De zanglijster
VRIENDSCHAP MET EEN VOGEL
Indrukken van
een vakantie
1 in Riva aan
het Gardameer
UITGAVEN
ONZE NAMEN
Reeds lang zijn wij
een volk van
mannen
THeum
Erbij
Over het wel en wee van de mensen wordt doorgaans uitvoerig in de kran
ten geschrevenHun ophouw en afbraakhun problemenhun reizenhet is
allemaal de moeite van het vermelden ten zeerste waardmaar over die an
dere schepsels, de dierendie ook deze contreien bewonen, wordt maar zo nu
en dan iets meegedeeld. Er zijn gedeelten in deze omgeving waar zij de bevol
king verre overtreffen in aantal, in aard, en in kledij. Ik bedoel de vogels,
die hier in sommige bosrijke lanen, weiden en tuinen in grote hoeveelheden
samenleven. Voor zover enkele hunner in nauw contact met ons zijn gekomen
hebben wij ze leren kennen als moedig, trouw, bescheiden en iedere dag weer
hebben de edele, diepe kleuren van hun verenkleed ons iets gedaan. Ik wil u
vertellen van het zanglijstergezin, waarvan wij nu al jaren de belevenissen
delen. Boy, de hoofdpersoon, hebben wij een blinkende ring geschonken toen
hij het luchtruim koos. Ieder zal hem daaraan kunnen herkennen
Beroepen
Herkomst
WE NOEMEN
HEM NU AL
DRIE JAAR
ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1957
PAGINA VIJF
HET ZAL de belangstellende lezer wel
eens zijn opgevallen, dat veel Neder
landse geslachtsnamen op -man en
-mans eindigen. Vooral in Brabant en
Limburg is daar geen gebrek aan. Om 't
moeilijk te maken, behoren deze namen
allerminst tot één categorie. Er zijn pa-
troniemen bij, doch ook beroepsaandui
dingen en namen, die de herkomst van
de stamvader aangeven.
OUDTIJDS verlengde men niet zel
den de doopnaam door er -man achter
te plaatsen. Wij doen dit nog steeds als
we kleine Jan met Janneman aanspre
ken. Onze voorvaderen behielden zo'n
in de kinderjaren verworven naam soms
hun hele leven en gaven hem zelfs aan
het nageslacht door. Zo werden Hanne-
man. Pieterman en Hendrikman ge
slachtsnamen. Dreesman is een verlen
ging van Drees, de afgekorte vorm van
Andreas. Eveneens uit doopnamen ont
stonden Booiman (Booy), Borman (Bor-
re), Toneman (Toon), Nolman (Nol is
een afkorting van Arnold), Tieleman
(Tijl) en Wiegman (Wigge). De eerste
Asman haalde geen vuilnis op, deze
naam herinnert aan de oude mansvoor-
naam Asse, die ook de familienamen
Assens. Assink, Asma en Asjes ontstaan
deed. Ook hoeft Baartman niet te dui
den op een voorvader, die een baard
droeg: eens was Baert een voornaam.
Burgerman gaat terug naar de oude
voornaam Burger, die eeuwen eerder
Burghart luidde. Zelfs IHooyman hoort
in deze groep thuis, want ook Mooy was
eens een door mannen gedragen voor
naam.
AAN BEROEPEN danken we de na
men, Timmerman, Zeeman, Tuinman,
Stuurman. Veerman, Speelman, Land
man. Akkerman, Veldman, Bouman
(landbouwer), Voerman, Weitman (ja
ger), Koopman, Modderman (verve-
ner), Bootsman, Tichelman (tegelbak
ker), Winkelman (kruidenier) en Sjou
werman. Ook zijn dergelijke namen wel
afgeleid van de artikelen, die het voor
geslacht verhandelde. De Amsterdamse
familie Boekman exploiteerde drie ge
neraties lang een boekenstalletje in de
vermaarde Oudemanshuispoort. Andere
burgers noemden zich in 't begin van de
vorige eeuw Augurkicsman, Appelman-
Flesscman, Komkommerman, Loterij
man, Melkman, Briileman, Doozeman,
Velleman en Groenman. Zij volgden
daarbij een oud voorbeeld. Want reeds
eeuwen waren namen als Zoutman, Ha
ringman, Haverman. Hoedeman, Schaep-
man, Speekman, Vrugtman, IJzerman.
Bierman en Lakeman in gebruik. Kooy-
man werd de man genoemd, die een
kooikersbedrijf had en de veelvuldig
voorkomende geslachtsnaam Huisman
herinnert er aan dat boeren vroeger
„liuysluyden" genoemd werden. Voor
de beide, tot dusver genoemde, catego
rieën geldt, dat de namen, die op een s
eindigen (Tielemans, Bo.vmans, Huys-
mans) bijna zonder uitzondering uit ons
zuiden stammen.
WIJ SPREKEN nog altijd van Frans
man en Engelsman. Het is dus duide
lijk hoe de namen Gelderman. Munster
man, Schotsman en Zwolsman ontston
den. Evenmin is het moeilijk te zien,
dat de familienamen Beekman, Brink
man en Poelman de zelfde betekenis
als Verbeek, Van den Brink en Van der
Poel hebben. Wie in of nabij een molen
woonde kon zich dus niet slechts Van
der Meulen. Vermeulen of Ter Meulen.
maar ook Meuleman noemen. Vooral in
Vlaanderen en onze zuidelijke provin
cies heeft men vaak deze laatste moge
lijkheid benut. Dit blijkt ook al uit het
feit, dat deze namen meestal op -mans
eindigen. De gang van zaken was dat
een nabij een bos wonende vader Jan
Bosman genoemd werd en men zijn
zoon later met Peer Jan Bosmans aan
duidde. Zo ontstonden vele dozijnen fa
milienamen. die aangeven waar het
voorgeslacht eens woonde. Om slechts
een kleine greep te doen: Duinman, Pol
derman, Dijkman, Heideman, Rietmans,
Bogtman. Broekman (een broek is lage.
moerassige grond). Horstman (een horst
is een met struikgewas begroeide hoog
te), Slootman, Weideman, Lindemans,
Moermans, Kerkman, Steegman, Veen-
man. Eykman, Denneman, Woltman,
Putmans. Hekkeman, Kuilman, Schuur-
mans, Struikmans en Straatmans.
J. G. de Boer van der Ley
•■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■•■■■•■■■■■«■a
IK BEGIN met het heden. Na die sto
vende zomerdagen, die in het groen van
de tuin een wisselend gamma van tere
kleuren toverden, zijn de langdurige
regens gekomen. Mijn vogel zit eenzaam
in de grote volière op het terras. Zij zit
hier uit veiligheidsoverwegingen opge
sloten. Drie jaar geleden nam ze als echt
genote deel aan het vrolijke leven van
Boy, die wij van verlaten, donzig jong tot
uitvliegende volwassene hebben opgevoed.
Twee keer is toen een kunstig gelijmd
nest aan onze woning hun beider weelde
en zorg geweest in die eerste gelukstijd.
MAAR bij het dagelijks dartelen in het
gras van het hele gezin, het naarstig voe
den en proppen in de kelen der jongen is
op een vroege avond een slag gevallen.
Hoe het precies is toegegaan, weten we
niet, maar plotseling stak er in het wind
stille uur achter het huis een hevig tumult
op rondom een angstwekkend klein ge
piep, dat snel uitdoofde. Toen we kwamen
aansnellen, zagen we tot onze ontzetting
nog net een grote Vlaamse gaai boven de
bomen uitgaan en in zijn klauwen hing
iets zwaars: een heerlijk gaaf jong! We
schreeuwden nog, namen een steen op,
maar de vogel met zijn buit zeilde weg,
onbewogen in schetterende alarmtoe
standWe hebben Boy en zijn vrouw
zien zoeken de volgende dag. Steeds hup
pelden ze over de schutting, vlogen de
liguster in, waarheen de jonge telg zijn
vliegproeven had gemaakt. Langzamer
hand is toen, zoals steeds diep in de
zomer, de zorg voor het gezin van Boy
afgevallen. Bij zijn dagelijkse bezoeken
aan onze huiskamer zagen we dat zijn
tempo weer was verminderd: bijna traag
pikte hij zijn lievelingskostje, krenten, uit
zijn bakje en hij snelde niet meer met ge
vulde snavel weg, maar alles verdween
zorgvuldig in eigen maag. De bezoeken
werden veelvuldiger (soms vijf tot zes
keer per dag) naarmate de koude van de
herfst zich aankondigde. Nog een enkele
keer zagen we Boy's vrouw, dadelijk te
herkennen aan haar spichtige gestalte,
maar plotseling was ze er niet meer:
waarschijnlijk met de grote trek mee naar
het Zuiden.
vrije natuur ontving hem. Boy stond weer
recht, vloog weer recht en het pootje boog
weer om in het gebruik, was nu een stevig
aanmbeeldje, werd vrijwel vergeten onge
mak. Vrijwel, want de volgende lente en
regenzomer kweelde Boy alleen in de
laagste takken van de eik, de sering en
de acacia. Zijn vrouw, de spicht, was uit
de Rivièra terug, maar bij voortdurende
nattigheid rees de vraag of er wel plaats
was voor geluk dit jaar? Toen bij een
rondgang in de tuin, werd op ons fluitje
een verward gefladder in een struik hoor
baar en een in struikelende vlucht, telkens
het pad rakende zanglijster F*r>y? zeeg
voor ons in het gras, de vleugels uitge
strekt. Onze wandeling in de tuin was een
verkenning van het weer geweest, we
moesten weg met de trein, hadden geen
minuut te verliezen. Een buurjongen be
loofde een oogje in het zeil te houden.
„Laat geen kat. in de buurt komen", riepen
we, terwijl we het hek uitfietsten. Tegen
de avond, bij terugkomst, lag de vogel er
nog. We bekeken haar nauwkeurig en
herkenden Boy's vrouw.
ZIELTOGEND lag ze 's avonds in de tot
nest gemaakte prullemand. de ogen ge
sloten, de pootjes omhoog. We goten af en
toe wat melk in de snavel. Van een thuis
komende huisgenote hoorden we, dat ze
een klap van een auto had gekregen. Maar
we hoorden, dat de spichtige ademde en
de volgende morgen had ze zich weer om
gewenteld. Ze bleef droevig kijken, maar
sterkte aan onder het krachtig dieet en
onze genegenheid. De tot vreugde stem
mende moed, charme en onbevangenheid
van Boy miste ze echter en ze bleef wan
trouwend. Het was jammer, want ze zou
een „blijvertje" worden begrepen we
spoedig. In de kooi, die we voor haar op
het terras bouwden, leerde ze met grote
energie van tak op tak springen tot. hoog
in de nok, maar vliegen kon ze niet.
We doopten haar Icara en ons peinzen
is er sindsdien op gericht haar comfort en
enige genoegens te verschaffen. Ze heeft
haar bad, waarvan ze druk gebruik maakt,
haar verwarmingslamp voor de winter,
maar ook heeft ze zich een taak aange
meten: waarschuwen als Boy er is. Haar
hard getjilp overstemt de meeste geluiden
in huis.
BOY is de invalide vrouw achter de tra
lies niet trouw gebleven. Een sterke, jonge
ega bekoord door zijn schone, hartstoch
telijke zang heeft hem voor het talrijke
kroost in de volgende zomer weer hevig
aan het werk gezet. In de tijd dat er veel
voedsel nodig was, barricadeerde hij ons
huis de hele dag. Als we aan tafel zaten,
vloog hij het raam binnen, wanneer deuren
openstonden kwam hij de gang in, de bak
ker en melkboer wisten al, dat hij naast
hen op de stoep zou staan.... Boy werd
weer jong en levendig ondanks of dankzij
het gezwoeg, maar opnieuw kwamen de
slagen. Twee mooie jongen lagen op een
morgen met wonden in de hals dood naast
elkaar in de tuin en uit hét tweede broed
sel sproot een dochter, die geen gevaar
wilde zien. Voor voetganger noch auto
ging ze opzij. Tijden lang zat ze voor het
grijpen naast ons op een tak en tenslotte
huppelde ze kamers en keuken in en uit
alsof ze deel waren van de vrije natuur.
We hebben haar niet teruggezien. Aan de
kostelijke verschijning, vader en dochter
samen op de mat. is een abrupt einde ge
komen. Boy kwam weer alleen en, zoals
altijd, onverwacht. Eens zat hij in de
schoonmaaktijd zonder dat we het
hadden gemerkt tussen kartonnen dozen
op de vloer, geduldig op zijn krenten te
wachten. Een andere keer in de periode,
dat hij de hele dag zong zette hij zacht-
ics zijn lied voort in onze huiskamer. Het
was op de verjaardag van mijn echtge
noot en we waren ontroerd door deze bij
drage aan het feest. Rijpe taxusbessen
in onze omgeving houden hem soms dagen
van ons huis weg. We zien hem gretig van
de rode bessen eten, terwijl hij met andere
lijsters op de takken heen en weer zwiept.
OOK in die moeilijke tijd, de rui, ver-,
schijnt Boy sporadisch. „Die vogel zonder
Ergens in een vergeten hoekje van onze
gestroomlijnde wereld prijkt als een reli
kwie uit lang vervlogen tijden, nog een
ouderwetse straatlantaarn. Licht in de
duisternis verspreidt zij niet meer, maar
zolang het dag is dienen haar gietijzeren
krullen en rozetten de jeugd als voet
steun en uitkijkpost bij opstootjes, oranje
feesten en andere openbare evenemen
ten. En dat is een taak, die voor de nuch
tere, onbeklimbare moderne lichtmasten
meestal niet weggelegd is.
staart, met die losse plukken is er weer
niet geweest vandaag", zeggen we tegen
elkaar en laten minachting doorklinken.
En om verder te plagen: „Hij kon er wel
eens voor het laatst zijn geweestIn
eens, na langdurige afwezigheid, horen we
Icara's waarschuwingsseinen. Boy wipt
onder de half open deuren door: als Phoe
nix herrezen, prachtig gespikkeld, hoog op
de poten, snel in zijn bewegingen. Hij is
er weer doorheen, de herfst nadert, hij
zal de vlagen wel trotseren.
G. Fuhrop-Buining
Lectuur voor meisjes
Bruidsmeisjes. Pamela Brown bekend
uit Engelse films en hoorspelen, hoofd van
de afdeling jeugduitzendingen van de
B.B.C. heeft een leuke meisjesroman
onder de titel „The Bridesmaids" gepubli
ceerd, die thans onder de titel „De Bruids
meisjes" in een behoorlijke vertaling van
C. Vcrlinden-Base in de reeks Prisma-
Juniores bij Het'Spectrum te Utrecht is
verschenen. Ook dit boek is weer een be
wijs van haar grote fantasie. Ze beschrijft
hoe twee vriendinnetjes, Polly en Guusje,
alleen maar om bruidsmeisje te kunnen
zijn, Joanna, het oudste zusje van Polly,
in het huwelijksbootje proberen te krij
gen. Hoewel alle pogingen mislukken
het zijn er heel veel, té veel eigenlijk
beleven de twee hoofdpersonen toch
het grote moment, dat ze in de begeerde
hoedanigheid mogen fungeren. Voor kin
deren van twaalf tot vijftien jaar.
BOY, zeker van het goede kosthuis,
bleef achter. Het ging vriezen dat het
kraakte, het stormde, barre bergen sneeuw
hoopten zich tegen het huis op. En plot
seling beseften we op een avond: Boy is
niet gekomen! Ook de volgende dagen
keken we tevergeefs naar hem uit. Het
was koud, hij zou toch in de nacht niet
zijn doodgevroren? Aanhoudend klonk
tussen de sneeuwvlagen het fluitje, waar
mee we hem plegen te roepen. De serre
deuren klapten we open en dicht, want
ook dit is een bekend uitnodigend geluid
voor hem. De derde morgen ging voorbij,
er kwamen vele hongerige vogels op het
weggeveegde sneeuwdek brood eten, maar
onze zanglijster was er niet. Na de siësta
van de vogels een tot tweeënhalf her
haalden we ons fluitgeroep, aanhoudend
en dringend, want we waren ongerust.
Toen, eindelijk, met een sneeuwbui mee,
vloog iets kromgetrokkens, een scheef-
vliegende en fladderende vogel voor het
raam langs. Snel deden we de deuren
open, samen met de sneeuwvlokken kwam
Boy naar binnen. Maar een verkleumde,
grauw verkleurde Boy, in elkaar gedoken
zoals we hem nooit eerder hadden gezien.
Langzaam schoof hij naar zijn krenten-
bakie en terwijl hij at ontdekten we, dat
een van de mooie ranke pootjes naar ach
teren was omgevouwen. Boy liep op een
omgekrulde voet. We wilden hem binnen
houden, maar voor we de deur dicht had
den was hij de kou weer in, een laagop-
trekkend en langzaam varend vliegtuigje.
WE HADDEN goed overlegd, ons met
een touw aan de deur uitgerust en toen
onze zanglijster na een paar dagen nog in
dezelfde toestand binnenkwam, was J?ij
onze gevangene. We zetten hem in de kooi,
waarin hij was grootgebracht en evenals
vroeger was hij gast in onze eetkamer.
Boy zat in de kooi alsof hij niet was weg
geweest. Wel was hij lusteloos en het
Pootje bleef krom. Éen in de nabijheid
gestrande dierenarts nog altijd leefden
we tussen de sneeuwvelden die juist
eon kanarie van een dergelijke kwaal had
genezen, stelde diagnose: „Krijgt hij alleen
prenten? Te eenzijdige voeding". Hij gaf
Boy een paar goedgerichte (door in de
veertjes te blazen) injecties en verdween
met de verzekering, dat alles in orde zou
komen. Boy blies (naar ons!) van woede
over deze medische ingreep, maar wat was
beloofd gebeurde. We slaakten een vreug
dekreet toen Boy de stok van zijn kooi
Weer met beide pootjes omknelde. Na ver
blijf van een maand met degelijke kost
kaas met krenten), naderde de vrijheid
opnieuw voor hem: de zon scheen, de
sneeuw was zo goed als gesmolten en de
Deze drie tekeningen maakte
Jan Makkes in Riva, een plaatsje
aan het Italiaanse Gardameer
waar ieder jaar meer toerister
§j de vakantie doorbrengen. Rive
is het middelpunt van een der
drukst bezochte toeristengebie-
den in Europa. Het is een mon-
dain geworden badplaats. Deze
tekeningen werden gemaakt in
het oude stadsgedeelte.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini
„De wereld jaagt naar geld" Is de Ne
derlandse vertaling van „The quest for
wealth" van de Amerikaanse econoom Ro
bert Heilbroner, verschenen bij H. J. Paris
in Amsterdam. „De jacht naar rijkdom is
oorzaak geweest van grote en bestendige
prestaties. Maar zij is ook de wortel ge
weest van veel sociaal onrecht en haat.
Tenslotte heeft de ordening van alle din
gen rondom het principe van het geldver-
dienen maatschappijke vrijheid voor allen
gebracht. De prijs daarvoor is echter hoog
geweest: een keurslijf van geld, waarin het
nastreven van idealen, die niet in geld ge
meten kunnen worden, verstikt raakte",
aldus kenschetst Heilbroner in dit boek de
huidige samenleving. De Nederlandse ver
taling is met zijn barbarismen en stijl
bloempjes, verre van vlekkeloos, hetgeen
echter niet wegneemt, dat dit een boeiend
boek is over een fascinerende materie.
Heilbroner, wiens gave om dorre feiten te
dramatiseren tot een vlot verhaal reeds
in „De filosofen van het dagelijks brood"
gebleken is, beschrijft in zijn nieuwe boek
de historie van de verwervingsdrift. Hij
begint bij de klassieken, schildert ons daar
na de jacht naar het aardse slijk in de mid
deleeuwen, om via de eerste Engelse re
volutie met haar uitbuitingsexcessen ten
slotte bij het beeld van onze huidige
„vrije", doch totaal vercommercialiseerde
samenleving terecht te komen. In al die
perioden, zo toont hij aan, heeft de ver-
wervingsdrang een geheel ander aspect en
een volkomen andere maatschappelijke
functie gehad. De legendarische rijkaards
uit de oudheid, zoals bijvoorbeeld de Ro
mein Crassus, vergaarden hun schatten door
bedrog en slavenarbeid; de bezittende
klasse was slechts klein in vergelijking
lot de massa van het plebs en de onvrijen,
en zij bezag haar rijkdom voornamelijk als
een middel tot machtsvergroting of om
koperij. De opkomst der bankiershuizen,
zoals dat der Augsburgse Fuggers de
„geldschieters der koningen" in de mid
deleeuwen, bracht grote verschuivingen in
de bezitsvorming, waaraan toen voor het
eerst ook de niet-regerende kasten konden
gaan deelnemen. Dan ontvouwt de schrij
ver ons in een breed panorama de Repu
bliek der Verenigde Nederlanden „meer
een handelsvereniging dan een natie", zo
als jaloerse buurlanden haar kwalificeer
den waarin de gehele bevolking door de
geldkoorts bevangen werd en iedereen, die
durf en ondernemingslust bezat, rijk en
machtig kon worden hetzij met de
windhandel, zoals de tulpomanie van rond
1600 aantoonde, hetzij met degelijker com
merciële bezigheden. „De wereld jaagt
naar geld" is een boek, dat leek en histori
cus, socioloog en econoom met evenveel
plezier zullen lezen. Het geeft een helder
inzicht in de drijfveren van mensen en
volken hun drang naar meer welvaart
en in de vaak noodlottige consequenties,
die daaruit voortvloeiden.
„Het oor van Malchus" door Ernst
Ewick (A. J. G. Strengholt, Amsterdam) is
een boek van deze tijd: verward, met zoe
kende hoofdfiguren, die af en toe een flits
van hoop menen te zien en een trieste af
loop. De jeugd van de schrijver (hij is
drieëntwintig jaar) is misschien de oor
zaak van de enigszins gebrekkige con
structie van de roman. Zij heeft hem ech
ter niet belet een boek te schrijven, dat
zeker de moeite van het lezen waard is.
Niet zozeer door de aard van de proble
men, die gesteld worden, maar wel door
de eerlijke poging, die Ewick doet eruit
te komen. Dat hij hier niet helemaal in
slaagt, kan men hem nauwelijks als een
tekortkoming aanrekenen. De roman
speelt zich af in een milieu van jonge in
tellectuelen. De hoofdpersoon, een journa
list, doet met enige vrienden enkele ge
slaagde pogingen hun afkeer metterdaad
te bewijzen van de laffe burgermansmo-
raal, die naar zij geloven door het
grootste deel van de mensheid wordt aan
gehangen. Dit is dan altijd dat deel van
de mensheid, dat in andere ogen dan de
hunne het meest geslaagde deel wordt
genoemd. Op het laatst wordt het vraag
stuk van het hoe en waarom echter de on
evenwichtige, maar goedwillende hoofd
persoon Degen te veel en hij slaagt er
dan tenslotte nog slechts in zijn afkeer
door een moord duidelijk te maken. De
namen van de figuren zijn met een té dui
delijk gevoel voor associatie gekozen. Na
men als Velijn, Bulck, Muylper, Père Pla
cide, Murf en Sterffs zeggen meer van
de karakters dan menige omschrijving
vermag. Plet. hoek is eerlijk en met talent
geschreven. Slechts de vertelling van prof.
Horribel had Ewick beter achterwege
kunnen laten. Die herinnerde teveel aan
Dostoiewski's „Grootinquisiteur" een
vergelijking, die altijd ten nadele van
Ewick moet uitvallen.
„Het eiland in de zon". Het idee, dat
Alex Waugh heeft uitgewerkt in deze ro
man, vertoont zoveel overeenkomsten met
wat men ziet geconcipieerd in Monserrat's
„De stam die het hoofd verloor", dat men
bijna geneigd zou zijn te denken aan een
beïnvloeding van de ene schrijver ten op
zichte van de ander. Ook bij Waugh is een
eilandbevolking, dit keer in West-Indië,
rijp voor zelfbestuur binnen het Britse pro
tectoraat. Geruime tijd' is de opbouw en de
ontwikkeling der verschillende motieven,
de structurele opzet der karakters in beide
romans nagenoeg gelijk. Tot het ogenblik,
waarop Waugh de persoonlijke verhou
dingen veel minder afhankelijk stelt van
de politieke dan Monserrat doet. Hoofdmo
tief wordt dan een moord en de afwikke
ling daarvan. De gebeurtenissen op het
eiland lopen niet uit op die dramatisch-
sensationele explosie van barbarisme als
in „De stam, die het hoofd verloor". Dat
geeft Waughs boek een sympathieker ca
chet, maar hij speelt het toch niet klaar
zijn opzet gaaf te verwezenlijken. Want
zijn politieke intrige is bepaald zwak en
de kwantiteit der figuren, die een rol spe
len in zijn verhaal, komt de kwaliteit niet
ten goede. Ze blijven oppervlakkige type
ringen, komen soms niet van het figuran
ten-stadium los. Pas wanneer Waugh aan
de moord toekomt houdt hij de aandacht
gespannen. Van dat moment af gelooft men
in de samenleving, welke hij in het leven
riep. Zijn inleiding is bepaaldelijk te lang.
Voor wie een vergelijking met Monserrat
op prijs stelt is „Het eiland in de zon''
boeiende lectuur. Het boek is uitgegeven
bij J. H. de Bussy, Amsterdam.