VOOR JULLIE Beukeltje OIR Van moeders rok tot wapenrok Vlot hoedje voor de winter Erbij DE KUNST VAN DE Weens experiment Schoolweek van vijf dagen werd mislukking EEN ZOON OF EEN DOCHTER? Tuin- en kamerplanten DORONICUMS Kleinkunst De Tokonoma IBM I£ïlÉP ZATERDAG 26 OKTOBER 1957 PAGINA ZES „Kijk eens", zei Eefje en ze strekte haar hand uit midden in een kring van vriendinnetjes, „kijk eens wat ik heb!" Langzaam deed ze haar hand open. „Oooooh...." riepen ze allemaal tege lijk en nog eens „oooooh Op Eefjes hand lag een stuiter zo groot als een klein appeltje. Hij was van heel, héél lichtblauw glas gemaakt, maar dat was nog het mooiste niet. Midden in de stuiter, in dat blauwe glas zat een klein wit ijsbeertje op zijn achterste pootjes. „Hoe kom je eraan?" vroeg Doortje. „Dat is de mooiste stuiter die er be staat", zei Leontientje. „Waar heb je die vandaan?" vroeg Joost. „Ssstzei Eefje en ze kreeg een beetje een kleur. „Is hij niet van jou?" vroeg Leon tientje. „Jawel", zei Eefje, „natuurlijk is hij van mij". „Wil je hem ruilen?" vroeg Paultje, f„ik geef je er honderd knikkers voor". „Ga nou gauw", riep Leontientje, „ik geef je er honderdvijftig". „Niks hoor", zei Eefje, „ik ruil hem niet. Ik speel er ook niet mee". „Zie je wel dat hij niet van jou is!" zei Joost, „je schept er alleen maar mee op". Eefje kreeg nog meer kleur, want het was waar wat Joost zei. Do stuiter was wel van haar, maar hij stond op een voetstukje op de kast, omdat hij zo mooi was en wel meer dan honderd jaar oud. „Denk erom Eefje", had moeder gezegd toen de knikkertijd begon, „speel nooit met die prachtige stuiter. Daar is hij veel te kostbaar voor". Eefje had het niet kunnen laten. Ze wou ermee opscheppen, precies als Joost >zei. „Zie je welzie je welje zegt niets. Hij is niet van jou", riepen de andere kinderen. {„Wel waar! Wel waar!" zei Eefje en ze wilde dat ze hem maar nooit had meegenomen. De anderen lachten haar iuit. „Speel er dan ook mee", riepen ze, „of ruil hem. Daar zijn stuiters voor". „Zullen we?" vroeg Paultje, „kom Eefje, kom mee spelen". „Neenee", stotterde ze, „nee nu niet, ik moet boodschappen deen. Mor gen, morgen speel ik ermee". „Haha haha.... je jokt, ik zie het aan je gezicht", riep Joost. Dat was teveel voor Eefje. „Mor gen!" riep ze, „morgen voor schooltijd speel ik met jou en mijn stuiter". „Afgesproken", zei Joost, „halfnegen hier op het pleintje". „Afgesproken", zei Eefje en toen hol de ze hard weg met de blauwe stuiter met het ijsbeertje stijf in haar hand. Ze holde meteen door naar haar ka mertje en zette hem weer op zijn voet stukje bovenop de kast. „Wat ben je stil", zei haar moeder later onder het eten, „heb je veel knik kers verloren?" Eefje schudde van nee. „Je bent misschien moe, ga maar vroeg naar bed". Zonder tegenspartelen, zoals ze an ders altijd deed, ging Eefje naar boven. Ze hield haar ogen aldoor op iets anders gericht, want ze wilde be slist niet naar de stuiter met het beer tje kijken. „Oo", dacht ze, „stel je toch voor dat ik hem morgen verlies. Stel je voor dat Joost van me wint! En ik moét er mee spelen, want ik heb af gesproken". Ze lag er nog heel lang over na te denken en toen ze insliep droomde ze er nog van. Ze yverd pas wakker van een vreemd geluid, net of er een steen op het zeil viel. Maar het was geen steen, want het ding dat daar in het donker viel begon te rollen. Brrrrr ging het over de vloer. Eefje zat recht op in bed en staarde met grote ogen de zwarte kamer in. Wat was dat? Dat kon alleen de stuiter maar zijn! Ze knipte het lichtje aan, sprong uit bed en ging plat op de grond liggen. Het ding rolde nog steeds. Ja, daar zag ze hem glin steren: het was de stuiter met het beer tje erin! Eefje kroop op handen en voeten over de grond en probeerde hem te pakken. Hoepla, de stuiter nam op eens een sprong en nu rolde hij in de vensterbank. „Ooooooniet doen!" riep Eefje, want het raam stond een kiertje open en de stuiter met het beertje zou er zó uit kunnen rollen. „Waarom niet? Waarom zou ik niet weggaan?" vroeg opeens een zacht stemmetje. „Wat? Wie? Wie praat daar?" vroeg Eefje en ze liep met grote ogen naar de vensterbank waar het stemmetje vandaan kwam. „Ikzei het beertje binnenin de stuiter en het wees met zijn witte voor pootje op zijn borst. „Waarom zou ik niet weggaan? Jij wilt, morgen met me gaan rollen en me verruilen of vl-k spelen aan een ander kind, dat ook met me rollen en gooien zal". „Neeneeniet waar!" fluis terde Eefje bang. „Welwaarknikte het beertje, „ik heb het je zelf horen zeggen. Mor gen om half negen ga je me gooien en rollen over de straat. Nou, daar vind ik mezelf veel te kostbaar voor. Ik ga op zoek naar een museum, waar ze vast wel een mooi rustig plekje voor me hebben op een zilveren voetstukje. Ja, dat doe ik.... Dag Eefje!" Het witte beertje wuifde met zijn pootje binnen in de blauwe stuiter en hoep deed de stuiter en daar sprongen ze weg, de nacht in. „Wat moet ik doen? Oo, wat moet ik doen?" Tranen rolden over Eefje's wangen. Ze kon de stuiter niet achter na gaan en ze zou hem zeker nooit, nooit meer terugzien. Nu pas begreep ze hoe dom ze was geweest om met zo'n kostbare stuiter en zo'n lief beer tje te willen gaan knikkeren. Ze huilde in haar bed tot het al licht werd. Toen pas sliep ze in en daarom hoorde ze natuurlijk de wekker ook niet aflopen. Pas toen moeder haar kamer inholde en riep: „EefjeEefje, wat doe je? Slaap je nog? Het is al halfnegen. werd ze met een schok wakker. „De stuiter.... Het beertje!" Eefje wist het meteen weer. Ze draaide haar hoofd naar de kast. Het voetstukje was leeg! De tranen kwamen meteen terug. Oo, wat moest ze tegen moeder zeggen? Ze zou het dadelijk zien. „Kom nou, kind....", riep moeder, „treuzel niet zo, toe, kom nou uit bed! Hier, waar zijn je schoentjes". Moeder bukte zich onder het bed. „Hézei ze opeens, „hé, kijk hier nou eens liggen. Hoe kan dat?" Ze kwam overeind en wat had ze in haar hand? De stuiter! De prachtige stuiter met het beertje! „Hij moet van zijn voetstukje zijn gerold", zei moe der, „misschien heeft iemand hem er met afstoffen niet goed opgelegd...." Eefje hoorde al niet meer wat moe der zei, ze danste door de kamer met de blauwe stuiter met het beertje in haar hand en voorzichtig, héél voor zichtig legde ze hem terug op zijn voet stukje. Het leek net of het beertje zijn voorpootjes over elkaar vouwde en zuchtte: „hè.... hè.... daar zit ik ge lukkig weer!" „EefjeEefje!" riep een stem onder het raam, „Eefje, waar blijf je?" „Daar is Joost", zei moeder, „zeg maar dat je je verslapen hebt". Eefje boog zich ver uit het raam. „Luister eens Joost", riep ze, „ik speel er niet mee. Hij is veel te kostbaar. Hij hoort in een museum". „Gelijk heb jeriep Joost terug, „maar had dat dan toch meteen ge zegd!" „Dom van me, hèMaar nou weet ik het, hoor!" riep Eefje. „Wat roep je allemaal?", vroeg moe der, „waar hebben jullie het over?" „Over een berenlesje", zei Eefje ge heimzinnig, „en als ik uit school kom zal ik u alles vertellen". „Daar ben ik benieuwd naar", zei moeder. „Ik ook....", knikte het witte beer tje binnen in zijn huisje van blauw glas. Maar dat laatste zag of hoorde niemand. „Ik heb een hoed, een hoed van goud", roept Beukeltje, het bomenkind „Zie maar dat jij je hoedje houdt", ruist vader Beuk; „straks komt de wind" „Ik ben een prins, ik draag een kroon" lacht Beukeltje, het bomenkind. „Een kroon valt heel gauw af, m'n zoon" ruist vader Beuk; „straks komt de wind" „Ik ben de mooiste van het bos", pocht Beukeltje, het bomenkind. „Je hoed zit als je tong zo los", ruist vader Beuk; „straks komt de wind" „Wie doel me watwie doet we wat", giert Beukeltje, het bomenkind. „Pas op, daar gaat je eerste blad!", ruist vader Beuk; „daar komt de wind!" „Help help! M'n hoed! Daar gaat m'n kroon", schreeuwt Beukeltje, het bonienkind. „Daar is geen helpen aan, m'n zoon", zucht vader Beuk, „zo is de wind". Z'n handen leeg, z'n haren los, staat Beukeltje, het bomenkind naast vader Beuk in 't natte bos te huilen in de wind. Mies Bouhuys G. Kromdijk. (Van onze correspondent in Wenen) In Oostenrijk heeft men grote belang stelling voor een schoolweek van vijf da gen, die op advies van een aantal Weense pedagogen bij wijze van proef op enkele middelbare scholen is ingevoerd. Het experiment is echter tot mislukken ge doemd, omdat daarbij aan de leerlingen veel te hoge eisen worden gesteld. De leer lingen vertoonden na vier weken reeds zeer opvallende tekenen van geestelijke moeheid. Al na de eerste dagen verslapte de aandacht. De leerlingen klaagden zelf over moeheid en spraken zich vrijwel allen tegen voortzetting van het experiment uit. De directeur van een gymnasium vatte zijn indrukken als volgt samen: „De school is geen industriebedrijf dat door rationali satie tot een vijfdagenweek kan overgaan. Er bestaan geen automaten, die het den ken en begrijpen van de kinderen kunnen bespoedigen. De sterke geestelijke belas ting gedurende de vijf schooldagen is te groot. Dit voortzetten zou een gevaar be tekenen voor de gezondheid van onze jeugd". Trek de tekening op hout over en zaag de witte delen uit. Wanneer er in het Nederlandse leger nog „broederdienst" bestond zouden de gebroeders Van Duren uit Amsterdam thans niet gezamenlijk deel uitmaken van het regiment Verbindingstroepen te Ermelo. Dat doen ze nu wel. Ze lijken nogal op elkaar, deze broers. Geen wonder, want toen ze op 7 mei 1938 ter wereld kwamen kon de Burgerlijke Stand een drieling registreren. Men ziet op bijgaande afbeeldingen wel, dat de broers van meet af aan de indruk maakten goed met elkaar te kunnen opschieten Van Engelse origine is dit leuke dopje, gecreëerd voor de komende winter. Het werd gemaakt van bever-bruine en zwarte aan bont herinnerende stof. Aan de voorzijde heeft het een zwarte strik van hetzelfde materiaal. ogenblik zijn er ruim 300 meesters op de bloem (die hun kunst beoefenen) en een kleine 1200 bloemenwinkels. De waarde van de bloemenomzet bedraagt nog maar een deel van die der vóóroorlogse jaren. Het ligt evenwel in de lijn der verwach tingen, dat deze cijfers zich weer in op waartse richting zullen gaan bewegen. Dr. Sherry Lewin, een Brits biochemicus, heeft geëxperimenteerd met een chemisch middel, dat het hem mogelijk moet maken af te leiden van welk geslacht een nog op komst zijnde boreling zal zijn. Er is gebleken dat het door dr. Lewin ontwikkelde middel met een zekerheid van 80 percent een geslachtsprognose stelt. Dr. Lewin verklaarde te verwachten dat de stof legen 1960 zover verbeterd is dat een absoluut betrouwbaar serum voor ge slachtsprognose van ongeboren zuigelin gen is ontstaan. In eerste instantie zal het serum in de veeteelt worden aangewend, maar het zal ook op mensen kunnen wor den toegepast. Japan is niet slechts het land van de kersebloesemde papieren lantarentjes, de geisha's en de kimono's, het is tevens het paradijs der hloemenschikkcrs, der meesters op de bloem, die hun kunst met grote toewijding reeds sedert eeuwen vlijtig beoefenen. Het begin was betrekkelijk eenvoudig. Ongeveer zes eeuwen geleden ontwik kelde zich aan het Japanse hof een simpele, vormelijke stijl om bloemenarrange- menten te maken. Hieruit ontwikkelden zich tal van bloc men scholen en schik kingsstijlen. Sommige waren vormelijk en decoratief, andere heel eenvoudig en natuurlijk. Omstreeks 1860 waren er al meer dan vijftig scholenvoor het schikken van bloemen. Thans zijn er in Nippon duizenden leraren, die de Japanse meisjes en vrouwen inwijden in de geheimen van deze exquise kunst. Herhaal delijk kwamen in de loop der eeuwen uit het Westen nieuwe opvattingen naar het Land van de Opgaande Zon. Al gauw waren deze opgenomen in het Japanse beschavingsbezit, liadclen zij een Japanse vorm gekregen, kortom, waren zij verjapanst. Zo ging het ook met de Westerse invloeden in de sfeer der Japanse bloemenkunst. Doronicums worden ook wel voorjaars zonnebloemen genoemd. Inderdaad doen die fel gele bloemen er veel aan denken. Omdat ze heel wat minder hoog worden, nemen ze niet zo veel ruimte in beslag. Er zijn enkele soorten. Alle hebben ze gemeen, dat ze van de zon houden, maar ook een licht schaduwplekje op prijs stellen. Dat geldt niet direct voor het vroege voorjaar maar meer voor de zomermaanden als ze niet meer bloeien. Dan komen ze gemak kelijker op hun verhaal. Wil u doronicums in de border doen, dan is het aan te beve len ze na de bloei te planten. Ze kunnen eventueel gescheurd worden. Poot ze op een licht schaduwplekje. Tegen de late herfst zet u ze in de border. Ze verlangen zeer voedzame grond. Zorgt u dus voor wat oude mest. Bevat de grond voldoende humus dan bewijst ook de rose tuin- en gazonkorrelmest haar dienst. Doronicums moet u vooraan in de border poten. Het gewas zelf wordt niet hoger dan ongeveer tien centimeter; de bloemstengels kunnen zeker tot een halve meter hoogte op groeien. Het zijn niet alleen heel mooie tuinplanten, maar ook in een glazen vaas voldoen ze uitstekend als snijbloemen. De „meesters op de bloem" beoefenen de „kleinkunst" der bloemen. De grote kunst der bloemen kan men gadeslaan in het Japanse landschap. Tegen heuvel ruggen, in tuinen, in parken, langs de oevers der meren, kortom overal in zijn land weet de Japanner bloemen te tove ren. Japanners zijn geboren landschaps architecten. Stellig vindt dit gevoel voor harmonie, voor „de juiste bloem of boom op de juiste plaats" mede zijn oorsprong in de scholing, die de „Meesters op de Bloem" nu reeds sedert eeuwen het Japanse volk geven in het harmonisch schikken van bloemen, takken en plan ten in klein, ja, huiselijk bestek. EEN ECHT JAPANS HUIS bevat - be halve de ontvangkamer, de eetkamer, de zitkamer en de studeerkamer - een gewijde ruimte, ongeveer een halve meter breed en twee a drie meter lang. Deze „tokonoma" zou men, met een Westers (en daarom niet geheel toepasselijk) woord het huiskapel letje kunnen noemen. In de tokonoma hangt altijd de mooiste kakemono (een langwerpig schilderstuk op doek of papier, zonder lijst) van het huis. En voor die kakemono behoort een bloemenarrange- ment te staan. Hoe de tokonoma met bloemen verfraaid moet worden, is een van de opgaven, waar op de Japanse bloemschikkingsscholen sedert eeuwen hebben gestudeerd. Het gaat er om, de bloemen en planten kunstzinnig en harmonisch op te stellen. Men moet rekening houden met het geestelijk klimaat van het gezin, met de sociale omstandig heden, met het jaargetijde, met de ligging van het huis en met tal van andere dingen, wil een optimaal resultaat aan schoonheid, stijl en harmonie worden verkregen. Een der gevolgen van de toegenomen Westerse invloeden in de laatste tientallen jaren was, dat, vooral in de grote steden, de huizenbouw soms wezenlijk veranderde. Dit stelde de meesters op de bloem voor de moeilijke taak om bloemenarrangementen te bedenken, die pasten in de nieuwe wo ningen. Jaren reeds zijn zij hiermede bezig en goede resultaten zijn reeds bereikt. De oude, conventionele Japanse opvattingen betreffende een harmonische bloemen- schikking pasten maar zelden bij de nieu we woningen. Bovendien ontstond er in het Japanse volk een verlangen naar rijker kleuren, naar vrijer schikking. Dit kwam de bloemenkunstenaars te stade. Zij ont wierpen nieuwe patronen, nieuwe combi natiesen ziet, ook thans heeft iedere tokonoma zijn bloemenarrangement en mede hierdoor - alle wijzigingen in stijl ten spijt - een echt-Japans karakter. mate de eeuwen verstreken en vooral se dert. de opneming van Japan in de grote wereld, kwamen er duizenden soorten bij. Geleidelijk aan vonden zij genade, ja, waardering in de ogen der Japanners. Hiermede moesten de „Meesters op de Bloem" natuurlijk rekening houden. Thans komen er in Tokio uit geheel Japan meer dan drieduizend verschillende soorten bloe men ter markt. Bovendien importeert Ja pan bloemen zowel uit de tropische landen in het zuiden als uit Amerika en Eriropa. Dit alles stelt de bloemenkunstenaars voor zware problemen. Jaren van studie en tal loos vele proefnemingen waren nodig om dit nieuwe materiaal op waarlijk har monisch-Japanse manier te kunnen ver werken tot arrangementen, die de ken schetsing „esthetisch verantwoord" geoor loofd doet zijn. EEN BELANGRIJK ONDERDEEL van ieder bloemenarrangement is de vaas, kom V i: 'y Aanvankelijk hadden de bloemenkunste naars betrekkelijk Weinig soorten bloemen, waarmede zij werkten. Kersebloesem, pruimebloesem, irissen, chrysanten en nog enige andere, in Europa minder bekende soorten, vormden de hoofdschotel. Naar- of schotel. Nieuwe bloemensoorten vroegen nieuwe modellen. Daarom behoorde het mede tot de taak der meesters om steeds weer nieuwe vormen te bedenken voor vazen en schotels. Het „vazenprobleem" was vooral uiterst moeilijk in de eerste na- oorlogsjaren. Een groot aantal vazen en kommen waren als gevolg van de oorlogs handelingen vernield. Eind 1945 kwamen nieuwe modellen in de handel, doch zij konden, zomin als de eerste na-oorlogse bloemen, geen genade vinden in de ogen der meesters. In 1952-'53 was het echter zover, dat zij weer tevreden waren over wat er aan „vaat- en vaaswerk" in de win kels te koop was. Ook heden ten dage is de oude Japanse kunst van bloemen schikken nog steeds hoog in ere. Vooral nu de strijd tegen sommige Amerikanismen, die de bezetters invoerden, geleidelijk aan met succes wordt bekroond, stijgt het aanzien der meesters op de bloem weer aanmerkelijk. Toch is, als men de cijfers in het oog vat, duidelijk te zien, dat de oorlog een zware terugslag had op het „bloemenvak". Vóór de oorlog waren er in het gebied van Groot-Tokio 35.000 bloemendeskundigen, 2700 bloemen winkeliers en 35 bloemenmarkten. Op het

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 18