Geleerden jagen op bruinvissen
SYSTEMATISCH
PERSPECTIEF
Zwaluwen vliegen meer dan tweehond erd kilometer per uur
Successen in
Florida
Een schotwond
Intelligente
loodsen
als dank
Roharium in
ons land
MEER NOG dan hier leefde men in De
nemarken mee met de „Marsvinjagers"
uit Nederland, die voor verscheidene we
tenschappelijke doeleinden levende bruin
vissen naar ons land wilden overbrengen.
Kranten en weekbladen wijdden lange ko
lommen aan de sportieve onderneming
en de Deense televisie besteedde er zelfs
een hele reportage aan. Iedere Deen wist,
dat de Hollanders daar in Teglgaard, aan
de kust van Fünen, het oude ambacht van
de plaatselijke vissers lieten herleven. Al
zeker vier eeuwen lang heeft men in de
winter in de Kleine Belt de bruinvissen
opgewacht, die de koude Oostzee ont
vluchtend, hun heil in de warmere Noord
zee gingen zoeken. Met kleine open scheep
jes, vroeger natuurlijk niet van een motor
voorzien, wist men de dieren door handig
manoeuvreren en door het maken van.
precies de juiste hoeveelheid lawaai in
de nauwe zijstromen en fjorden te drij
ven, waar zij in grote netten gevangen en
aan land getrokken werden.
Dit behoort inmiddels tot het verleden.
Er is geen behoefte meer aan bruinvis-
traan. Slechts in de laatste oorlog hebben
de Denen de vangst op de bruinvis gedu
rende enkele jaren ter hand genomen.
Daarna lag de jacht geheel stil. Tot het
moment waarop de Nederlandse zoöloog
W. H. Dudok van Heel en de conservator
van het Texels Museum, de heer G. J. de
Haan, met een aantal andere deskundigen
en belanghebbenden naar dat kleine
plaatsje Teglgaard trok. De heer Dudok
van Heel had voor onderzoekingen betref
fende het gehoor van zeebewoners drin
gend behoefte aan levende bruinvissen. De
proeven, die hij daarvoor reeds met de in
Artis verblijvende zeeleeuwen had geno
men, waren zeer goed verlopen. Voor een
verder doorvoeren van de experimenten
zou het echter nodig zijn, de dieren van
elkaar te scheiden. En daar was Artis he
laas niet op berekend.
In Denemarken was men direct en
thousiast voor de plannen. Niet alleen om
dat men graag wilde meewerken, maar
vooral ook omdat de oude bruinvisjacht,
waarvan de gehele omgeving nog steeds
ademt en die men op alle mogelijke ma
nieren ziet afgebeeld, weer ter hand kon
worden genomen. En de eerste resultaten
waren inderdaad beter dan de Deense vis
sers hadden durven hopen. Zij hadden er
aanvankelijk een hard hoofd in de dieren
na de vangst levend te kunnen houden.
Maar hier hadden zij buiten de vinding
rijkheid van de Nederlandse zoölogen ge
rekend, die na een uitvoerige studie van
deze zoogdieren te hebben gemaakt precies
wisten hoe zij moesten handelen.
Reeds vrij spoedig kreeg men een aan
tal bruinvissen te pakken. Ze werden zorg
vuldig opgeborgen in een reusachtig rond
net met een bodem. Deze geheel in het
water liggende „kom" had een doorsnede
van zestien en een diepte van ruim twee
meter. Als proef heeft men vlak voor
de kerstdagen drie bruinvissen naar
Holland overgebracht. Het transport was
namelijk het tweede grote probleem van
de expeditie. De proef is deels mislukt, om
dat de dieren vrij spoedig na aankomst
in Holland stierven. Anderzijds had men
nu evenwel de nodige ervaring opgedaan.
De doodsoorzaak kon namelijk worden
vastgesteld: de dieren waren aan de ge
volgen van een shock bezweken. Men wil
dit nu voorkomen door de gevangen bruin
vissen in het grote net aan de nabijheid
van mensen te wennen en ze enige keren
per dag te voeren. De Deense vissers heb
ben zich tijdens de kerstvakantie van de
Nederlanders uitstekend van hun taak ge
kweten. Toen de expeditieleden weer in
Teglgaard arriveerden, bleken de dieren
nog in uitstekende conditie te zijn. Zij aten
als wolven en stoorden zich niet in het
minst aan de aanwezigheid van bootjes
of over het net hangende mensen.
Enkele dagen later wist men zes gevan
gen bruinvissen al zover te krijgen, dat ze
dode vissen uit de hand aannamen. Als
nu de vissersboot in de buurt komt, steken
de „marsvins" hun grappige koppen al
boven het water in afwachting van de
traktatie, die doorgaans uit een stevige
portie kabeljauw bestaat. Het is nu wel
zeker dat deze aan vreemde omstandighe
den en mensen gewende dieren minder snel
een shock zullen krijgen, wanneer zij
straks in een grote, speciaal daartoe in
gerichte vrachtwagen worden vervoerd.
De heer Dudok van Heel heeft overigens
nog een ander middeltje in petto. Mocht
het nodig zijn, dan kan de dieren een in
jectie met een bepaalde stof worden toe
gediend, die de uit hun element gehaalde
bruinvissen gedurende enkele uren kal
meert.
IN HET altijd zonnige Florida is men
reeds geruime tijd zeer succesrijk met
het vangen en houden van bruinvissen.
De prachtige zoutwaterbassins van Mari
ne Studio's in Marinetand, vormen een
toeristische attractie van de eerste rang.
Ook daar heeft men uiteraard de nodige
ervaring moeten opdoen. De eerste bruin
vissen werden met behulp van touwen ge
vangen, in het water afgemat en vervol
gens door een potige visser in een soort
dubbele nelson genomen en weerloos ge
maakt. De eerste aldus naar het bassin
getransporteerde bruinvis was evenwel
geen lang leven beschoren. Toen andere
vangmethoden werden ontwikkeld, geluk
te het transport beter en met Flippy begon
de roem van Marineland Studio's, die
sindsdien over het bezoek van vakantie
gangers niet hebben te klagen.
Flippy, die in 1949 in volle zee werd ge
vangen, groeide uit tot een gezond man
netje van tweehonderd pond, die het uit
stekend met zijn verzorger kon vinden.
Nu trof Flippy het ook bijzonder. Oppasser
Alfred Frohn stamde uit een oude familie
van dierentemmers en beschikte over
een onuitputtelijk geduld. Toen de bruin
vis eenmaal door had dat „de man met
het voer" geen kwaad in de zin had, werd
hij steeds vertrouwelijker. En omdat de
„Daar!" riep de Deense visser en met een enthousiaste
armzwaai wees hij over het ruwe water van de Kleine Belt
naar de „marsvins" oftewel bruinvissen, die in een gro'ep
van ongeveer vijftien stuks zich regelmatig als donkere
zwarte vlekken tussen de golven en witte schuimkoppen
aftekenden. Een lange stok met een zwart vlaggetje werd
omhoog gestoken, ten teken dat men de begeerde buit in
het vizier had gekregen. In de andere open bootjes die
zich stampend en slingerend een weg door de zee zochten,
werd het signaal begrepen. De bruinvissen waren in aan
tocht. De bruinvissen, waarop nu al enkele weken door de
Hollanders met de onmisbare hulp van ervaren Deense
vissers werd gejaagd. Een vreedzame jacht overigens,
want er kwam geen ander wapen aan te pas dan een aantal
reusachtige netten, die op strategische punten dusdanig
stonden opgesteld, dat de dieren levend gevangen konden
worden en geen gevaar liepen zichzelf te beschadigen.
afstand opvangen. Zeelieden beschouwen
de plotseling voor de boeg opduikende
bruinvissen als een gunstig voorteken en
niemand zal het wagen de speelse begelei
ders een haarbreed in de weg te leggen.
Er zijn er zelfs die volhouden, dat bruin
vissen een zeeman onschatbare diensten
bewijzen door de juiste vaarroute aan te
geven. Men kan hierover denken hoe men
wil: in de archieven van de gemeente
raad in Wellington is nog de vergeelde
verordening te vinden, die op deze kwestie
een heel merkwaardig licht werpt.
Ter hoogte van de kust van Nieuw-Zee-
land bestaat een snelle waterstroming
de zogenaamde French Pass die zich
van Pelorus Sound tot Tasman Bay uit
strekt. Het is een korte maar uiterst ge
vaarlijke vaarweg, die met puntige, vlak
onder de oppervlakte liggende rotsen is
bezaaid. Op een morgen van het jaar 1871
draaide de schoener „Brindle" (op weg
van Boston naar Sydney) behoedzaam de
French Pass in. De kapitein stond dui
zend angsten uit, maar opeens zag de uit
kijk een bruinvis uit het water opspringen
Het dier dook onder, kwam weer boven
en leek het worstelende schip als het ware
de weg te willen wijzen. De gezagvoerder
begreep, dat het dier instinctief in diep
water bleef zwemmen en besloot het dier
te volgen. De reis verliep zonder ongeluk
ken!
En hiermee begon de bruinvis zijn merk
waardige carrière, die een volle veertig
jaren heeft geduurd. Zeelieden begonnen
uit te kijken naar de bruinvis, die zich
meestal in de omgeving van Pelorus Sound
ophield en de bijnaam Pelorus Jack kreeg.
directie van het zeewateraquarium al
lang van plan was de intelligentie van de
bruinvis aan een grondig onderzoek te on
derwerpen, mocht Albert Frohn zijn gang
gaan. Twee jaar later moest de verzor
ger, die vroeger met zeeleeuwen toch wel
wat gewend was, toegeven dat hij nog nooit
zo'n pienter dier onder zijn hoede had ge
had. Flippy leerde alles spelenderwijs.
Als een jachthond apporteerde hij stok
ken, die in zijn zwembad werden gegooid.
Hij leerde met een bal spelen, in de gum
mibal van een toeter bijten zonder het
instrument te beschadigen, een bel luiden,
door een hoepel springen enzovoorts.
De bevolking van het bassin werd lang
zaam maar zeker uitgebreid en weldra
kon de bezoekers tweemaal per dag een
complete show worden aangeboden. Diep
onder de indruk volgde het publiek de
acrobatische verrichtingen van bruinvis
sen als Spray, Splash en Buttons, die zon
der moeite de populairste zeedieren van
heel Amerika werden. De spectaculaire
sprongen van de grijnzende Buttons wer
den, altijd met een daverend applaus be
groet en het publiek raakte in vervoering
als een niet meer geheel verse makreel
verontwaardigd werd teruggesmeten.
Flippy sloot vriendschap met het hondje
van Frohn en kwam zelfs zo ver, dat hij
het pientere keffertje op een aquaplane
achter zich aantrok. Toen de proef ver
zwaard werd en de plaats van het hondje
werd ingenomen door een charmante had
nimf, kende de verrukking van de Ame
rikanen geen grenzen meer.
Dit houdt overigens niet in, dat bruinvis
sen katjes zijn om zonder handschoenen
aan te pakken. Floyd Adams, een duiker
die iedere dag tot op de bodem van het bas
sin afdaalde om de grote kijkglazen schoon
te maken, heeft aan de speelse klappen
die de bruinvissen met hun staarten uit
deelden, menige blauwe plek overgehou
den. „Zij zeggen wel eens" merkte hij
op „dat je op de rug van een bruinvis
een ritje kunt maken. Maar daar waag
ik me toch liever niet aan". Lieden die van
een gevaarlijke stunt houden, zoeken de
bruinvissen wol eens op in hun domein.
Maar zij moeten altijd een formulier te
kenen, dat de directie van iedere aan
sprakelijkheid ontslaat.
VAN BRUINVISSEN zijn op het ogen
blik meer dan twintig soorten bekend.
Vroeger werden zij niet zelden in de Rijn
en de Elbe gesignaleerd. Ze zijn zelfs in
de Seine bij Parijs gezien en een dikke eeuw
geleden moet er nog een in de wateren van
de oude Haarlemmermeer hebben geleefd.
Tegenwoordig bevolken zij in hoofdzaa'k
de Atlantische en de Stille Oceaan, terwijl
zij ook in de Europese zeeën regelmatig
worden opgemerkt.
De dartele acrobaten, die in Florida als
volleerde varieté-artiesten optreden, kun
nen echter niet bogen op een hechte
vriendschap met de vissers. Waar een
groep bruinvissen aast, behoeven de vis
sers hun net niet uit te werpen en de scha
de, die zij aan het vistuig kunnen toebren
gen is vaak zo groot, dat de oude Neder
landse zeevissers hun niet geheel ten on
rechte de naam „zeevarkens" hebben ge
geven. Bruinvissen zijn niet voor een klein
tje vervaard. Met hun betonharde snuit
zijn zij in staat zelfs de gevreesde haai
letterlijk dood te rammen. Van zijn kant
neemt de haai wraak door intensief jacht
te maken op pasgeboren bruinvissen, die
hij boven alles de voorkeur geeft.
Uit een oogpunt van evolutie hebben
bruinvissen het allesbehalve gemakkelijk.
Het zijn tenslotte warmbloedige zoogdie
ren. Voor hun ademhaling zijn zij net als
andere zoogdieren op de in de buitenlucht
aanwezige zuurstof aangewezen. Een vrij
hopeloze situatie dus. Zij leven als vissen,
maar zijn geen vissen. Zij ademen als
zoogdieren en kunnen .liet tegen een lang
durig verblijf buiten hun vochtig ele
ment.
De huid van een bruinvis die te lang aan
zijn element wordt onttrokken, droogt uit
en begint grote blaren te vertonen. Het
dier krijgt koorts en gaat onherroepelijk
te gronde. In Florida is het wel voorgeko
men, dat de dartele dieren tijdens hun
optreden zo vaak boven water kwamen,
dat Frohn zijn beschermelingen met een
zalfje tegen de zonnebrand moest behan
delen. Aan de andere kant kunnen zij niet
onbeperkt onder water blijven. Een ge
routineerde duiker naar sponzen of parels
beschikt over een langere adem dan zij!
Dit probleem wordt een levenskwestie,
als het bruinvissenwijfje een jong „ter
wereld" brengt. De geboorte heeft onder
water plaats en moeder bruinvis heeft dan
ook tot taak haar jong zo spoedig moge
lijk naar de oppervlakte te duwen, waar
het kan ademen. Daarmee samenhangend
is het interessant op te merken, dat een
aloude sage toch wel een grond van waar
heid kan bevatten. Er zijn talloze verhalen
bekend van zeelieden die de verdrinkings
dood nabij waren en op het laatste ogen
blik door een bruinvis naar het strand
werden geduwd. Zeemansverhalen of wer
kelijkheid? Sommige geleerden achten het
niet onmogelijk dat de bruinvis in de wan
hopig spartelende mens een medezoogdier
herkent en het instinctief naar de opper
vlakte duwt, zoals het ook met zijn eigen
jong zou doen. Anderen beweren, dat de
mens de goedbedoelde porren met de bik
kelharde snuit evenmin als een haai zou
overleven. Hoe het zij: het verhaal van een
betrouwbare geleerde als dr. J. Kenneth,
dat in het novembernummer van Natural
History in 1949 verscheen, mag niet in
twijfel worden getrokken.
In 1943 begaf de echtgenote van een ad
vocaat in New York zich naar het strand
van Florida, om aan zee na een lange
ziekte volledig herstel te zoeken. Op ze
kere dag begaf zij zich te water. Enkele
meters uit de kust werd de dame onwel
en tot schrik van haar vriendin, die op het
strand was achtergebleven, werd zij door
de golven meegesleurd. „Opeens" zo
vertelde zij later „kreeg ik een gewel
dige duw, die even later door een tweede
werd gevolgd Half buiten bewustzijn kwam
ik op het strand terecht". Er waren geen
baders of zwemmers in de buurt, maar
zes meter buiten de kust zwom een bruin
vis. De ooggetuige verzekerde, dat de
vrouw van de rechtsgeleerde door de
bruinvis van een wisse verdrinkingsdood
was gered. Zou zij inderdaad haar leven
te danken hebben aan het instinct van
het intelligente zeezoogdier?
Want dat bruinvissen intelligent zijn,
wordt door niemand meer ontkend. Arthur
McBride, de vroegere wetenschappelijke
assistent van de Marineland Studio's be
weert, dat hun verstandelijke capacitei
ten niet onderdoen voor die van een chim
panzee of goed afgerichte hond. Hun zin
tuigen zijn buitengewoon goed ontwik
keld. Onder water opgestelde microfoons
hebben uitgewezen, dat zij allerlei gelui
den kunnen voortbrengen en als dr. Dudok
van Heel straks zijn experimenten kan be
ginnen, zal hij wel verbaasd staan over
hun uitzonderlijk scherp gehoor.
Men neemt aan, dat bruinvissen de tril
ling van een scheepsschroef reeds op grote
VEERTIG JAREN lang heeft Pelorus
Jack de schepen veilig door de schuimen
de French Pass geloodst. Soms waren de
gezagvoerders bang hem uit het oog te
verliezen, als het dier er met een snelheid
van zestig kilometer per uur van door ging.
Maar steeds keerde hij trouw terug om
dansend en springend voor de boeg zijn
taak te hervatten. Niet eenmaal kwam ge
durende deze veertig jaren een schip op
dit gevaarlijke traject in moeilijkheden.
Jack verrichtte de taak. die hij om onbe
grijpelijke redenen op zich had genomen,
met voorbeeldige stiptheid. Eenmaal
slechts dreigde het mis te lopen. In 1903
kreeg hij van een dronken opvarende van
de „Penguin" een kogel in de rug. Als de
kapitein niet tussenbeide was gekomen,
hadden de matrozen hun beschonken mak
ker vast en zeker over boord gegooid.
Twee weken lang liet Pelorus Jack zich
niet zien en in allerijl vaardigde de ge
meenteraad van Wellington een verorde
ning uit, waarin belagers van Jack met
strenge straffen werden bedreigd. Maar
Jack herstelde van zijn schotwond en her
vatte zijn taak, alsof er niets was gebeurd.
Alleen van de „Penguin" wilde hij niets
meer weten en het is een feit, dat dit
vaartuig jaren later schipbreuk leed.
Met het vorderen der jaren verloor de
bruinvis zijn speelsheid. Hij maakte geen
huizenhoge sprongen meer maar bleef be
daard, zoals het een oude heer past, voor
de schepen uit zwemmen. In april van het
jaar 1912 verdween hij even plotseling als
hij was gekomen. Hoe hij aan zijn einde
is gekomen weet men niet. De wet van
de natuur, die korte metten maakt met
verzwakte schepsels, zal ook hem wel heb
ben getroffen. Het staat echter vast dat de
belangeloos optredende en soms urenlang
„overwerkende" Jack talloze mensen voor
een scheepsramp heeft behoed.
HET BOVENSTAANDE bewijst wel, dat
de Nederlandse onderzoekers voor hun
proefnemingen moeilijk een interessanter
dier hadden kunnen uitkiezen. Men wil
trachten ongeveer zestien dieren naar Ne
derland over te brengen. Het grootste deel
zal gebruikt worden voor wetenschappe
lijke onderzoekingen, de overige zullen in
het bassin van het Texels museum en in
het zogenaamde Robarium te Harderwijk
een plaats krijgen. Het staat wel vast,
dat de dieren het bij goede verzorging in
deze aquaria best zullen uithouden, als het
altijd nog enigszins riskante transport met
goed gevolg achter de rug is. De bruin
vissen. die nu nog in hun „kom" hun rond
jes draaien, staan reeds op voer, zoals dat
heet. Op dood voer zelfs.
ER IS IETS aan de hand in de bouwnijverheid van ons land. Werkwijzen die
eeuwenlang, soms van vader op 'zoon, het gezicht van het bouwen hebben
bepaald, zijn sinds enige jaren niet alleenzaligmakend meer. Ook in het
bouwbedrijf, een der laatste bolwerken van het ambachtelijk handwerk, van
mankracht en handvaardigheid, dringt de mechanisatie, de standaardisatie en
de rationalisatie hier langzaam, daar met reuzenschreden op. Dat is naar ons
inzicht niet alleen een kwestie van de noodzaak van dit ogenblik: het ge
brek aan capaciteit der traditionele aannemersbedrijven om te voldoen aan
de eisen welke door de woningnood worden gesteld. Ook zonder die inci
dentele oorzaak immers zou het onvoorstelbaar zijn, dat onze gehele maat
schappelijke en industriële ontwikkeling naar de automatisering op de plaats
rust zouden maken voor de poorten der bouwbedrijven. Ook daar zoekt
en streeft men naar vernieuwing, naar verbetering, naar versnelling.
Dat proces is van invloed op de bedrijven en de mensen die daarin werken.
De bedrijven worden groter, hun financiering vergt navenante kapitalen.
De staf van deze bouwindustrie krijgt meer en meer behoefte aan academisch
geschoolden, technici en economen. De taal der directies ontwikkelt zich
van die van de aannemers tot die der industriëlen. De arbeiders in hun
fabrieken, veelal ongeschoolden, genieten een stabieler inkomen en werken
onder aanzienlijk gunstiger omstandigheden dan vroeger op de open bouw
plaatsen. Er wordt bij de systeembouw in het algemeen meer berekend en
gerekend en minder gejaagd. Uiteraard vergt een dergelijke werkwijze meer
stabiliteit in de bedrijfsvoering dan bij de oude aannemerij het geval is. Dat
leidt tot een andere verhouding tot de opdrachtgevers. De samenwerking
moet groter zijn, de risicoverdeling eveneens. Daarom heeft ook de aan
besteding een nieuw gelaat gekregen in de vorm van continucontracten,
waarbij dus de bouw van grote aantallen woningen gedurende een reeks
van jaren aan één bedrijf wordt opgedragen en de meevallers en tegen
vallers in de contractuele bestedingssom worden verdisconteerd. Een nauwe
samenwerking met de door de opdrachtgever gekozen architect ligt eveneens
in dit stelsel besloten. Het is beslist niet zo, dat de systeembouw de archi
tectuur bepaalt. In verreweg de meeste gevallen behouden de architecten
een grote mate van vrijheid, maar zij moeten uiteraard wel rekening houden
met de modulus en de techniek van het systeem, opdat de systeembouw ook
haar economisch rendement oplevert. Bij een voldoende onderling vertrouwen
kan de samenwerking tussen architect en uitvoerder ertoe leiden, dat de
laatste volmacht krijgt het ontwerp aan de eisen van het systeem aan te
passen, zolang dat tenminste een centimeterkwesie blijft. Dat is bijvoorbeeld
in Dordrecht het geval, waar sinds de bevrijding tot 1 januari 1957 tussen
de achtendertighonderd en vierduizend woningen zijn gebouwd, waarvan
tweeduizend driehonderdvijfenveertig volgens een systeem. Dat is ongeveer
zestig procent van het totaal in de gehele periode. In de loop der jaren is in
Dordrecht, een gemeente van bijna tachtigduizend inwoners, het percentage
systeemwoningen ten opzichte van de op traditionele wijze gebouwde wo
ningen geleidelijk toegenomen. Op 1 januari van dit jaar lag het percentage
van de systeembouw tussen tachtig en vijfentachtig percent van het totaal,
de in aanbouw zijnde woningen meegerekend. In het gehele land waren er
bij de jaarwisseling ruim dertienduizend systeemwoningen in uitvoering. Een
groot deel daarvan wordt in continucontracten uitgevoerd, zoals in Amster
dam en Den Haag, in Arnhem, Dordrecht, Enschedé, Groningen en Schiedam.
Buiten deze contracten worden of zijn in Delft, Eindhoven, Hengelo, Den Hel
der, Nijmegen, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam en Vlaardigen in belangrijke
aantallen systeemwoningen gebouwd.
In deze opsomming valt de afwezigheid van Haarlem, een stad waar d9
woningnood in verhouding tot andere gemeenten nog steeds in haar scherpste
en pijnlijkste vormen wordt gevoeld, onmiddellijk op. Haarlem is niet
„systeem-minded" zeggen de systeembouwers. „De systeembouwers zitten te
hoog te paard" zegt men in Haarlem. Het blijft intussen merkwaardig, dat zo
veel andere gemeenten met de systeembouw uitstekende ervaringen hebben,
zoals het ook merkwaardig is, dat men elders in veel kleinere plaatsen, met'
veel grotere complexen vijfhonderd woningen in één project is daar
werkelijk een minimum werkt dan in deze omgeving. Nuu men in Haarlem
in de komende jaren het tienduizend woningen voor het overgrote deel
toch woningwetwoningen, mag men aannemen omvattende uitbreidigsplan
Schalkwijk gaat realiseren, ligt de vraag op welke wijze men dit gaat doen
voor de hand. luist voor de woningwetbouw biedt het bouwen in systeem
grote voordelen. Men moet niet bang zijn de geijkte methoden te verlaten
om in grotere aantallen en langlopende contracten te denken. Natuurlijk
dient men enigermate vertrouwd te zijn met de beginselen der systeembouw,
die wij niet aarzelen de bouwwijze der nabije toekomst te noemen. Om meer
bekendheid te geven aan de systeembouw hebben wij de zes belangrijkste,
in de Vereniging van Systeembouwers georganiseerde methoden in de repor
tage op de bladzijden 4 en 5 van dit nummer beschreven.
J. II. Bartman
"Ooievaar
i Nachtegaal
Zwaluw
•Kraanvogel
BIJGAAND KAARTJE laat
zien welke trekbeweging jaarlijks
door vier in onze streken bekende
vogelsoorten wordt gemaakt. Als
men zo'n afbeelding ziet, doen
zich een paar traditionele vragen
voor. Waardoor wordt het feilloos
richtingsgevoel van trekvogels
bepaald en hoe is het mogelijk
dat zij duizenden kilometers on
afgebroken in de lucht kunnen
blijven, vliegend in een tempo en
met een regelmaat alsof zij een
afspraak hebben, die op de secon
de moet worden nagekomen? Zo
lang het antwoord daarop nog
met een „maar" blijft samen
gaan, zijn we geboeid.
Zonder kaart, zonder licht, zon
der radio en zonder gelegenheid
om uit te rusten vijfduizend kilo
meter over zee vliegen is een on
derneming, die voor mensen, zelfs
met allerlei andere technische
hulpmiddelen een waagstuk kan
worden genoemd. Grote zwermen
vogels van allerlei soorten slagen
daarin jaarlijks, schijnbaar moei
teloos. Het is het mysterie van
de trek, waardoor zwaluwen
duizenden keren zwakker dan een
vliegtuig in storm en regen
Noord en Zuid Amerika over
vliegen. De kleine kolibrie, die
men in de palm van een hand
kan houden en waarvan sommige
soorten nauwelijks groter zijn dan
hommels, vliegt op eigen kracht
tweeduizend kilometer over zee.
zonder een mogelijkheid tot rus
ten. De kolibri heeft in zijn
lichaam niet méér kracht dan een
mens in één vinger heeft. Het
beestje beweegt op zo'n tocht zijn
vleugels dertig tot vijftig keer
per seconde. De snelheden, waar
mee de trekvogels hun tochten
volbrengen, zijn vaak ook verba
zingwekkend. De ooievaar vliegt
gemiddeld zeventig tot tachtig
kilometer per uur. Bij de zwalu
wen werd wel tweehonderdveer
tig kilometer per uur gemeten.
Waarom de vogels hun trek
tocht steeds weer ondernemen, is
nog steeds niet helemaal duide
lijk. Er bestaan vele gedachten
over. Vooral temperatuursveran
dering en voedselgebrek worden
beschouwd als belangrijke sti
mulansen. Maar kou is toch. ge
tuige de aard der waarnemingen
in de hele wereld over een ver
loop van een groot aantal jaren,
een minder belangrijke factor ge
bleken dan men aanvankelijk
dacht. Ook voedselgebrek kan niet
helemaal een hoofdoorzaak zijn.
De ooievaar bijvoorbeeld vliegt
naar de uiterste punt van Zuid-
Afrika, maar om het voedsel te
vinden, dat hij nodig heeft om te
kunnen overwinteren, zou hij niet
verder hoeven te gaan dan de Nijl
in Egypte, waar het ook warm
genoeg voor hem is. Maar de ooie
vaar zegt „nee" en vliegt nog een
paar duizend kilometer verder.
Hoe de yogels precies hun weg
weten te vinden is ook een raad
sel. Het begrip instinct geeft daar
voor maar een weinig bevredi
gende oplossing. Zij zoeken niet
alleen warme streken wanneer de
kou in het noorden toeneemt,
maar vliegen als volgens een
plan. Jonge vogels, die. voor het
eerst aan de trek deelnemen, leg
gen zonder aarzeling een tocht
van duizenden kilometers af
langs precies dezelfde weg als die
welke hun ouders kozen. En zij
bereiken met vrijwel feilloze
nauwkeurigheid hetzelfde doel.
Vogels zijn ook in staat routes te
verleggen en toch op het gestelde
deel aan te komen. Las Vegas, het
Amerikaanse proefgebied voor
atoomexplosies, werd vóór die
proefnemingen altijd aangedaan
door grote zwermen trekvogels
uit Canada. Sinds de explosies
vliegen zij echter een andere rou
te, komen niet meer over Las
Vegas, maar bereiken hetzelfde
doel.