HUIS MET DE BEELDEN Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant BEZOEK BIJ DOMELA Keuring van waren is geen overbodige luxe in ons land liil en IJmuider Courant WÊËëmê Albert Camus neemt het op voor litteraire anarchisten Het Haarlemse als rijke lustwarande in het laatst der zeventiende eeuw bezongen DE TAAL VAN DE SCHILDERKUNST Vermoedelijk in Nederland Dit is de oorspronkelijke vervaardigde sfinx Italiaanse sfinx De dichter Wellekens driehonderd jaar geleden geboren V. wavw."/-' <y' vv.;:-.-/ ,y y «V^wë' .'irMsrv.'i- w.&sé De Franse Nobelprijswinnaar Albert Camus heeft .dezer dagen een brief ge schreven ter verdediging van vier jeugdige letterkundigen met anarchistenmethodes, die in maart van het vorig jaar doordron gen op de vijfentwintigste jaartentoonstel ling van de dadaïstische beweging en daar een schilderij met tweeëntwintig geweer kogels doorboorden. De maker van het schilderij, de Amerikaan Ray, werd vast gehouden en moest toezien hoe zijn geestes- produkt werd gefusilleerd. De vier daders, allen leden van de beweging der „Jarri- vistes", wilden op deze wijze protesteren tegen de zelfvoldaanheid en het succes der eens zo revolutionaire dadaïsten. Hun lei der, Alain Strang, werd destijds veroor deeld tot zestienduizend Franse Franks boete, de andere bekaagden, Marie Thérèse de Funes, mevrouw Jean-Pierre Rosnay en de dichter Gérard Clery, werden vrijge sproken. Tegen dit vonnis werd beroep aangetekend, waarover de komende week waarschijnlijk beslist zal worden. De rechtskundige adviseur der litteraire anar- christen, Maurice Gargon, lid van de Aca démie Frangaise, is hiervoor nu gewapend met een brief van Camus, die schrijft, dat hij blij is. dat de jeugd ergens in gelooft en nog kan vechten over een schilderij of een gedicht, VIJFTIG JAAR ge leden kreeg Den Haag als tweede gemeente in Nederland (Rotterdam had enkele jaren tevo ren de primeur gehad) een eigen keuringsdienst van waren. Dat dit geen overbodige luxe was, bewijzen de eerste jaar verslagen van die dienst, waarin men onder meer het volgende leest: „Ze ker vijftig percent der onderzochte melkmon- sters bleek vervalst te zijn. De meeste bevat ten schandelijke hoe veelheden vuil, koemest, haren, bloed of etter. Flessen als „bessensap" geëtiketteerd waren ge vuld met een dunne stijfselpap, gekleurd met aniline en gezoet met saccharine. Cacao was als regel vervalst met zetmeel, rode oker of teerkleurstoffen. Mon sters consumptieijs be vatten tot vierentachtig miljoen bacteriën per gram ijs, terwijl tevens boorzuur of formaline waren toegevoegd om het reeds erbarmelijke produkt voor verder be derf te vrijwaren. Kof- fiestroop was soms ver valst met twintig per cent kolengruis. Tachtig percent der monsters peper bleek volstrekt ondeugdelijk te zijn. ZO WAS de toestand in de jaren omstreeks 1908 en de eerste keurmeesters hadden van de keuring werd steeds verfijnder. Naast de chemische, fysische en bacteriologische con trole kwam het biolo gische onderzoek met dierenproeven in zwang, waardoor het mogelijk werd ook de geraffi neerdste vervalsingen te ontmaskeren. Daaraan is het te danken ge weest, dat men tijdens de laatste oorlog paal en perk kon stellen aan de zwendelarij met levensmiddelen. Koffie bijvoorbeeld werd toen vervangen door een re delijk regeringssurro gaat, dat onder streng toezicht volgens voor schrift van de overheid in bepaalde fabrieken vervaardigd werd. Ook de Haagse dienst bewijst. Met dat al wordt de controle steeds moei lijker, onder andere ten gevolge van de stroom van nieuwe conserveer middelen, die de chemi sche industrie tegen woordig over de levens middelenindustrie uit stort: stoffen, die het bederf van vetten en spijsoliën, of het oud bakken worden van brood vertragen, ver dikkingsmiddelen, syn thetische kleurstoffen en wat dies meer zij. Het onderzoek naar de on schadelijkheid van al die chemische produk- ten is ingewikkeld, tijd rovend en kostbaar. Een volledig onderzoek naar de onschadelijkheid van cén kleurstof zou bij voorbeeld, naar men be cijferd heeft, vijftigdui zend gulden kosten. En juist deze synthetische kleurstoffen staan de laatste jaren in een kwade reuk. Enkele der meestgebruikte bleken bijvoorbeeld kankerver wekkende eigenschap pen te hebben en zijn sindsdien verboden. Vele andere zijn onvoldoen de onderzocht. Voor alle zekerheid bepaalt een (binnenkort verschij nend) kleurstoffenbe- sluit daarom dat tot na der order slechts een vijftiental grondig on derzochte kleurstoffen in eet- en drinkwaren gemengd mogen worden. Een deel der rariteiten collectie van de Haagse keu ringsdienst van waren. Links op de voorgrond permanentwave-grondstoffen, bestaande uit alu- miniumf oliën en sublimaat, die bij toepassing levensgevaarlijke kwikdampen ontwikkelden. De Haagse dameskapper, die deze permanentwave bij zijn klanten toepaste, is er ongeneeslijk invalide door geworden. De eendenkuikens in het midden zijn in 1024 uit Japan geïmporteerd en als kinder speelgoed verkocht. Zij bleken met rattenkruid (arsenicum) behandeld te zijn, een der dodelijkste vergiften. De kinderfornuisjes daarachter zijn in feite tijdbommen. Zij hebben twee spiritusbranders boven elkaar. Stak men de onderste aan, dat ont plofte het brandstofreservoir van de bovenste. De whiskeyfles links achter bleek gevuld te zijn met vies xvater. Kadearbeiders ontdekten, dat de flessen van dit merk alleen ajgesloten waren door een on verzegelde schroef dop. Zij dronken de whiskey op en goten er rivierwater voor in de plaats. Rechts prijkt een busje zogenaamde restaurantkoffie: een zeer toepasselijke naam omdat de inhoud bestond uit in cafés opgekocht koffiedik, dat na droging met koffiestroop vermengd, en als poederkoffie (in 1957!) in de handel gebracht werd! De glazen pot (links van de speelgoedfornuizen) werd door de Duitse fabrikant met jam voor suikerzieken" gevuld, doch de inhoud was appelstroop met een suikergehalte van 65 percent dus wel eer van hun werk. Het regende pro- cessenverbaal, want de overgrote meerderheid der fabrikanten en win keliers kn'oeide naar hartelust. En dat niet alleen met de goedkope eet- en drinkwaren. In tegendeel: de vervalste waar was meestal de duurste. De prijzen wer den extra hoog gesteld om de koper te overtui gen van de kwaliteit van het gebodencl IIET uitbreken van de eerste wereldoorlog maakte dergelijke knoeierijen tot een zeer winstgevend bedrijf, waarbij nog kwam. dat er in tal van gemeenten geen enkel toezicht was. Een grootwinkelbedrijf in kruidenierswaren gaf in zijn prijslijsten voor de filiaalchefs zelfs een groot aantal artikelen aan, dat alleen verkocht mocht worden in ge meenten. waar geen keuringsdienst werkte.. Verandering ten goe de kwam er pas, nadat in 1919 de Warenkcu- ringswet was aangeno men. Elke gemeente moest nu een verorde ning uitvaardigen op de keuring van eetwaren cn dranken, verpakking, serviesgoed, reinigings middelen. toiletartikelen en cosmetica. Ook speel goed, behang, bedden goed en insecticiden vielen onder de keu ringsvoorschriften. Wie toch bleef knoeien, stel de zich bloot aan hoge boeten. Ook de techniek aan andere vervangings middelen werden stren ge eisen gesteld, zodat de minderwaardige sur rogaten al spoedig van de markt verdwenen. DE keuringsdiensten van waren hebben door dit alles in nauwelijks een halve eeuw onze voedselvoorziening en volksgezondheid on schatbare diensten be wezen. Uitgesproken wantoestanden zijn te genwoordig in de levens middelenbranche hoge uitzondering, al brengen de keurmeesters ook nu nog wel vreemde zaken aan het licht, zoals de hierbij afgebeelde rari teitenverzameling van DE keuringsdiensten in Nederland verrichten jaarljjks ongeveer een miljoen inspecties in de vorm van onverwachte steekproeven in allerlei bedrijven. De overgrote meerderheid der produ centen en handelaars ziet in, dat de waren- keuring ook in hun voordeel is en zij zijn het antwoord niet schul dig gebleven. Zelf orga niseerden zij voortreffe lijke opleidingen om de aspirant-bedrjj fsgenoten behalve vakkennis ook zin voor hygiëne en ver antwoordelijkheidsbesef bjj te brengen. De naam van het Nederlands pro dukt in het buitenland is er wel bij gevaren. VAN DE N.V. De Nederlandse Boek- en Steendrukkerij v.h. H. L. Smits te Den Haag mochten we een geschrift ontvangen van dr. H. A. C. Roem, dat handelt over „De taal van de schilderkunst". Waarmee zegt die schilderkunst ons nu iets? In een zevental korte hoofdstukken analyseert de schrijver het zo merkwaardige communi catiemiddel, dat het schilderij eigenlijk is. Nu valt bij zo'n onderzoek alles wat het schilderij „maakt" niet uit elkaar te halen zonder dat de dingen hun betekenis ver liezen. Een kleur begint pas wat te doen, wanneer er een andere kleur in het spel gekomen is. Belangrijk zijn de vormen waarin kleuren naast elkaar staan. De schrijver bekijkt dus steeds bepaalde din gen in verband met elkaar. Dr. Roem heeft in zijn geschrift waarlijk getracht de essen tie van de uitkomst bij zijn onderzoek neer te leggen. Het is onmogelijk in dit bestek enige verdere aanduiding te geven van de loop van dit onderzoek. De zin van zijn boekje is, dat men conclusies kan toepassen in de praktijk van het zien van schilde rijen, het eigen critisch vermogen kan op voeren, daar het „waarom" van goed of slecht, mooi of lelijk duidelijker gesteld kan worden. Wanneer een criticus meent te kunnen volstaan met iets alleen maar goed of slecht te vinden, is dat zijn goed recht. Wanneer hij echter denkt dit te moeten motiveren, dan zou Roems geschrift hem misschien een voorbeeld kunnen zijn. In verband met wat men van een schil derij kan verlangen, zou ik enige regels uit Roems boekje willen lichten, daar zij betrekking hebben op kunstvormen, die veelal als uitersten gevoeld worden: „Bij goed toezien op de natuur van het schil- deren, als proces en resultaat van beel dende expressie, blijkt duidelijk dat de concreet aanschouwbare werkelijkheid, ook in het kader van de meest naturalistische stijlopvatting, slechts functioneert als eventuele aanleiding tot het erop richten van de esthetische blik." Want het gaat niet om alleen het onderwerp. Belangrijk vind ik vooral Roems vervolg: „Dat dit soort werkelijkheidsdoorgave en werke- lijkheidsinterpvetatie voor velen de gemak kelijkste landingsplaats voor deze blik biedt, is een feit maar geen norm." Het is te begrijpen dat een publiek soms wel ver langt, dat met dit feit rekening wordt gehouden. Als novum mag het de kunste naar niet gelden. Aan het eind van een beschouwing over „Reformatie en abstrac tie" komt Roem tot de naar zijn overtui ging zo belangrijke conclusie: „De abstracte beeldingswijze is dan ook allerminst te be schouwen als een universeel bruikbaar beeldend taalstelsel". Gezien de ontwikkeling der moderne kunst acht ik bijzonder belangrijk de waar schuwing van Roem „dat bij het vrij spel laten van geest en materie achteraf veel critische zin aan de dag zal moeten worden gelegd bij het selecteren van de op deze wijze tot stand gekomen produkten". Be treffende die produkten schreef hij dan: „De onverwachte inval van het door geen stijlopvatting gerichte bewustzijn en de onverwachte uitval van het door geen dwingende hand geleide materiaal, kunnen evenzeer esthetisch produktief zijn als het zoeken dat steunt op een omschreven stijl opvatting en stijlhantering". Bob Buys Onze medewerker voor beeldende kunst, Bob Buys, heeft een bezoek gebracht aan de in Parijs wonende en werkende Nederlandse schilder Cesar Domela (Nieuwen- huis) en zijn indrukken daarvan samengevat in een artikel, dat men op pagina 3 van dit nummer aantreft. Marilyn Silverstone maakte de beide hier geproduceerde foto's van de kunstenaar aan zijn werktafel bezig met materiaal voor zijn plastieken, benevens het bij de beschouwing geplaatste overzicht van een deel van zijn atelier. De twee andere illustraties afbeeldingen van een vrijstaande sculptuur uit 1957 en een reliëf zijn door het bureau „Foto Pierre" in Parijs vervaardigd. OP de dag af driehonderd jaar geleden, dus op 15 februari 1658, werd in het Vlaamse stadje Aalst uit het huwelijk van Comelis Welleken® en Magdalena Clokgie- ter een zoon Jan Baptista geboren, wiens naam op een eigenaardige wijze verbonden is met een Haarlemse buitenplaats. JAN's OUDERS waren „eerlijke lieden van burgerlijke staet, die zich met den gewoonen handel hunner woonplaetsze, de laken- en hopkoperij geneerden". Zij zon den hun zoon, toen hij nog een kind was, naar Amsterdam, waar zijn oom Clokgie- ter hem in het goudsmidsvak opleidde. Weldra bleek de jongen meer neiging en aanleg voor de schilderkunst te hebben. Hij kreeg les van Anthony de Grebber en besloot op achttienjarige leeftijd een kunstreis naar Italië te ondernemen. Elf jaar heeft hij in die „Hooge school dei- Schilders" vertoefd, aanvankelijk verke rend met collega's, later toen zijn ge zichtsvermogen sterk achteruit ging ook met dichters wie het arcadische na aan het hart lag en wier vreugden hij schijnt te hebben gedeeld. In een zijner gedichten schrijft hij namelijk: 'k Heb jong gedwaa.lt in vreemden oort, Belust om wonderhêen t' aanschouwen. Maar, ach! hoe wort de jeugt bekoort, 't Is veiliger in de woestijnen Hij legde dus noodgedwongen het pen seel neer en wendde zich tot de poëzie „de sprekende zuster van de schilderkunst, die hun gansch niet ongenegen was", zoals zijn biograaf Pieter Vlaming ons mede deelt. Wij moeten hopen dat zijn schilde rijen, waarvan geen enkele over is, maar waarvan een het portret zijner moeder was, beter geslaagd waren dan zijn dicht werken. Want als litterator heeft Jan Bap tista Wellekens niet veel betekend. Er zou geen reden zijn aan zijn poëzie aandacht te besteden, als niet een zijner grote ge dichten gewijd was aan een Haarlemse buitenplaats die Eindenhout heet, maar algemeen bekend staat als Het Huis met de Beelden. REEDS in het midden van de zeven tiende eeuw werd het in de kringen dei- aanzienlijken en der rijke kooplieden hier te lande mode zich bij tijd en wijle uit het toen reeds druk en woelig geachte stadsle ven terug te trekken in de vrije natuur. Men kocht, bouwde of verbouwde buiten plaatsen en omringde die met fraai aan gelegde tuinen, vijvers, boomgaarden, kas sen en bosschages. De Vechtstreek, het Gooi en Kennemerland leggen nog thans getuigenis af van de luxe, waarmee de rij ken dier dagen zich in huis en hof omring den. De naam van buitenverblijven als Bosch en Vaart, Spruit en Bosch, Bosch en Hoven, alle gelegen aan de Herenweg, leeft nog in Haarlemse straatnamen voort. Een uiting van de trots dezer gefortu- neerden was, dat zij hun lustwarande, hun buitenverblijf, lieten bezingen. Huygens gaf met een uitvoerig gedicht op zijn eigen buitenplaats Hofwijck het voorbeeld, Cals spreekt telkens over zijn Sorgvliet en wel dra weergalmde de vaderlandse lucht van hofgedichten, vervaardigd door poëten wier naam mèt hun produkten in gerecht- lllllllllilll!llllliillliill!llllllli:illl!lllllilllllllllllll|l|l|ll!ll!li;ii:.||||l!l|l|l|||l!l!!!l!IIIIIIIIIIM!illlil!l!lili!l!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliiMIIIIIIII vaardigde vergetelheid is geraakt. In zijn altijd nog boeiende roman „Ferdinand Huyck" heeft Jacob van Lennep zulk een hofdichter beschreven in de slaafse rijme laar Lucas Helding, die zich voor een maaltijd en een hem achteloos toegewor pen goudstuk uitsloofde om het buiten Guldenhof en zijn eigenaar in hoogdraven de verzen te vereeuwigen. Velen werden op die wijze de tafelschuimers hunner maecenassen en het moet gevreesd worden, dat Jan Baptista Wellekens wel een weinig lot dezulken behoorde, toen hij het land huis Endenhout en zijn bezitter, de Am sterdamse koopman Jan Muyzer, bezong. DE PLAATS waar het Huis met de Beel den zich verheft, was wel een uitgelezen plekje. In 1665 werden de thans weer meedogenloos omgehakte linden geplant op wat men toen in herinnering aan „het beleg" het Spanjaardsveld noemde. De of ficiële naam van de nieuwe weg was Grote Lindenlaan, maar weldra werd alge meen van Spanjaardslaan gesproken. Op het kruispunt van Herenweg en Span jaardslaan stond aanvankelijk een herberg, die in de oudste stukken „het Droncken huisie" wordt genoemd. Men vermoedt dat daarmee bedoeld is: het verdronken huisje, het huisje liggend in het drassige land ten westen van de Herenweg, in tegenstelling tot „de droge Hout" dus. De volksmond verbasterde de naam tot Dronkemanshuis je en wist. zoals dat zo vaak geschiedt, die naam achteraf te verklaren. In „Het zege- pralent Kennemerlant" een groot plaat werk dier dagen leest men: „De Herberg, het Dronkemanshuisje genaemt, ter zake (gelijk de overlevering van oude lieden wil) dat de Eigenaer met den eersten hospes en zijn knegt, terwijl het huis nogh niet onder dak was gebragt, op 't goet vervolg der timmering en aan- staende veering voor de deur aen 't drin ken van zwaer bier geraekt, alle drie even sterk beschonken wierden, waer door ver schelde voorbijgangers, die gemelde per sonen geheel onzinnigh hoorden razen ende zagen drinken, tegens eikanderen zeiden, dat is recht een dronkemanshuisje, welke bijnaem den Bouheer ter oren ge komen, hem zoo aerdigh luidde, dat hij eerlang de dwaesheit had van het zelve geval in een hartsteen te doen houwen, en dien, met kleuren geschildert, in den voorgevel tusschen de eerste en tweede verdieping te laten metzelen, gelijk men zulx nogh ten huidigen dage zien kan. De gelegentheit van deze herberg, die tegen- woordigh door ordentelijke en bequame menschen beivoonl wordt, heeft zoo me- nighvuldige vermakelijke uitzichten als weinige ofte (ik zou wel met waerheit mogen zeggengeene diergelijke pleizier- en rustplaetzen hebben en mij verlokken zouden om menigwerf hier ter piaetze te rusten ONGEVEER op de plaats waar dit Dron kemanshuisje had gestaan, is Eindenhout gebouwd. Jan Muyzer kocht de bezitting voor vierduizend driehonderd gulden, hon derd jaar later brengt ze. vergroot, veertig duizend gulden op. De nieuwe eigenaar, Ja cob Temminck, heeft in het begin van de negentiende eeuw de twee sfinxen doen plaatsen, waarvan men zegt dat ze met grote kosten uit Italië zijn overgebracht Bij aankomst bleek er een gebroken te zijn en een Nederlands beeldhouwer zou een kopie hebben vervaardigd. De zuidelijke sfinx zou de echte zijn, de noordelijke de nabootsing. De plaatsing geschiedde tussen 1806 en 1818. JAN BAPTISTA WELLEKENS Mu.v- zers lijfpi-oëet heeft een dichterlijke be schrijving gegeven van het buiten. Ten on rechte heeft Allan in zijn „Geschiedenis en Beschrijving van Haarlem" daaruit de con clusie getrokken, dat Eindenhout Welle kens' woonplaats is geweest. Hoezeer hij bezijden de waarheid is, bewijzen allerlei passages in het gedicht, als die waarin hij zegt de genoten weldaden alleen te kun nen betalen „met zijn fluit" of die waarin hij zichzelf vergelijkt met de krekel ,,'t ar me dier dat niets weet als te zingen, 't schijnt of de Dichters ook meest dit be roep ontfingen". Geheel in de geest van de tijd, maar jammer voor ons, schenkt Wellekens in het geheel geen aandacht aan het huis zelf. Zijn geest zwerft door de tuin en veel van wat hij ziet is aanleiding het symbolisch te duiden. Op een gegeven ogenblik bereikt hij de in 1657 gegraven Leidsevaart en mijmert: Ik ging nu verder -voort: maar 'k stuit ginds aan de vaartGemakklijk is de reis die zweet en schoenen spaart. Hoe onge voelig wort de jaagschuit voortgedreven! Zo ongevoelig drijft het scheepje van ons leeven. Het schijnt, men vordert niet: doch ziet eens van ter zij, Hetgeen nu voor u was, is datelijk voorbij. Zo glippen d'iLuren voort, de dagen en de jaaren, Ter wijl men naulijks merkt dat wij zijn af- gevaaren. DE EXOTISCHE vruchten in de kassen de Palestijnse vijg, de moerbei en de „malssche en geurge Pers" voeren zijn gedachten naar de zeevaart en de handel, het vee geef' hem verzen over „boter en smaakelijke kaazen" in de pen, waarmee het kleine Holland „de wereld doet ver baazen". Zandvoort is de plaats „van keu- relijke visch, die gantsch Europa voor banquet wenscht op den disch". Door het gehele gedicht klinkt de eerbied voor de koopman, in vergelijking met wie de dich ter een nietswaardige is, een man goed ge noeg om zijn broodheer op te hemelen. Maar zijn die dichters dan weer onder elkaar, dan achten zij geen termen te ver heven om elkander in de lucht te steken. Onze Wellekens, van wiens gaven men geen hoge indruk zal hebben gekregen, wordt door zijn bondgenoten „het schran der hooft van Neerlandts veldt-poëten" genoemd, die na Vondels dood „de grootste roem hadt aan 't Y". Al bladerend in zijn gedichten trof ik slechts hier en daar een passage aan. waar uit iets persoonlijks sprak. Tot slot citeer ik twee coupletten: Al 't geen de waereld zoekt en roemt Wort met een valschen naam. verbloemt: Maar laat het snoode masker glijen: Daar is niets aangenaam, noch zoet, Maar veel verdriet en enkel roet, Elende, quelling, zorg en lij en. Hoe veel verschillen wil en kracht Gelijk het daglicht en de nacht: Als vuur en ijs, als dood en leeven. Wat. helpt mij al der wijzen raad? Ik ken het goede en volg het quaad: Dus wort mijn hulk te grond gedreeven. HIER KLINKT een andere, toon, die van een gekweld mens. Wellekens heeft veel geleden „zodanig van 't graveel (nier steen) en veelerlei zoort van flerezijn (jicht) aangetast dat hij een droevig schouwsoel strekte voor ai die hem ken den", Hij overleed in 1726. Dr. P. H. Schroder

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15