Praten met Heyboer
ROMANTIEK
VERHALEN
Encyclopedie van en
over Friesland
Prehistorische
woonresten
Erbij
Te Zandwerven
KORT VERHAAL DOOR
LIZZY SARA MAY
Franse litteratuur
Signalen van
500.000.00 >.000.000
jaar geleden opgevangen
ZATERDAG 19 OKTOBER 1957
PAGINA VIJ F
ton heyboer
staat bij het biljart
in de Haarlemse kun
stenaarssociëteit Teis
terband. Zijn tegen
speler is aan stoot.
Heyboer kijkt naar de
ballen, ze rollen elk
een eigen baan in zijn
richting en trekken
denkbeeldige lijnen. Het lakenvlak is nog
vol mogelijkheden. Totdat de ballen stil-
uaqen en hoekpunten zijn geworden van
een denkbeeldige figuur. Heyboer doet een
stap naar het biljart, kiest ongeveer de
positie die een beroepsbiljarter zou heb
ben gekozen en mikt, tamelijk snel en
tamelijk willekeurig. De figuur is gebro
ken, de ballen zijn weer op weg naar een
nieuwe figuur, maar Heyboer maakt niet
de indruk erg geïnteresseerd te zijn, want
hij keert zich af en kijkt door de ruimte
zonder iemand te zoeken. Totdat zijn
tegenspeler zegt: Jij moet. Dan draait
Heyboer zich weer om en stoot opnieuw,
zonder veel berekening. Er is tenslotte een
medespeler. Als diens stoot de ballen een
andere richting had gegeven, was er voor
Heyboer een andere figuur geweest. Er zit
een betrekkelijke willekeur in dat spel met
denkbeeldige lijnen en figuren, maar Hey
boer staat vaak bij het biljart. Hij vergeet
in Teisterbant misschien de onvermijde
lijkheid van de lijnen en figuren in zijn
etsen. Die maakt hij alleen en dat is geen
spel.
DEZE INLEIDING is wat theatraal ge
formuleerd, de parallel tussen biljar
ten en etsen is wat geforceerd. Het zou
de tekst kunnen zijn op de flap van een
boek, waarvan de betekenis dubieus is.
Maar als men de ambitie heeft te willen
schrijven over een ontmoeting met Hey
boer, gaan er veel gangbare verhoudingen
verloren. De inleiding is dan een poging
een begin te vinden in een nog grenzeloze
ruimte.
HET SCHRIJVEN kan lastig worden als
men zich realiseert, dat veel mensen die
men niet kent het stuk onder ogen krij
gen en kunnen lezen als ze willen. Men
gaat er niet van uit, dat iedereen belang
stelt in dat wat door de kop wordt aange
geven, maar er blijven zeker genoeg lezers
over, die beginnen en uitlezen. Men moet
hun iets vertellen, liefst feiten, die onweer
legbaar zijn. Maar is de verteller van on
weerlegbaarheid zelf niet overtuigd en ve-
telt hij toch, dan treft hij de lezers in een
gebied waar zij allemaal eenlingen zijn
met een gevaarlijk persoonlijk interpreta
tievermogen. De veelheid van onbekenden
kan dan een „druk" worden bij het schrij
ven en voor de verteller beginnen de woor
den in de zinnen te dansen. Hij pobeert
zich dan een van zijn lezers voor de geest
te halen. In het meest gecompliceerde ge
val is hij meer dan een kennis. Noem het
een ezelsbrug. Aan de ene kant staat de
verteller, aan de andere kant staan de
abonné's, die nog niet zijn weggelopen.
Voor de verteller blijft het altijd een on
zekerheid met z'n hoevelen ze zijn en hoe
veel er blijven. Maar hij begint te praten.
dams Stedelijk Mu
seum heeft er onlangs
zesentwintig exem
plaren van gekocht
en ook een Ameri
kaanse kunsthandel
heeft interesse doen
blijken, kocht enkele
etsen en houdt het
Heyboer voor een
tentoonstelling in de Verenigde Staten con
tact. Er is al iets over geschreven wij
hebben een bespreking gepubliceerd en
als kernpunt geldt, dat Heyboers werk ver
wantschap heeft met dat van de Duitser
Paul Kee en dat men bij het bekijken niet
het gevoel heeft te worden betrokken
in een spelletje. De etsen lijken daarvoor
te veel op elkaar, zijn te duidelijk de weer
slag van een obsessie. Ze zijn in staat
enthousiast te maken zonder dat men weet
waardoor en ze zijn ook in staat een gevoel
van onlust op te wekken zonder dat men
weet waardoor. Er zijn zeker mensen, die
onmiddellijk bij eerste confrontatie heb
ben gezegd „dit is het!" en beslist ook men
sen die zich afvroegen ,.is dit het?" en
ongetwijfeld mensen, die na het binnenko
men in de Galerie aan het Haarlemse
Klein Heiligland liefst meteen weer waren
omgedraaid (maar dat staat zo gek) en
achteraf voor zichzelf zeer positief hebben
uitgemaakt: „dit is het niet!" De reactie
van de laatsten duidt er misschien het
beste op, dat het iets is.
PRATEN MET TON HEYBOER is maar
af en toe meer geweest dan een poging tot
praten. Hij stond in de Galerie Espace te
wachten met zijn handen in z'n zij. Om
hem heen de etsen waarvoor inmiddels
zoveel belangstelling is getoond, dat de
expositie met een week kon worden ver
lengd. Op die etsen staan lijnen en figuren,
krasjes en boogjes, cijfers en enkele kleu
ren. Het Prentenkabinet van het Amster-
HEYBOER IS BEREID op verzoek over
dat „iets" te praten, maar zegt, voordat hij
begint, dat hij geen theorie heeft, althans
niet één, die morgen niet door een andere
zou kunnen worden vervangen. Dat maakt
het zinloos hem in de verklaring van zijn
abstracties te citeren. Geen aanhaling zou
hem voldoende kunnen typeren, want geen
enkele uitpraak is voor hem definitief,
ieder citaat zou een te schematische voor
stelling van hem voor de lezer mogelijk
maken. Toch begint hij te praten en dan
stapt hij in een ruimte zonder vloer of pla
fond. Al pratend zweeft hij tussen zijn et
sen door. Men gaat hem achterna want
men is tenslotte toegelaten, maar zijn
vlucht is zo onberekenbaar en soepel, dat
men hem steeds uit het oog verliest. Soms
is men een tijdje naast hem en spant zich
in om bij hem te blijven omdat hij de in
druk maakt er het beste de weg te weten,
maar dan is hij plotseling weer zonder aan
kondiging verdwenen. Men hangt alleen
tussen de lijnen, die cijfers hebben waar ze
in de verste kruisen of een scherpe hoek ma
ken. Men voelt zich niet helemaal op zijn
gemak, maar als hij zou voorstellen onmid
dellijk terug te gaan, zou men toch weife
len en daarna waarschijnlijk weigeren.
Men is geboeid door de kleuren in deze
ruimte. En de overtuiging, waarmee Hey
boer zweeft, geeft een gevoel van zeker
heid. Plotseling is men weer naast hem.
Hij lacht en vraagt of het misschien te
snel gaat. Men lacht terug en zegt dat het
inderdaad snel gaat, maar dat hij maar
verder moet gaan en dat men zal proberen
hem in het oog te houden. En hij ver
dwijnt weer. Ver weg ziet men hem nog
een paar keer voorbij komen, met grote
sprongen. De bochten neemt hij met enor
me zekerheid en dan houdt men op te twij
felen of alles in deze ruimte denkbeeldig
is. De bochten, de cijfers, de lijnen bestaan
voor Heyboer in een netwerk van wegen,
die hij zelf heeft aangelegd, waarvan hij
ONDER leiding van prof. dr. J. P. Bak
ker en prof. dr. W. Glasbergen, verbonden
aan de gemeentelijke universiteit in Am
sterdam, zijn in de afgelopen maanden
opgravingen verricht in Zandwerven, een
buurtschap in de gemeente Spanbroek. Men
heeft enkele tientallen centimeters onder
het maaiveld bewoningsresten aangetrof-
troffen, die uit het Midden-Steentijdperk
(5000 tot 1700 voor Christus) dateren. De
gangbare opinie bij de historici was dat
West-Friesland pas in de vroege middel
eeuwen werd bewoond.
Men heeft thans kunnen vaststellen dat
waar nu Zandwerven ligt, vroeger een
strandwal was. Hier leefden mensen die
hun voedsel haalden uit schelpdieren en
de afval op hopen gooiden. Deze .schelpen
komen ook voor in. Denemarken. Behalve
schelpen zijn er ook resten van aardewerk
gevonden en men is er in geslaagd een
complete pot te reconstrueren van een tot
nu toe volkomen onbekend type.
Merkwaardig is het feit, dat in het
grondprofiel in Zandwerven drie lagen
voorkomen De mogelijkheid is niet uitge
sloten, dat de eerste bewoningsresten zelfs
nog uit een vroegere periode stammen dan
het Midden-Steentijdperk. Binnenkort zal
prof. Glasbergen een voorlopig rapport
over de opgravingen publiceren.
steeds oude wegen afbreekt en waaraan
hij steeds nieuwe bijbouwt in een poging
systeem te brengen in een ruimte, die de
ruimte is. Als Heyboer ineens weer terug
is, geeft men hem een hand en bedankt
om duidelijk te maken dat men weer terug
wil.
HEYBOER staat bij het biljart in Teis
terbant. Zijn tegenspeler is aan stoot. Hij
kijkt naar de ballen, ze rollen elk een eigen
baan in zijn richting. Het lakenvlak is nog
vol mogelijkheden, totdat de ballen stil
liggen en hoekpunten zijn geworden in
een denkbeeldige figuur. Heyboer doet een
stap naar het biljart, kiest ongeveer de
positie die een beroepsbiljarter zou heb
ben gekozen en mikt. De ballen zijn weer
op weg naar een nieuwe figuur, maar
Heyboer maakt niet de indruk erg ge
ïnteresseerd te zijn, want hij keert zich af
en kijkt zonder iemand te zoeken door de
■ruimte. Hij ziet me, lacht, komt naar me
toe en geeft een hand.
„Heb je al iets geschreven?" Ik schud
m'n hoofd en lach verontschuldigend: „Nog
niet, nee".
„Maar komt er wel iets?" Ik haal m'n
schouders op: „Misschien, ik moet nog
's zien of het kan". Ik kijk naar de ballen.
„Maar we hebben toch een hele middag
gepraat", zegt Heyboer. -Ik knik en kijk
naar de ballen.
„Jij moet Ton", zegt de tegenspeler. Hey
boer draait zich om. en stoot. Als hij zich
weer omdraait zegt hij: „Nou, laat anders
maar zeg, zo belangrijk is het ook niet".
Maar dat geloof ik zelf niet meer. Ik blijf
kijken naar de ballen. Misschien ligt daar
toch een begin voor het schrijven. Mis
schien ook niet.
Johan Voskuil
VAN MIJN veertiende tot mijn zèventiende jaar was ik vaak en
meestal kortstondig verliefd: een verliefdheid die meer ger'cht was
op begrippen dan op personen, hoewel die personen de begrippen
moesten dekken. Het waren gevoelens, die ontstonden op ochten
den dat je de ramen open zette, de blauwe lucht liet binnenstromen,
de bloemengeuren opsnoof, of in de avond, als je een brief ging
posten aan je allerbeste vriendin, waarbij de sterren over je neer-
dwarrelden en op de stilte vage gesprekken uit een open venster
aandrevenHet waren gevoelens waar je geen weg mee wist,
maar die een geheimzinnig raakvlak hadden ergens in je maag
streek: zoals een dier midden op een verlaten vlakte luisterend de
kop omhoog gericht.
Het was een moeilijke leeftijd. Alles wat je deed, deed je ver
keerd. Zweeg je, dan maakten je ouders zich bezorgd, vroegen of
er iets aan mankeerde. Was je vrolijk, dan praatte je te veel, was
je een enfant terribleJe kon geen enkele situatie naar je hand
zetten, tenminste dat dacht je. Elke situatie maakte zich meester
van je. Ik hield in die jaren een dagboek bij, dat ik later, toen ik
het in een vergeten hoekje weer vond, blozend verbrand heb.
Vooral een naam daarin deed me weer gloeiend van schaamte
worden. Harold.
Je mag met me mee naar een fuifje! had Jaap, mijn broer,
me aangekondigd. Fuifje, dacht ik. En uit dit woord ontsproot
direct: avondjapon, terras, dansen, maanlicht
Een stelletje jongens uit mijn klas, vervolgde Jaap. Ik moet
een meisje meenemen, maar ik zou niet weten wie, al die grieten
uit mijn klas
Maar ben ik niet te oud?, aarzelde ik. (Weg droom! Jongens
van veertien, vijftien jaar, kinderachtige lol, voetbalgesprekken).
Welnee, antwoordde Jaap, het fuifje wordt bij Jan Stevers
thuis gegeven. Hij heeft een heel stel oudere broers. Jan Stevers..
Daar hoorde by een fantastisch buitenhuis ;n de bossen, een zorge
loze, verwende jeugd en het „zeg, lui...." waar ik toch in mijn
hart een afschuw van had. Maar ik ging mee in de mooiste zijden
japon van mijn moeder, waarin ik hoopte ouder te lijken en op
haar avondschoentjes die me een maat te groot waren.
't Was toch een kinderfeest en ik geneerde me voor de te mooie
misplaatste jurk zodat mijn hart al gauw in mijn te grote schoenen
zonk. In de'hal werd gedanst, dat wil zeggen: er werden voorbe
reidingen tot dansen getroffen die op bijna niets uitliepen, omdat
de jongens die er waren niet allemaal in het bezit van een zuster
bleken te zijn. Er werd dus beleefd gedanst met Jan: mager,
knieën, baard in de keel, met Kees: idem met puistjes en met Her
man: grote uilebril, zwetend en uit de maat. Totdat Harold letter
lijk te elfder ure zijn gladde, blonde, gepommadeerde hoofd om
het hoekje van een deur stak en vroeg of de „kinderen" zich amu
seerden. Daarna ontdekte hij me met een kennersblik, die me het
schaamrood op de kaken bezorgde. Hij kwam zwierig op me toe,
stelde zich voor en schonk limonade voor mè in. Hij vatte post
naast mijn stoel, van waar hij een doorgewinterde flirt met mij
begon. Harold was achttien, had behalve de voornoemde blonde
haren helblauwe ogen en een autootje. Ik /as zestien, klein en
wist geen raad met mezelf. Toen we dansten kwamen de dienst
boden kijken. Ik zag haar grinniken en ik wist zeker dat het mijn
la grote schoenen betrof
Harold bracht ons naar huis. In het autootje. Harold werd het
'dool van mijn wakend dromen, van mijn dromend waken. Harold
kwam huiswerk halen bij Jaap voor zijn broer. Ik kwam Harold
overal tegen, ook waar hij niet was. Een week later had Harold
me uitgenodigd voor een ritje in zijn auto. Dat ritje zou plaats
hebben op de zondag dat mijn grootouders op bezoek zouden komen.
Mijn vader was een strikt man, zeer achterdochtig tegenover elke
jongeling die zijn dochter benaderde en ik mocht niet mee. Hoe
ik het voor elkaar gekregen heb die snikhete zondag toch weg te
komen, weet ik niet meer, maar in mijn herinnering zie ik mezelf
met nerveus toegeknepen vingers over mijn tasje in het wagentje
zitten. Harold toonde me hoe hard hij rijden kon, hoe hij bochten
kon snijden en ik slikte mijn doodsangst in zoals je dat alleen op
die leeftijd weet te doen. Harold nam me mee naar een restaurant
e" bood me iets te drinken aan en weer zie ik hem meesmuilen
toen de kelner het kopje koffie voor me neerzette.
Op de terugweg stopte Harold plotseling. Toen ik hem vroeg
of er iets mankeerde aan zijn auto trok hij me in zijn armen om
me te kussen. Ik schrok hier zo van, dat ik me vliegensvlug terug
trok en hij door de abruptheid van mijn beweging met zijn neus
voorover op het dashboard viel. En daarmee was de stemming
bedorven. Harold startte de motor en zweeg gedurende enkele
kilometers als het graf. En ik zat lamlendig, boordevol gevoelens
die ik niet ontwarren kon, die me daardoor een hevig schuldgevoel
gaven, als een hoopje narigheid naast hem. Ik was plotseling bang.
Ik had me de liefde, de romantiek zo geheel anders voorgesteld.
In mijn fantasie kwam de daad steeds achter het woord. „Heb je
me lief?" had hij moeten vragen. „Wil je met me gaan?" vervol
gens. En dan pas, nadat hij me enige maanden teder over het hoofd
had gestreken, had hij me mogen kussen. En ook dat had hij me
eerst moeten vragen.
Daar zaten we dus. Allebei met uitgestreken gezichten „ins Blaue
hinein" te staren. En ik wist wanhopig goed dat hij me nu nooit
meer zou willen zien. Maar daarin had ik me vergist. Wat wist ik
op zestienjarige leeftijd van de veroveringsdrang van mannen?
Tegen de tijd dat we mijn huis naderden verscheen er een al-
langs bredere glimlach om zijn lippen en nadat hij me vanuit zijn
ooghoeken enige malen onderzoekend opgenomen had, vroeg hij
me of ik de volgende zaterdag met hem zcu willen gaan dansen.
Ik was perplex. Ik was zo overrompeld dat ik te gretig „ja" en
„graag" zei. Er bleek dus nog hoopIk was niet verloren of
liever, de romantiek was nog niet dood.
Toen sloeg het autootje de hoek om en landde voor mijn huis.
De ramen stonden wijdopen en voq(r een der ramen zat mijn groot
vader zonder das en boord en in bretels een enorme sigaar te
roken. Ik zag Harold kijken. Ik zou die blik nooit meer vergeten.
Wie is dat? vroeg hij kortaf.
Mijn grootvader, stotterde ik. En voordat Harold hierop com
mentaar had kunnen geven was mijn grootvader opgestaan, had
zich omgewend naar mijn vader in de kamer en met een stem die
alleen dove mensen bezitten geroepen:
Jaap! Daar is ze met haar rijke vriend!!
Ik beb Harold nooit meer gezien.
OP VOORSTEL var. de firma
Elsevier werkt de Friese Akade-
mie in Leeuwarden momenteel
aan de samenstelling van een en
cyclopedie over Friesland. Dit
werk wordt de eerste Nederlandse
regionale encyclopedie in de serie
van Elsevier en waarschijnlijk
ook de eerste van deze soort in
de wereld.
De hoofdredactie van dit naslag
werk, dat in de Nederlandse taal
zal verschijnen en slechts hier en
daar van toevoegingen in de Frie
se taal zal worden voorzien, be
rust bij prof. dr. J. H. Brouwer,
een van de directeuren der Friese
Akademie. Als bureauredacteur
treedt op ds. J. J. Kalma, Neder
lands hervormd predikant in
Lekkum. Aan de samenstelling
van deze encyclopedie geven tien
rubrieksadviseurs en honderd,
meest in Friesland woonachtige
medewerkers hun beste krachten.
Dr. W. Kok, die samen met prof.
dr. J. H. Brouwer het directoraat
van de Friese Akademie voert,
heeft verklaard, dat men in fe
bruari van dit jaar met de samen
stelling van dit werk was begon
nen. De Friese encyclopedie, al
dus dr. Kok, beoogt uitsluitend
een naslagwerk van en over
Friesland te zijn. Vandaar bij
voorbeeld dat een figuur als Na
poleon er alleen maar in vermeld
wordt als en voor zover er tussen
Friesland en hem betrekkingen
hebben bestaan. De encyclopedie,
waarvan de naam nog niet vast
staat en welke in september 1958
gereed moet zijn, begint met een
compendium van ongeveer hon
derd pagina's. Dit algemene over
zicht, geschreven door verschil
lende medewerkers, leidt op sum
miere wijze diverse onderwerpen
in, waarover dan later nadere
gegevens worden verstrekt, zoals
de grammatica van het Fries en
allerlei culturele zaken.
De encyclopedie zal twaalf ru
brieken omvatten, waarvan onder
andere te noemen zijn: onderwijs
en wetenschap - een onderwerp,
dat door dr. Kok behandeld wordt
godsdienst en kerk, taal en let
terkunde, bestuur en recht, flora
en fauna, waterstaat, agrarische
bedrijven en industrie en handel.
Het spreekt vanzelf, dat de ver
schillende rubrieken weer onder
verdeeld zijn. Zo bijvoorbeeld, die
over onderwijs en wetenschap
onder meer in: de Friese Akade
mie, de Akademie van Franeker,
het bibliotheek- en leeszaalwezen,
het schoolwezen en de Friese
drukkers en uitgevers. De rubriek
letterkunde valt uiteen in oud-
Fries, mid-Fries en nieuw-Fries.
ENIGE JAREN geleden nog was het in
Frankrijk voor een schrijver van korte
verhalen uiterst moeilijk een uitgever voor
zijn werk te vinden. Het haastige levens
ritme van onze tijd is misschien oorzaak
dat de belangstelling van het lezend pu
bliek voor dit bij uitstek moeilijke litte
raire genre zo groot is geworden, dat ver
scheidene Franse uitgevers thans bundels
verhalen doen verschijnen.
Zo is bij Pion een herdruk van „Feux"
verschenen, bevattende negen in 1936
door Madame Yourcenar gepubliceerde
novellen. Deze zijn alle ontleend aan de
klasieke oudheid. De schrijfster heeft ech
ter door de aanwending van anachronis
tische details met grote oorspronkelijk
heid de mythen en legenden zo getranspo
neerd, dat iedere aanduiding van tijd ver
vaagd is. Zij zijn uitingen geworden van
de' verschillende vormen der menselijke
passie. De lectuur van deze verhalen is
niet makkelijk en enige bekendheid met
de Griekse oudheid is voor het volledig
genieten van de dikwijls gedurfde her
schepping wel noodzakelijk. Maar zelfs
wie niet de traditionele legende kan ver
gelijken met de interpretatie, die de
auteur er van geeft, zal door het bewogen
realistische „Clytemnestre ou le Crime"
geboeid worden, door het wrangaangrij-
pende „Antigone ou le Choix" en vooral
door het poëtische der taal en de vele
voornaam geformuleerde, enigszins melan
cholische gedachten.
Een dichterlijk element is er ook in de
verhalen, die Jean Rousselot in „Les Heu-
reux de la Terre" (een uitgave van Albin
Michel) gebundeld heeft. Zij zijn van twee
ërlei aard: zonderling fantastisch en rea
listische. In de eerste laat de dichter-ro-
mancier mensen evolueren in schijnbaar
onmogelijke situaties, zoals de man die in
„L'Etrange cas de M. Dupont" op zijn vijf
endertigste jaar begint te groeien en on
weerstaanbaar blijft groeien. Een gegeven,
dat aan de toneelstukken van Ionesco doet
denken. De realistische verhalen bewijzen,
dat niets zo vreemd is als de gewone wer
kelijkheid. In deze laatste vindt men de
oprechte menselijke tederheid, de gevoe
lige aandacht voor de middelmatige levens
en het alledaagse terug.
Onder de blikvangende titel „Flora d'Am-
sterdam" (een uitgave van Le Seuil) heeft
Frangois-Régis Bastide, winnaar van de
Prix Fémina, vijf verhalen uitgegeven, in
enkele waarvan hij halsbrekende toeren
verricht op de grenslijn tussen geloof
waardigheid en onwaarschijnlijkheid. In
het verhaal, dat de titel aan de bundel
geeft, is de schrijver in het onwaarschijn
lijke terecht gekomen. De Nederlandse le
zer kan zich tenminste moeilijk Flora als
een der dames van de Oudezijds Achter
burgwal voorstellen. Het bekend zijn met
dat mooie gedeelte van Amsterdam en zijn
„folklore" (honni soit qui mal y pense) be
let het gegeven als mogelijk te aanvaarden.
De waardering van de buitenlandse lezer
wordt niet beïnvloed. Hij kan vrijuit ge
nieten van de ironie, de gracieuze naïeve-
teit, de lichtvoetige stijl van de auteur.
Hetzelfde geldt voor de Nederlandse lezer
met betrekking tot „Un mauvais témoin"
(dat in Zweden speelt) en ten opzichte van
het beste verhaal van de vijf, getiteld
„Mariannosch" (waarvan de handeling in
het bezette Duitsland voorvalt). Alle ver
halen bewijzen het gemak waarmee Basti
de schrijft. Zij tonen echter ook, dat een
te speelse bedrevenheid het gevaar met
zich meebrengt, dat kunst en gekunsteld
heid met elkaar verward worden.
„L'Unique Objet" (bij Laffont versche
nen) is een roman van de zesentwintigja
rige Guy Bechtel, die aan kracht en span
ning gewonnen zou hebben als hij beperkt
was gebleven tot een groot verhaal. Nu
zijn enkele episoden uit het eentonige en
vlakke leven van de horlogemaker Diego
te gerekt. De nog zeer jonge schrijver weet
met eenvoudige middelen zeer goed de
sfeer weer te geven van een verarmd en
bijna verlaten dorpje, dat, ook omdat de
ligging niet aangeduid wordt, iets fascine
rends onwezenlijks heeft. Het automatis
me van Diego's gebaren en handelingen,
dat aan abnormaliteit grenst, werkt soms
beklemmend. Deze beklemming zou volko
men zijn geweest, als dat automatisme
voortdurend het karakter van sombere on
verbiddelijkheid had behouden. Daarvoor
voltrekt het zich echter te dikwijls in on
waarschijnlijke situaties.
S. Elte
TAL van uitvindingen men denke
bijvoorbeeld aan de verrekijker en de
microscoop zijn in de loop der
eeuwen gedaan, die de mens in staat
stellen om dieper door te dringen in de
geheimen en raadselen van het heelal.
Al die uitvindingen werden echter over
troffen door de radio-telescoop. Dit ap
paraat slujt inderdaad mogelijkheden
in zich, waarvan de mens zich tot voor
betrekkelijk weinig jaren zelfs in zijn
stoutste dromen geen voorstelling had
kunnen maken. Inmiddels is de radio-
astronomie of radio-sterrekunde reeds
een aparte tak van wetenschap gewor
den. Met behulp van radio-telescopen
registreren de radio-astronomen aller
lei signalen, die afkomstig zijn uit het
heelal, dus van de zon, de sterren, de
nevelvlekken en onbekende hemellicha
men. Zij verwerken het langs die weg
verkregen materiaal systematisch en
proberen dan om tot meer inzicht in
en een duidelijker beeld van het heelal,
van de macrocosmos, te komen.
AAN DE universiteit van Manchester
is dr. A. C. B. Lovell als hoogleraar in
de radio-astronomie verbonden. Profes
sor Lovell is de man, die sinds kort be
last is met de wetenschappelijke leiding
van 's werelds grootste radio-telescoop.
Het apparaat is nagenoeg gereed. In ok
tober 1957 zal het zijn taak ten volle
kunnen gaan verrichten, doch reeds nu
werken dr. Lovell's assistenten er. En
zij kwamen tot „ongehoorde" resultaten,
want zjj vingen signalen op, die „ergens
in het heelal" op onvoorstelbaar verre
afstand van de aarde werden uitgezon
dend in een onvoorstelbaar grjjs ver
leden .namelijk 500.000.000.000.000 jaren
geleden. Denkkracht en voorstellings
vermogen van de mens zijn te gebrek
kig om zich ook maar enigszins een
beeld te kunnen vormen van die gigan
tische afstanden en getallen.
De telescoop te Jodrell Bank in het
Engelse graafschap Cheshire, waarmede
men die signalen heeft opgevangen, is
zoals wij schreven de grootste op
aarde. Hjj weegt twee miljoen kilogram
en is vrywel geheel vervaardigd van
staal. De reflector alleen weegt zeven
honderd vijftigduizend kilogram. Zeven
tigduizend vierkante voet staalplaat
„verslond" hij. Hij is draaibaar op twee
grote tappen. Ondanks de kolossale af
metingen is hij gemakkelijk manoeu-
vreerbaar. De mannen der wetenschap
behoeven slechts op enige knoppen te
drukken om de reflector zo precies te
richten en (wat betreft snelheid) te
regelen, dat hij iedere ster, waarop hjj
is ingesteld, als het ware stap voor stap
op diens baan door de wereldruimte
kan volgen. De reflector kan zowel
horizontaal als verticaal naar alle kan
ten scherp gericht worden. Met een
paar eenvoudige handgrepen kan hij
zelfs op zijn kop worden gesteld. Is hij
eenmaal „gericht" op een ster, dan
verrichten elektronische apparaten alle
berekeningen, die nodig zjjn om de an
tenne (geplaatst in de reflector) op die
ster te houden, ongeacht waar deze zich
bevindt en beweegt in het heelal. In-
terressant is het voorts, dat de radio
telescoop niet slechts als ontvangst
station, doch ook als zender dienst kan
doen. Bovendien is hjj het grootste be
stuurbare radar-apparaat op aarde.
NATUURLIJK is professor Lovell al
len, die bijdroegen tot de bouw van de
radio-telescoop van Jodrell Bank bij
zonder erkentelijk. Onder die velen ver
dienen vier namen speciale vermelding,
te weten Sir Charles Renold (de voor
zitter van de bouwcommissie) en de
heren H. C. Husband, R. Broadbent en
P. D. Goodall, de architectonische en
technische ontwerpers.
Intussen graast het vee loom aan de
voeten van de telescoop en werken
vlijtige boeren rustig en gestaag in zijn
onmiddellijke omgeving. Professor Lo
vell en zijn medewerkers waarderen
dit: in onze wereld zjjn niet slechts het
heel grote en grootse, maar ook het
kleine en „alledaagse" gaven Gods, die
in diepste wezen onbegrijpelijk blijven.
i