NIET ZO DENKT Nog altijd is in Peru handel in slaven door blanken DE NOODZAAK VAN EEN AFWIJKEND GEDRAGSPATROON DRAAGT VEEL BIJ TOT EEN VERKEERD OORDEEL Wetenschappelijk verkeer Klein wonder Een uitstekende studie over BUREAUCRATIE Colbertjes en cadeautjes Snelheid en voorzichtigheid Let op de feiten qn cijfers Op pagina 4 van dit nummer vindt men enige hoofdstukken uit de geschiedenis der slavernij Achtergebleven salarissen DE STUDIE over bureaucratie van dr. A. van Braam blinkt uit door een grote veelzijdigheid en uitstekende documentatie, welke te meer ontzag inboezemt, wanneer men bedenkt dat de auteur een volledige dagtaak vervult en dit doorwrochte werk dus in zijn vrije tijd heeft moeten opbouwen. Geen geringe prestatie! De schrijver beziet „de ambtenarenwereld" in tal van facetten. Eerst wordt de groei van het overheidsapparaat be keken, daarna de structuur ervan. De sociale positie van de ambtenaren, hun recrutering, opleiding en sociale herkomst zijn vervolgens onderwerpen van studie. Ook worden groeps vorming, solidariteit en tegenstellingen in de ambtelijke wereld niet vergeten. Al deze hoofdstukken zijn bijzonder de moeite waard. Het meest interessant vonden wij echter het hoofdstuk over het bureaucratische gedragspatroon en statusbesef. Dr. VAN BRAAM spaart de ambtenaren zijn op nauwkeurige gegevens gebaseerde critiek niet, maar anderzijds bindt hij ver woedt de strijd aan met de stereotypen, de al te gemakkelijke generalisaties, gebaseerd op klakkeloos oordelen. De ambtenaar is niet zo slecht als men denkt, bij lange na niet, maar hij is ook niet het tegenovergestelde, een ideaal van vlijt en ijver, bezield door de overheidszaak, die hij dient. Dat ligt ook voor de hand: een ambtenaar is een mens zoals ieder ander en de mens heeft goede en slechte eigenschappen. Op welke op een bepaald moment het accent ligt hangt af van vele, vele oor zaken en omstandigheden. Een en ander neemt niet weg, dat de ambtenaren zelf vaak het nodige hebben bijgedragen en nog bijdragen tot het vormen van een verkeerd oordeel over zichzelf, of maar weinig moeite doen om in dat oordeel een verandering ten goede te brengen (en dat is in een democratische samen leving hard nodig). De ambtenar-en hebben krachtens hun functie een afwijkend gedragspatroon en dat is vrij begrijpelijk. De ambtenaar dient de openbare zaak en vertegenwoordigt overal het aanzien van de overheid. Zijn taak is objectieve, nauwgezette dienst aan de gemeenschap. Hij moet trouw zijn aan het gezag, dat hem benoemde. Voor de interne dienst gelden vele voorschriften. Hij mag niet vloeken, geen insignes dragen, hij kan verplicht wor den in een bepaalde wijk te gaan wonen enzovoort. Maar soms gaan de voorschriften wel wat te ver. Natuurlijk mag een ambtenaar geen steekpenningen aannemen. Wat echter te den ken van een beschikking van het ministerie van Financiën van 1949, waarbij het de ambtenaren verboden werd geschenken te aanvaarden bij ambtsjubilea en verjaardagen! Dergelijke regle menten zijn niet alleen inbreuken op de persoonlijke vrijheid, maar zij zijn nu juist een voorbeeld van wat men aan de „ambtenarij" verwijt: kleinzieligheid en reglementeren. Op het gebied van het particuliere leven van de ambtenaren stelt de overheid ook haar eisen, maar zij staat daarin niet alleen. Ook het bedrijfsleven laat haar personeel (vooral het hogere) niet geheel vrijl Duidelijk is echter, dat men voor ambtenaren een zeker decorum wenst en dat de ambtenaren dit ook zelf begeren. Tot vlak voor de tweede wereldoorlog was het bon. ton om in donker kostuum en met stijve manchetten op bureau te verschijnen. En zelfs bij een hittegolf ging het col bertje niet uit. Na de oorlog is deze mentaliteit wel verdwenen, maar men heeft in ambtelijke kringen nog altijd weinig op met „excentrieke" of al te luchtige kleding (voor heren wel te ver staan). In 1953 werd er nog bezwaar gemaakt tegen het werken in hemdsmouwen door hogere ambtenaren! Dit zijn vrij on schuldige zaken, maar zij zijn er voorbeelden van, dat de amb tenaar een eigen gedragspatroon heeft, een gedragspatroon dat echter grotendeels niet samenvalt met het stereotyp, dat de bevolking zich van de ambtenaar heeft gevormd. DE SCHRIJVER breekt veel lansen voor de ambtenaar en hij doet dat op verantwoorde wijze. Eerst stelt hij zich in de plaats van Jan Publiek, die de ambtenaar meestal door een loketje ziet, of hem als een geheimzinnige figuur vermoedt achter zijn belastingbiljet, of achter het formulier, dat hij moet invullen. Maar daarna gunt hij ons een blik in de ambtelijke kringen, in de apparatuur. Natuurlijk vindt men er afschuifsystemen, ont vluchten van verantwoordelijkheid, overmatig gebruik van paperassen en formulieren van een verambtelijke en vrijwel on begrijpelijke taal, traagheid en „weltfremdheit". Maar men moet ook rekening houden met de speciale taak en verantwoordelijk heid van het overheidsapparaat. De overheid moet rechtvaardig zijn, zij moet met gelijke maten meten en dus rekening houden met precedenten, die meestal opnieuw bestudeerd moeten wor den. Vele kwesties zijn ingewikkeld en kunnen niet door één ambtenaar beoordeeld worden. De stukken moeten dan nood zakelijk door vele handen gaan. Dat kost tijd. Meestal moeten de zaken schriftelijk worden vastgelegd, dit immers is een voor waarde voor rechtszekerheid. Het geschreven stuk is een on ontbeerlijk hulpmiddel bij de besluitvorming en het legt tevens de verantwoordelijkheid binnen het apparaat vast. De ambte lijke taal valt moeilijk te verdedigen, maar is wel verklaarbaar: ieder specialistendom krijgt zijn eigen vakjargon! De traagheid van de ambtelijke dienst is niet altijd excusabel en meestal irritant. Men dient echter, aldus dr. Van Braam wel te beden ken, dat de overheid weloverwogen een besluit dient te nemen, men mag de voorzichtigheid niet opofferen aan de snelheid van de besluitvorming. Het Nederlandse ambtenarenapparaat werkt als geheel lang niet onbevredigend, ondanks de opstoppingen of strubbelingen, die somtijds in bepaalde gedeelten ontstaan. Veel van de amb telijke moeilijkheden ontstaan door de aard van het werk. De ambtenaar werkt in een glazen huis, dat nauwlettend in het of geringste afwijking of overtreding van een ambtenaar wordt scherpe oog van de belastingbetaler wordt gehouden. De minste een prooi der publiciteit. Een ambtenaar is alleen uit dien hoofde al op zijn hoede en werkt liever langzaam en zorgvuldig, dan snel en slordig. HET IS DE MOEITE waard enkele saillante punten uit het rijke materiaal, dat dr. Van Braam ons biedt, te kiezen. Het is algemeen bekend, dat het burgerlijk overheidspersoneel de laat ste jaren sterk in aantal is toegenomen. De hier gegeven totaal cijfers tonen het nog eens overtuigend aan. Op 31 december 1930 waren er 196.000 ambtenaren, in 1955 ruim 399.000. Op 1 januari 1955 bevond zich 9,5 van de totale beroepsbevolking, dat is 12,2 °/o van de onzelfstandige beroepsbevolking, in overheids dienst. Men mag aannemen, dat ongeveer een zesde van alle loontrekkenden zich in dienst van de overheid bevindt, als we het personeel van de semi-overheidsbedrijven, van de dochter bedrijven van de Nederlandse spoorwegen, van publiekrechte lijke bedrijfsorganen en sociale-verzekeringsinstellingen en der- DE AMBTENAAR staat er in de meeste landen non al gekleurd op. Hij zou lui, gewichtig, langzaam, arrogant, inefficient en dom zijn, meent men. Een uiterst negatief oordeel dus, meestal gebaseerd op enkele persoonlijke ervaringen, die gegeneraliseerd worden voor het gehele overheidsapparaat. Blijkbaar is dit soort onprettige, onrechtvaardige en onjuiste opinies niet van vandaag of gisteren, Zo noemt een dichter in 1832 de ambtenaren: „Verachtelijk gespuis, uit adclrenbloed geboren, door domheid hoog ver waand, door laagheid diep veracht." In 1880 worden de Haagse ambtena ren getekend- als mensen „die geen haast hebben dan om promotie te maken en die winkels en uitstallingen op hun duimpje kennen." In bewogen tijden, zoals na de eerste wereldoorlog, zijn de gemoederen hoog verhit en menig scheldwoord wordt de ambtenaar naar hel hoofd geworpen: „dom bureaucratendorn" of „budgetivoren" of „eters uit de staatsruif" enzovoorts. De burger heeft van de ambtenaar dus een bepaalde, niet al te gunstige, voorstelling in het hoofd. Het is een figuur in het bezit van de hierboven reeds opgesomde eigenschappen, waarvan men zich afhankelijk voelt. Ont moet men eens een ambtenaar, die anders is, bijvoorbeeld vlot, schappelijk en beleefd, dan zegt men: „ja, maar deze is een uitzondering"Aan het beeld, dat men heeft, verandert dit niets. Een dergelijk beeld wordt een sociaalstereotyp genoemd. Stereotypen vergemakkelijken ons denken, maken de vrij afwisselende werkelijkheid eenvoudiger en overzichtelijker. Zo kent men ook het. stereotyp van „de boer' of „de zakenman" en „de arbeider". In tegenstelling tot boeren en arbeidersgroepen, zijn de ambte naren in Nederland nog maar heel weinig bestudeerd. Dr. A. van Braam is wel zo ongeveer de eerste, die zich met zijn eind verleden jaar bij W. de Haan in Zeist verschenen en door prof. dr. J. P. Kruut ingeleide proefschrift „Ambtenaren en Bureaucratie in Nederland" op dit maagdelijk veld van onderzoek begeeft, Het wordt in bijgaand artikel besproken. LIMA, PERU (UP) De handel in in heemsen is nog steeds een lucratieve zaak in de oerwouden van oostelijk Peru, zo bericht de Britse missionaris Alan Smith, een katholieke geestelijke, die zijn stand plaats te Atalaya heeft. De methode, waarmee men inheemse slaven verwerft is gewoonlijk misdadig en soms vreedzaam, schrijft Smith. De belanghebbende blanken geven een of twee Winchester geweren aan een inboor ling en dragen hem op een stuk of wat kinderen te leveren. De inboorling gaat het binnenland in tot hij een groep van twee of drie gezinnen ontmoet. Dan ver jaagt hij de mannen of doodt hen en neemt hij de vrouwen en kinderen mee. In okto ber 1956 werd een geval van deze aard bewezen in Pucallpa aan de Ucayali, een uitloper van de Amazone. De daders be vinden zich nu in de gevangenis. Vele planters hebben een aantal inheemsen tot hun beschikking, die zij kunnen verkopen of weggeven. Soms komen de kinderen ook in de erfenis. De prijs van een in heemse kan variëren van 10 tot 250 dol lar. Een missionaris in deze streek heeft een klacht tegc i een handelaar ingediend wegens het kopen van een meisje voor 10 dollar bij de Amahuacan-stam. Deze zaak is overigens beslist nog niet afgehandeld. Pater Smith herinnert er aan dat deze praktijken begonnen zijn in de ruwe da gen van de rubbeiTiausse in de Amazone vallei vóór de eerste wereldoorlog. Op die misdaad werd toen praktisch niet gelet, schrijft hij. Men kon welhaast van een slavenhandel spreken. Boten, die de gro te rivieren afzakten, geiaden met latex, vervoerden ook inheemse vrouwen en kin deren, die in de grote steden of aan de boeren verkocht werden. Ze waren meest al bestemd voor huishoudelijk werk, doch er kwamen er ook heel wat in de borde len. Sedert die tijd is deze handel sterk verminderd. „Maar hij bestaat nog steeds, van de standplaats in het oerwoud waar ik leef, tot de grote stad Iquitos," aldus de pater. „Het aantal personen dat jaar lijks verkocht wordt is ongeveer 100 a 150. Ons zijn zelfs gevallen bekend, dat tussen boeren vee geruild is tegen jongens. In september van het vorig jaar heb ik op een boerderij aan de Ucayali nog slachtoffers gezien, die pas gearriveerd waren. Zolang beschaafde mensen zich niet scherp de gruwel van deze handel realiseren en beëindiging er van eisen, is er weinig hoop dat dit einde nog deze eeuw komt, aldus pater Smith. gelijke en het militaire beroepspersoneel, er bij voegen. Heeft hier een socialisatie van de nationale mankracht plaats? Heeft dit proces ooit een einde vóór dat iedere onzelfstandige in overheidsdienst is? Zullen de zelfstandigen zich wel kunnen handhaven? Het zijn vragen waarop niet gemakkelijk een ant woord kan worden gegeven. Wel is de toeneming van het over heidspersoneel te verklaren, vooral dat van de centrale over heid, waar een veel snellere stijging plaats had in de periode 19301955 namelijk met 144% dan bij het gemeenteperso- neel het geval was, 40 in hetzelfde tijdvak. In de Verenigde Staten zien we een overeenkomstige ontwikkeling. Interessant is het onderzoek naar de achtergronden van deze uitbreiding. De overheidstaak is na 1850 veel groter geworden. Hierop heeft het industrialisme een geweldige invloed gehad. Er ontstonden tal van nieuwe problemen en het particulier initia tief schoot bij hun oplossing tekort. Er waren nog andere oorzaken: In de negentiende eeuw ont stond de „sociale kwestie". Daarmee wordt de buitengewoon slechte materiële en geestelijke toestand van het overgrote deel van de arbeidersklasse bedoeld. De noden werden door de bourgeoisie, de kerken en liefdadigheidsinstellingen niet of slechts zeer onvoldoende gelenigd. Geen wonder dat het sociale radicalisme sterk aan invloed won, ook in liberale en confes sionele kringen. De socialistische beweging kwam in deze tijd op en won voortdurend politiek terrein, mede onder invloed van de telkens weerkerende economische crises, waarvan die van de jaren 1930 de grootste betekenis had voor de radicalisering van de meningen betreffende de sociaal-economische overheidstaak. De beide wereldoorlogen brachten ook de nodige wijzigingen in opvatting van de staatszaak teweeg. Vooral de tweede be tekende voor Nederland een geweldige verandering. De over heid kreeg in de wederopbouw een centrale coördinerende en organiserende taak toegewezen. Produktie, import en export moesten gericht worden op een zo doelmatig mogelijke voor ziening in de eerste levensbehoefte, van vrijheid van handel en produktie kon geen sprake zijn. Verder diende er op toegezien te worden dat er werkgelegenheid zou blijven bestaan voor de steeds groeiende beroepsbevolking. Een laisser-faire houding betekende in de na-oorlogse verhouding chaos en zelfmoord. EEN ANDER interessant punt in het betoog van dr. Van Braam vormen de zo veel omstreden ambtenarensalarissen. Dik wijls hoort men zeggen, dat de ambtenaren minder verdienen dan het gelijkwaardig personeel van het particulier bedrijf. Uit de onderhavige studie blijkt, dat deze opmerking niet op feiten berust, doch op vermoedens Er is nog veel te weinig onderzoek in deze richting gedaan, behalve wellicht voor het hogere per soneel. Dit staat over het algemeen inderdaad achter bij functio narissen, die in het bedrijfsleven overeenkomstige functies uit oefenen. Van het middelbaar en lager personeel valt bij de huidige stand van onderzoek niets te zeggen. Enerzijds zijn er symptomen van een betere beloning door de overheid, anderzijds is er bij bepaalde categorieën sprake van een achterstand. Wel is er een achteruitgang van het reële inkomen van de ambtena ren gedurende de laatste decennia te constateren, maar de rangeninflatie blijkt hier nivellerend en corrigerend te werken. Over het algemeen kan men zeggen, dat de ambtenarensalaris sen relatief minder sterk zijn gestegen dan die van andere groepen van de bevolking, zoals arbeiders, zelfstandigen en anderen Dit blijkt een internationaal fenomeen te zijn, dat zich bijvoorbeeld ook in Duitsland voordoet. Van Braam verklaart deze ontwikkeling uit verschillende oorzaken. De ambtenaar leeft in een glazen huis, de pers houdt hem nauwkeurig in het oog en er is bij de overheid dan ook een soort soberheidscultus ontstaan. Iedere regering poogt, uit vrees voor critiek, de ambtenarensalarissen zo laag mogelijk te houden. Daarbij komt, dat de overheid met belastinggelden werkt en dus uit politieke overwegingen alleen al, uitermate zuinig moet zijn. Dan zijn er de formele beloningsschema's, welke een neiging tot verstarring hebben. Vooral de laatste jaren vreest de overheid repercussies elders, in het particuliere bedrijf met name. Verhoogt men de ambtenarensalarissen, dan zou het interne loonevenwicht ver stoord kunnen worden. Ook bestaat er bij het publiek een onder waardering van de ambtelijke arbeid, men ziet de ambtenaar als „improduktief" de overheid maakt immers geen winst. Dan zijn er nog oorzaken zoals: de loondrukkende invloed van het reservoir der werkloze hoofdarbeiders en het mede daardoor aanwezige gebrek aan stootkracht van de ambtenarenvakbewe- ging. Dit laatste is ook een gevolg van het stakingsverbod, men blijft aangewezen op „praten". Zo is dit interessante werk rijk aan details. Het ruimt, vele vastgeroeste misverstanden uit de wereld en geeft voortdurend, aansporingen tot verder onderzoek. Verheugend is onzes inziens, dat dr. Van Braam het niet alleen bij analyse en beschrijving laat, maar dat hij aan het einde van ieder hoofdstuk practische, voorstellen tot verandering en verbetering doet, daarmee over tuigend bewijzend, dat men in de sociale wetenschappen meer kan dan alleen critiek oefenen. Wij bevelen dit boek graag aan in handen van ambtenaren en van een leder, die zich wel eens aan „die bureaucratie" heeft geërgerdEn wie is dat niet? W. Langeveld ONGEVEER 36.000 studenten en specialisten uit 80 landen hebben in de afgelopen 10 jaar de Verenigde Staten bezocht, terwijl volgens dit uitwisselingsprogramma ten behoeve van het onderwijs dat onder het ministerie van Buitenlandse Zaken der Verenigde Staten ressorteert, ongeveer 14.000 Amerikanen in het buitenland hebben gestudeerd. Tot deze 50.000 mensen, die aan de uitwisseling deelnamen, behoorden ongeveer 24.000 studenten, 7.000 docenten aan universiteiten en wetenschappe lijke onderzoekers, 6.000 leraren en 1.000 jongelui onder de twintig. Verder kwamen ongeveer 10.000 leiders en deskundigen van heinde en verre naar de Verenigde Staten om daar ge durende korte tijd waarnemingen te verrichten, adviezen in te winnen of zich in de praktijk te bekwamen. Deze cijfers zijn bekend gemaakt ter gelegenheid van het feit, dat tien jaar geleden de wet op de uitwisseling van inlichtingen en ten be hoeve van het onderwijs werd getekend, waarmee een zich over de gehele wereld uitstrekkend programma voor uitwis seling van studenten en specialisten tot stand kwam. Volgens de directeur van de hiermee belaste organisatie, Russell L. Ri ley, hebben de kosten in deze tienjarige periode niet minder dan honderdtwintig miljoen dollar bedragen. Verleden jaar heeft het Congres een bedrag van bijna eenentwintig miljoen voor het. programma goedgekeurd, en een gelijk bedrag is door president Eisenhower in de laatste begroting gevraagd. BLANK EN LICHT heeft de sneeuw weer over onze duinen gelegen, soms niet anders weerspiegelend dan de grauw heid van een troosteloze winterlucht, uitgebreid palet van geelactig oran je tinten tegen de koude, violetachtig maar zodra de zon er even was met een blauwe schaduwen. De witte berke- stammen waren niet wit meer en in de ijle twijgenmassa's van de bomen speelden rossige, bruine en paarse tin ten een wonderbaarlijk spel. Een bui zerd met brede, plompe vleugels cir kelde in de late namiddag hoog boven het bos van Oostenrijkse dennen en te gen het vallen van de avond was er de wat klagelijke roep van een kleine steenuil, die ter muizenjacht trok wieuw, wieuw, wieuw.De schaarse konijnen gingen op zoek naar iets eet baars, schors van kardinaalsmuts of kreupel-eik, als het mocht zijn een paar niet al te dik ingesneeuwde groene sprietjes en zo het niet anders kon de harsachtige donkere naalden van een laaghangende dennetak. Overal schar relden ze rond op de hun eigen manier, nooit gewoon lopend maar steeds „ga lopperend" als het ware, zij het ook veelal in heel traag tempo. Telkens weer maakten ze hun befaamde spron getje, waarbij de achterpoten vóór de voorpoten neerkwamen, hetgeen nauw keurig werd opgetekend in het rulle van de sneeuw. Waar de volgende dag het oppervlak onder invloed van de zon even smolt, daar verwaasde zo'n konijnespoor wat, maar de vorst van de nacht deed sneeuw en spoor opnieuw verijzen, glad en glimmend en in de vroege stralen van een nieuwe morgen zon glinsterend als een fraai gegla ceerd stuk suikerbakkerswerk. De dooi kwam, zoals het gewoonte is, met plotseling veel meer vocht in de atmosfeer en hierdoor sterk verande rende kleuren, donkerder en meer ver zadigd. Rond de stammen der berken van het duinbos verschenen de eerste kale plekken. Want daar was er èn wat. teruggekaatste zonnestraling èn het van de stammen lopende water, beide bevorderend het plaatselijk wegdooien van de sneeuw. Zo waren ook de hel lingen op het zuiden veel eerder sneeuwvrij dan de noordzijden van de heuvels. En daardoor was er op die zuidhellingen als bij toverslag het won der van het nawinterse duin: grote plekken van een vreugderijk oplichtend geelgroen, al naar de lichtval met glan zen van het puurste goud en randen van diepdonkere blauwgroene schaduw. Fascinerend, die plakken van kenne lijk heel kleine, maar even kennelijk juist in deze tijd springlevende plan ten! Een indrukwekkende demonstratie geven zij inzake de beroemde macht van het kleine. Want zij behoren tot de nederige groep, die de meeste mensen heel eenvoudig als „mos" samenvatten, niet overdenkende dat er mos is en mos, in vele tientallen soorten. Daar is dit mos-van-de-duinen-bij-uitnemend heid er één van. Het heeft in de boeken de naam Duinsterretje verworven en u kunt er uzelf al met het ongewapende oog van gaan overtuigen dat deze naam bijzonder goed is gekozerV Want iede re mosplant heeft haar blaadjes zo staan, dat ze als het ware een kleine ster vormen. Een ster van een eigenaar dige glazige doorschijnendheid en met lange glazen naalden aan de bladtop- pen. Daar kunt u al met een simpele loep alles van te zien krijgen. En tege lijk is u dan het wonder van de ver schietende gouden tinten verklaard: zij ontstaan door de lichtval in de zeer licht groene, half doorschijnende mos blaadjes. En ze zijn strikt voorbehouden aan winterse duinwandelaars. Tegen het voorjaar wordt het duinsterretje doffer van tint. En wanneer de droge perio den van lente en voorzomer zich doen gelden, verdwijnt het nagenoeg van het toneel. Het krult zijn inmiddels ver bruinde blaadjes samen tot onooglijke donkere propjes en in deze toestand blijft het wachten op de late herfst. Kees Hana Duinsterretjes in hun beste dagen (vergroot). De foto boven het artikel toont konijneprenten in de glinsterend herbevroren sneeuw.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15