BEGINSELEN DER NIEUWE COMPOSITIETECHNIEK VERLOREN VADERLAND Hypnoteursrechten Litteraire Kanttekeningen faal tatei Erbij Guillaume Landré, wiens werk hier besproken wordt Indonesië in onze litteratuur ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958 PAGINA DKIE IN HET KORT geresumeerd komt de technische vernieuwing der muziek hierop, neer, dat de basis, waarop van oudsher de toonkunst steunde, namelijk de toonlad der in zijn verschillende vormen geleide lijk aan spankracht verloor door veelvul dige uitwijking, die uiteraard het steun punt verplaatsten. Het past hier echter niet het proces te volgen, dat bij vele com ponisten uitgelopen is op het loslaten van de tonale basis met al de consequenties van functionele verhoudingen. In ieder geval: de atonaliteit deed haar intrede. Het twaalftoonsysteem, door Arnold Schönberg ontworpen en niet zonder suc ces gepropageerd, kan men zien als een middel om orde te scheppen in een drei- gende chaos, veroorzaakt door de vernie tiging van toonaard en tonale functie. Dit systeem is gefundeerd op een willekeurige rangschikking van de twaalf halve tonen waaruit de chromatische toonladder be staat. Deze twaalf tonen, kriskras door elkaar opgesteld zonder een enkele her haling, vormen dan als „reeks" het mate riaal, waarmee de componist aan het werk gaat. De reeks kan ook worden toegepast in omkering, in kreeftegang en omkering van de kreeftegang. Wat hieruit harmonisch resulteert is weer een andere kwestie. De ortodoxe dodecafonist is dus aan strenge wetten gehouden. De idee inspiratie krijgt voor hem als het ware een andere betekenis dan die welke steeds in de toonkunst gegolden heeft. Maar laat ons aannemen, dat het aantal dodecafonisten, die zo nu en dan eens een slippertje maken in de richting van een fundamentele tonaliteit en van een vrijei-e wiekslag, niet gering is. Want tenslotte is de tonale muziek niet dood en zijn haar eigenschappen dermate vergroeid met het menselijk denken en voelen, dat zij toch steeds biijft lokken. En wat nu de uitkomsten zijn van 't twaalftoonsysteem? Dat zal, zoals met alle denkbare systemen, een kwestie zijn van artistieke potentie, want niet een systeem, maar het artistieke vermogen bepaald de waarde van het kunstwerk. Professor Hendrik Andriessen, die als componist liever op de vrije in geving vertrouwt dan zich aan een „seriële reeks" te binden, getuigde ook in deze zin, toen. hij schreef:. „De.esthetisch-muzi- kale waarde der atonale composities hangt af van de intuïtieve doelbewustheid der persoonlijkheden en niet van het groten deels negatieve dogma van het principe. AANLEIDING om over deze aange legenheid een summiere verklaring te geven, vond ik in het feit, dat op het pro gramma van het eerstvolgende D-concert van het Noordhollands Philharmonisch Orkest als noviteit een werk voorkomt van de Nederlandse componist Guillaume Lan- dré, namelijk een variatiecyclus, die hij „Caleidoscoop" betitelde, en die inzicht kan geven betreffende de hierboven be sproken werkwijze. Met de eerste maat, gespeeld door fluit, hobo, althobo en klarinet, presenteert de componist zijn vitiekaartje. En hoe de „reeks" dan verder in onder scheidene stemminger een rol speelt, ge tuigt, zo plastisch bekeken op het parti tuurbeeld, van veel spitsvondighe d en ook van meer dan dat. Men moet maar eens opletten welke geestige contrapuntjes de „reeks" omspelen, wanneer ze door de eerste hoorn aldus expressief in haar oor spronkelijke rangschikking klinkt: Deze inleiding is helemaal niet bedoeld om het publiek af te schrikken van een noviteit, omdat zij via een bepaald systeem tot stand kwam. Integendeel. Maar ik vond het een gerede aanleiding om dit systeem enigszins toe te lichten. Ik hoop tal van mijn lezers, die het concert van dinsdag aanstaande zullen bezoeken, nieuwsgierig gemaakt te hebben naar het klinkende resultaat van Landré's werkstuk. HET PROGRAMMA belooft verder nog genoeg muziek met een vertrouwde klank: een suite, samengesteld uit fragmenten van een opera van Handel, het Pianoconcert in d van Bach en de Variations Symphoni- ques van Franck met Monique Haas als soliste, waarna de bekende drie delen uit „La Damnation de Faust" van Berlioz de avond besluiten. Men kan dan ook eens letten op het verschil van de etherische Sylfendans, waarmee Berlioz zijn Faust in slaap laat wiegen, met de parodie van Saint-Saëns, die we op 14. januari in „Car naval des animaux" drie octaven lager door de contrabas hoorden kwelen. Jns. de Klerk Hier zijn ze alle twaalf: de reeks, het materiaal dus, dat in velerlei gedaanten, ritmisch gewijzigd, getransporteerd of anderszins, in een doorlopende doorwer king de grondstof vormt van het werk. Zo in zijn oervorm zegt het niet veel. Maar wacht even: de hoorn zal eens laten horen hoe welsprekend het kan klinken, wanneer het plastisch geritmeerd optreedt. NAARMATE de vervreemding tussen Indonesië en Nederland groter en onher stelbaarder wordtheeft - en dat is maar al te begrijpelijk - voor wie ginds hun vaderland hadden het heimwee meer en meer de bittere bijsmaak van een balling schap gekregen. Wist Maria Dermoüt de parelmoeren glans van haar herinneringen te redden in een verdroomd verleden, in de gedichten van Willem Brandt verdiepte zich de tegenstelling tussen Oost en West - en daarmee de tragiek van een verdeel de en dus pijnlijke liefde voor „twee vaderlanden" - tot een algemeen mense lijk conflict. „Wie aankomt" - dichtte hij - „heeft zijn heimwee te verteren". En al heeft zowel deze „aankomst" als het „heimwee" in de sleutel, waarin zijn poëzie staat geschreven, de klank van een „hóé dan ook en waar dan ook" gekregen, het gevoel van ontheemding, van ontwor teling, werd toch acuut doordat die éne beminde hem de rug toekeerde. HEIMWEE was er, hoe bedwongen ook. eveneens in de „Vergeelde portretten", waarin E. Breton de Nijs zijn tropisch ver leden nógmaals leefde. In haar gedaante van Indonesië is „Indië" een ver en vreemd land geworden, een Ultima Thule van de herinnering tempat doeloe. De naoorlogse litteratuur, die Indië tot thema heeft, is er in haar toonaard van weemoed, van haat-liefde, van „betreurd weleer" op afgestemd. Ik denk terug aan de jeugdverhalen van mijn moeder: .Solo, zoals men toen nog zei, Bandjermas, Brastagi. De thuisreis na de verloftijd begon voor haar in Rotterdam. Ze hiéld van Indië, zoals Augusta de Wit er van hield, wier „Verborgen bronnen" en „Orpheus in de dessa" met hun onbe vangen poging tot begrip voor die andere wereld en die andere mensen, met hun toegewijde en stemmingsvolle beschrijving van het betoverende landschap, haar eigen •rvaring waren. Ik vergelijk met wat ik bij P. A. Daum (Maurits, zoals hij zich noem de) las, die in de beste, meest-„indische" bladzijden van zijn „Goena-goena" (dat allerminst een meesterwerk was) toch iets van de sfeer opriep, waarin de „stille kracht" werkzaam was, in een voorwerp, een boom, een dier, een mens. Dat was alles ongetwijfeld veel te „Europees" ge zien en gevoeld, te idealiserend misschien, in ieder geval niet zo natuurlijk, niet zo onnadrukkelijk-suggestief als het tot uit drukking kwam in het gaafste boek van Bep Vuyk, in „Het laatste huis van de we reld". Daarmee vergeleken waren de „tro pische" schrifturen van Jo Manders en Fa- bricius toch eigenlijk niet veel meer dan kunstvaardig geënsceneerde taferelen met een Oosters-Indisch decor als achtergrond. KORT NA de oorlog is „Bontorio" ver schenen door een zekere Merlijn de levens geschiedenis werd verteld van een Bone- sisch generaal op het slot na een voor treffelijke roman. Voortreffelijk niet alleen van taal en van uitbeelding, maar vooral en bovenal omdat hier zin na zin een Bo- niër en niet een Europeaan aan het woord was. Hier sprak Indië, Celebes, Bone. Een maal had men het, als men goed luisterde, zo in een „roman" kunnen horen, die alles- derhalve was geschreven met de bedoeling om „indisch" te zijn en daarom juist onge wild in een aantal treffende passages zo door en door „tropen" was, namelijk: „Het land van herkomst" door E. du Perron, die Indië in zijn bloed had, zoals dat wel het geval moest zijn met die aanvankelijk onbekende Merlijn, die zich onlangs ont popte als H. J. Friedericy, bestuursambte naar rnet een respectabele staat van tro- pendienst schrijver van de bij Querido in Amsterdam verschenen verhalenbundel „Vorsten, vissers en boeren". FRIEDERICY WAS MEER dan een amb tenaar. Hij is een volbloed schrijver. En het is dankzij dit schrijverschap dat hij door het nevelgordijn tussen Oost en West kon heendringen om zich met die andere we reld te vereenzelvigen. Sober, zonder slem verheffing, zonder commentaar, zonder te verheerlijken of te kleineren, heeft hij het gewest dat hem het meest vertrouwd werd Celebes, en dan voornamelijk Bone in sfeer en traditie, in landschap en volks eigen, vertolkt in zijn moedertaal en met de middelen van die taal. Men leest niet óver Indonesië, niet óver familiewraak en godsdienstwaanzin, over noodlot en stille kracht, mén wordt toeschouwend getuige en raakt onmiddellijk betrokken bij het menselijke dat zich daar afspeelt. Zijn na tuurbeschrijvingen blijven beperkt tot een sferisch accent, in tegenstelling tot de meeste „Indische verhalen". Maar Indo nesië is in de onbewogen toon van elk woord, in een enkele gelaatstrek, een stilte, een willekeurig gebaar. Moest ik uit dit vijftal verhalen een keuze doen, ik zou waarschijnlijk lang twijfelen, maar ze zou. dunkt me, toch op de tweede vertelling „Reigersdans" vallen, de geschiedenis van een aanstaand huwe lijk tussen een meisje uit een bergdorp en een vissersjongen van elders, een volgens traditie ongeoorloofd huwelijk, dat (zeer, zeer op de achtergrond gehouden) door de fatale reigerdans, de sacrale dansceremonie waarin de „jager" tenslotte de „reiger" schiet, wordt verijdeld. Want wat in de dans een symbool is: de jager-vader die in de reiger zijn zoon doodt, wordt hiér werkelijkheid. In het tromgeroffel, waar mee de verteller zijn verhaal laat beginnen, hoort men het naderend onheil, het nood- lot, het onontkoombare. En als het ver haal uit is, blijft er niets dan de stilte van een maanlichte avond, ongerept en ondoor grondelijk. Het is gezién, dit tafereel. Zo intensief gezien e meebeleefd, dat al wal men zich van die andere wereld kan voor stellen, zichtbaar en tastbaar en hoorbaar wordt. Een eminente vertelling, die in elke bloemlezing thuishoort. In „Bloed" hóórt men de oude Karaëng Ka- tapang, deze prins van den bloede, vertellen van de bloedige beslechting van een familie vete, in Westerse taal weliswaar, maar on miskenbaar opgeweld uit een „Oosterse" gemoedsgesteldheid, evenals in „Bende leider" nooit zó verhaald had kunnen wor den, indien de vertelling niet als uit de mond was gekomen van een jonge Boegi- nees. Kennis alleen van de volksaard, van zeden en gebruiken en hun religieuze achtergronden, van traditie en geschiede nis zou niet voldoende zijn om zo onont koombaar de levenssfeer van „dat andere" op te roepen, dat in zijn diepste wezen toch ook weer zo verwant is aan het „waar dan ook op deze aardbol". Misschien, waar schijnlijk zelfs, moet men .een scheppend mens; een kunstenaar zijn om door de scheidsmuur van verschillen héén te zien en de overeenstemming te ontdekken, het eendere in het andere. Friedericy zegt of demonstreert dat niet. Zijn indrukwekken de verhalen zijn vrij van elke persoonlijke inmenging. Maar onopzettelijk is de plas tiek van zijn vertelling, het ritme van zijn zinnen van dat gevoel doortrokken. EéN VERHAAL valt, althans wat het slot betreft, enigszins buiten het kader van deze onopzettelijkheid: „Vazal" de laat ste vertelling. De liefkozende bewondering van de Vorst van Tjenrana voor de Neder landse ridderorde, die hij na jaren van on willigheid zich op de borst speldt uit dank baarheid voor een door het gouvernement in ere herstelde religieuze plechtigheid, is bijna theatraal en niet vrij van tendens. Maar dat is dan ook mijn enige kritiek, die ik waarschijnlijk onvermeld zou hebben gelaten als de zuiverheid van deze bundel mij er niet toe had verplicht de kleinste smet te betreuren. C. J. E. Dinaux (Van onze correspondent inWest-Duitsland) HET LIJKT een fantastisch verhaal van Edgar Allen Poe: een man wordt onder hypnose gebracht, hij dicteert drie weken lang een roman die zijn eigen wederwaar digheden uit de oorlogstijd beschrijft, hèt- boek wordt een „bestseller" en nu wil de hypnotiseur, een dokter, een proces tegen de schrijver beginnen, omdat hij aan- spraa.k op een deel van de honoraria maakt. HEINRICH GERLACH, een gewezen onderwijzer uit Oost-Pruisen, die nu le raar is in Brake in de buurt van Biele feld, was in de oorlog als officier van een tankafdeling van het zesde Duitse leger in Rusland, waar hij in 1943 bij Stalingrad door de Russen werd gevangen genomen. Hij werd van het ene kamp naar het an dere gestuurd, maar vond niettemin tijd om te werken aan een boek. Bang dat de Russen het zouden vinden en het hem zouden afnemen, schreef hij met heel klei ne lettertjes, zodat hij het in een enkel cahier kon onderbrengen. Toen één van zijn kameraden in vrijheid werd gesteld, gaf hij hem het manuscript op goed ge luk eri met zijn beste wensen mee. De kameraad kon niet verhinderen, dat de Russen het verhaal ontdekten. Ze namen het hem af en het heeft Duitsland nooit bereikt. In april 1950 kreeg Gerlach zelf zijn vrijheid terug. Hij trok naar de West- duitse Bondsrepubliek en probeerde het boek opnieuw te schrijven. Tot zijn schrik ontdekte hij echter, dat hij daar niet toe in staat was. Blijkbaar was hij veel ver geten. Door een toeval kreeg hij vervol gens een geïllustreerd tijdschrift in han den, waarin wat over de hypnotiseur dr. Karl Schmitz in München werd verteld. Hij ging naar München en dr. Schmitz bracht hem in een trance-toestand. Een secretaresse zat met een stenobloc naast zijn ligstoel en Gerlach dicteerde aldus drie weken achtereen elke dag tussen de tweeëneenhalf en drie uur gebeurtenissen uit zijn verleden en brokstukken van zijn roman. Gerlach wilde daarop een uitgever voor zijn boek vinden, dat hij de titel „Het ver raden leger" had gegeven, maar dat luk te niet zo gauw, want een paar jaar ge leden was de belangstelling voor oorlogs romans nog niet zo groot als nu. Pas later publiceerde een geïllustreerd weekblad in Frankfort een paar fragmenten, en daar na werd net boek in zijn geheel in Mün chen üitgegeven. Het is een lijvig werk geworden, dat niet minder dan vijfhonderd zestig bladzijden omvat. Het werd een enorm succes op de boekenmarkt. Nu wil Schmitz echter twintig percent van Ger- lach's inkomsten van dat boek hebben. Indertijd was dat in een contract vastge legd, maar de auteur vindt thans, dat Schmitz er geen recht op heeft. Schmitz heeft, zo beweert Gerlach, niet zo heel veel moeite gehad de verhalen van het verleden uit hem los te krijgen. Gerlach zelf had later nog vijf jaar lang aan het boek gewerkt en gevijld. En wat het con tract betreft: misschien, zo brengt Ger lach te berde, heeft de dokter hem dat ook wel in een trance-toestand laten on dertekenen. Vermoedelijk zal een recht bank zich nu met deze mysterieuze aan gelegenheid moeten bezig houden. Manuscripten Op een openbare ver koop in Kopenhagen brachten manuscrip ten en brieven van de beroemde Deense sprookjesschrijver Hans Christian Ander sen maandag fantastische prijzen op, soms van duizend kronen ongeveer vijfhon derdvijftig gulden per woord. iiiiiiliiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii:i;:i:iii,;:iiLiiiiiiiiiiiiii!!!:!i!:i:,:....i.,i.ni„;<i). iiiiiHiiiiiiiiiii,;.iéii..iiii: I IK HEB MIJ afgevraagd of het zin zou hebben in een krantenartikel een onder- 1 S werp te behandelen, dat ten nauwste de techniek van de muzikale compositie E betreft. Enerzijds word ik er van weerhouden door de bedenking, dat een 5 compositie dient beoordeeld te worden naar het resultaat van een werkwijze welke die ook zou wezen en dat het publiek er niets mee te maken 5 heeft hoe dat alles bekokstoofd is. Men eet er heus niet smakelijker om, E wanneer men de gerechten heeft zien klaarmaken. Maar anderzijds voel ik mij toch gedrongen een verklaring te geven van enkele technische dingen, die in vele gevallen de moderne muziek beheersen en die het muzieklievend E publiek allicht eens bij name hoort noemen. De leek wordt er wel niet veel wijzer door, maar hij heeft toch het recht te weten wat er allemaal aan de E E hand is, wanneer hij leest van dodecafonie, twaalftoonsysteem of seriële 1 techniek, wat allemaal dezelfde begrippen zijn. Hij mag tenslotte ook weten, E dat de steeds evoluerende Westerse muziek momenteel een crisis doormaakt, E die in wezen een strijd is tussen vrijheid en vrijwillige knechting, tussen inspi- S ratie en ingenieus bedenksel en wat daarvan de verschillen zijn. Vijf jaar geleden, in de nacht van 31 januari op 1 februari, trof een ramp ons land, waaraan nauwelijks herinnerd behoeft te worden: de watersnood. In de krant van dinsdag jongstleden hebben wij reeda uitvoerig de aandacht ge vestigd op het gedenkboek „Het water tot do lippen" door Max Dendermonde op verzoek van het Nationaal Rampen fonds geschreven en door De Bezige Bij te Amsterdam uitgegeven, waarin verantwoording lx afgelegd van alles wat er tot leniging van de schade der slachtoffers werd gedaan. Met ingang van vandaag is dit prachtig geïllustreerde boek over „de meest verheffende hulpactie aller tijden" voor het publiek verkrijgbaar, ook in een Engelse editie. Op deze pagina geven wij enkele beelden van de tot stand gebrachte wederopbouw op de Zeeuwse eilanden. Een toelichting is vrijwel overbodig, want de foto's over toen en nu spreken voor zichzelf. Waar onmiddellijk na de aan slag der elementen mariniers op Goeree-Overflakkee de verbinding tussen Den Bommel en Oude Tonge moeizaam tot stand probeerden te brengen, ligt nu een forse dijk gereed om de nationale erfvijand de pas af te snijden. In Oude Tonge zelf zijn de halfverwoeste panden hersteld. Op plaatsen waar gebouwen geheel vernietigd werden ziet men nog gaten in de gevelrij, maar er wordt ook reeds aan de nieuwbouw gewerkt. Deze activiteit is een welkome ver storing van de weergekeerde landelijke rust. Boerderijen met vruchtbaar land zijn waarneembaar van dezelfde kerk toren In Kruiningen, waar de fotograaf destijds zijn lens richtte op de onafzienbare stroom van vluchtelingen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 19