, kwetsen en elke „kans
op verzoening" vertroebelen en verijde
len. Hij wil ongelukkig zijn de cultus
van de moderne „Weltschmerz", van een
nihilistische romantiek. Hij is niet, tra
gisch, zelfs niet zielig. Hij is alleen maar
een triest toonbeeld van een zich moed
willig ontredderend mens, al heeft die
moedwil allicht zijn gronden, waaraan hef
„tijdsbestek" niet onschuldig is.
MAAR en nu discussieer ik tóch even
met Jan Koning v/at is dat: „dit tijds
bestek"? Indien het deplorabel is, dan is
dat de morele schuld van de vele Jan Ko-
nings en het zou me niet verwonderen als
Dolf Verroen gezien de tendens van
zijn novelle een dergelijke strekking
voor ogen heeft gestaan. Dat men daar
naar moet gissen is een bewijs van een
tekort aan overtuigende kracht in zijn
boek. In de analyse van Konings nega
tieve levenshouding toont Verroen, die
fragmentarisch het peil van zijn eerste
ling evenaarde en een enkele maal over
trof, zich dan ook een heel wat sterker
auteur dan in het zogenaamd construc
tieve besluit, dat ons wil maar niet kan
doen geloven aan een uiteindelijke
„verzoening". Aan het slot van het „de
bacle" gekomen heeft Verroen blijkbaar
want de abrupte en niet gemotiveerde
wijziging in de compositievorm van het
„tweede (slechts een dertigtal bladzijden
tellende) boek" spreekt in dezen boek-
.TUIST NU men met diepe verontwaardigij,
machteloos het schouwspel beleeft waarbij doe',
volwassenen en gewapende troepen aan kinde-
ren de toegang tot schoolgebouwen wordt out-
7.egd om hun huidskleur, verschijnt een goed
kope druk van een boek, op het lijk van wcft,
auteur door een Amerikaanse ..charitatieve in.
stelling zonder winstgevend doel" een prijs van
duizend dollar per pond gezet is. Dit kan, ge.
zien de aard van de onthullingen, die de schril,
ver Stetson Kennedy over deze instelling j,
A-oord en geschrift onder de aandacht van hei
Amerikaanse publiek heeft gebracht, niet sh
Iets vreemds worden aangemerkt. De titel v,,
het boek I rode with the Kii Klux Klan zegt
noeg. Als geheim agent van bet. G.B.Ï. (Georgia
Bureau of Investigation) heeft hij geruime tijd
deel uitgemaakt van doze organisatie, die mt|
moord, geweldpleging en chantage de strijd
voert, voor „True Americanism, Protestant
Christianity and White Supremacy" tegen n
gers, joden en katholieken. Na lezing van dit
hoek zal men verschtllende dingen, die met hei
integratievraagstuk samenhangen in een geheel
ander licht, zien en ervan overtuigd zijn dat de
moeilijkheden, die men beweert te willen voor.
komen door de separatie voetje voor voetje oo
te heffen en niet met de nodige en mogelijke
voortvarendheid, uiterst zorgvuldig en met ver.
bluffend raffinement grotendeels door de K.K.K
worden georganiseerd. Een boek dat men aari
anderen dient door te geven.
Het bestaan van een grote groep lieden, die
zich in hun doen en laten door primitieve ge-
voelens laten voortdrijven, is een noodzakelijke
voorwaarde voor het in het leven roepen en be-
stendigen der onverdraagzamheid. Beklemmend
is het beeld dat Erskine Caldwell hiervan in
Trouble in July schildert. Hier heeft de primi-
tiviteit een animaal karakter, in tegenstelling
tot de goedmoedigheid, die de meeste van ziin
andere romanfiguren ondanks hun barbaarse
levenswijze onbewust demonstreren. De belang
stelling die deze auteur in Amerika en daarbuj.
ten geniet, is nog altijd zeer groot. In enorme
oplagen werden nog pas weer verschillende ven
zijn boeken herdrukt: This very earth, Tragit
ground. The sure hand of God, Georgia Boy en
Tobacco Road.
Een boeiend beeld van de mentaliteit en Ie.
vensgewoonten van de bewoners van een uit.
hoek van het toenmalige Brits-Indië geeft
Aubrey Menen, van vaderskant zelf een Indiër,
in The prevalence of witches. De overheersende
toon van dit boek is die van een weldadige hu
mor en zelfspot. Niettemin ligt er een serieuze
bedoeling aan ten grondslag: het uitduiden van
het onvermijdelijk conflict tussen westerse tn
oosterse opvattingen omtrent de samenhang der
dingen. Het thema is uiterst eenvoudig: een aan-
lal westerse ambtenaren, bijgestaan door een
schilderachtige maar enigszins duistere inlan
der, pogen voor een dorpshoofd, dat wegeni
moord terecht staal, in de bres te springen. De
complicaties, die zich hierbij voordoen, zijn vele,
De nuchtere, berekende gedragslijn, die de wes
terlingen willen volgen, wordt telkens weer door
allerlei geheimzinnige voorvallen doorkruist.
Eenzelfde waas van geheimzinnigheid lig!
over het boek He who rides a tiger van Bhaba-
ni Bhattacharya, die een realistisch beeld beoogt
te geven van het leven van een eenvoudig»
handwerksman, die naar Calcutta trekt om daar
zijn geluk Ie beproeven. Dit aantrekkelijke werk
verscheen als eerste roman in de serie boeken
in zakformaat, die in India worden uitgegeven.
A. M,
Jong zoekt oud.
nog heimelijk de voorkeur geeft boven die
dan wel elegante maar toch eigenlijk
warme en onbehagelijke en vastplakkende,
westerse kleren. Men draagt zonnebrillen
en zonnehoeden en iedereen heeft een
zaklantaarn die hij ernstig uit-aan knipt
een eindeloos en nooit vervelend spel.
HET IS een allergezelligste bedoening
daar op die donkere brug. Alleen de ver
koopvrouwen zitten er onbewogen bij,
lachen niet en praten niet, maar hebben
het erg druk met inschenken cn geldstuk
ken innen en scherp toezien, dat niemand
een onbetaald borreltje achterover drukt-
Het drabbige witte vocht, vol kwalijke
drijfdingetjes, vloeit in bekers en glazen
en emaille kroesjes. Het schuimt hevig
en lijkt op niets zoveel als op een gebruikt
sopje, maar de smaak is fris en koel en
het alcoholpercentage net hoog genoeg om
iedereen vrolijk maar niet luidruchtig te
maken. Als de laatste kalebas is leegge
schonken is ook de duisternis ten vollf
gevallen. In het donker is er niets meer
te zien dan de gele lichtrondjes van de
zaklantarens en hier en daar een wit kle
dingstuk, dat zich geheimzinnig beweegt
zonder dat de zwarte inhoud ervan zicht
baar is.
Even later gaan al de ronde glimwor
men weer huistoe. De vrouwen nemen de
rekken met de lege kalebassen op hel
hoofd en gaan zwijgend en zonder licht
terug naar haar stoffige dorp tussen de
doornbomen.
i i. -.iv—
delen genoegen moeten nemen met een
noodoplossing, wilde hij van dit hopeloze
einde een veelbelovend herbegin maken
terwille van het positieve slotakkoord
Neen, ondanks de symboliek, waarmee
Vermen zijn te overijld uit handen ge'
geven roman besluit, is er geen aanleiding
om voor de ommekeer in Jan Koning en
het toekomstig geluk van Sary een du»
te geven.
Waarom begeeft een auteur als Verroen-
die een novelle als zijn eersteling kon
schrijven, zich ook in de modieuze misère?
Dat is een zaak, die nu wel alleen de ro
mancier aangaat, maar waarvoor men
hem als schrijver niettemin verantwoorde
lijk mag stellen. En dan is de slotsom
deze: Verroen is een romancier, die aan
zijn talent verplicht is om zich de tijdje
gunnen dat de stof hèm en niet hij de
stof zoekt.
C. J. E. DlnW