popp. Bonte bevolking rond de Kaap Erbij Vervolg van pagina 4 CULTUURDACEN BELASTINGKANTOOR VOOR AMSTERDAM MONUMENTAAL GEBOUW VOOR MONUMENTALE TAAK Op £Oe Hardnekkige strijder voor de vriendschap en een gevoelig mens Creaties M ais on Binnenhof Resident-Orkest naar Duitsland Volzin van Eisenhower ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958 PAGINA VIJF de buurt werden de slaven door hun eige naars enigszins vaderlijk behandeld. Zij waren draaglijk gehuisvest. Zij kregen goed te eten. Zij behoefden niet al te hard te werken. In de eerste eeuw na de stichting van de Kaapkolonie kwam het vrij vaak voor, dat een slaaf in vrijheid werd gesteld. Ais een slaaf Nederlands kon spreken, christen was geworden en de veertig ge passeerd, och, dan was zijn meester wel bereid om hem de beschikking over eigen lot en lijf te schenken. Slaven, die niet in de Kaapkolonie waren geboren, konden hun vrijheid eveneens verkrijgen, als aan vorengenoemde drie voorwaarden was vol daan en zij bovendien tenminste dertig jaar aan de Kaap hadden gewoond en ge werkt. Menige eigenaar achtte het voorts zijn plicht om althans enige van hun sla ven op te voeden in de christelijke leer. Vaak is het voorgekomen, dat een slaaf, die de vrijheid had verworven, toch zijn meester trouw bleef en voor hem bleef werken. In de tweede helft der achttiende eeuw, vooral na de stopzetting van de slaven- invoer in 1776, kwamen er veranderingen ten kwade in het slavenbestaan. Het aantal vrijlatingen werd kleiner. De bestraffing van weggelopen slaven werd strenger. Geselen en radbraken begonnen in zwang te komen. Niettemin trof het ook in die tijd vreemdelingen, die de Kaapkolonie be zochten, hoezeer op de boerenhofsteden de betrekkingen tussen meesters en slaven een patriarchaal karakter droegen. Het was geen uitzondering, dat de slaven des avonds de eenvoudige woonkamer van hun meester betraden om met het gezin van de boer te luisteren naar het bijbellezen en deel te nemen aan het avondgebed. NIET ALLE SLAVEN in de Kaapkolonie waren daar als „arbeidsslaven" ingevoerd. Een aantal hunner had het slavenlot aan hun politieke houding in Oost-Indië te wijten. De Oostindische Compagnie ge bruikte namelijk, vooral in den beginne, de Kaapkolonie als verbanningsoord voor po litiek ongewenste figuren. Enige Javaanse groten moesten, met hun volgelingen, aan de Kaap boeten voor hun weerspannigheid. Strikt genomen waren zij geen „echte" slaven, doch hun bewegingsvrijheid was toch zeer beperkt. De uit Insulinde af komstige „arbeidsslaven" vereerden die in ballingschap gezonden hooggeplaatste land genoten zeer. Nog heden ten dage is het graf van een dier groten het doel van pelgrimstochten, ondernomen door de Kaapse Maleiers. Onder de gedeporteerden van lagere stand waren veel bekwame handwerks lieden. De Compagnie liet hen in de regel in hun eigen vakken werken en was daar door verzekerd van voldoende bouwvak arbeiders, meubelmakers, kleermakers en wat dies meer zij. Na enige tijd werden de meeste bannelingen in de gelegenheid ge steld om hun vrijheid terug te verdienen. Hun nazaten zijn thans nog veelal werk zaam in de beroepen, die dc bannelingen uitoefenden. Zij zijn vrijwel allen Islamie ten gebleven. Hoewel zij, vooral na de op heffing der slavernij, huwelijken sloten met leden van andere kleurlingengroepen, bleven zij toch een sociale eenheid vormen in de Kaapse samenleving. Zij onderschei den zich van andere Kaapbewoners door hun gewoonten, liederen, folklore en wat de vrouwen betreft door een eigen klederdracht. IN DE EERSTE DECENNIA der vorige eeuw (toen de Engelsen bezit hadden ge nomen van de Kaapkolonie) wekte de be weging voor afschaffing der slavernij, die in West-Europa ontstond, echo's aan de Kaap: er kwamen regelingen, die beoogden om de overgang van de slavernij naar de vrijheid te vergemakkelijken. Kinderen, geboren uit slavinnen, waren vrij. De eige naars waren gehouden (om „slavensmok- kelarij" te voorkomen!) zorgvuldig aan tekening te houden van het aantal en de bijzonderheden hunner slaven. Het aantal arbeidsuren werd beperkt. Gedoopte slaven mochten als getuigen voor de rechter op treden. Ondanks deze maatregelen bracht de op heffing der slavernij (30 november 1834) verwarring en onrust in het land. De sla ven waren verplicht een vierjarige „leer tijd" door te maken, aleer zij geheel vrij werden. De slaven, die het eigendom wa ren geweest van boeren in afgelegen stre ken, verlieten in groten getale hun mees ters. Zij trokken naar de steden en dorpen, zowel als naar de zendingsposten. Een aantal hunner overschreden de grenzen van de Kaapkolonie en vestigden zich in Griqualand, waar gemengd-bloedigen een nieuwe samenleving hadden opgezet, die niet onder zeggenschap stond van de blan ken. De slaven in Kaapstad en kleinere Plaatsen, zoals bijvoorbeeld Stellenbosch, bleven waar zij waren. Zij namen dienst als huisbedienden, tuinlieden, arbeiders kortom zij bleven het werk doen, dat zij altijd hadden gedaan. Onder de bevrijde slaven waren er, mis schien zelfs velen, die met hun vrijheid niet goed raad wisten en eigenlijk de be scherming en zorg van hun vroegere mees ters niet of nauwelijks konden missen. Zij gingen onder in de strijd om het bestaan, die zij na de bevrijding gedwongen waren zelf te voeren. Anderen echter ontplooi den in vrijheid hun gaven. Thans zijn er onder de nazaten der vroegere slaven aan de Kaap schrijvers van internationale faam, alsmede artsen, advocaten en leraren, die in hun vak of beroep stellig niet onder doen voor hun blanke landgenoten. Enige persoonlijke herinneringen van EUGENE DUBOIS NU HET deze week, op 28 januari, een eeuw geleden wasdat te Eysden in Lim burg geboren werd. Eugène Dubois, die internationale vermaardheid zou verwer ven door zijn wetenschappelijke vondsten en studies met betrekking tot het wezen, dat volgens de ontdekker zelf een zelf standig organisme was, enerzijds door banden van bloedverwantschap met de mensaap, anderzijds met de mens ver bonden, moge ik hier enige persoonlijke herinneringen weergeven aan de grote geleerde, de singuliere mens, zoals ik hem mocht leren kennen. Een toevallige samen loop van omstandigheden bracht mij met hem in 1934 in contact. Sindsdien mocht ik meer dan eens het voorrecht genieten gesprekken met hem. te voeren alsook met hem te corresponderen. Uit de aard dei- zaak zal ik mij in deze bijdrage niet met enigerlei wetenschappelijke uiteenzettin gen bezig houden. Veeleer moet ik op 'de voorgrond plaatsen, dat de door professor Dubois beoefende takken van wetenschap helaas verre buiten mijn gezichtsveld lagen, om maar helemaal niet te gewagen van mijn beoordelingsveld. Maar de mens Dubois heeft mij geboeid en daarnaar gaan mijn gedachten nu nog eens uit. DE KENNISMAKING met hem had plaats te Haarlem en wel in het gebouw De Groot-Kempische Cultuurdagen in Hilvarenbeek, dit jaar voor de twaalfde keer, zullen worden gehouden op 26 en 27 juli. Als algemeen thema voor de bespre kingen is gekozen „De cultuur in de groeiende Benelux". Dit onderwerp zal door sprekers uit Vlaanderen en Neder land worden belicht. In hoofdzaak zal het programma het zelfde zijn als de voorafgaande jaren. Naast de sectievergaderingen van schrijvers en beeldende kunstenaars komt er nu ook een sectievergadering voor het gildewezen. De gebruikelijke litteratuurprijs blijft, gehandhaafd. Muziek en Dans omlijsten de diverse programmapunten. De cultuurdagen worden, volgens tradi tie, besloten met een nieuw openluchtspel van Jan Naaikens. HET BEOEFENEN van de bouwkunst is voor alles een zaak van nuchtere vak kennis. Het gebeurt maar zelden, dat van een architect een ontwerp wordt verlangd waarin de op te wekken schoonheidserva ring bij de beschouwer primair is. Nor maal is, dat de bouwmeester een program ma van eisen krijgt voorgelegd waaraan hij moet voldoen, opdat het te stichten ge bouw aan zijn bestemming zal kunnen beantwoorden. Met net Centraal Belasting gebouw aan de Wibautstraat in Amster dam, dat op 8 februari door minister Hof- stra zal worden geopend, is het niet an ders gegaan. De rijksbouwmeester ir. G. Friedhoff kreeg al spoedig na zijn benoe ming in 1946 deze opdracht: schep werk ruimte voor 1000 ambtenaren van 's rijks belastingen in Amsterdam met de daarbij behorende accommodatie voor het beta lende en reclamerende publiek. Die op dracht kreeg natuurlijk ook een budgetai- re en een stedebouwkundige begrenzing: de eerste ligt uiteindelijk om de acht mil joen, de tweede werd bepaald door een thans nog weinig aantrekkelijk en onover zichtelijk terrein aan de toekomstige ver keersader van Amsterdam-oost en zuid naar de IJ-tunnel. Dat terrein liet een ge bouw van ten hoogste honderd meter leng te en vijfentwintig meter diepte toe, zij het met een zekere noodzakelijke uitbreidings mogelijkheid tot drie in de breedte achter elkander geplaatste vrijwel identieke ge bouwen, welke aan de noordzijde door een dwarsvleugel onderling verbonden kun nen worden. Reeds deze stedebouwkundige omstan digheid noopte de ontwerper tot een hoog gebouw van tien verdiepingen in feite acht, omdat de beganegrond en de eerste verdieping elk een dubbele hoogte kregen. hetgeen op deze plaats zeker niet mis staat, integendeel veeleer geboden is. Dat het tegenoverliggende gebouw van de Raad van Arbeid, dat het particuliere kan toorgebouw aan dezelfde zijde van de Wi bautstraat, overigens van een verdienste lijke architectuur, dat de verderop in aan bouw zijnde betongevels met bijbehoren de utiliteitsruimten nu een tikje iel aan doen in de schaduw van de belastingkolos, kan toch moeilijk aan de architect van de laatste worden verweten. Wie de schepping van ir. Friedhoff niet op het eerste, maar op het tweede gezicht be oordeelt zal trouwens tot de erkenning moeten komen, dat het niet de omvang van het bouwwerk, maar de persoonlijk heid van de bouwmeester is 'welke als sterkste indruk overblijft. Er zijn critici geweest, die de ontwer per hebben verweten, dat zijn gebouw een „belastingvuist" symboliseert, dat het wij vertalen vrij hooghartig, kil, log, brutaal, onaangenaam de burger her innert aan een nare en dure plicht en dat het geen weet heeft van de moderne de mocratie, waarin dergelijke autoritaire vormen niet meer op hun plaats zijn. Nu getuigt een dergelijke opvatting naar ons gevoel van een volkomen scheef en ver wrongen inzicht in ons belastingstelsel. Het maakt in principe geen verschil of men zijn geld deponeert aan het loket van het station, schouwburg, bioscoop of be lastingkantoor. Men betaalt namelijk in alle gevallen voor een dienst, welke men zelf gewenst heeft: om vervoerd, ver strooid of ontroerd te worden dan wel om te profiteren van goed geplaveide en verlichte wegen, om zichzelf dan wel zijn kinderen te laten onderwijzen, om be schermd te worden tegen ziekte en gebrek én omdat men het op prijs stelt, dat ook zijn medeburgers met dezelfde zorgen worden omringd. Wie de belastingdienst zo beschouwt, zal hem een monumentaal ge bouw gunnen voor zijn monumentale taak. Het machtige gebouw aan de Wibaut straat is dan geen „vuist" meer, maar een gedenkteken voor de mate waarin in de twintigste eeuw onderlinge bijstand en solidariteit tot ontwikkeling kwam. In een onzer weekbladen heeft men eer foto van het fabrieksgebouw, dat B. Mer- kelbach voor de lettergieterij „Amster dam" ontwierp, naast een afbeelding var het Centraal Belastinggebouw afgedrukt Een dergelijke vergelijking is er even naast als het reproduceren van de beel tenis van een kat bij een artikel dat over honden gaat. Men kan de hond immer? niet verwijten dat xij geen kat is, zomin als men een kundig vertegenwoordigei van de uiterlijk —'conservatieve rich ting in de architectuur kan aanwrijver dat hij uiterlijk geen functionalis' werd. Want men vergeet veel te veel, dal het hier om uiterlijke tegenstellingen gaat Van essentieel belang is slechts of die dui zend ambtenaren, van het onderbetaalde klerkje tot de overbetaalde maar die is er natuurlijk niet president-direc teur-commissaris-enzovoort toe, hun da gelijkse arbeid kunnen verrichten in een prettige en op doeltreffendheid gerichte werksfeer zonder dat zij in een vervlak kende zakelijkheid ten onder gaan. WELNU, die overheersende vraag kan door ieder, die het Centraal Belastingge bouw allereerst uit dat oogpunt heeft be keken, bevestigend worden beantwoord. Een van de moeilijkste punten in dit soort opga ven is de eindeloze gang, welke zich op elke verdieping herhaalt en die aan grote kan toren altijd iets sinisters en geestdodens geeft: het derde hoofdgebouw van de Ne- derlandsche Spoorwegen te. Utrecht biedt daarvan een voorbeeld. Ir. Friedhoff heeft die herhaling vermeden, niet alleen door wisselende kleurstelling der gangen en door de inspringende deuren in de wan den, welke in de ruimten tussen de het gebouw dragende kolommen tevens een royale bergruimte mogelijk maken, maar ook door de indeling der dwarspartijen aan de noordelijke en zuidelijke zijde niet op elke verdieping identiek te doen zijn. Aan de rust in het gebouw werd eveneens toegewijde aandacht besteed: de geluids wering bereikte een hoge graad, met na me in de, ook uit een oogpunt van binnen huisarchitectuur zeer geslaagde vergader- zaal op de zevende verdieping. Wie enigs zins bekend is met de opvattingen van ir. Friedhoff over de betekenis en de functie van het licht in de architectuur weet, dat hij de nieuwste mode der gesloten wan den evenzeer verwerpt als de glazen huis jes uit de al-niet-meer-zo-nieuwe periode. Hij streefde daarentegen naareen zo prettig mogelijke entrée van zijn vertrek ken en bevorderde deze door een daax-op toegespitste constructie en klem-geving der plafonds in de gangen. De grote loketpar tij op de begane grond, welke de scheiding vormt tussen de hal voor het publiek en de wex-kruimte is bijvoorbeeld zo gesitu eerd, dat de dienstdoende ambtenaren en de cliënten nog van het invallende dag licht profiteren. Een belangx-ijk deel van het meubilair werd eveneens naar aan wijzingen van de ;ud-rijksbouwmeester vervaai-digd. Het getuigt van dezelfde kwaliteiten als het huis waarin het staat: geen overdaad, maar ook geen ax-moede en dit juiste midden verleent aan het ge heel juist die toets van waardigheid en vertrouwen welke bij een gebouw van ovei-heid en gemeenschap past. NATUURLIJK zijn er onderdelen in de vormgeving van het gebouw, die beden kingen oproepen en tegenspraak uitlokken. De grote hal had wellicht een ruimtewer king gewonnen wanneer zij bx-eder ge weest ware. De indeling der glaswand in een reeks smalle trafeeën op het ritme van de kolomindeling der constructie lijkt ons echter juist: een grote glazen muur hoe verleidelijk ook, zou de oprijzende stx-uctuur van het gebouw geweld hebben aangedaan. Minder geestdriftig zijn wij over de boograampjes van de aan elfhon- dex-d personen plaats biedende zeven me ter hoge recreatiezaal met toneelaccom modatie op de bovenste vex-dieping. Vorm en moduul van deze raampjes wijken te- zeer af van de strakke vensterpartijen daaronder. Alweer moet men ook hier recht doen aan de bedoelingen van de ont werper, die zijn schepping een duidelijke afsluiting heeft willen geven, waaruit ook de inspringende lichtkap van de recreatie zaal en een uitstekend dak zijn voortge vloeid. Ons doet het resultaat inderdaad denken aan een Tibetaans tempeldak, maar dat behoeft niets te bewijzen tegen de architectonische choonheid van het ge heel. Hoeveel algemeen erkende meester werken uit de bouwkunst ontlenen niet hun waarde aan een onverwacht, grillig de tail, dat niet te bei-edeneren valt, maar dat door zijn simpele aanwezigheid het ge bouw in zijn geheel uittilt boven het ge middelde? Tenslotte: een gebouw van achten veertig meter hoog (bij helder weer kan men uit de cantine de Utrechtse Dom ont- wax-en) en met een inhoud van vijfentach tigduizend kubieke meter, dat rust op vier- hondex-dachtendertig gestorte betonpa- len van vijftien meter lengte en dat bij na vierenveex-tig miljoen kilogx-am weegt, is toch geen doorsnee-gebouw? J. H. Bartman van de Teyler's stichting. Daar liet hij mij alweer als gevolg van de bijzondere, hier verder onaangeroerd blijvende omstandig heden, die tot het contact leidden, het schedeldak zien van het schepsel, dat dan de ontbrekende schakel tussen aap en mens gevormd kon hebben. Deze schedel- kap was evenals een bovenste rechter verstandskies en een linkerdijbeen, tussen augustus 1891 en augustus 1892 bij Trinil aan de Solorivier, bij opgravingen in vul kanische tuffen gevonden. Hoe Dubois tot zijn speux-tochten in de Oost en tot zijn vondsten daar was gekomen, welk een doorzettingsvermogen en een heilig ge loof in de kans om daar oudere fossiele fauna aan het licht te kunnen brengen, achter dit alles gezeten heeft, alles in het belang van de wetenschap, zou reeds stof te over voor èen romanschx-ijver opleve ren. Na terloops te hebben vei-meld, dat Du bois eind 1893 dank zij vooi-tgezette be studering tot het inzicht kwam, dat hij de resten had opgedolven van een wezen, dat aap noch mens was en dat in tegenstelling tot de aap, in ovex-eenstemming met de mens, de opgerichte gang had gehad, waar om hij het „Pithecanthropus erectus" noemde ofwel opgericht gaand aapmens keer ik terug tot het vermelde bezoek. Enige uren lang heb ik bij wijze van spre ken aan de voeten van de meester mogen zitten, toen hij, met de schedelkap voor zich, herinneringen ophaalde aan zijn vondst, aan de wijze waarop tenslotte de belangrijke collectie, die zijn naam zou di-agen, door hem bijeengebracht was. Maar bovendien demonstreex-de hij als het ware de in de loop der jaren door hem in vex-band met het ontdekte ontwikkelde theorie, die in het bijzonder van biologisch van de grootste betekenis was te achten. Zoals de kunstenaar vol gloed kan weer geven, wat hem bij het tot stand brengen van zijn kunstwex-k heeft beheex-st, zo gaf Dubois zijn uiteenzettingen ten beste, met een zekere bezieling het voorwerp van zijn studie betastend. Hier sprak tot de ge spannen luistex'ende bezoeker de roman tiek vande in en voor de wetenschap strijdvaardige zoeker, tevens vinder. Maar ook gezonde Limburgse humor kruidde zo nu en dan het vex-haal, waarin soms even rake als scherpe uitlatingen te beluisteren vielen. Ten dele bleken zij ingegeven te zijn door sommiger wijze van bestrijding, die hem trouwens meer en meer met zeke- re achterdocht was gaan vervullen. Wat hij zeide en de manier waarop hij het deed, getuigden van een zeldzame oor spronkelijkheid, van een bijkans onbe- gx-ensd voox-stellingsvermogen en dito ver beeldingskracht, die kenmerkend is, even zeer voor de grote kunstenaar als voor de gx-ote wetenschapsman. Zo leerde ik, dan gedurende de ux-en in Teyler's stichting doorgebracht, de even hardnekkige als vu rige wetenschappelijke strijder kennen, die er in Dubois huisde. En zo heb ik hem bij verdere ontmoetingen veelal gezien. Zijn strijdvaax-digheid menigmaal ook wat al te zeer aangevuux-d door achterdocht, door verbittering tevens over wat hem werd aangedaan door lieden, welke verge leken bij deze geestelijke reus slechts lil liputters waren, ongetwijfeld ook van zijn kant begane fouten leidden er toe, dat hij het meer dan eens moeilijk heeft ge had. In sterke mate had hij maling aan, men kan wel haast zeggen: koesterde hij weerzin tegen, al het officiële en formele in het optreden van overheidsinstanties. Daardoor kon hij zelfs zo nu en dan balo- rig, om niet te zeggen onhandelbaar wor den. Doch wie zijn vertrouwen genoten, zullen ongetwijfeld hebben opengestaan voor veel warms, ook veel zin voor humor, die er van hem kon uitgaan. Toen hij ex- in een brief van gewaagde, dat hem wel vex-weten was in plaats van zich met zijn wex-kzaamheden elders bezig te houden somtijds al te lang op zijn „landgoedje" in Limbux-g te vertoeven op hoge ouder dom nog placht hij daar ook in een fraai gelegen plas te roeien en zwemmen, waar mee dikwijls, in de tijd van zijn Amster dams professox-aat, het enteren van bij hem te gast zijnde studenten gepaard ging schreef hij onder meer: „De moeilijk heden met sommige autoriteiten hebben mij jax-en geleden ertoe gebracht om door de opwekking, die van zulk een retraite in de schone natuur uitgaat, de kracht te bewaren mijn levenstaak nog zo goed mo gelijk te volbrengen. Bijna alles wat ik daarvoor heb kunnen doen concipieerde ik, sedert 1906, daar." NIET ALLES wat hij zelf en anderen gaarne hadden gezien, heeft hij kunnen afmaken. Toch slaagde hij er in, tot het laatst van zijn leven, ook volgens geleer den, die zijn inzichten niet of niet geheel deelden, zeer belangrijke wetenschappe lijke arbeid te verrichten. Daarbij gaf hij volop blijk van zeldzaam scherpzinnige slagvaardigheid, van fris inzicht, dat hem' ook tot vex-nieuwing in zijn theorieën in staat stelde. Dat alles met een vitaliteit, die hij ongetwijfeld mede mocht behouden dank zij de opwekking die hem de schone natuur schonk. De grote geleerde Dubois was tevens ongetwijfeld een gevoelig man. Vandaar, dat er van hem, al met al, ten slotte een niet te miskennen bekox-ing uit ging, die zich trouwens ook openbaarde in de warm-menselijke dankbaax-heid, waar van hij blijk kon geven jegens hen, aan vie hij dank verschuldigd meende te zijn. IK LIG in mijn bed en kan niet slapen. Ik kijk over de barricade van mijn dekens recht in het verlichte viei-kant van het venster. Op het trottoir tegenover het huis staat een lantaren, die de aanslag op het venster verlicht en er duizend pareltjes in tovert. Ik zou willen opstaan en een pop petje op het raam willen tekenen, zoals moeder dat vroeger voor mij deed. Een cirkeltje het hoofd, met wat streepjes als mond, neus, ogen en oren, een grotere cirkel het lijf met puntjes voor de knopen en tenslotte vier stokjes met aan het eind een vijftandige hark als armen, benen, handen en voeten. Daar zou ik dan van het bed uit naar willen kijken en het moeilijke heden willen vergeten voor het verre verleden, toen zo'n poppetje me ge lukkig maakte. Maar er zijn geen lankaster gordijnen meer en het zakelijke elektrische licht kan de rol van de gaslantaren niet overnemen. Het zó oproepen van het ver leden zou mij alleen maar verdrietiger maken. WIJ WOONDEN in Delft enigszins vene- tiaans. De voorgevel van ons huis stond weliswaar op het droge aan de Grote Markt, doch de achtergevel verdween in het water van een smalle gracht. Aan de overkant van dat grachtje was een halve straat met winkels en tegenover onze achtergevel stond op het trottoir een gas lantaren, die een geel licht verspreidde. In een der achterkamers van ons huis heb ik als kleine jongen een tijdlang geslapen, met uit het warme holletje van mijn bed het gezicht op het venster. Van die tijd bewaar ik een mijner liefste herinneringen. Alhoewel wij toen twee dienstboden hadden, die ons overdag beredderden om dat moeder het te druk had, was zij het die ons 's avonds waste en naar bed bracht, In de herfstige avonden, die ik mij nu herinner, avonden vol heerlijke verwach ting, niet alleen en niet in de eerste plaats van het komende Sint Nicolaasfeest, doch veeleer van het vage en onzegbare, dat het leven zelf is, trok moeder het spaargas- lampje, dat aan de muur bij de wastafel was bevestigd, niet op „Aan" alsof zij wel wist dat deze daad het spinsel van ge luk in het kind zou stuktrekken. Zij stond de lantaren op de stoep toe door het ven ster vage lichtvlekken en schaduwen te werpen, zodat niets helemaal werkelijk was. En tegen het plafond weerkaatsten nog even zichtbaar en met trage glijbewe- gingen de stx-alen, die het grachtwater van de lantaren had opgevangen en door het deels beslagen venster aan ons dooi-gaf. Het kamertje, hoe alledaags behangen en gemeubeld ook, werd even het schrijn van de levensverwachtingen van een kind. Dat kan nooit lang duren. Het kind zal de contouren gauw scherper gaan zien. zijn verwachtingen zullen vervagen en het zal .wat eenzamer en teleurgesteld achterblij ven. Voelde moeder dat? Voor het venster in het kamei-tje hing een lankaster gordijn, een dun, stijf, beige gordijn, van onder versierd met een rij witte katoenen balletjes, overdag naar boven opgerold en 's avonds neergelaten om daarmee de buitenwereld af te sluiten, doch niet het licht. Welnu, alvox-ens dit gordijn neer te laten tekende moeder op het beslagen vensterglas een poppetje. Met twee cirkels, streepjes en punten en vijf tandige harken voor armen en benen. Pas dan liet zij het gordijn langzaam zakken en dan rees voor mijn ogen boven de dalende gordijnwand het poppetje op, nu scherp getekend op het grijze geel, maar toch on wezenlijk als een schim. Moeder kuste mij welterusten en ik keek en keek en wachtte tot zich langzaam uit de tekening stroompjes losmaakten heel langzaam, soms met kleine schokjes en onderaan een druppel, die af en toe even oplichtte als een diamant. Die stroompjes waren grillig gevormd als de rivieren in- de atlas van mijn broers, doch ze wezen alle naar om laag. En ik wedde met mijzelf, welk stroompje wel het eex-ste helemaal onder aan het raam zou zijn. Doch voor het zover was, sliep ik in. MOEDER was geen groot kunstenares. De poppen, die ik voor mijn vierjarige zoon op het raam teken, moeten anatomisch beter verantwoord zijn, willen ze hem be vallen. Maar er zijn dan ook geen gas- lantarens meer en geen lankaster gor dijnen. Spero Aan het ambtskostuum kent men de minister Dr. E. van Kaalte Het Residentie-Orkest zal onder leiding van Willem van Otterloo voor het eerst in zijn bestaan een bezoek brengen aan West-Duitsland en achtereenvolgens con certeren in Viersen (even over de grens bij Venlo), Stuttgart en München, waar onder andere ook radio-opnamen worden gemaakt. De concerten hebben plaats op 4, 5, 6 en 7 februari. President Eisenhower maakt doorgaans de indruk te spreken in volmaakte volzin nen. Wanneer men gesproken taal even wel op schrift ziet, heeft zij nogal eens iets rommeligs. De constructie van Eisenho wers gesproken zinnen is vaak uitermate verward. Als voorbeeld geven wij hier een zin uit een recente persconferentie, zo getrouw mogelijk vertaald: „Wij krijgen niet alleen onze richtlijnen van miljoenen mensen, maar wij worden becritiseerd en ik wil 't aldus stellen onze propagandabronnen komen van dui zend verschillende bronnen en dikwijls verwarrend en vaak onderling met elkaar in strijd, zodat dit is het is een heel moeilijke tijd KONINKLIJKE ONDERSCHEIDING VOOR EEN DUITSE DICHTER Ter gelegenheid van zijn tachtigste ver jaardag is de Westduitse dichter Rudolf Alexander Schroder zondag in het stad huis van Bremen officieel gehuldigd. De Nederlandse consul in Bremen maakte daarbij bekend, dat Koningin Juliana de jubilaris heeft benoemd tot commandeur in de orde van Oranje-Nassau. Deze on derscheiding is Schroder verleend voor zijn belangrijke bijdrage aan de Europese cultuur. Schroder heeft bundels van Vlaamse en Nederlandse dichters vertaald en ingeleid bij het Duitse publiek. De Koninklijke Academie voor Vlaamse Taal- en Lettei'kunde heeft Schroder, die buitenlands correspondent is voor de aca demie, het ereteken van commandeur in de Kroonorde verleend.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17