Tlieuwe
Een mooi boekje over een aardige stad
UITGAVEN
Bij het naderend jubileum van
de herrezen Muiderkring
MUZIEK en
experiment
ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958
Erbij
Slotvoogd Tom Koot
Twee Amersfoortse beelden
PAGINA TWEE
Een ziel is ballast van Charles E. Is
rael, uit het Engels („How many An
gels") vertaald door Peter Jaspers, uit
gegeven door Hollandia te Baarn, is een
debuut. Het verhaal begint onder een fas
cistisch regime, dat wordt vervangen door
een communistisch bewind en het eindigt
in ballingschap in een onvrij kamp van
de vrije wereld. De hoofdpersoon is een
Duitse chirurg in het Sudetenland, die in
de oorlog joden en partisanen herbergt
en na de oorlog, desondanks, door de
communisten naar Duitsland wordt uitge
wezen. Hij verliest zijn aangenomen doch
ter aan een voormalige souteneur, die
voor de Gestapo werkt en die hem later
in Duitsland het leven vergalt. Zijn vrouw
verliest hij aan de communist, die hij in
de oorlog heeft verborgen. Zij vergezelt
hem eerst naar Duitsland, maar als hij
zich in het kamp van het leven probeert
te beroven, keert zij terug naar Tsjocho-
slowakije en wordt de maitresse van de
hooggeplaatste communist. Tenslotte be
gint hij in München een illegale abortus
praktijk en vermoordt zijn dochter, die
een kind verwacht van de gewezen Gesta-
po-man. Hij vlucht voor haar vriend, die
ook hier bij de politie is en houdt zich
schuil aan de grens. Daar ontmoet hij
zijn vrouw, die uit Praag is gevlucht en
op zijn spoor is gebracht door een ge
heimzinnige man, die meer onwaarschijn
lijke gebeurtenissen in het verhaal aan
nemelijk moet maken. Het verhaal con
fronteert de lezer met het chaotisch le
ven, dat zich afspeelt over de grenzen van
de normale maatschappij, waar uitgesto
tenen gedwongen worden tot immorele da
den en waar zielen als ballast gevoeld
kunnen worden. Het is wel een boeiend
boek, maar het laat een onbevredigd ge
voel na, omdat alle figuren zonderlingen
zijn, waardoor de hele geschiedenis van
het begin af aan iets onwezenlijks heeft.
OP HET OGENBLIK kan ik het Muiderslot
tonen.ik heb nog verscheidene jaren no
dig om het zó te maken, dat ook de ken
ners tevreden zijn. Aldus de heer Ton Koot,
algemeen secretaris van het Rijksmuseum
te Amsterdam en drager van de hem des
tijds ongeveer tien jaar geleden bij
ministeriële beschikking verleende per
soonlijke titel van „slotvoogd". De ebben
houten plaquette (met een reliëf van het
Muiderslot) aan draaglint is voor de heer
Koot meer dan een uiterlijkheid: het is voor
hem een verplichting, een opdracht om het
al te lang vergeten en verwaarloosde kas-
teel meer en meer terug te brengen naar
de levenssfeer van de dichter P. C. Hooft,
die met zijn bloeiende culturele Muider-
kring zijn naam in onuitwisbare letters in
de historie van dit fraaie middeleeuwse
kasteel geschreven heeft.
Speurtocht naar het leven der dieren
In dit onlangs bij Moussault's Uitgeverij
in Bussum verschenen boek schrijft de
beroemde Oostenrijkse dierenpsycholoog
prof. Konrad Lorenz midden in een ver
handeling over het gedrag van kauwtjes
het volgende: „Met één woord: ze ge
droeg zich uitgesproken als een ordinair
schepsel. Hiermee „vermenselijk" ik in
het geheel niet. Het zogenaamde „maar
al te menselijke" is in werkelijkheid im
mers bijna altijd een voormenselijke fac
tor en dientengevolge iets, dat wij met
de hogere dieren gemeenschappelijk heb
ben. Ge kunt -rerust van mij aannemen
dat ik geenszins menselijke eigenschappen
in het dier projecteer. Eerder omgekeerd:
ik toon aan hoeveel „dierlijke erfenis"
er ook nu nog in de mens leeft. Bijvoor
beeld wanneer ik zojuist schreef dat Dub-
belrossitten (een kauwtje) „verliefd"
Werd op een vrouwtje, dan is dat nog
geen vermenselijking. Juist in dit opzicht,
in het zich-verlieven „falling in love"
zoals de Engelsen zo tekenend zeggen
gedragen vele hoger ontwikkelde vogels
en zoogdieren zich net als de mens. Ook
bij de kauwen komt de grote liefde vaak
plotseling van de ene dag op de andere
en- net als bij de mens vaak duidelijk op
het eerste gezicht." Het is een wat lang
citaat, maar het is representatief voor
het boek als geheel, waarin schrijverijen
van vooraanstaande Nederlandse en bui
tenlandse dieren-psychologen door Evert
Zandstra bij elkaar zijn gebracht. Zijn
keuze is interessant, naar onze mening
geeft de verzameling als geheel een
prachtige indruk van de manier waarop
de dierenpschychologie wetenschappelijk
kan worden bedreven. Het is een rijk
boek vol observaties, die voor veel lezers
verrassend kunnen zijn.
De bergen van Pharao van Leonard
Cottrell is vertaald door J. L. G. Jarichs
en verschenen bij De Bezige Bij te Amster
dam. De titel van dit boek is merkwaardi
gerwijs oorspronkelijk, omdat de schrij
ver haar heeft ontleend aan 'n 17de-eeuws
Brits reisverhaal, dat in het Nederlands,
toén diplomatieke wereldtaal, is geschre
ven. Cottrell geeft een overzicht van twee
duizend jaar piramide-onderzoek, samen-
gelezen uit talrijke bronnen en steunend
op eigen ervaringen als amateur-Egypto
loog. Het is voor het overgrote deel geen
oorspronkelijk werk, maar het heeft de
verdienste in kort bestek een uitstekend
en helder overzicht te geven van de ge
schiedenis der opgravingen in en bij de
piramiden, waarbij hij de belangrijkste
ontdekkingen in chronologische volgorde
vertelt en verklaart Hij laat in zijn „re
portage" achtereenvolgens de bijbelse pro
feten, Griekse, Romeinse, Arabische en
Europese geschiedschrijvers aan het
woord en schift waarheid van verdichtsel
door hun beschrijvingen te toetsen aan de
bevindingen van de archeologie. Terloops
geeft hij rake karakteristieken van de Eu
ropese onderzoekers: de Latijnen over het
algemeen óf heel wetenschappelijk, óf
verwaand en onbezonnen, de Duitsers
nauwgezet, volledig, maar soms verve
lend en zwaarwichtig, de Britten voorzich
tig, over het algemeen wetenschappelijk,
met een sterk praktische inslag, maar bij
na steeds met een vertederend mengsel
van gezond verstand en romantiek. Cott
rell verloochent zijn nationaliteit niet.
want bij zijn keus uit de werken over dc
Egyptologie heeft hij zich duidelijk aan
dat voorbeeld gespiegeld. Eén hoofdstuk
heeft hij aan „De grote piramidioot" ge
wijd, waarin hij de serieuze Egyptologen
uitspeelt tegen de „theoretici" van de gro
te piramide, die menen uit de afmetingen
van het bouwwerk de historie te kunnen
aflezen en toekomstvoorspellingen doen.
In het laatste hoofdstuk worden de jong
ste ontdekkingen beschreven, die zijn ge
daan door Egyptische onderzoekers, voor
wie Cottrell niets dan lof heeft. In een aan
hangsel gèeft hij een overzicht van de
Egyptische mythologie, dat bedrieglijk
eenvoudig lijkt in zijn beknoptheid.
Het is een verzuim dat de verwijzingen
naar belangrijke werken niet zijn gerang
schikt in een register, dat men vergeefs
zoekt naar de afbeelding van het diorieten
beeld van Chefren, waarin tweemaal :n de
tekst wordt verwezen en dat de v- Ier
niet bekend blijkt te zijn met het b in
van een nieuwste spelling bijvoor' 'd
van piramide of farao. De grootste
warring sticht hij evenwel door zich
aan te sluiten bij een der bekende schrijf
wijzen voor de namen van de farao's.
TON KOOT, van huisuit verwoed kampeerder, wiens
tent zelfs tot zevenhonderd kilometer boven de Pool
cirkel stond, vechter voor de „Heemschuf'-gedachte,
destijds A.N.W.B.-kampeeradviseur en adjunct-directeur
van de V.V.V. Amsterdam, thans onder meer bestuurslid
van de Nederlandse Kastelenstichting, de bond Heem
schut, de Anne Frankstichting, de verenigingen de Hol
landse Molen en Hendrick de Keyzer, mag van een
sterke consequente lijn in zijn leven spreken. Hij schreef
ongeveer vijfentwintig boeken, die of direct of zijdelings
betrekking hebben op het thema heemkunde, toerisme
of historie en het hoeft daarom niet te verwonderen,
dat zijn weg in de oorlogsdagen naar de inventarisatie
van ons kunstbezit leidde. Hij is de aangewezen man
om bij voorbeeld zitting te nemen in een commissie, die
in Amsterdam-West een complex nieuwe straten van
namen moet gaan voorzien, evenzeer als men hem in
1947 wenste te betrekken bij de enscenering van de
Hooft-herdenking. Toen betrad Ton Koot een vergeten
Muiderslot, waarin van de zuivere sfeer uit de eerste
helft van de zeventiende eeuw maar al te weinig was
overgebleven. De reactie was: „Wat is dit jammer
wat zou hier niet van te maken zijn" en de minister,
die later van deze uitlating vernam, hing de heer Koot
daarna in figuurlijke zin de ambtsketen om. Motto: Gaat
uw gang
„Ik had bezwaar tegen een statisch museum. Het
kasteel heeft tenslotte geleefd. Van alle ministers, die
achter elkaar aan het bewind gekomen zijn het zijn
er nu drie heb ik steeds veel medwerking gehad. Het
kasteel is inmiddels ook bij het publiek veel meer in
trek gekomen. Het aantal bezoekers, dat destijds twin
tigduizend jaar bedroeg, is thans gestegen tot bijna
tachtigduizend.
WAT IS ER de afgelopen tien jaren niet gebeurd! De
commissie voor de inwendige restauratie van het Mui
derslot (samengesteld uit nazaten van Hooft en daterend
uit 1881) kreeg nieuw leven ingeblazen, er werden fond
sen voor aankopen gevormd, schenkingen van particu
lieren zijn samen met depotstukken uit het Rijksmuseum
naar Muiden verhuisd. Tafels, stoelen, kasten, schilde
rijen en koperwerk werden naar binnen gedragen en
hevige detonaties verscheurden de lucht, toen een com
plex van ondergrondse bunkers met één a anderhalve
meter dikke muren door de genie opgeblazen werd, zo
dat met de herrijzenis van de vroegere Sier- en Kruid
tuin" voor het slot kon worden begonnen. De „Muider-
kring"-brieven werden even naarstig bestudeerd als
oude schilderijen, die geheimen verrieden over bepaalde
types kapstokken, banken, kandelaars, stoelen of tuin
hekken. Voorts werd een begin gemaakt met de aan
plant van populieren, waarover Hooft in zijn brieven
spreekt.
En op een avond, toen men met kunstenaars als Jan
Musch, Gré Brouwëngteij'n étt'Rosa Spier een van de
hoge verjaardagen van de thans vierennegentig-jarige
pionier Jan van Zutfén in het kasteel vierde, inspireerde
deze de slotvoogd tot de gedachte, een moderne Muider-
kring te stichten, geheel als „toen" onderverdeeld in
verschillende kunstafdelingen, waarbij ook vooraan
staande personen uit het overheidsleven en bedrijf skrin-
gen niet vergeten mochten worden. Zeven afdelingen
van zeven klinkende namen negenenveertig dus in
totaal maken thans het Muidersloot tot een „levend
centrum". Er is hier evenzeer plaats voor een sfeerrijke
muziekavond bij kaarslicht, als voor een beschouwing
van architect W. M. Dudok over moderne bouwkunst,
een voordracht van mr. D. A. Delprat over modern Am
sterdam of een stukje clownerie van Conny Stuart: de
onderwerpen en de mensen veranderen, de geest van
Tesselschade, Sweelinck en Roemer Visscher keerde
terug.
„We hebben nu reeds tweehonderdvijftig kunstmani
festaties in het Muiderslot gehad en natuurlijk laten
we het eerste lustrum van de Muiderkring in mei, wan
neer we de vijfde plenaire zitting en de vijfde contact
avond hebben, niet ongemerkt voorbij gaan. Dan zal An
ton van Duinkerken een discussie over Vondel inleiden."
Talloze keren hebben de kaarsen reeds in het Muider
slot gebrand en mensen als prof. dr. Garmt Stuiveling,
Cruys Voorbergh, Johan de Meester, Ed. Hoornik, mr.
A. J. d'Ailly, Anton Coolen, dr. Anton van der Horst,
prof. Jan Wiegers om maar een „greep" te doen
hebben zich, zoals hun reputatie al beloofde, het lid
maatschap van de Muiderkring waardig getoond.
Uiteraard blijven er wensen. Waar haalt men de
prachtige gobelins vandaag, die tot honderdduizend gul
den per stuk kosten en die hier eens de wanden sierden?
En wat vindt men»van het kostbare zilver, dat Hooft
alweer volgens zijn brieven ten geschenke kreeg? En
waar is de gouden keten van de orde van St. Michel,
waarvan wel de oorkonde met de handtekening van
Lodewijk de dertiende over is? Maar toch, de heer
Koot mocht glimlachen, toen hij in een van de laden
van zijn grote bureau daar in het Rijksmuseum greep:
„Dank 'zij de kastelenkenner J. G. N. Renaud, conser
vator van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodem
onderzoek, heb ik thans deze fotocopieën. Deze bewijs
stukken uit de Rijksarchieven vormen belangrijk ma
teriaal voor het thema, waar de heer Koot reeds zolang
mee doende is: de reconstructie van de historie van
het Muiderslot.
NOG IN HET BEGIN van deze eeuw dacht men, dat
alles op dit terrein was uitgeput, maar wat is er nu
niet te voorschijn gekomen. En verrassend is de ont
dekking, dat het Muiderslot na de dood van Floris de
Vijfde, na 1296, door de Utrechtse bisschoppen tot de
grond toe is gesloopt: „Toen zeiden we: dan moeten
we ook gegevens vinden over de herbouw. En deze zijn
ook gevonden. In de veertiende eeuw is het kasteel
onder landsheer Hertog Albrecht van Beieren als een
feniks op de oude fundering herrezen."
De tijd wist veel uit en daarom is iedere aanwijzing
welkom, want de laatste „hergeboorte" van het Mui
derslot heeft iets van een legpuzzel, waarbij ook in
terne restauratie uit latere eeuwen ook al zijn deze
soms knap en met smaak uitgevoerd als „ver
valsingen" ontmaskerd moesten worden: zo moest ook
een in de vorige eeuw herziene wand verdwijnen, op
dat een originele schouw anno 1630 met bijbehorende
tegels ervoor in de plaats kon komen. En dan is het
au fond minder erg, of deze schouw er ooit geweest is:
hij past verantwoord in de sfeer, in casu de levenssfeer,
van het geheel.
Ton Koot wijst op een ebbenhouten stoel sober
van lijn en bekleed met zwarte stof die achter ons
in zijn werkkamer staat: „Dat is een stoel van Hooft
en een der mooiste exemplaren uit die tijd, die wij in
Nederland kennen. De donkere bekleding is in de
negentiende eeuw aangebracht. Daaronder vonden we
de prachtige originele stof: een rijk bloempatroon op
rood fond. We gaan thans dit meubelstuk weer zo goed
mogelijk in zijn oorspronkelijke staat brengen
Zo groeit, het. grote werk gestadig en steeds waar
de slotvoogd zich ook bevindt blijft hij waakzaam:
„Gisteren was ik nog in Zeist, en vond daar een paar
stenen tuinpalen van het type, dat ik steeds zolang
zocht. Totnogtoe is het mij niet gelukt om vroeg-zeven-
tiende eeuwse tuinbeelden te vinden. Maar wie weet?
En verder bestaat er natuurlijk behoefte aan gebruiks-
tin, glas en koper uit die tijd, maar jahiervan is
al zoveel naar het buitenland gegaan. Natuurlijk heb
ik voor dingen na de sterfdatum van Hooft 1647
geen interesseOverigens is het zeer verheugend,
dat onze regering, wanneer, zij bijvoorbeeld een inter
nationaal gezelschap representatief wil ontvangen, vaak
gebruik maakt van het kasteel. Ook ons vorstenhuis
toont een warme belangstelling.
Jaap Stigter
Contrasten in Amersfoort: een wintergezicht van de Onze
Lieve Vrouwetoren en een zomers beeld van de bergkerk
met het hert van Wezelaar (twee foto's van Cas Oorthuys uit
het hierbij besproken boekje).
AMERSFOORT behoort tot die niet zeer
talrijke plaatsen in ons land, die de wis
selvalligheden der geschiedenis zo goed
hebben doorstaan, dat ze zélfs in de twee
de helft van de twintigste eeuw nog gaaf
zijn gebleven. Gaaf: dat wil zeggen even
wichtig in economische en sociale struc
tuur, harmonisch in demografisch en ste
debouwkundig opzicht en daardoor aan
trekkelijk zowel voor de inwoners als de
bezoekers.
In Amersfoort wordt de historische
schoonheid goed bewaard, maar daarom
werd het nog geen dode museumstad, al
leen goed voor een enigszins vluchtig be
zoek. Dergelijke stadjes doen altijd een
beetje fossielig aan, of men verlevendigt
ze zo kunstmatig, dat men zich in een
soort „Oud-België" op een wereldtentoon
stelling waant. Het andere uiterste komt
nog vaker voor: de oude kern, in de vo
rige eeuw al voor een groot deel geliqui
deerd of, erger nog, gedenatureerd, gaat
volkomen verloren in een mammoetach
tig industrie-areaal met monotone woon
wijken, waaraan kraak noch smaak kleeft,
om het even of men nu met de buurten
der hand- of der hoofdarbeiders te maken
heeft.
Dit lot is Amersfoort tot nu toe bespaard
gebleven. De oude stadskern wordt met
liefde, maar vooral met vakkennis ge
restaureerd, hetgeen nog belangrijker is.
Daarom heen groeperen zich nieuwe wij
ken die, voor zover zij na da oorlog zijn
gebouwd, da toets der stedebouwkundige
critiek glansrijk kunnen doorstaan. De
verschillende takken van nijverheid en
handel, maar ook van vrije beroepen en
forensisme houden elkander goed in ba
lans, zodat de gemeentelijke samenleving
veelzijdig van aard is. Bovendien wordt
het stedelijk karakter van Amersfoort ge
accentueerd door de omstandigheid, dat
het aan drie zijden door een wijd agra
risch gebied wordt omringd. Dat geeft
de Amersfoorters in de eerste plaats een
gezond ruimtelijk besef, terwijl hun stad
bovendien een centrale streekfunctie
heeft. Deze gegevenheden doen een klei
ne plaats meer „stad" zijn dan menige
grote, waarvan de buitenwijken zo uitge
strekt zijn, dat de bewoners de tocht naar
het centrum als een reis gaan beschou
wen, en op hun beurt weer grenzen aan
de bebouwing van de belendende ge
meente, waarvan ze zich nauwelijks on
derscheiden.
Al deze factoren gecombineerd met het
trefzekere schot van de fotokunstenaar
Cas Oorthuys maakten van „Dit is
Amersfoort" (Contact-foto-pockets) een
juweel van een boekje, waarvoor de ac
tieve burgemeester H. Molendijk een van
diepe genegenheid getuigende tekst
schreef. Een benijdenswaardig man, de
ze magistraat, want hij kan zijn gemeen
te nog overzien, zijn gemeentenaren zijn
nog niet gedeclasseerd tot naamplaatjes
in een citograaf.
Oorthuy? heeft voor dit alles een bijzon
der goed oog gehad. De Onze Lieve Vrou
wetoren, de Sint Joriskerk, het Monni
kendam en de Koppelpoort, de doorkijkjes
langs de Muurhuizen en zoveel andere,
minder bekende, maar daarom nog niet
minder mooie plekjes van het Amersfoort
van gisteren kregen hun plaats naast de
beelden van het Amersfoort van vandaag
en morgen: de fabrieken en de nieuwe
woonwijken, zoals het Soesterkwartier en
de Berg. Oorthuys maakte van al die on
derwerpen niet alleen inaar een geslaagd
plaatje, maar hij bracht door middel van
zijn bezielde camera de sfeer van de
stad aan de Eem over op de kijker en de
lezer'.
J. H. Bartman
De man die de oorlog zou winnen is
agent 148, Erich Gimpel, een van de
grootste spionnen die Duitsland in de
tweede wereldoorlog gekend heeft. In
1935 begon hij reeds als amateurspion,
maar na een degelijke opleiding op een
speciale school in Hamburg werden hem
allengs belangrijkere karweitjes opgedra
gen, die eindigden met de opdracht om
per U-boot tegen het einde van de oorlog
naar de Verenigde Staten te gaan om ge
gevens over te seinen betreffende de
atoombom en zo mogelijk sabotage te ple
gen. Een opdracht, die overigens slechts
gedeeltelijk kon worden uitgevoerd, om
dat Gimpel na vijf weken in Amerika ge
arresteerd werd. Na de oorlog volgde zijn
veroordeling tot de doodstraf, korte tijd la
ter kreeg hij gratie en na negen jaar en
elf dagen werd hij weer op de boot terug
naar Duitsland gezet. Daar heeft hij zijn
hele geschiedenis verteld aan Will Bert-
hold, die er een glad verhaal over heeft
geschreven. Zeker lezenswaardig en inte
ressant maar tegelijk ook een beetje on
echt. Keer op keer wordt er wel in ver
teld dat er nooit oorlog meer moet komen
dat een spion in feite een slecht mens is
en dat Duitsland terecht de oorlog heeft
verloren .maar telkens opnieuw ook le
zen we dat vooral de Duitsers zulke ver
schrikkelijk goede mensen zijn en dat
Duitsland zelf het land is dat ons uit de
ellende kan redden. Een oneerlijk boek,
dat vertaald door Aitze de Visser uitge
geven werd bij *In den Toren" te Baarn.
EEN LEVEND element, dat men ook als
romantiek niet onderschatten moet, is het
tegemoetzien, het ervaren en het aanwen
den van nieuwe verschijnselen in de ver
houding elektriciteit-muziek. Het feit dat
er nieuw klankmateriaal met de elektro
nische geluidsproduktie komt, is boeiend
voor elkeen die met lichaam en ziel aan
de muziek verbonden is. En wat werkelijk
boeiend is, is in wezen al romantisch. De
romantiek wordt niet alleen door het ver
leden gevoed de onweerstaanbare nei
ging om in het experiment de constante
kracht te verzekeren en duurzaam te be
heersen, is iets anders als sommen maken
die uitkomen. Want de constante kracht
zal beheerst en gebruikt worden door een
temperament en niet door de zogenaamde
mathematische zekerheid. Een kunstwerk
leeft uit een bron welke zich niet vooruit
laat becijferen.
Ik wil bij de pogingen tot elektrificatie
der muziek niet ordinair vermoeden dat
men denkt aan „economische voordelen"
of zelfs speculeert op „doelmatige vereen
voudiging" of aan andere eigentijdse wijs
heden, die onder andere de waarde van
onze schrijftaal hebben verdonkeremaand.
Als wij ons tegenwoordig verdiepen in de
elektronische geluidsmogelijkheden, dan is
dat om natuurkrachten te registreren voor
de praktijk in ons muzikale domein. Er
zijn dus experimenten om het materiaal
te herzien en op zekere printen uit te brei
den, volgens de natuurlijke gang van za
ken dat er af en toe blijkt méér mogelijk
te zijn dan men zich bewust was. Maar
het komt. erop aan de oren te spitsen en
de positieven bij elkaar te houden, opdat
wij altijd zullen onderscheiden wat ge
luidstrillingen zijn, wat produktie van een
materie Inhoudt en wat creatie betekent.
DE MUZIEK is heerlijk, maar geluiden
zijn verschrikkelijk. Ik las onlangs een
opmerking van Georges Duhamel en ik ge
loof dat het niet foutief is die hier te pas
te brengen: „Ik ben geneigd onder de
wezenlijke elementen van de waarachtige
weelde in de eerste plaats de stilte en de
muziek te stéllen".
Er zijn muziekinstrumenten die wel ge
luid, maar geen toon maken, maar dit
geluid betekent altijd de meer of minder
levende enscenering van het spel der to
nen, zowel harmonisch als ritmisch. Wat
ik zeggen wil is: dat het opwekken van
geluiden op zichzelf niet musiceren be
tekent en dat het opwekken van tonen
slechts leverantie is van materiaal dat ge
heel en al door de geest van de componist
kan worden afgewezen. Ik weet niet of
de romantiek der elektrificatie-experi
menten zal overgaan in de romantiek der
muziek. Toch zou dit de enige ontwikke
ling zijn die muzikale en daarmee artis
tieke waarde zou hebben.
Intussen zijn reeds enige eeuwen lang
orgelbouwers en organisten niet alleen
theoretisch maar ook praktisch op de
hoogte van het aanwenden van verschei
dene natuurtonen bij elke willekeurige
toon. Voor zover ik het terrein kan over
zien hebben de componisten en organisten
in de loop der tijden alléén geprofiteerd
van de akoestische inventies der orgelbou
wers naar gelang de algemene theorie in
zake harmonie en contrapunt het veroor
loofde. Ja, het was mogelijk geweest dat
het orgel al drie eeuwen geleden de lei
dende macht was geworden van een mo
derne muziek, welke thans door elektroni-
seerders langs mechanische middelen, zon
der pijpen, wordt geprobeerd.. Maar de
onderstromingen van de geest hebben in
de kunst een andere algemene bestem
ming aan het element der harmonie ge
geven. Laten wij niet critisch zijn ten op
zichte van de loop der historie. Wie weet
was er al gauw weer een aparte leer van
harmonie en contrapunt gekomen die, ge
baseerd. op de akoestische rijkdom van het
instrument, voor lange tijd wetten had op
gelegd, ook daar waar zij geen reden van
bestaan zouden hebben.
(Aan de belangstellenden, die iaat. prak
tische toelichting over de akoestische
merkwaardigheden van het orgel be
hoeven, geef ik de raad aan een goede or
ganist te vragen hen bij de speeltafel van
zijn instrument te laten horen en inlichten
wat mixturen zijn).
HET IS MISSCHIEN een sympathieke
afkeer van effectbejag wélke de organis
ten weerhoudt het orgel nog veel meer te
doen onderscheiden van alle andere in
strumenten. Maar die afkeer getuigt toch
niet van durf en overtuigingskracht. De
beroemde, oude Bachkenner Forkel ver
haalt over het spel van de grote Johann
Sebastian onder andere het volgende:
„Zijn kunst van het registreren (combi
neren van geluidssoorten, A) was zó on
gewoon dat vele orgelbouwers en organis
ten schrokken als zij hem zagen regi
streren. Zij geloofden dat een dergelijke
vereniging van stemmen onmogelijk goed
kon samenklinken, zij waren echter zeer
verwonderd als zij later bemerkten dat
het orgel zó juist het beste schonk en al
leen iets vreemdsoortigs, ongewoons ge
kregen had, dat door hun manier van re
gistreren niet verkregen kon worden".
Dit is een getuigenis dat ons te denken
geeft. Ge kunt er zeker van zijn dat de
grote Bach zich dikwijls liet inspireren
door- het fantasme dat uit de klanken
wereld van zijn pijpenwoud kon opklin
ken. Jammer genoeg heeft niemand van
ons geslacht hem gehoord. Hij was in
ieder geval zeker niet het opperhoofd der
conservatieven en zou waarschijnlijk zéér
verstoord kijken als hij uit onze tijd leu
zen hoorde als: terug naar de barok, terug
naar dit en terug naar dat. Want Bach
hield niet van terug: hij was iedereen
vooruit en te vlug af. Maar het was de
musicus in hem, die het superieure oor
deel uitsprak over alle ingenieursarbeid.
Hij gebruikte de middelen voor zijn doel
als hij ze getest had op de mogelijkheden
voor de gedachtengang der muziek of ze
voor zijn muzikaal voorstellingsvermogen
bruikbaar bleken te zijn en dus beant
woordden aan wat zijn muzikaliteit ervan
kon eisen.
Het is altijd het evenwicht van orde
en fantasie dut de componist bezighoudt.
Als hij experimenteert moet. hij al ge
ïnspireerd zijn en als hij iets maakt moet
hij weten te rijden als een ruiter, die met
2ijn pinken de teugels beheerst.
Hendrik Andriessen