ZESDE THEATERJAARBOEK SPAANSE VOORPROEFJES VAN WAT STRAKS I (^Dichterlijk DE GOEDE SINT TE LEZEN JOURNAAL VAN BONTEKOE lieuuxe Liefde en Terreur UITGAVEN Erbij Een wat bleek relaas van een felle tijd In cle litteraire kenkem gekeurd door C. J. E. Dinanx NIEUWE UITGAVEN Na afloop ZATERDAG 30 NOVEMBER 1957 PAGINA Vio HET KOMT ONS VOOR, dat mr. dr. ir. ,f M Van Praag met zijn beschrijving ,.n een aantal vrouwenlevens welke de ng van de Franse geschiedenis meer Jinder mede hebben bepaald onbedoeld °!at profiteert van de terecht uitstekende ronutatie die de romans over een analoog onderwerp van de litterator Siegfried E. van Praag genieten. jylet het onderwerp en de familienaam van de auteurs zijn de punten van over komst echter uitgeput: de wijze waarop Alarinus M. van Praag, die in het dage lijks leven civiel ingenieur en privaat-do cent voor het administratief recht van de Siedebouw en voor Frans administratief roCht is, onder de titel „Liefde en terreur" ({v p. van Stockum, den Haag) het le ven van Madame Tallien heeft behandeld jS van een geheel andere orde dan de wat lijvige romankunst van de auteur van Julie de Lespinasse". Het boek mag wel de ondertitel „De levensroman van Mada me Tallien" dragen, het is zeker geen ro man geworden. Mevrouw Tallien was ge durende het tijdperk van de Franse revo lutie en de jaren welke daar onmiddellijk aan voorafgingen de minnares en een en kele keer ook wel eens de wettige echtge note van een ontelbaar aantal mannen. Nu kan een dergelijk bestaan worden veroor zaakt door de toen heersende maatschap- celijke opvattingen, waardoor een vrouw slechts iets kon betekenen door middel van 'naar fysieke kwaliteiten, terwijl ander zijds een ingeschapen verdorvenheid tot een minder ingetogen levenswandel heeft kunnen leiden. Het relaas van de heer Van Praag evenwel komt op dat punt toch niet erg ver boven de statistiek uit. Men krijgt wel het gevoel, dat beide genoemde facto ren in combinatie met het onstuimige tijdsgewricht waarin zij leefde mevrouw Tallien's bestaan hebben bepaald, maar jat is dan enigszins de auteur ten spijt, want die slaagt er toch niet in ons werke lijk voor zijn sujetten te interesseren. Zo heeft men voortdurend moeite zich te rea liseren, dat het een vrouw van nog geen vijfentwintig is, die al deze politieke en liefdesavonturen doorstaat. Mevrouw Tal lien was zeker geen hoofdpersoon op het schouwtoneel der Franse revolutie en ook de man, wiens naam zij voor de geschie denis is blijven dragen, hoewel zij vervol gens de maïtresse werd van de Consul Barras en tenslotte de echtgenote van de Prins van Chimay, was dat niet ondanks de schijn van het tegendeel. Tallien was enige tijd griffier van de Parijse Commu ne van 1792, bedwong de contra-revo lutionaire conspiraties in Bordeaux en trad bij de liquidatie van Robespierre en Saint-Just op de voorgrond. Daarna daalt zijn ster snel, maar hij weet in elk geval de Revolutie te overleven, hetgeen het voorrecht van alle karakterlozen in soort gelijke omstandigheden is. Nu kunnen de levens van figuren van het tweede plan zeer boeiend zijn, vooral gezien tegen de silhouetten van de prominenten uit dezelf de periode. In dit geval is dat éérst Robes pierre en daarna Napoléon. De contouren van de eerste worden het duidelijkst zichtbaar, maar het blijft een bezwaar, dat de schrijver met zijn verhaal niet van de vloer komt, dat hij de brede vleu gelslag mist, waardoor hij zijn close-ups van zijn heldin niet scherper weet te pro jecteren op en te verweven met de grote golfbeweging der historie. Dat is jammer, want men kan de heer Van Praag de ver dienste van een eerlijke en nauwgezette documentatie niet ontzeggen. Een psycho logisch begaafde romancier had met deze gegevens echter veel meer kunnen berei ken. De auteur heeft echter wel met suc ces zijn best gedaan zijn werk wat te ver levendigen door een Frans geïnspireer de ironie, in de trant van „Het zou haar gelukt zijn de hel zo te stofferen, dat hij de gemakken van de hemel bood". Aan de andere kant worden Frans en Nederlands nogal eens verhaspeld, zoals het „Odeon- Théatre" inplaats van „Théatre de l'Odéon" of gewoon: „de Schouwburg Odeon". Over dat soort détails zou men wel heen stappen wanneer men maar door het boek gegrepen was. Nu blijven zowel de „Liefde" - of wat daarvoor door moet gaan- als de „Terreur" een wat schimmige aangelegenheid. ZELDEN heeft onze goede Sint de litteraire afdeling van zijn magazijnen zo rijk'voorzien als dit jaar. Wat de Opper-Piet (kortweg: de O.P.) mij tijdens een vluch tige rondgang alzo toonde was meer dan verrassend. Het was overstelpend. „Allemaal Mensen", zei hij, de versgebonden gard op een Westertorenhoge stapel richtend. „Daar zullen heel wat manshanden aan te pas komen vóór dat verschoorsteend is". Zijn zwarte gein ontging me niet. „Ze gaat dood in „God alleen d'eere"," waarschuwde ik, door de Uitgeverij Kosmos voorbereid. Zijn gitbrauwen rezen vragend. „Griet van Jan Mens" lichtte ik toe, maar hij kende Griet niet. „Ik ben dol op Conchita", bekende hij onlogisch. En links en rechts gardend voegde hij eraan toe: „Dat daar, dat zijn vast dijken, allemaal vast dijken, waar mee hij verhaagst op Vestdijk bleek te doelen, die volimineus en kwalitatief overheerste. Inderdaad, daar verhief zich in een goedkope uitgave der „Contact"- boeken een herdruk van zijn ncvellenbundel „Stomme getuigen", van zijn vertaling van Conan Doyle's klas sieke detective-story „De hond van de Baskervilles" en of men het geloven wil of niet een spiksplin ternieuwe roman, niet „De beker van de min" (die nog heet van de naald is) maar iets nóg spikker en splin terder: een vervolg op „Het glinsterend pantser", dat „Open boek" is getiteld en door de Bezige Bij naar Spanje werd gevlogen benevens een lading Mulisch De Haarlemse, on-nederlandse Harry Mulisch, die in één novellenbundel („De versierde mens") zeven maal niet kan ontkennen een rasschrijver te zijn. „Allons", zegt O.P. op z'n Madrileens, „Mensch bleib doch so nicht steh'n, man soli vom einen Lichl fort in das andere geh'n". En met die wijze woorden van Angelus Silesius (waar haalt de man ze vandaan!) dirigeert hij me naar de trans-Mulische boekenbergen. „Alom novellen", verklaart hij, „stapels novellen, bun dels novellen. Kent u Adriaan van der Veen?" atta queert hij me met een onverhoedse Spaanse slag „En óf", pareer ik, „daar ligt zijn „Man met de zilveren hoed" samengebundeld met acht andere novellistische adriaantjes en door Meulenhoff smakelijk opgescho- teld. „To the point" zeggen de Engelsen, al doet „Anna Blaman" er misschien niet voor onder, die naast hem gestapeld ligt: „Overdag" heet haar bundel, een veer- tiendelige hors d'oeuvre van verhalen, kersvers uit de Meulenhoffse keuken. De voorproef is van het beste, maar verder dan een enkele bladzijde breng ik het niet, want de O.P. is al bij „Alissa en Adrienne", door het Bezige Bijtje uit Adriaan Morriën gepuurd. „Ként u die", informeert hij wantrouwend. „U soms?" ontwijk ik. „Ik dacht zo, dat Conchita...." „Onzin", o-peet hij, „dat zijn kinderen, meisjes, dochtertjes van Morriën, met wie hij in dat boek als een charmante vader speelt mag hij alsjeblieft?" En óf. zeg ik, want ik denk aan Morriëns „Vriendschap voor een boom". Laat Morriën maar morriën, in Kinderland is hij thuis. „Ozo" bromt O.P. „maar wedden dat je nog nooit van H. J. Friedericy hebt gehoord?" Welles, troef ik af, want ik had het net gelezen, die heette vroeger Merlijn en schreef een voortreffelijke roman „Bontorio". Daar kijkt Opee wel wat van op, wat me de moed geeft nóg eens te troeven: En dat nieuwe, bij Querido verschenen boekje van hem, Vor sten, Vissers en Boeren, dat zich in Zuid-Celebes ver droomt, is nóg voortreffelijker. „Landklimaat", ant woordt de Moor, hetgeen ik, geografisch een kruk, niet aanstonds begrijp, want Celebes heeft, dacht ik, een zeeklimaat. Maar nog vóór ik die mogelijkheid kan opperen vervolgt de Opper: „Landklimaat" is een debuut en wel van Oscar Timmers, die je niet wilt beweren te kennen". Hij staat in de Schrijversalmanak- 1956, uitgave Van der Peet, triomfeer ik. „Bah", zegt Piet, een kleurig bandje, een uitgave van Boucher, van de stapel wippend, „hiér is Timmers!" Ik lees het motto van Kenneth Patchen: Be music, night. Ik lees de eerste regel: „In de namiddag wordt de zon diep blauw". Ik begin iets te horen, iets te zien en wil mijn eerste indruk al bladerend verifiëren als de O.P. me „Een minnaar in de handpalm" toestopt, in een zelfde, welverzorgde Boucher-uitgave, een boekje dat Nel Noordzij's „kleinste roman" blijkt te zijn. Zo noemt ze deze geschiedenis van „de wegen en dwaalwegen welke een jonge man op zoek naar zijn volwassenheid moet gaan". Van de noordzij gaat het via de uitloper van dit veelkantige verhalenmassief, door de uitgever Van Oorschot bcstapeld met het novellistisch drieluik-in- proza van Erick Terduyn, dat klaarstaat om onder de titel „Samen uit, samen thuis" dakwaarts te gaan naar de „roman"-tische zuidkant, waar Johan Fabri- cius ons gastvrij wacht met zijn door Leopolds Uit geversmaatschappij gefabriceerde „Luie Stoel", een roman van indolentie, tropenhitte en de onmacht de problemen van dit leven het hoofd te bieden Ik lees het slot hardop: „Slapen, slapen en niet meer wakker worden. „Niks daarvap" bedisselt O.P. „daar is „De Bekering" van Alfred Kosmann, waarin hij de medaille van zijn „Hondenplaag" omkeert en de posi tieve kant van de toekomstnegatie laat zien, dank zij de stoffelijke bijstand van zijn uitgever Querido. Kijk. denk ik, dat heeft die Piet pienter gezien, wat me achteraf niet zo verbaast, omdat hij van de boeken- vracht. die Stols had gestuurd, regelrecht de nieuwe Jos Panhuysen pikt, die „Wandel niet in het water" heet en bezonnen voor de grens van het existentiële Niets halthoudt. „Zinvol", prijst Piet germanistisch, rloe wéét zo'n man het, denk ik en alsof hij mij dwars door de ziel had gezien hoor ik hem manen: „Zolang het duurtwat niet op dat zinvolle, maar op de nieuwe (tweede) roman van E. S. Willards blijkt te slaan, die Van Kampen na het succes van Willards debuut vrijmoedig dorst bij te dragen tot Sints boe- kenschragen. We naderen al litteraturend de Antoon Coolen-berg, snuiven Brabantse lucht en circusgeu- ren. „Dat komt" zegt O.P. „van „De grote Vol tige", waarin Coolen de reuzenzwaai maakt naar het begin van deze eeuw en vandaar naar de Peel, om een geliefd Brabants dorp tot leven te wekken". Een his torische roman dus, onderstel ik. „Zeer, zeer ten dele", weet Piet me, na een steelse blik in zijn inventarislijst te hebben geworpen, te verzekeren. „Voor de puur- historische romans twee boekenmeter naar rechts s.v.p." En waaratje, daar staat „Storm over het Sticht" in een uitgave van Nijgh en Van Ditmar, waarmee A. Jurriaan Zoetmulder de geschiedkundige vertelling in ere herstelde. En iets verder houdt zich „Sybrech Willemsdochter" in goudbedrukt cellofaan schuil, zoals Ary den Hertog haar voor de tweede maal de wereld inzond, fraai uitgedost nu in een luxe-editie van Sijt- hoff. „En daar", wijst Piet trots, „daar staan de Vla mingen, volbloedig en pezig, Teirlincks meesterlijke „Gevecht met de engel" in een tweede dundruk en „Komen en gaan" van Roelants in een zesde editie (beide van de Brusselse uitgever Manteau) en een nieuwe roman van vriend André de Splenter, die „Vogelvrij" is getiteld en door Nijgh en Van Ditmar keurig werd verzorgd. „De vlucht in het ijle" volgt daarop, die Albert van Hoogenbemt bij Stols liet ver schijnen. Als vertegenwoordiger van de jongeren is er Bert van Aerschot. die zijn Sinterklaasgave „De Lift" via Meulenhoff presenteerde. „Dat is allemaal lit teratuur-op-niveau, wou ik zeggen, maar ik haal het niveau niet, omdat Opperpiet me beveelt: „Voeten vegen en fluisteren": we staannamelijk voor de af deling Poëzie, uitgeleide gedaan door tien kwieke proza-parodietjes, die eenstemmig „Idem" zeggen, want zo doopte F. Bordewijk dit kleine, koddige bun deltje, dat Nijgh en Van Ditmar in een lichtblauw narrenpakje stak. Poëzie dus welk een volte! Willem Brandt gaat hier „Spoorzoekend naar het woord" zond. Jacques Perk verschijnt aan de hand van Garmt Stuiveling voor het eerst in zijn ware gedaante. Stuiveling-zelf doet van zijn ego de dichterlijke echo horen in „Ego en Echo", Ine Filip laat in haar bundel „Filippine" achtentwintig maal raden, welke bekende dichteres zich achter haar pseudoniem verbergt, Simon Vinken oog exposeert in „Onder eigen dak" de plattegrond van zijn dichterlijke evolutie sinds 1950, Hans Warren vat in de bundel „Saïd" zijn jongste verzen samen en er is nog zoveel meer.... Het vrijgevigst van alle gevers is immers de uitgever, die. dat moet men hem nageven, het nooit opgeeft, aan zijn ingeving gehoor te geven en gééft, al is het dan UIT. Het levende lied. Onder deze titel i: dichtwerk en proza van de Pool Adarr Mickiewicz (1798-1855) bijeengebracht in een overzichtgevende bloemlezing. Prof. dr. C. L. Ebeling schreef er een rustige bekwame inleiding bij met een historisch feitenlijstje. Deze Mickiewicz-uitgave van de Wereldbibliotheek doet volledig recht aan deze grote mens, wiens kunstenaars aspiraties een actualiteit hebben behouden die, los van de binding aan het historisch eigene, de twintigste-eeuwer beroert tot een zuiver herkennen. De vertalingen zijn van twaalf Nederlandse litteratoren en Mickiewicz-kenners. Zo sprak mijn lief mij toe. Acht studen ten stelden voor de Prismareeks van uit geverij Het Spectrum dit boekje van Ne derlandse liefdespoëzie samen volgens per soonlijke voorkeur. In de toonaard van de liefde kan iedereen in dit boekje liederen naar zijn hart aantreffen voor elk uur, elke stemming en elk getijde. Meer mag men niet verlangen, anders wordt het cri- tisch kruimelwerk over opvallend wegge laten namen en zo. Weer een bloemlezing dus, ditmaal van Nederlandse liefdespoë zie en daarmee basta. Langs 's Heren Wegen door J. W. F. Weremeus Buning (De Ooievaarreeks, Bert Bakker-Daamen te Den Haag). De ze keuze uit eigen poëzie en proza is als zodanig natuurlijk al belangwekkend, maar dit boekje is het temeer omdat er proza stukjes in zijn bijeengebracht, die vele liefhebbers van deze ook door de dood niet meer te overwinnen dichter wel niet zul len bezitten. Ook enkele ongebundelde co- plas zijn er in opgenomen. Wie de „Ver zamelde Gedichten" van Buning nog niet heeft, zal graag met dit goedkope boekje zijn schade gedeeltelijk inhalen. Verslagen door Michael Horbach, uit gegeven door Ad. Donker in Rotterdam, handelt over de laatste dagen van het Duitse leger. Met karaktertekeningen van enige hoofdfiguren poogt Horbach een aannemelijke verklaring te vinden voor de mentaliteit van de Duitse soldaten, die ondanks het hopeloze van hun toestand, toch doorvochten. In deze goedbedoelde poging is de schrijver niet geheel ge slaagd, hoewel de karaktertekeningen van zijn figuren zeker geslaagd moeten wor den genoemd. Op knappe wijze maakt Hor bach gebruik van de methode van de zo genaamde „flashback" en van die van het beeld in de toekomst, waarui. moet blijken, hoe het sommige van zijn figuren na de oorlog zou zijn vergaan, als zij in de laatste dagen voor de wapenstilstand niet de dood zouden hebben gevonden. Het best is Horbach naar onze mening ge slaagd in de tekening van generaal-majoor Ravensburg en sergeant-majoor Arnd, wier gecompliceerde houding ten aanzien van de oorlog indringend is beschreven. Minder duidelijk komt de kadet Richards uit de verf, waarmee de schrijver zich naar ons voorkomt heeft willen vereenzel vigen. De positieve kant van deze oor- logsroman welk soort meestal een ne gatief karakter heeft is gelegen in de omstandigheid, dat er ongewild een an- ti-oorlog-propaganda uit spreekt. Een bladzijde uit het pasverschenen zesde Theater-Jaarboek met foto's uit de op- van George Feyde.au, oorspronkelijk „Le voering van „Het kind van de rekening" Dindon" geheten, door het Rotterdams Toneel. HET journaal van Willem Ysbrantsz. 3ontekoe, uitgegeven door Tjeenk Willink Zoon te Haarlem thans met woord verklaringen van Clara Eggink behoeft geen aanbeveling: het is tenminste vijf tig keer herdrukt. Dé spelling is enigs zins gemoderniseerd. Met een minimum aan verduidelijkingen en voetnotc is een Prettig leesbare tekst tot stand gekomen. De uitgave is bijzonder goed verzorgd en geïllustreerd. Het oorspronkelijke titel blad vermeldt: „Journael ofte gedenck- Hlllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllüüüüllllllüllllllll Dit is de populaire schrijver Jan Mens, wiens voornaamste werken dit jaar in ••Omnibus"-vorm bij de Arbeiderspers in herdruk verschenen. waerdige beschrijvinghe vande Oost-In dische reyse van Willem Ysbrantsz. Bon tekoe van Hoorn, begrijpende veel won- derlijcke en gevaerlijcke saecken hem daer in wedervaren, begonnen den 18 december 1618 en voleynt den 16 november 1625, tot Hoorn, gedruckt op Isaac Wil- lemsz. voor Jan Jansz. Deutel, boeckver- kooper op 't Oost in Biestkens Testa ment anno 1646." Een van de schilderachtigste episodes uit dit reisverhaal, waarin godsvrucht en guitigheid hand in hand gaan, is de be schrijving van een ontploffing van de kruitvoorraad bij een scheepsbrand: „Ik stond toen 't aanging bij de grote hals boven op 't schip en omtrent zestig per sonen stonden recht voor de grote mast, die 't water overnamen, die werden al te samen weg genomen en aan hutspot ge slagen, dat men niet en wist waar een stuk bleef, als ook van alle de anderen. En ik, Willem Ysbrantsz Bontekoe, toen ter tijd schipper, vloog mede in de lucht, wist niet beter of ik most daarmede ster ven. Ik stak mijn handen en armen na den Hemel en riep: „Daar vaar ik heen, o Heer! Weest mij arme zondaar gena dig!" Meende daarmede mijn einde te „hebben, doch hadde evenwel in 't opvlie gen mijn volle verstand en bemerkte een licht in' mijn herte dat nog met enige vro lijkheid vermengd was, zo 't scheen, en kwam alzo wederom neer in 't water, mank (tussen) de stukken en borden (planken) van 't schip, dat heel aan stuk ken was. In 't water leggende kreeg ik zulke nieuwe couragie gelijk of ik een nieuw mens hadde geweest. Toeziende zo lag de grote mast aan mijn ene zijd' en de fokkemast aan mijn andere zijd'. Ik klom op de grote mast en ging daar op leggen en zag het werk eens over en zeid': O God! hoe is dit schone schip ver gaan, gelijk Sodoma en Gomorra." In het woord vooraf staat jammer ge noeg Bietskens Testament in plaats san Biestkens Testament, Het eerstgeboorterecht door J. A. van Sijn is een brochure voor welker verschij ning wij geen andere verklaring kunnen vinden dan dat de uitgever D. van .Sijn Zonen (Rotterdam) is. Op volkomen willekeurige en onwetenschappelijke wijze ontkracht de heer van Sijn enkele van de mooiste geschiedenissen uit het bijbel boek Genesis, omdat hij gemeend heeft „allerlei mirakuleuze en tegennatuurlijke verschijningen en verschijnselen op meer normaal-natuurlijke wijze te mogen be schrijven." Dat gebeurt dan in een onbe holpen Verteltrant, en door de centrale gedachte van de Heilige Schrift, de ver lossingsidee, te vervangen door die van het eerstgeboorterecht., dat wordt verhe ven tot een inwijdingsplechtigheid in de geheime wetenschappen van astronomie en landbouw, zonder dat de schrijver daar van enige nadere omschrijving geeft. Dat mysterie is blijkbaar niet mirakuleus voor de heer Van Sijn. omdat de bijbel er geen enkele aanwijzing voor geeft. De Kraton door Johan Fabricius (Leo polds Uitgeversmaatschappij, Den Haag). In dit episch-lyrische prozagedicht ver telt de schrijver op meesterlijke wijze van het leven in en om De Kraton, het pa leis van de Javaanse grootvorst. De fi guren van de vorst, zijn bewakers, de danseressen aan het hof, de overgelever de strijdverhalen en wonderlijke legenden en het in een oeroude traditie gewortelde geloof van het volk het is allemaal weergegeven in een zeer suggestieve taal, welke de adem van de uiterst verfijnde, majesteitelijke beschaving van het oude Indië heeft. Een geschrift van waarde voor ieder, wie de oude cultuur van „de gordel van smaragd" na aan het hart ligt. Taal en Teken door Ankie Peypers (uitgeverij Contact te Amsterdam en Ant werpen). Vrouwelijke eenzaamheid, door teleurstelling gevoede weemoed, de don kere kleur van het onbeschutte leven en de onmacht elkaar dichter dan in een „te ken van aanwezigheid" te benaderen, vor men de thematiek van deze zuivere dich teres. Niet al haar poëzie is vrij van beïn vloeding, maar verzen als Driehoek, Land. Een jongere vrouw en Voorbeschik king varoorzaken een onvergetelijke poë tische schok en getuigen van een groot, oorspronkelijk talent. Sonnet! Deze Amsterdamse studenten- poëzie, bijeengebracht door A'. Nuis. is door „De Beuk" te Amsterdam in druk gegeven. De inhoud bestaat uit overwe gend studentikoze verzen, welke blijk ge ven van meer of minder geestrijke hu mor, van kritische intelligentie en in een enkel geval (zoals bij Lichtveld in „An thologie" en bij Hillenius in „Kameleons") van een zekere mate van zuiver poëtische artisticiteit, dit laatste misschien wel „huns ondanks." Zes kerstkaarten van Harrie Sterk uit gegeven bij Wentz Co. te Amsterdam, vormen een serie afdrukken van schilde rijen, waarop taferelen rond het kerstge beuren in beeld zijn gebracht. Ze worden warm aanbevolen door Sterk's vriend Cees Griffioen, die ze royaal en voortreffelijk gedrukt en het tegendeel van kitsch vindt. Het genre is evenwel niet nieuw voor wie de illustraties van Henk Krijger, Bert Bouman en anderen kent. Tussen twee treinen door Bert-Joan Ot- terdijk, verschenen bij J. H. Gottmer te Haarlem, is een heel eenvoudig boek over heel eenvoudige mensen. In deze waar dering ligt tegelijk een beperking opgeslo ten, want hoe eerlijk de roman ook zij, hare verdiensten reiken niet hoog. Het af wezig zijn van elke opsmuk sluit goed hartige oppervlakkigheid niet uit. Devil. Maggot and Son door Christopher Logue (A. A. M. Stols, Den Haag). Wie kennis wil nemen van de poëzie van Logue die vooraan in de dertig jaar is, heeft door dit initiatief van uitgeverij Stols een uit muntende gelegenheid daartoe. Deze links georiënteerde publicist. hij schrijft ook critieken in The New Statesman and Na tion werd naar aanleiding van deze bun del in The Times Literary Supplement een der belangrijkste jonge Engelse dich ters genoemd. Hij schrijft maatschappe- lijk-utopistische verzen met een verras sende rijkdom aan beelden. Zijn eerste bundel „Wand and Quadrant" verscheen te Parijs in de Collection Merlin. IN ALLE schouwburgen van Neder land is thans het nieuwe Theaterboek het zesde, handelend over het seizoen 1956-1957 verkrijgbaar. Uitgeefster Lui- sa Treves heeft redactionele medewerking verkregen van de heren H. Deinum, W. Hofman, J. W. Hofstra en B. Stroman, zodat bij de samenstelling voortaan ook zij het niet officieel de schouwburg directies, de grote gezelschappen, de schrij vers en de critici vertegenwoordigd zijn. De geschreven inhoud bevat als gewoonlijk een overzicht van het speel jaar, korte her denkingen van de in die periode over leden toneelkunstenaars en volledige re- pertoirestaten met rolbezettingen. Enkele onvolledigheden konden natuurlijk niet uitblijven: zo onbreekt bij de hierbij ge reproduceerde fotomontage de naam van de kostuumontwerper. Aandacht is ge schonken aan buitenlandse gastvoorstellin- gen en aan de verrichtingen op het gebied van opera en ballet. Het belangrijkste is als steeds het fotomateriaal, waarbij ge zegd mag worden dat de reprodukties van goede kwaliteit zijn. Dank zij het feit dat wij over twee voortreffelijke fotobureaus beschikken, die zich op theaterkunst -leb ben toegelegd, namelijk Particam (Maria Austria en Henk Jonker) en Lemaire Wennink kon men een ook voor de sfeer van de voorstellingen representatieve keu ze doen. Hierdoor en door de documen tatie (men zou graag ook nog een ver melding van het aantal opvoeringen per stuk erbij willen zien) is dit album een kostelijk bezit Rpor all® toneelliefheb bers. Aan de wens tot een bloemlezing van kritische commentaren kan blijkbaar nog steeds niet worden voldaan. In plaats daarvan gaat men tot steeds verdere uit breiding over van het langzamerhand in de buurt van het onzinnige komende systeem van het toekennen van alsmaar meer prijzen. Zo werden nu door middel van een enquête onder willekeurige men sen die een willekeurig aantal vertonin gen hebben bezocht Myra Ward en Ko van Dijk als de actrice en de acteur van het jaar aangewezen en Hetty Beck, Enny Meunier en Johan Valk onderschei den met vermeldingen voor de beste bij rollen. Gelukkig is de enquête onder de critici mt#lukt. Maar goed, deze opmer king mag geen afbreuk doen aan de waar dering voor een publikatie, waar men eigenlijk alleen maar blij mee kan zijn. AANGEMOEDIGD door het succes van de onder de titel „Open doekjes" gebun delde anekdotische „Terzijdes" van de acteur Luc Lutz heeft de uitgever Bert Bakker in de Ooievaarreeks van Daa- men n.v. te 's-Gravenhage nu een „pock- et"-boek met dramatische kronieken la ten verschijnen. Het zijn opstellen van Jeanne van Schaik-Willing, waarvan de meeste eerder in het weekblad „De Groene Amsterdammer" werden opgeno men. „Na afloop" heet deze verzameling, welk motto «niet helemaal letterlijk is op gevat, want men vindt zelfs aanbevelin gen om stukken uit vorige seizoenen ab- Rollicky Rhymes door John O'Mill (door Andries Blitz te Laren uitgegeven). Onder de druk van het succes van de kol derbundel „Lyrical Laria" is het nood zakelijke tweede bundeltje tot stand ge komen en het is er dan ook naar: ge zocht, flauw, tweedehands, plagiaat, met een hoop .-kinderachtige gein uit het luier- tijdperk. Voor de drie echt aardige vers jes zullen weinigen het volle pond willen betalen. soluut te gaan zien.. De kronieken van deze vooral als romancière bekende cri tica zijn vervullingen van de redactionele opdracht „gedachten en gevoelens, ge wekt door iets dat met het toneel in be trekking staat, in kleine essays te vat ten." Het subjectieve element maakt dat men soms meer een confrontatie met de schrijfster dan met het dramatische ge beuren beleeft. Het lyrische aspect zal voor velen echter de leesbaarheid verhogen. Het is soms moeilijk (vooral wanneer zij het toneel bedoelingen toedicht) zich met haar (in)stellingen te verenigen. Een stuk toneelgeschiedenis pretendeert het boekje van bijna tweehonderd bladzijden aller minst te zijn. Het is niettemin een aan trekkelijk overzicht van een groot gebied in ruimte en tijd, waarvan sommige hoog tepunten opgaan in eigenaardige wolken. Men kan niet zeggen, dat Jeanne van Schaik-Willing de Top Naeff van tegen woordig is, maar wel dat zij haar werk met klaarblijkelijke liefde verricht. Spoorzoekend naar een woord door Wil lem Brand (Van der Peet, Amsterdam). De dichter van het heimwee, dat van het ene naar het andere vaderland is meege reisd tracht in de poëzie het woord te zoe ken dat die onrust kan verslaan. Het geo grafische heimwee in verzen is verscho ven naar het hogere artistieke ideaal: vroeger schreef hij verzen naar een land toe, thans meer naar de poëzie zelf. Dat is een rijping, die in enkele verzen reeds een eigen gestalte heeft gekregen en die zijn dan ook uitgestegen boven het aan het tastbare gebondene. Een zeer mooie bundel. Objecties Brevier door de thans 57-ja- rige Henri Bruning (J. J. Romen en Zo nen, Roermond en Maaseik). Eén onder toon heeft deze hele bundel: die van een zaamheid in verstotenheid. Bruning wil wat van zijn poëzie, die daardoor zeer mid dellijk is. Hij tracht verzen over zijn le ven te leggen. Telkens wordt het afstand nemen van het reeds geleefde in een ande re stemming overbrugd: zwichtend of in verzet, verbitterd of berustend, aanvaar dend of verfoeiend. Er is geen ruimte in deze verzen, waarmee de dichter voor zichzelf een aards of een goddelijk gelijk wil afdwingen. Dit zakelijk karakter, dit „programma" ontneemt de verzen veel trefkracht. Maar ook zijn er onmiddellij ke verzen in deze bundel, zuiver en sereen. En die ontroeren stellig. De boot „Meren en Wolken" door Jin Willem Bernou (drukkerij Havé, Gror«f?^ gen). Dit pamflet is niet in de handel ver krijgbaar en dat zeer terecht. Bernou heeft evenveel goede bedoelingen als een volstrekt gemis aan enig poëtisch talent. T-. -j v Deze sympathieke poging is meteen een Uavia Koning einde geworden. t. n.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 23