Tlieuwe Een mooi boekje over een aardige stad UITGAVEN Bij het naderend jubileum van de herrezen Muiderkring MUZIEK en experiment ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958 Erbij Slotvoogd Tom Koot Twee Amersfoortse beelden PAGINA TWEE Een ziel is ballast van Charles E. Is rael, uit het Engels („How many An gels") vertaald door Peter Jaspers, uit gegeven door Hollandia te Baarn, is een debuut. Het verhaal begint onder een fas cistisch regime, dat wordt vervangen door een communistisch bewind en het eindigt in ballingschap in een onvrij kamp van de vrije wereld. De hoofdpersoon is een Duitse chirurg in het Sudetenland, die in de oorlog joden en partisanen herbergt en na de oorlog, desondanks, door de communisten naar Duitsland wordt uitge wezen. Hij verliest zijn aangenomen doch ter aan een voormalige souteneur, die voor de Gestapo werkt en die hem later in Duitsland het leven vergalt. Zijn vrouw verliest hij aan de communist, die hij in de oorlog heeft verborgen. Zij vergezelt hem eerst naar Duitsland, maar als hij zich in het kamp van het leven probeert te beroven, keert zij terug naar Tsjocho- slowakije en wordt de maitresse van de hooggeplaatste communist. Tenslotte be gint hij in München een illegale abortus praktijk en vermoordt zijn dochter, die een kind verwacht van de gewezen Gesta- po-man. Hij vlucht voor haar vriend, die ook hier bij de politie is en houdt zich schuil aan de grens. Daar ontmoet hij zijn vrouw, die uit Praag is gevlucht en op zijn spoor is gebracht door een ge heimzinnige man, die meer onwaarschijn lijke gebeurtenissen in het verhaal aan nemelijk moet maken. Het verhaal con fronteert de lezer met het chaotisch le ven, dat zich afspeelt over de grenzen van de normale maatschappij, waar uitgesto tenen gedwongen worden tot immorele da den en waar zielen als ballast gevoeld kunnen worden. Het is wel een boeiend boek, maar het laat een onbevredigd ge voel na, omdat alle figuren zonderlingen zijn, waardoor de hele geschiedenis van het begin af aan iets onwezenlijks heeft. OP HET OGENBLIK kan ik het Muiderslot tonen.ik heb nog verscheidene jaren no dig om het zó te maken, dat ook de ken ners tevreden zijn. Aldus de heer Ton Koot, algemeen secretaris van het Rijksmuseum te Amsterdam en drager van de hem des tijds ongeveer tien jaar geleden bij ministeriële beschikking verleende per soonlijke titel van „slotvoogd". De ebben houten plaquette (met een reliëf van het Muiderslot) aan draaglint is voor de heer Koot meer dan een uiterlijkheid: het is voor hem een verplichting, een opdracht om het al te lang vergeten en verwaarloosde kas- teel meer en meer terug te brengen naar de levenssfeer van de dichter P. C. Hooft, die met zijn bloeiende culturele Muider- kring zijn naam in onuitwisbare letters in de historie van dit fraaie middeleeuwse kasteel geschreven heeft. Speurtocht naar het leven der dieren In dit onlangs bij Moussault's Uitgeverij in Bussum verschenen boek schrijft de beroemde Oostenrijkse dierenpsycholoog prof. Konrad Lorenz midden in een ver handeling over het gedrag van kauwtjes het volgende: „Met één woord: ze ge droeg zich uitgesproken als een ordinair schepsel. Hiermee „vermenselijk" ik in het geheel niet. Het zogenaamde „maar al te menselijke" is in werkelijkheid im mers bijna altijd een voormenselijke fac tor en dientengevolge iets, dat wij met de hogere dieren gemeenschappelijk heb ben. Ge kunt -rerust van mij aannemen dat ik geenszins menselijke eigenschappen in het dier projecteer. Eerder omgekeerd: ik toon aan hoeveel „dierlijke erfenis" er ook nu nog in de mens leeft. Bijvoor beeld wanneer ik zojuist schreef dat Dub- belrossitten (een kauwtje) „verliefd" Werd op een vrouwtje, dan is dat nog geen vermenselijking. Juist in dit opzicht, in het zich-verlieven „falling in love" zoals de Engelsen zo tekenend zeggen gedragen vele hoger ontwikkelde vogels en zoogdieren zich net als de mens. Ook bij de kauwen komt de grote liefde vaak plotseling van de ene dag op de andere en- net als bij de mens vaak duidelijk op het eerste gezicht." Het is een wat lang citaat, maar het is representatief voor het boek als geheel, waarin schrijverijen van vooraanstaande Nederlandse en bui tenlandse dieren-psychologen door Evert Zandstra bij elkaar zijn gebracht. Zijn keuze is interessant, naar onze mening geeft de verzameling als geheel een prachtige indruk van de manier waarop de dierenpschychologie wetenschappelijk kan worden bedreven. Het is een rijk boek vol observaties, die voor veel lezers verrassend kunnen zijn. De bergen van Pharao van Leonard Cottrell is vertaald door J. L. G. Jarichs en verschenen bij De Bezige Bij te Amster dam. De titel van dit boek is merkwaardi gerwijs oorspronkelijk, omdat de schrij ver haar heeft ontleend aan 'n 17de-eeuws Brits reisverhaal, dat in het Nederlands, toén diplomatieke wereldtaal, is geschre ven. Cottrell geeft een overzicht van twee duizend jaar piramide-onderzoek, samen- gelezen uit talrijke bronnen en steunend op eigen ervaringen als amateur-Egypto loog. Het is voor het overgrote deel geen oorspronkelijk werk, maar het heeft de verdienste in kort bestek een uitstekend en helder overzicht te geven van de ge schiedenis der opgravingen in en bij de piramiden, waarbij hij de belangrijkste ontdekkingen in chronologische volgorde vertelt en verklaart Hij laat in zijn „re portage" achtereenvolgens de bijbelse pro feten, Griekse, Romeinse, Arabische en Europese geschiedschrijvers aan het woord en schift waarheid van verdichtsel door hun beschrijvingen te toetsen aan de bevindingen van de archeologie. Terloops geeft hij rake karakteristieken van de Eu ropese onderzoekers: de Latijnen over het algemeen óf heel wetenschappelijk, óf verwaand en onbezonnen, de Duitsers nauwgezet, volledig, maar soms verve lend en zwaarwichtig, de Britten voorzich tig, over het algemeen wetenschappelijk, met een sterk praktische inslag, maar bij na steeds met een vertederend mengsel van gezond verstand en romantiek. Cott rell verloochent zijn nationaliteit niet. want bij zijn keus uit de werken over dc Egyptologie heeft hij zich duidelijk aan dat voorbeeld gespiegeld. Eén hoofdstuk heeft hij aan „De grote piramidioot" ge wijd, waarin hij de serieuze Egyptologen uitspeelt tegen de „theoretici" van de gro te piramide, die menen uit de afmetingen van het bouwwerk de historie te kunnen aflezen en toekomstvoorspellingen doen. In het laatste hoofdstuk worden de jong ste ontdekkingen beschreven, die zijn ge daan door Egyptische onderzoekers, voor wie Cottrell niets dan lof heeft. In een aan hangsel gèeft hij een overzicht van de Egyptische mythologie, dat bedrieglijk eenvoudig lijkt in zijn beknoptheid. Het is een verzuim dat de verwijzingen naar belangrijke werken niet zijn gerang schikt in een register, dat men vergeefs zoekt naar de afbeelding van het diorieten beeld van Chefren, waarin tweemaal :n de tekst wordt verwezen en dat de v- Ier niet bekend blijkt te zijn met het b in van een nieuwste spelling bijvoor' 'd van piramide of farao. De grootste warring sticht hij evenwel door zich aan te sluiten bij een der bekende schrijf wijzen voor de namen van de farao's. TON KOOT, van huisuit verwoed kampeerder, wiens tent zelfs tot zevenhonderd kilometer boven de Pool cirkel stond, vechter voor de „Heemschuf'-gedachte, destijds A.N.W.B.-kampeeradviseur en adjunct-directeur van de V.V.V. Amsterdam, thans onder meer bestuurslid van de Nederlandse Kastelenstichting, de bond Heem schut, de Anne Frankstichting, de verenigingen de Hol landse Molen en Hendrick de Keyzer, mag van een sterke consequente lijn in zijn leven spreken. Hij schreef ongeveer vijfentwintig boeken, die of direct of zijdelings betrekking hebben op het thema heemkunde, toerisme of historie en het hoeft daarom niet te verwonderen, dat zijn weg in de oorlogsdagen naar de inventarisatie van ons kunstbezit leidde. Hij is de aangewezen man om bij voorbeeld zitting te nemen in een commissie, die in Amsterdam-West een complex nieuwe straten van namen moet gaan voorzien, evenzeer als men hem in 1947 wenste te betrekken bij de enscenering van de Hooft-herdenking. Toen betrad Ton Koot een vergeten Muiderslot, waarin van de zuivere sfeer uit de eerste helft van de zeventiende eeuw maar al te weinig was overgebleven. De reactie was: „Wat is dit jammer wat zou hier niet van te maken zijn" en de minister, die later van deze uitlating vernam, hing de heer Koot daarna in figuurlijke zin de ambtsketen om. Motto: Gaat uw gang „Ik had bezwaar tegen een statisch museum. Het kasteel heeft tenslotte geleefd. Van alle ministers, die achter elkaar aan het bewind gekomen zijn het zijn er nu drie heb ik steeds veel medwerking gehad. Het kasteel is inmiddels ook bij het publiek veel meer in trek gekomen. Het aantal bezoekers, dat destijds twin tigduizend jaar bedroeg, is thans gestegen tot bijna tachtigduizend. WAT IS ER de afgelopen tien jaren niet gebeurd! De commissie voor de inwendige restauratie van het Mui derslot (samengesteld uit nazaten van Hooft en daterend uit 1881) kreeg nieuw leven ingeblazen, er werden fond sen voor aankopen gevormd, schenkingen van particu lieren zijn samen met depotstukken uit het Rijksmuseum naar Muiden verhuisd. Tafels, stoelen, kasten, schilde rijen en koperwerk werden naar binnen gedragen en hevige detonaties verscheurden de lucht, toen een com plex van ondergrondse bunkers met één a anderhalve meter dikke muren door de genie opgeblazen werd, zo dat met de herrijzenis van de vroegere Sier- en Kruid tuin" voor het slot kon worden begonnen. De „Muider- kring"-brieven werden even naarstig bestudeerd als oude schilderijen, die geheimen verrieden over bepaalde types kapstokken, banken, kandelaars, stoelen of tuin hekken. Voorts werd een begin gemaakt met de aan plant van populieren, waarover Hooft in zijn brieven spreekt. En op een avond, toen men met kunstenaars als Jan Musch, Gré Brouwëngteij'n étt'Rosa Spier een van de hoge verjaardagen van de thans vierennegentig-jarige pionier Jan van Zutfén in het kasteel vierde, inspireerde deze de slotvoogd tot de gedachte, een moderne Muider- kring te stichten, geheel als „toen" onderverdeeld in verschillende kunstafdelingen, waarbij ook vooraan staande personen uit het overheidsleven en bedrijf skrin- gen niet vergeten mochten worden. Zeven afdelingen van zeven klinkende namen negenenveertig dus in totaal maken thans het Muidersloot tot een „levend centrum". Er is hier evenzeer plaats voor een sfeerrijke muziekavond bij kaarslicht, als voor een beschouwing van architect W. M. Dudok over moderne bouwkunst, een voordracht van mr. D. A. Delprat over modern Am sterdam of een stukje clownerie van Conny Stuart: de onderwerpen en de mensen veranderen, de geest van Tesselschade, Sweelinck en Roemer Visscher keerde terug. „We hebben nu reeds tweehonderdvijftig kunstmani festaties in het Muiderslot gehad en natuurlijk laten we het eerste lustrum van de Muiderkring in mei, wan neer we de vijfde plenaire zitting en de vijfde contact avond hebben, niet ongemerkt voorbij gaan. Dan zal An ton van Duinkerken een discussie over Vondel inleiden." Talloze keren hebben de kaarsen reeds in het Muider slot gebrand en mensen als prof. dr. Garmt Stuiveling, Cruys Voorbergh, Johan de Meester, Ed. Hoornik, mr. A. J. d'Ailly, Anton Coolen, dr. Anton van der Horst, prof. Jan Wiegers om maar een „greep" te doen hebben zich, zoals hun reputatie al beloofde, het lid maatschap van de Muiderkring waardig getoond. Uiteraard blijven er wensen. Waar haalt men de prachtige gobelins vandaag, die tot honderdduizend gul den per stuk kosten en die hier eens de wanden sierden? En wat vindt men»van het kostbare zilver, dat Hooft alweer volgens zijn brieven ten geschenke kreeg? En waar is de gouden keten van de orde van St. Michel, waarvan wel de oorkonde met de handtekening van Lodewijk de dertiende over is? Maar toch, de heer Koot mocht glimlachen, toen hij in een van de laden van zijn grote bureau daar in het Rijksmuseum greep: „Dank 'zij de kastelenkenner J. G. N. Renaud, conser vator van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodem onderzoek, heb ik thans deze fotocopieën. Deze bewijs stukken uit de Rijksarchieven vormen belangrijk ma teriaal voor het thema, waar de heer Koot reeds zolang mee doende is: de reconstructie van de historie van het Muiderslot. NOG IN HET BEGIN van deze eeuw dacht men, dat alles op dit terrein was uitgeput, maar wat is er nu niet te voorschijn gekomen. En verrassend is de ont dekking, dat het Muiderslot na de dood van Floris de Vijfde, na 1296, door de Utrechtse bisschoppen tot de grond toe is gesloopt: „Toen zeiden we: dan moeten we ook gegevens vinden over de herbouw. En deze zijn ook gevonden. In de veertiende eeuw is het kasteel onder landsheer Hertog Albrecht van Beieren als een feniks op de oude fundering herrezen." De tijd wist veel uit en daarom is iedere aanwijzing welkom, want de laatste „hergeboorte" van het Mui derslot heeft iets van een legpuzzel, waarbij ook in terne restauratie uit latere eeuwen ook al zijn deze soms knap en met smaak uitgevoerd als „ver valsingen" ontmaskerd moesten worden: zo moest ook een in de vorige eeuw herziene wand verdwijnen, op dat een originele schouw anno 1630 met bijbehorende tegels ervoor in de plaats kon komen. En dan is het au fond minder erg, of deze schouw er ooit geweest is: hij past verantwoord in de sfeer, in casu de levenssfeer, van het geheel. Ton Koot wijst op een ebbenhouten stoel sober van lijn en bekleed met zwarte stof die achter ons in zijn werkkamer staat: „Dat is een stoel van Hooft en een der mooiste exemplaren uit die tijd, die wij in Nederland kennen. De donkere bekleding is in de negentiende eeuw aangebracht. Daaronder vonden we de prachtige originele stof: een rijk bloempatroon op rood fond. We gaan thans dit meubelstuk weer zo goed mogelijk in zijn oorspronkelijke staat brengen Zo groeit, het. grote werk gestadig en steeds waar de slotvoogd zich ook bevindt blijft hij waakzaam: „Gisteren was ik nog in Zeist, en vond daar een paar stenen tuinpalen van het type, dat ik steeds zolang zocht. Totnogtoe is het mij niet gelukt om vroeg-zeven- tiende eeuwse tuinbeelden te vinden. Maar wie weet? En verder bestaat er natuurlijk behoefte aan gebruiks- tin, glas en koper uit die tijd, maar jahiervan is al zoveel naar het buitenland gegaan. Natuurlijk heb ik voor dingen na de sterfdatum van Hooft 1647 geen interesseOverigens is het zeer verheugend, dat onze regering, wanneer, zij bijvoorbeeld een inter nationaal gezelschap representatief wil ontvangen, vaak gebruik maakt van het kasteel. Ook ons vorstenhuis toont een warme belangstelling. Jaap Stigter Contrasten in Amersfoort: een wintergezicht van de Onze Lieve Vrouwetoren en een zomers beeld van de bergkerk met het hert van Wezelaar (twee foto's van Cas Oorthuys uit het hierbij besproken boekje). AMERSFOORT behoort tot die niet zeer talrijke plaatsen in ons land, die de wis selvalligheden der geschiedenis zo goed hebben doorstaan, dat ze zélfs in de twee de helft van de twintigste eeuw nog gaaf zijn gebleven. Gaaf: dat wil zeggen even wichtig in economische en sociale struc tuur, harmonisch in demografisch en ste debouwkundig opzicht en daardoor aan trekkelijk zowel voor de inwoners als de bezoekers. In Amersfoort wordt de historische schoonheid goed bewaard, maar daarom werd het nog geen dode museumstad, al leen goed voor een enigszins vluchtig be zoek. Dergelijke stadjes doen altijd een beetje fossielig aan, of men verlevendigt ze zo kunstmatig, dat men zich in een soort „Oud-België" op een wereldtentoon stelling waant. Het andere uiterste komt nog vaker voor: de oude kern, in de vo rige eeuw al voor een groot deel geliqui deerd of, erger nog, gedenatureerd, gaat volkomen verloren in een mammoetach tig industrie-areaal met monotone woon wijken, waaraan kraak noch smaak kleeft, om het even of men nu met de buurten der hand- of der hoofdarbeiders te maken heeft. Dit lot is Amersfoort tot nu toe bespaard gebleven. De oude stadskern wordt met liefde, maar vooral met vakkennis ge restaureerd, hetgeen nog belangrijker is. Daarom heen groeperen zich nieuwe wij ken die, voor zover zij na da oorlog zijn gebouwd, da toets der stedebouwkundige critiek glansrijk kunnen doorstaan. De verschillende takken van nijverheid en handel, maar ook van vrije beroepen en forensisme houden elkander goed in ba lans, zodat de gemeentelijke samenleving veelzijdig van aard is. Bovendien wordt het stedelijk karakter van Amersfoort ge accentueerd door de omstandigheid, dat het aan drie zijden door een wijd agra risch gebied wordt omringd. Dat geeft de Amersfoorters in de eerste plaats een gezond ruimtelijk besef, terwijl hun stad bovendien een centrale streekfunctie heeft. Deze gegevenheden doen een klei ne plaats meer „stad" zijn dan menige grote, waarvan de buitenwijken zo uitge strekt zijn, dat de bewoners de tocht naar het centrum als een reis gaan beschou wen, en op hun beurt weer grenzen aan de bebouwing van de belendende ge meente, waarvan ze zich nauwelijks on derscheiden. Al deze factoren gecombineerd met het trefzekere schot van de fotokunstenaar Cas Oorthuys maakten van „Dit is Amersfoort" (Contact-foto-pockets) een juweel van een boekje, waarvoor de ac tieve burgemeester H. Molendijk een van diepe genegenheid getuigende tekst schreef. Een benijdenswaardig man, de ze magistraat, want hij kan zijn gemeen te nog overzien, zijn gemeentenaren zijn nog niet gedeclasseerd tot naamplaatjes in een citograaf. Oorthuy? heeft voor dit alles een bijzon der goed oog gehad. De Onze Lieve Vrou wetoren, de Sint Joriskerk, het Monni kendam en de Koppelpoort, de doorkijkjes langs de Muurhuizen en zoveel andere, minder bekende, maar daarom nog niet minder mooie plekjes van het Amersfoort van gisteren kregen hun plaats naast de beelden van het Amersfoort van vandaag en morgen: de fabrieken en de nieuwe woonwijken, zoals het Soesterkwartier en de Berg. Oorthuys maakte van al die on derwerpen niet alleen inaar een geslaagd plaatje, maar hij bracht door middel van zijn bezielde camera de sfeer van de stad aan de Eem over op de kijker en de lezer'. J. H. Bartman De man die de oorlog zou winnen is agent 148, Erich Gimpel, een van de grootste spionnen die Duitsland in de tweede wereldoorlog gekend heeft. In 1935 begon hij reeds als amateurspion, maar na een degelijke opleiding op een speciale school in Hamburg werden hem allengs belangrijkere karweitjes opgedra gen, die eindigden met de opdracht om per U-boot tegen het einde van de oorlog naar de Verenigde Staten te gaan om ge gevens over te seinen betreffende de atoombom en zo mogelijk sabotage te ple gen. Een opdracht, die overigens slechts gedeeltelijk kon worden uitgevoerd, om dat Gimpel na vijf weken in Amerika ge arresteerd werd. Na de oorlog volgde zijn veroordeling tot de doodstraf, korte tijd la ter kreeg hij gratie en na negen jaar en elf dagen werd hij weer op de boot terug naar Duitsland gezet. Daar heeft hij zijn hele geschiedenis verteld aan Will Bert- hold, die er een glad verhaal over heeft geschreven. Zeker lezenswaardig en inte ressant maar tegelijk ook een beetje on echt. Keer op keer wordt er wel in ver teld dat er nooit oorlog meer moet komen dat een spion in feite een slecht mens is en dat Duitsland terecht de oorlog heeft verloren .maar telkens opnieuw ook le zen we dat vooral de Duitsers zulke ver schrikkelijk goede mensen zijn en dat Duitsland zelf het land is dat ons uit de ellende kan redden. Een oneerlijk boek, dat vertaald door Aitze de Visser uitge geven werd bij *In den Toren" te Baarn. EEN LEVEND element, dat men ook als romantiek niet onderschatten moet, is het tegemoetzien, het ervaren en het aanwen den van nieuwe verschijnselen in de ver houding elektriciteit-muziek. Het feit dat er nieuw klankmateriaal met de elektro nische geluidsproduktie komt, is boeiend voor elkeen die met lichaam en ziel aan de muziek verbonden is. En wat werkelijk boeiend is, is in wezen al romantisch. De romantiek wordt niet alleen door het ver leden gevoed de onweerstaanbare nei ging om in het experiment de constante kracht te verzekeren en duurzaam te be heersen, is iets anders als sommen maken die uitkomen. Want de constante kracht zal beheerst en gebruikt worden door een temperament en niet door de zogenaamde mathematische zekerheid. Een kunstwerk leeft uit een bron welke zich niet vooruit laat becijferen. Ik wil bij de pogingen tot elektrificatie der muziek niet ordinair vermoeden dat men denkt aan „economische voordelen" of zelfs speculeert op „doelmatige vereen voudiging" of aan andere eigentijdse wijs heden, die onder andere de waarde van onze schrijftaal hebben verdonkeremaand. Als wij ons tegenwoordig verdiepen in de elektronische geluidsmogelijkheden, dan is dat om natuurkrachten te registreren voor de praktijk in ons muzikale domein. Er zijn dus experimenten om het materiaal te herzien en op zekere printen uit te brei den, volgens de natuurlijke gang van za ken dat er af en toe blijkt méér mogelijk te zijn dan men zich bewust was. Maar het komt. erop aan de oren te spitsen en de positieven bij elkaar te houden, opdat wij altijd zullen onderscheiden wat ge luidstrillingen zijn, wat produktie van een materie Inhoudt en wat creatie betekent. DE MUZIEK is heerlijk, maar geluiden zijn verschrikkelijk. Ik las onlangs een opmerking van Georges Duhamel en ik ge loof dat het niet foutief is die hier te pas te brengen: „Ik ben geneigd onder de wezenlijke elementen van de waarachtige weelde in de eerste plaats de stilte en de muziek te stéllen". Er zijn muziekinstrumenten die wel ge luid, maar geen toon maken, maar dit geluid betekent altijd de meer of minder levende enscenering van het spel der to nen, zowel harmonisch als ritmisch. Wat ik zeggen wil is: dat het opwekken van geluiden op zichzelf niet musiceren be tekent en dat het opwekken van tonen slechts leverantie is van materiaal dat ge heel en al door de geest van de componist kan worden afgewezen. Ik weet niet of de romantiek der elektrificatie-experi menten zal overgaan in de romantiek der muziek. Toch zou dit de enige ontwikke ling zijn die muzikale en daarmee artis tieke waarde zou hebben. Intussen zijn reeds enige eeuwen lang orgelbouwers en organisten niet alleen theoretisch maar ook praktisch op de hoogte van het aanwenden van verschei dene natuurtonen bij elke willekeurige toon. Voor zover ik het terrein kan over zien hebben de componisten en organisten in de loop der tijden alléén geprofiteerd van de akoestische inventies der orgelbou wers naar gelang de algemene theorie in zake harmonie en contrapunt het veroor loofde. Ja, het was mogelijk geweest dat het orgel al drie eeuwen geleden de lei dende macht was geworden van een mo derne muziek, welke thans door elektroni- seerders langs mechanische middelen, zon der pijpen, wordt geprobeerd.. Maar de onderstromingen van de geest hebben in de kunst een andere algemene bestem ming aan het element der harmonie ge geven. Laten wij niet critisch zijn ten op zichte van de loop der historie. Wie weet was er al gauw weer een aparte leer van harmonie en contrapunt gekomen die, ge baseerd. op de akoestische rijkdom van het instrument, voor lange tijd wetten had op gelegd, ook daar waar zij geen reden van bestaan zouden hebben. (Aan de belangstellenden, die iaat. prak tische toelichting over de akoestische merkwaardigheden van het orgel be hoeven, geef ik de raad aan een goede or ganist te vragen hen bij de speeltafel van zijn instrument te laten horen en inlichten wat mixturen zijn). HET IS MISSCHIEN een sympathieke afkeer van effectbejag wélke de organis ten weerhoudt het orgel nog veel meer te doen onderscheiden van alle andere in strumenten. Maar die afkeer getuigt toch niet van durf en overtuigingskracht. De beroemde, oude Bachkenner Forkel ver haalt over het spel van de grote Johann Sebastian onder andere het volgende: „Zijn kunst van het registreren (combi neren van geluidssoorten, A) was zó on gewoon dat vele orgelbouwers en organis ten schrokken als zij hem zagen regi streren. Zij geloofden dat een dergelijke vereniging van stemmen onmogelijk goed kon samenklinken, zij waren echter zeer verwonderd als zij later bemerkten dat het orgel zó juist het beste schonk en al leen iets vreemdsoortigs, ongewoons ge kregen had, dat door hun manier van re gistreren niet verkregen kon worden". Dit is een getuigenis dat ons te denken geeft. Ge kunt er zeker van zijn dat de grote Bach zich dikwijls liet inspireren door- het fantasme dat uit de klanken wereld van zijn pijpenwoud kon opklin ken. Jammer genoeg heeft niemand van ons geslacht hem gehoord. Hij was in ieder geval zeker niet het opperhoofd der conservatieven en zou waarschijnlijk zéér verstoord kijken als hij uit onze tijd leu zen hoorde als: terug naar de barok, terug naar dit en terug naar dat. Want Bach hield niet van terug: hij was iedereen vooruit en te vlug af. Maar het was de musicus in hem, die het superieure oor deel uitsprak over alle ingenieursarbeid. Hij gebruikte de middelen voor zijn doel als hij ze getest had op de mogelijkheden voor de gedachtengang der muziek of ze voor zijn muzikaal voorstellingsvermogen bruikbaar bleken te zijn en dus beant woordden aan wat zijn muzikaliteit ervan kon eisen. Het is altijd het evenwicht van orde en fantasie dut de componist bezighoudt. Als hij experimenteert moet. hij al ge ïnspireerd zijn en als hij iets maakt moet hij weten te rijden als een ruiter, die met 2ijn pinken de teugels beheerst. Hendrik Andriessen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 16