De grote toren de kleine jongen CONTACT MET HET NATUURLIJKE ACHTERLAND HERVONDEN Viervoudig rendement van ingepolderde Braakman discotws Erbij PAGINA VIJF Grond voor de boeren Water voor de fabrieken Wegen voor het verkeer Vooral: recreatiegebied SA KIET-SIDI-JOESSEF Watersnood HET ISOLEMENT van Biervliet is reeds Vervolg van pagina 4 TOEN IK heel klein was, zei moeder ons wel eens een kreupelrijm voor, dat een nuttige wijsheid inhield, waaraan ik mij overigens in mijn leven nooit heb gehou den. Het luidde ongeveer als volgt: „De mens lijdt vaak het meest Door 't lijden dat hij vreest, En dat nooit op komt dagen. Zo heeft hij meer te dragen Dan God te dragen geeft". IN MIJN allerprilste jeugd ben ik reeds zij het zonder vrucht met dit pro bleem geconfronteerd. De Markt in Delft, waaraan wij toen woonden, wordt aan een der korte zijden begrensd door de portalen en de toren van de grote kerk, die de laatste rustplaats is van vorsten en vorstinnen en daarom, maar bij de kinderen nog meer om de hoogte van de toren, de trots van de Delf tenaren is. Het stak ons wel wat, dat wij niet de allerhoogste toren hadden en dat die van de Dom van Utrecht blijkbaar een paar meter boven de onze uitstak doch Utrecht was ver en die toren schimmig, terwijl de onze elke dag opnieuw werke lijkheid was, die je duizelig maakte als je er voor ging staan en met je hoofd in je nek tegen de eindeloosheid van haar hoog te opkeek. De duiven, die uit verborgen gaten en achter torentjes en omgangen vandaan kwamen om hun ronden te vlie gen en dan plotseling allen tegelijk neer te duiken op het wijde marktplein, waar ze om ons heen dribbelden om stukjes brood, werden wel een beetje door ons benijd om hun vertrouwdheid met deze onbereikbare hoogten. Ofschoon wij om geen geld hun plaats daar hadden willen innemen! Des avonds, als de hemel verkleurde en de schaduwen onverwachte vormen gin gen aannemen, gebeurde het wel, dat dan alleen nog het gouden haantje heel hoog boven de al donkerder geworden toren in het laatste zonlicht schitterde tegen een achtergrond van rose, lila en paars. Dat goud was dan veel echter dan al de kost bare stukken in de winkel van vader. Het was en is een heel ruime toren en hij stond midden in ons leven, veel meer dan de kerk, die zich bescheiden achter hem ophield. Wel verborg de kerk geheimen, die wij als kleine jongens nooit aanschouwden en die daarom de charme behielden van alle dingen, die men wel aanwezig weet, doch niet of niet helemaal kent. De toren echter was ons helemaal vertrouwd. Heel hoog boven ons speelde het carillon ieder kwartier zijn melodietje, dat bij de jaarwisseling in het begin ons als wat verward geklingel in de oren klonk, doch na enige dagen werd herkend en dat spoedig vertrouwd was, alsof het er altijd was geweest en altijd zo zou blijven. En zo heeft de toren der grote kerk zijn plaats in de goede herinneringen van mijn jeugd. MAAR HET WAS ook die toren, die mij voor het eerst in mijn leven met het pro bleem der onheilsverwachtingen in aan raking bracht. Het uurwerk en het carillon, die altijd maat hadden weten te houden, kwamen op een snikhete zomerdag na de normale aan kondiging van het middaguur onverwacht in opstand. De melodietjes, die de tijd rustig hadden in te delen in kwartieren, halve uren en uren, volgden elkaar nu ineens in versneld tempo en zonder onder breking holderdebolder op, de zware klok van het uurslag bonsde er ordeloos door heen en de wijzers van het uurwerk draai den zichtbaar door, zodat ze binnen enkele minuten de gehele cirkel van de wijzer plaat hadden genomen. Ik zag van mijn plaats in het portiekje voor onze winkeldeur, dat de mensen de huizen uitliepen en dat ze elkaar al gauw bezorgd aankeken. Zij zeiden ook iets van warmlopen en brand dat verstond ik tenminste van die dicht bij onze winkel stonden. De toren was immers van binnen '.elemaal van hout en kurkdroog met dit varme weer. Nu zie ik me ineens weer in dat portiek- c staan en ik zie de mensen weer en hoor weer wat ze zeggen en ineens ook weet ik •veer die laaiende angst, die mij toen plot ting verlamde en verstijfde tegelijk, zo dat ik me niet meer kon bewegen. Want voor mij, jongetje van vijf of zes jaar, stond die toren al in brand, van onder tot boven zag ik hem in vlammen staan en dan pardoes helemaal op de grote markt vallen. Meer dan honderd meter toren! En de afstand naar ons huis was geen honderd meter lang niet! Van ingst kon ik niet eens weglopen. Als de oren werkelijk in 'n vuurzee voorover was comen vallen, zou ik met ons huis ten onder zijn gegaan. Het carillon raffelde steeds maar zijn wijsjes af in steeds snel ler tempo, de uurklok bonkte, de wijzers draaiden en alles was zinloos en verbijs terend. De wereld zou vergaan. ER IS een einde gekomen aan de ver schrikking. Ineens viel er een grote stilte. Eerst even heel angstig, alsof juist nu iets nog veel ergers zou gebeuren. Doch toen ik durfde rondkijken, was alles tot mijn verbazing heel gewoon. De mensen gingen wat lacherig uit elkaar en verdwenen in hun deuren. De duiven dribbelden om voedsel. Moeder riep me binnen voor het mid dageten, dat intussen was gekookt en op gediend, alsof er niets gebeurd was. Mijn wat opgewonden verhaal begreep ze niet helemaal. Des middags, in het schooltje, probeerde ik nog op te scheppen over wat ik had meegemaakt. Maar het ging mij niet erg goed af, geloof ik. Veel indruk maakte het in ieder geval niet. Het carillon zweeg en bleef zwijgen. Weken lang. Ik vond het toch wel prettig, dat het nadien wekenlang heel andere wijsjes speelde. Sper o Prenten. Het Rijksmuseum in Am sterdam heeft aan het Nederlands Instituut in Parijs Zesentwintig prenten in bruik leen verstrekt. In genoemd instituut zal gedurende de maand 1958 een tentoon stelling worden gehouden van gegraveerde Nederlandse en Franse portretten. „Dit is meer dan een misdaad, dit is een fout!" (Talleyrand) SINDS 1 februari 1953 beseffen de boeren in de omgeving, dat de grootste winst van d.e drooglegging van de zeearm ge legen is in de verkorting van de zeewering van ruim zevenen twintig tot twee tot drie kilometer: in de ene rampnacht werden bij wijze van spreken de vele miljoenen terugverdiend welke met de afsluiting van de Braakman waren gemoeid! Maar ook zonder de springvloed leverde het werk bijna alleen voor delen op, want de Braakman was een wel schilderachtige, maar verder slechts lastige verschijning geworden, die het Zeeuwsch- vlaamse land vijf tot zes kilometer diep, tot de Belgische grens toe, in twee delen spleet. ZOLANG HET WATER nog zover bevaarbaar bleef, dat de kleine landbouwhaventjes welke men er aantrof nog wat te doen hadden, zolang er in de schoolboekjes op goede grond vermeld kon worden dat Philippine en Boekhoute tot in België en Frankrijk bekend waren om hun mosselcultuur, kon men daar nog vrede mee hebben. Maar elk jaar rees de bodem van de Braakman enkele centimeters, de landbouwhaventjes slibden dicht, de mosselkwekers verhuisden naar Ierseke en de landbouwers in de omtrek begonnen te klagen, dat de af watering van hun gronden in het gedrang kwam. Toen in 1940 de Isabellasluis door de Duitsers was verwoest, werd ze niet meer hersteld: er ging niets meer door. Het enige nadeel dat de drooglegging tot nu toe heeft opgeleverd, wordt door de verdrogingsverschijnselen van de aangrenzende gronden ge vormd. Nu er geen getijbeweging meer in de Braakman komt wordt het zoetwaterbassin niet meer door het zandpaket heen gestuwd. Tegenover dat verlies staat overigens weer een voort schrijdende ontzilting van de landerijen. Ook in Zeeuwsch-Vlaan deren heerst er natuurlijk een vrijwel niet te stillen landhonger en niet alle beschikbare landbouwgronden zijn voor de be woners van dit gewest bestemd. Een kwart wordt namelijk gereserveerd voor de slachtoffers van de watersnood en van de daarop gevolgde herverkaveling. De Domeinen, die het nieuwe land administreren, hebben voorts de gemiddelde om vang van de landbouwbedrijven op dertig hectaren bepaald hetgeen natuurlijk ook reeds een selectie onder de gegadigden teweeg bracht. Wel heeft men hier en daar stroken „los land" afgepaald, die bestemd zijn ter economische versterking van kleine bedrijven in de nabijheid, maar in het algemeen vindt men die mogelijkheid veel te beperkt. Het wachten is op de bedijking van het Land van Saaftingen. waardoor enige dui zenden hectaren vruchtbare grond aan Oost-Zeeuwsch-Vlaan deren zullen worden toegevoegd. WatPKnnrt DE braakmanpolder wordt dus lidLel opui niet uitsluitend agrarisch gebied. Vier honderd hectaren zijn voor de recreatie bestemd, waarvan de helft water blijft: de Braakmankreek, waarin het Isabella- kanaal en het oostelijke Philippinekanaal uitmonden. Onge veer honderdvijftig hectaren zandplaten zijn reeds bebost. Vijftig hectaren zullen woest blijven. Deze constellatie stempelt de Braakmanpolder natuurlijk tot een watersportgebied bij uitstek. De ontwikkeling daartoe kan uiteraard niet worden overgelaten aan het vrije spel van wat handige exploitanten, die meer gevoel voor economisch rendement dan voor piano- logische harmonie zullen tonen. Het is op dit moment, dat de overheid, in de gestalte van de drie aan de Braakmanpolder grenzende gemeenten en die elk voor zich daarvan een deel aan hun grondgebied hebben toegevoegd gekregen in het geweer komt. Het recreatiegebied van de Braakmanpolder is aan de zorg van een Beheerschap, bestaande uit vertegenwoor digers van de gemeenten Hoek, Philippine en Biervliet, toever trouwd. Het dagelijks bestuur v/ordt gevormd door de burge meesters van die plaatsen. Een van hen, burgemeester A. P. Kostense van Biervliet, heeft ons daarover in het nog nieuwe, in zijn beknoptheid bekoorlijke en doeltreffende raadhuisje een en ander verteld. Hij is geen bouwer van luchtkastelen, deze rustige man, die nu al meer dan twintig jaar de eerste burger is van het stille, tweeduizend inwoners tellende Biervliet waar hij geboren en getogen is. Met uitzondering van de oorlogsjaren dan, want de Duitsers hadden alle reden om hem uit zijn ambt te ontzetten. Over de mogelijkheid van de Braakman als re creatieoord spreekt hij dan ook alleen in nuchtere termen, rekening houdende met het in de nabije toekomst bereikbare: en dat zal al moeite genoeg kosten. Hoewel het Beheerschap over de recreatie en de planologie van de héle Braakman beslist om het landschap zo harmo nisch mogelijk te ontwikkelen gaat het in feite in de eerste plaats om de ontsluiting van het zestig hectaren metende schiereiland in de Braakmankreek ten noorden van de Midden weg, welke sinds kort Biervliet een direete verbinding met Ter- neuzen geeft. Dit schiereiland dient als basis voor watersport liefhebbers van allerlei aard: zwemmers, hengelaars, roeiers, zeiiers de Braakman biedt een ongevaarlijk oefenterrein voor deze sport enzovoort. De stedebouwkundige ingenieurs Rothuizen en 't Hooft uit Goes hebben een uitbreidingsplan gemaakt, dat voorziet in een jachthaven, een aanlegplaats voor roeiboten en kano's, een zwembad, in zomerhuisjes op het te beplanten terrein, een café-restaurant en bij de ingang van het recreatieoord aan de Middenweg een parkeergelegenheid. Ook als men er rekening mee houdt, dat voor het bungalowbedrijf en voor het café-restaurant een particuliere exploitant kan worden gevonden dan nog ligt er hier voor de drie op zich zelf niet krachtige gemeenten een grote en vooral financieel zware taak, die zeker niet zonder speciale doeluitkeringen of een overeenkomstige regeling door het rijk zal zijn te vol brengen. Hoewel de Braakman dus opgezet wordt als recreatie oord voor Zeeuwsch-Vlaanderen en voor 't Belgische achter land heeft deze activiteit toch nog een verder strekkende betekenis. Men beschouwt het recreatieoord en het Beheer schap namelijk tevens als een proefobject voor de toekomstige grote ontspanningscentra in het Deltaplan, de Zandkreek tussen Zuid en Noord Beveland en het Zeeuwse meer voor Zierikzee. Dat er rijke mogelijkheden in de Braakmanpolder liggen en dat er aan dit ontspanningsterrein dringend behoefte bestaht wordt nu reeds bewezen, nu de omgeving nog kaal en vrij on herbergzaam is. Op zomerse dagen trekt de jeugd van de om liggende dorpen en van Terneuzen vooral naar de grote beton- brug over de Braakmankreek in de Middenweg, die dan als De invloed van Zuid-Beveland: vrouw in A.velse dracht in het bijna geheel protestantse Hoek. springplank wordt gebruikt en de kreek als zwembad. Wie de stilte mint kan naar het noorden trekken tot aan de rand van het watersportgebied. Daar begint bij de westelijke geul een natuurreservaat, dat tevens de aangrenzende schorren buiten de zeewering omvat, een waar lustoord voor de vogelkenners. nu halverwege opgeheven door de recht streekse weg naar Terneuzen. Over enkele maanden zal ook de westelijke helft van Zeeuwsch-Vlaanderen door de openstelling van de nieuwe weg van Biervliet naar IJzendijke beter bereik baar zijn. Oostburg zal daardoor vele kilometers dichter bij Terneuzen zijn gekomen. Tevens wordt gewerkt aan de ver betering van de verbinding van Biervliet, dat een waar ver keersknooppunt wordt, via Hoofdplaat met de veerhaven Bres- kens terwijl een zijtak Hoek-Sluiskil het net van hoofdwegen nog fijner zal mazen. Door de droogmaking van de Braakman zal nog een ander Zeeuwschvlaams probleem tot 'n oplossing worden gebracht, dat van de watervoorziening. De Waterleidingmaatschappij „Zeeuwsch-Vlaanderen" kampt reeds lang met een watertekort, omdat zowel de grote als de kleine industrieën even uitzonder lijk dorstig zijn als de bodem arm aan water is. De grote in dustrie, dat zijn de beide suikerfabrieken en de glucosefabriek in Sas van Gent, het stikstofbindingsbedrijf in Sluiskil: zij zijn tezamen nu al goed voor een half miljoen kubieke meter omzet per jaar en ze hebben in de komende jaren behoefte aan een veelvoud daarvan. Op het ogenblik is de waterleverantie aan de grootverbruikers die een kwart van de produktie opeisen aan een plafond gebonden, waardoor men in die kringen wel eens boringen heeft laten verrichten. Men ging daarbij tot honderdtachtig meter diep en vond dan zo weinig en tot over maat van ramp nog zout water, dat men de veertig mille welke met een dergelijk proefborinkje gemoeid waren wel kon af schrijven. De kleine industrie en met name de talloze vlasse- rijen doen met hun eigen pompinstallaties zo'n krachtig beroep op de watervoorraad, dat hun behoefte wel op driekwart mil joen kubieke meter kan worden geraamd. Speciaal voor de industrie wordt nu met steun van het rijk in een oostelijke tak van de Braakman, het Axelse gat, een zogenaamd spaarbekken aangelegd, waarin de vijfentwintig miljoen kubieke meter water, welke jaarlijks door de Belgische polders via de Isabella sluis worden geloosd, zullen worden opgevangen. Die voor ziening in het honderdtwintig hectaren metende gebied in het Axelse gat zandgrond, zodat er geen cultuurterrein verloren gaat zal vijftien miljoen kosten. Dat wil echter zeggen dat men straks het probleem van de waterprijs voor de industrie zal hebben op te lossen, want die zal op dertig, veertig cent per kubieke meter uitkomen. Gezien het belang dat men tegen woordig op regeringsniveau hecht aan de decentralisatie van het industrie-areaal is het niet onmogelijk, dat ook hierin wordt voorzien in het kader van een landelijk egalisatiebeleid. Uiteraard wordt het spaarbekken in het Axelse gat een om wald en voor het publiek gesloten terrein. Mooi zal het niet worden, maar wel bijzonder nuttig. En dat is in dit géval wel een in verhouding tot de in het geding zijnde belangen en be dragen klein offer waard. pectievelijk zeventien duiden er wel op, dat de veeteelt geen troefkaart van de Zeeuwsvlaamse boer is. Er zijn slechts zevenduizend melkkoeien in deze streek, waar er zeker tienduizend zouden moeten zijn om de bevolking van voldoende melk te voorzien. Personeelsschaarste lijkt ook hier de voornaamste oorzaak van de ze exploitatiekeuze te zijn. De buitenlandse belangstelling voor Zeeuwsch-Vlaanderen blijft niet, zoals wij nog zullen zien, tot de industrie beperkt, zij is ook merkbaar in het grondbezit. Niet minder dan een vierde gedeelte der totale oppervlakte van Zeeuwsch-Vlaanderen bevindt zich in buitenlandse voor namelijk Franse en Belgische handen. In de grensgemeenten stijgt het bui tenlandse aandeel in het grondbezit zelfs tot meer dan de helft. Er zijn vier perio den te onderkennen, waarin deze ver vreemding der landbouwgronden in een opmerkelijke mate heeft plaatsgehad: in de Franse tijd, in de jaren dat Nederland en België één koninkrijk vormden, tijdens de grote landbouwcrisis in het laatste kwart van de vorige eeuw en tenslotte ge durende de crisisjaren tussen 1935 en 1940, toen niet minder dan vijftigduizend hecta ren in vreemde handen overgingen. Het waren voornamelijk Franse kapitaalbezit ters, die de gulden toen een veiliger valu ta vonden dan de frank en die daarom ook met betrekkelijk lage pachten genoegen namen: de soliditeit ging hen in dit geval meer ter harte dan de rentabiliteit. ZEEUWSCH-VLAANDEREN is uit toeristisch oogpunt een bijzonder aantrekkelijk ge bied we zullen die attracties nog de revue laten passeren maar dat wil nog niet zeggen, dat het rijk bedeeld is met recreatiemogelijkheden voor de eigen be volking. In feite komt daarvoor alleen hel duinlandschap in het westen in aanmer king met de wat „Bels" wordende bad plaats Cadzand en de dorpen Groede en Nieuwvliet, die zich snel als vakantiecen tra ontwikkelen. Daarom betekent de in poldering van de Braakman niet alleen vestigingsmogelijkheid voor zesentwintig landbouwers en een aantal fruitkwekers, maar voor de bevolking van midden- Zeeuwsch-Vlaanderen ook ontspannings ruimte. Dat is de positieve kant van de vrij grote oppervlakte slechte grond in de ongeveer vijftienhonderd hectaren meten de Braakmanpolder. Naar aanleiding van: Hongaarse Rapsodieën van Franz Liszt, gespeeld door Georgy Cztffra op His Master's Voice 2 XLA 354 en: Suite Bergamasque, Pour la Piano en andere wer ken van Claude Debussy, vertolkt door Hans Henkemans op Philips A 00421 L. DE achtentachtig witte en zwarte toetsen bieden toch onuitputtelijke mo gelijkheden! Hier de liederen en dansen van een vrijwel anoniem nomadenvolk, i'uig en uitdagend, vermengd met alle praalhanzerij van een ouderwetse ope rastijl tot een weinig smaakrijke cock tail door de aartsvader der pianovirtuo zen en thans opnieuw door een muzi kale nakomeling in de vierde generatie, zelf een zigeuner, de zevenendertig- jarige Cziffra, geoffreerd. En het toe val dat beide platen ongeveer gelijk tijdig doet uitkomen, speelt mij de ver gelijking in handen anderzijds oude gobelins, kastelen aan de Loire, een to verdrank, geperst uit alle vruchten van een in lange eeuwen rijp en wat nog heerlijker is overrijp geworden le vensstijl, tot muziek gegist, die even stimulerend en even zacht is als een vijfentwintig jaar lang met zorg ge koesterde fles wijn. Doch terzake. Aannemend dat de hier opgenomen werken de lezers van deze rubriek grotendeels bekend zijn, wil ik mij beperken tot enkele opmerkingen betreffende de uitvoerenden. Indien de naam van Cziffra hier al niet geheel onbekend meer is, komt dat omdat de technieken van de verspreiding en re- produktie het nu eenmaal mogelijk ma ken dat een reputatie iemand letterlijk vooruitsnelt. Deze pianist was tot voor kort buiten zijn land een onbekende (het bij de plaat ingesloten inlichtingen boekje vermeldt weliswaar dat hij als jongen van veertien jaar reeds in Ne derland is opgetreden). Na de Hongaar se opstand in november 1956 naar het westen gevlucht, liet hij zich te Wenen op een recital horen, waarmee hij een grandioos succes boekte en waarover door de pers in de meest enthousiaste bewoordingen geschreven werd. Of het, overigens op dat moment verklaarbare, enthousiasme alleen door muzikale er varingen bij de toehoorders gewekt was, daarover kan ik zelf na het horen van deze plaat niet met zekerheid oordelen. Cziffra speelt hier muziek van Liszt en dan nog wel van Liszt in zijn meer ijdele ogenblikken, waarin het heers zuchtige genot van de demagoog bij hem sterker was dan de muziekdienen- de vreugde waaruit de werkelijke ont roering kan voortkomen. Zeker is echter dat Cziffra een virtuoos van topklasse is, iets waarover men niet te licht moet denken, omdat de virtuositeit nu een maal de noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken en overdragen van de essentie der muziek, zoals die zich aan de uitvoerende musicus, steeds wis selend naar de mate van zijn eigen er varingen, voordoet. En de virtuositeit omvat aanzienlijk méér dan vingervlug heid en spierkracht: zij overwint de moeilijkheden niet alleen, maar bedrijft een spel met hen, weet ze te dwingen ons genoegens te verschaffen. Dit spel beoefent Cziffra meesterlijk: hij slaat uit de technische problemen met supe rieur gebaar een vuurwerk van ritmen, slagwerkreflexen, harpgeruis, celesta kling klang en orgelgedreun en geeft af en toe de indruk dat hij op twee piano's tegelijk speelt. Daarbij is zijn interpre tatie van deze bizarre stukken, die eigenlijk genoteerde improvisaties zijn, nergens overdrevener dan gewenst is (want geheel zonder „panache" is zulke muziek nu eenmaal ronduit vervelend). Neemt u de tweede rapsodie maar eens, afgedraaid door duizenden salonorkes ten, Cziffra ontdoet het stuk van alle misplaatste accenten en rubati van ver sleten elastiek en als de staart van een pauw ontplooit de muziek zich voor ons: ijdel, oosters en bontgekleurd. DE VITALE musiceerdrift waarmee een Cziffra met de muziek jongleert, vindt wel een volmaakt tegenstuk in de zorgvuldige aandacht die uit ieder klankeffect, uit de dosering van de ge ringste schakeringen bij Henkemans spreekt. Zijn spel is weloverwogen in de beste zin des woords en deze zorg, deze discretie in de benadering, is op zichzelf zeer zinrijk, omdat zij van een duidelijk besef het wonderbaarlijke ge tuigt dat in de muziek schuilt en dat, evenals de plaatsen van godsdienstige beleving (dat is van wonderbesef) voor de gelovige, een slechts met schroom en innerlijke bereidheid betreden gebied is. Henkemans speelt hier .twee suites van Debussy, namelijk de „Suite Ber gamasque" en „Pour le Piano" op de ene plaatzijde, met een zestal losse stukken, te weten Danse, Hommage Haydn, Berceuse Héroïque, Ballade, Masques, l'Isle Joueuse, op de andere. Zijn inter pretaties zijn stuk voor stuk een bewijs van een intensief en veelvuldig contact met de muziek. Ook op deze plaat kan men superieur pianospel horen, van een geheel andere orde dan op de hiervóór besproken opname. Het is een bloem aan de met veel traditie en inventie ge kweekte sierplant uit de tuin van wes terse cultuur, waarvan men eertijds dacht dat ze vér of lag van het oerbos en de steppe waar de klank wilder is en het ritme ongebreideld. So.s Buiige

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17