EEN EEUW
ALPINISME
GEDICHTEN
Hl lh
Gabriël helpt de belastingen
TWEE BUNDELS
I
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Él Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant
en IJmuider Courant
»*"r
Nevenstaande foto werd genomen-
te Zermatt in Zwitserland in de
zeventiger jaren van de negentien
de eeuw. Afgebeeld is een tamelijk
groot gezelschap Britse alpinisten
in de jaren, toen de bergsport be
tekenis begon te krijgen in dienst
van de wetenschap.
Enkele maanden geleden be
stond de eerste alpinistenver
eniging ter wereld honderd
jaar. Het onderstaande arfikei
van een bijzondere medewer
ker vermeldt enkele „hoogte
punten" uit de geschiedenis
van deze sportieve en we
tenschappelijke organisatie,
waartoe zeker in de eerste
plaats gerekend moet worden
het aandeel in de beklimming
van de Mount Everest door de
Nieuwzeelander Sir Edmund
Hillary (de laatste tijd voort
durend in het nieuws door
de zuidpoolexpeditie) en de
Sherpa Tensing.
Hierboven: Ten
sing „de tijger
der sneeuw"
waagt glimlachend
zijn leven bij het
beklimmen van de
steilste hellingen.
Op de foto hier
naast ziel men
hem tezamen met
Sir Edmund Hil
lary in 1953 naar
de voorheen onbe
reikbare top van
de Mount Everest
onderweg. Daar
onder: een tocht
over de Mer de
Glace" in Frank
rijk in het laatste
kwart der vorige
eeuw door een
groep dames in de
zeer gewichtige
uitgaanskledij
HET HELE JAAR 1857 werd er in Lon-
dense sportkringen veel gepraat over een
nieuwe vereniging, beter: over een nieuwe
club. Deze nieuwe club kwam er inder
daad. Deze aanschouwde op 22 december
1857 het levenslicht en werd de „Alpine
Club" genoemd. Menigeen schudde toen
het hoofd. Sommigen zelfs ietwat meewa
rig. Waarom? Men moet weten, dat een
eeuw geleden de bergsport nog in de kin
derschoenen stond. En de Londense Alpine
Club was de eerste in zijn soort. Wat wil
den de leden? Hun club was, zeiden zij,
een „broederschap van onderzoekers en
klimmers". Dat zij het woord „onderzoe
kers" inlasten, was nog zo gek niet, want
de Alpen waren toen voor een groot deel
nog onbekend terrein en zij waren nog
maar zeer ten dele en gebrekkig in kaart
gebracht. Als men vóór 1850 in Engeland
en ruimer in Europa sprak over bergsport,
werden daarmee tochten op de hellingen en
naar de top van de Mont Blanc bedoeld.
Deze berg werd voor de eerste keer „over
wonnen" in 1786. Sedertdien had men zich
nauwelijks aan andere toppen gewaagd.
Hierin kwam echter omstreeks 1850 veran
dering. In de jaren veertig der vorige eeuw
had men in wetenschappelijke kringen vrij
veel aandacht besteed aan de bewegingen
der gletsjers. Hiervoor waren waarnemers
„ter plaatse" nodig geweest. Voorts breidde
het spoorwegnet zich in Europa na 1845
sterk uit, zodat de bergen toegankelijker,
althans bereikbaarder werden voor toe
risten en beoefenaars der bergsport.
IN DE JAREN, voorafgaande aan de op
richting van de Alpine Club, beschouwde
men in Europa de beklimming van bergen
als een „excentriek tijdverdrijf". En wie
deze term koos, drukte zich dan nog vrien
delijk en beleefd uit. Want eigenlijk vond
men de beoefenaren der bergsport om
het populair te zeggen „niet goed snik".
Dit was zelfs in Zwitserland het geval. On
langs hadden wij een oud boekje, versche
nen in 1840, te weten Murray's „Gids naar
Zwitserland" in handen. De auteur van
deze gids wist te vertellen, dat gebleken
was, dat een aantal der mannen, die zich
aan een beklimming van de Mont Blanc
hadden gewaagd, eigenlijk niet wel bij het
hoofd waren. Het is een mededeling, die al
heel slecht zou passen in onze tijd, waarin
zoveel propaganda wordt gemaakt voor de
bergsport. Hoe dit zij, het is begrijpelijk,
dat de eerste leden van de Alpine Club het
odium „niet snik" te zijn bij voorkeur wil
den vermijden. Daarom kozen zij het argu
ment „wetenschap" als het minst aanvecht
bare om hun neiging tot de bergsport te
rechtvaardigen. Zij kozen het echter niet
ten onrechte, want inderdaad waren de be
studering van bergen en dalen, alsmede
de vervaardiging van goede kaarten beslist
noodzakelijk. Heden ten dage geldt dit
trouwens nog voor, bijvoorbeeld, de Hima
laya.
WIE TRADEN in december 1857 als le
den van de Alpine Club toe? Deze pioniers
waren in meerderheid mannen der weten
schap en merkwaardigerwijze advoca
ten. Al spoedig heette het, dat negentig
percent der Engelse alpinisten universitair
gevormd was en dat zeventig percent
hunner in Cambridge had gestudeerd of
studeerde. Hieruit blijkt wel, dat de uni
versiteit van Cambridge in de jeugdjaren
van het alpinisme het grootste contingent
bergbeklimmers leverde. Er blijkt tevens
uit, dat de kwalificatie „niet snik" met heel
veel korrels zout moet worden genomen.
Wie lid wilde worden van de jonge ver
eniging, moest in de regel kunnen aanto
nen, dat hij allesbehalve een vreemdeling
in het Jeruzalem der bergsport was. Niette
min kon men ook op andere gronden het
lidmaatschap verwerven. Geleerden, die
verdienstelijke studie van de bergen had
den gemaakt, of dichters, schilders en
schrijvers, die hun motieven ontleend had
den aan de Alpen of andere gebergten,
werden eveneens als leden aanvaard. En
gelsen zowel als buitenlanders konden lid
zijn. Natuurlijk waren de Britten numeriek
in de meerderheid, doch tal van Zwitsers,
Fransen, Italianen, Duitsers en Oostenrij
kers maakten ook deel uit van de eerste
alpinistenclub ter wereld. Het erelidmaat
schap van de Alpine Club werd vrijwel al
leen toegekend aan .niet-Britten.
HET BEHOEFT wel nauwelijks betoog,
dat de oprichting van de Alpine Club het
alpinisme zeer bevorderde. In andere lan
den richtte men vrij spoedig clubs op, die
het zelfde wilden. Bovendien droeg deze
„eersteling" veel bij tot de ontplooiing van
de bergsport door een drietal publikaties.
De eerste was een uitstekende „klimkaart"
van het Mont-Blanc-gebied. De tweede was
een dikke gids (naar de eerste voorzitter
„Ball's Alpine Guide" genoemd) van het
gehele Zwitserse en Italiaanse berggebied.
Dit gedegen werk bevatte natuurlijk tal
van aanwijzingen voor de beoefenaars der
bergsport, maar tevens geologische, bota
nische en andere belangwekkende bijzon
derheden. De derde was een jaarboek,
waarin de beklimmingen, onderzoekingen
en ontdekkingen der leden beschreven
werden. Dank zij de goede zorgen der
Alpine Club verschenen er bovendien later
nog zakboeken, uitsluitend bestemd voor
bergbeklimmers. Deze boekjes waren de
voorlopers van de publikaties die men
thans allerwegen in de Alpen kan kopen
en die mede verzorgd worden door alpi
nistenverenigingen op het Europese vaste
land. Kortom, de Alpine Club begon sys
teem en orde te brengen in de tot haar
oprichting bestaand hebbende alpinistische
gen in Antarctica, in Oost en Midden
Afrika, in Japan en op Groenland (om dan
slechts enige te noemen) op de voorgrond
begonnen te komen.
Op 20 mei 1953 slaagde de mens er, na
vele mislukte pogingen, eindelijk in om de
hoogste top der aarde te bereiken. Edmund
Hillary, een Nieuw-Zcelander, en Tensing,
een Sherpa, hebben dit grote succes op hun
naam staan. Zij hebben op de eretitel de
„Veroveraars van Mount Everest" recht.
De expeditie, waarvan zij deel uitmaakten,
stond onder leiding van Sir John Hunt, de
voorzitter van de Alpine Club.
EEN EEUW LANG bestaat de eerste al
pinistenclub ter wereld thans. Een respec
tabele leeftijd! Met voldoening kan de club
terugzien op een eeuw bergsport. Zeker,
er zijn veel „zuster-clubs" in andere lan
den gekomen en men verwijt de „eerste
ling" wel eens, dat deze wat te bezadigd
en ouderwets zou zijn. Is dit verwijt ge
grond? Wij geloven van niet. Er komt bo
vendien bij. dat tegenwoordig nationalis
tische gevoelens veel sterker tot uiting ko
men in de domeinen der sport dan een
eeuw geleden het geval was, en voorts, dat
de zucht naar sensatie vaak leidt tot on
derschatting der „rustigen op aarde". Ei
genlijk behoorde hel voor veel werkelijk
sportieve alpinisten een opluchting te zijn,
dat de Mount Everest overwonnen is, zodat
er geen (internationale) jacht naar een
nieuw hoogterecord meer mogelijk is.
Doch hoe dit ook zij, de Alpine Club
was de eerste alpinistenclub op aarde en
heeft zeer veel baanbrekend werk gedaan
in de Alpen en in andere gebergten. Haar
leden waren in 1857 en volgende jaren pio
niers, haanfjes-de-voorsten. En ook in onze
tijd staat menig lid der Alpine Club in het
voorste gelid, als het er om gaat, een
„moeilijke berg, top of helling te nemen".
Sir John Hunt, voorzitter van de Alpine
Club, gefotografeerd tijdens de voorberei
ding van de grote Himalaya-expeditie.
chaos. Zijn leden leverden menige belang
rijke bijdrage tot de kennis der Alpen.
De jaren 1857-1865 gelden als de „gulden
tijd" van het alpinisme. Hieraan kwam een
einde, toen in 1865 vier mensen na de top
van de Matterhorn te hebben bereikt op
de weg omlaag de dood vonden. Van 1865
tot 1880 hield men zich vooral bezig met
de consolidatie van verkregen resultaten en
met de exploratie van kleine dalen. In de
periode 1880-1914 alle belangrijke alpen
toppen waren inmiddels veroverd! zocht
men „nieuwe wegen op oude bergen" en
begon men aan de beklimming van een
aantal (lagere) toppen, die de pioniers in
hun zucht naar de hoogste pieken hadden
verwaarloosd. Reeds richtten zich in die
jaren tal van alpinisten op meer verwij
derde gebergten als de Kaukasus, de Ka-
rakorum, de Himalaya, de Andes, de
Noordamerikaanse en Nieuwzeelandse top
pen. Menige expeditie werd uitgerust en
tal van successen konden in die verre lan
den worden geboekt. Het dient gezegd te
worden, dat leden van de Alpine Club bij
die beklimmingen belangrijk en vaak zelfs
leidend werk verrichtten.
Van 1919 tot 1939 beheersten de Hima
laya en vooral de zucht om 's werelds
hoogste berg, de Mount Everest, te be
dwingen, het „alpinistisch strijdtoneel". En
toen na de Tweede Wereldoorlog de rege
ring van Nepal dit land openstelde voor
vreemdelingen, ging de Himalaya nog meer
belangstelling trekken, hoewel ook de ber-
NU de aangiftebiljetten bij ons weer
door de brievenbus glijden, is het mis
schien wel eens aardig te horen, op
welke manier de ambtenaren van Uncle
Sam er voor zorgen dat de staatskas aan
zijn trekken komt. Er gebeuren in Ame
rika altijd dingen die ons vreemd- in de
oren klinken en het komische avontuur
van de twee belastingambtenaren in het
mtoegankelijke achterland, van de staat
Georgia vormt wel een uitstekend bewijs
van de Amerikaanse vindingrijkheid.
MEN ZAL ZICH nog wel herinneren dat
Amerika in een recent verleden een „dro
ge" tijd beleefde. Alcoholische dranken
waren officieel nergens te koop en de Yan
kee, die zich aan het eind van een ver
moeiende dag met een alcoholische ver
frissing wilde laven, moest over een welge
vulde beurs beschikken. In het diepste ge
heim diende hij zich te vervoegen aan een
bepaald adres, waar hij dan als het ge
luk met hem was tegen betaling van een
groot aantal dollars een flesje van het
verboden vocht kon bemachtigen.
De beperkende bepalingen, die het ver
vaardigen van gedistilleerd praktisch on
mogelijk maakten, speelden precies in de
kaart van de gangsters die met hun clan-
destiene jeneverfabriekjes enorme kapita
len verdienden. Er is sinds die tijd veel
veranderd, maar er zijn nog altijd Ameri
kanen, die het beroep van whiskydistilla
teur in het geheim uitoefenen. De Ameri
kaanse belastingautoriteiten, die niet
goed kunnen velen dat ergens in het land
een dorst wordt gelest zonder dat zij er
de financiële voordelen van plukken, speu
ren dan ook naarstig de heuvels en bossen
af teneinde aan het bedrijf van de illegale
stokerijen een einde te maken.
Het opsporen van deze stokerijen is door
gaans verre van eenvoudig. De omgeving
die van zo'n distilleerderij profiteert,
houdt natuurlijk angstvallig zijn mond.
Maar zo af en toe wordt er bij de belasting
dienst toch een gerucht opgevangen en
dan trekken de ambtenaren er op uit om
de zaak te onderzoeken. Zo bevonden twee
ambtenaren zich onlangs in het bebos
te heuvelterrein van Georgia, waar vol
gens de inlichtingen een distilleerderij
moest zitten.
„Blijf jij maar zolang in de jeep zitten!",
zei George Blaker tot zijn collega. Hij nam
zijn walkie-talkie, raadpleegde voor de
laatste keer de kaart van de omgeving en
trok de wildernis in. Een kwartiertje latei-
ontmoette hij een bejaarde man. „Dag
opa!" zei George vriendelijk. „Ik ben op
zoek naar een clandestiene distilleerderij.
Enig idee waar ik die zou kunnen vinden?"
„Een clandestiene distilleerderij?", vroeg
de oude onthutst. „Maar man, die
vind je hier niet en zij zijn er nooit geweest
ook". George Blaker keek de oude door
dringend aan. „Mag jij jokken, opa?
Weet je niet dat jokken erg stout is?" Hij
prutste wat aan zijn draagbaar radiotoe
stel en vervolgde: „Ik zal even met Ga-
briël telefoneren. Dan zullen wij eens zien
of je de waarheid spreekt". Het apparaat
zoemde, knetterde en kraakte. „Hallo, Ga-
briël!" riep George Blaker luid. „Hier
voor mij staat een oude man die beweert,
dat er geen geheime stokerijen in de heu
vels bestaan. Wat denkt u ervan?" Het
duurde even voordat Hank Parr, die in de
jeep zat te schudden van het lachen, in
staat was antwoord te geven. Toen klonk
het dreigend door de bossen: „Hier
spreekt Gabriël, wat hoor ik daar voor leu
gens? Pas op, oude man! Wij houden hier
niet van mensen die onwaarheden vertel
len. Herstel je fouten voordat het te laat
is, of het zal slecht met je aflopen". De
oude heuvelbewoner zakte bijna van schrik
door zijn-knieën. Hij maakte een afwerend
gebaar in de richting van het onheilspel
lende apparaat en beloofde onmiddellijk
alle mogelijke medewerking. Of de belas
tingambtenaar-hem maar wilde volgen.
En of hij alsjeblieft aan Gabriël wilde mel
den, dat hij van de dwalingen zijns weegs
was teruggekeerd. George Blaker beloof
de het ernstig. Enkele uren later, toen vier
clandestiene stokerijen waren ontdekt,
werd de walkie-talkie opnieuw ingescha
keld om Gabrië de goede afloop van de
expeditie te melden. „Uitstekend!" galm
de Gabriël terug. „Wij zullen zorgen dat
de oude man een eervolle vermelding
krijgt".
DE VINDINGRIJKE ambtenaren kre
gen van hun chef een welverdiend pluim
pje. Gabriël had weer uitstekend gewerkt.
Toen in het district aan het einde van het
belastingjaar de balans werd opgemaakt,
bleek het doortastende optreden van de
„whiskey-detectives" tot de opsporing
van liefst 14498 clandestiene stokerijen
te hebben geleid. Bijna een miljoen liter
inferieure whiskey kon in beslag worden
genomen. George en Hank zijn nu al druk
bezig met het uitwerken van een nieuwe
truc. Want het is in Amerika net als hier:
belastingontduikingen moeten worden op
gespoord. Hoe dan ook.....
„NIET ONGELIJK" van Jan Hanlo
(het bundeltje verscheen in de reeks Zuid
nederlandse Cahiers van De Beuk te Am
sterdam) bevat poëzie, die als karakteris
tiek zou kunnen hebben, dat zij op zichzelf
verliefd is. Het zijn stille, rustige zelfge
noegzame gedichten, die zich met wat hu
mor verontschuldigen voor hun afzijdig
heid. Het tielgedicht van de bundel is on
langs met de Amsterdamse Poëzieprijs
bekroond. Jan Hanlo, die in 1912 in Ban
doeng geboren is, bracht zijn jeugd in Du-
serne door onder leiding van een baboe en
is thans leraar Engels in Amsterdam.
In zijn vorige bundel „The Varnished/
het geverniste" heeft hij zijn liefde voor
die jeugd al beleden, zijn glanzende jeugd
herinneringen. Zijn ogen van toen, zijn
adem van toen, die hele rustige periode, zij
zijn een bewaarplaats van hem gewor-
den, hij leeft uit dit stille huis in hem. De
kleine verschillen van buiten worden er
groot, de grote klein. De poëzie kan er zich-
zelf zijn en zichzelf genoeg. „De houten
vogel de schoonheid/En de houten vogel
verbeelding Die zijn met weinig tevreden/
Die vliegen van het een naar het ander".
Hanlo is op een afzijdige verstilling uit:
M „Zoals wat schoon is rustig schuilt/maar
straalt wanneer ik schouwen wil" is een
goede sleutel tot zijn poëzie. Het doet oos-
ters aan. dit dichten, het leeft in een sfeer
van kwetsbare wenselijkheid, een tevre-
denheidsverlangen dat er even spoedig is
H als niet meer is. Nooit is iets toegespitst,
er is een diepe puurheid, waarin vreugde
en verdriet samenzijn, zoals letterlijk in
5É het woord ramp-zalig. Hanlo stelt zich ter-
Ij zijde voor het kleine ontdekkingswerk. En
zijn ontdekkingen lukken telkens zo op het
nippertje, dat ze daarom juist groot zijn.
Als een ontdekking zo maar gedaan wordt,
zonder moeite, zoals de buitelende zang
van een mus, dan kan Hanlo alleen maar
Tjielp tjielp op papier zetten, steeds maar
tjielp tjielp met aan het eind: enzovoorts.
Een enorme liefdesverklaring aan de
mus. Is dat poëzie? Ja, van Hanlo. Maar
voor ons te puur, te onontgonnen.
Er staan in „Niet Ongelijk" zeer mooie
gedichten. De titel geeft de sfeer al zo dui
delijk aan: halftonen en halfkleuren be
heersen deze poëzie. Illusies, Aan de
raven, Tevredenheidsgedicht, Zo is im
provisatie (met de rel „Niet willen Schrij
ven maar Telefoneren") het zijn alle
treffende gedichten. Het is geen „grote"
poëzie, maar intens zuivere, onbedoeld
schoon, gewassen als een pentekening. Bo
vendien heeft Hanlo nog wat anekdotiek in
de bundel laten opnemen, zoals „Ontboe
zeming in het Antwerps" en dan „Kou-
wetenendokter", (schertserij met zwetse
rij). Maar het grootste deel van dit fraai
uitgegeven bundeltje poëzie is toch alleen
maar stil, met een ziel van glimlachen. Als
de stilte hem echter niet gegund is komt
Hanlo uit zijn schuilprieel, dan schrijft hij
„De verdoemde' rotmotoren, doelloos
tuig!" De omslag van Michael Schier-
beek is even prachtig als Hanlo's eigen
principiële vignet bij het titelgedicht.
„OOGOPSLAG EN EINDSEKON-
DE" door F. Portegies Zwart (De Literai
re Raat van De Bezige Bij Amsterdam).
Deze vijfentwintig-jarige dichter blijkt
een uiterst begaafde jongeman met een
kernachtig en helder denken, een priem -
scherp inzicht in wat de eigentijdse „mo
derne" Nederlandse dichters bezielt, maar
hij is er ook nog een beetje de speelbal van.
Hij heeft de gave van het beeldend kunnen
comprimeren van gedachten. Zijn thema
is de wens om de tijd te doorbreken en
aldus de ruimte op het spoor te komen en
de tijd is dan het vergankelijke, het organi
satorische, en ruimte is de constante on
veranderlijke. Omdat hij in die opsporing
niet slaagt, ontsnapt hij via de droom, via
ruimtevaart, of door berusting als een ge
doofd oud mannetje. Kortom, hij pro
beert. Zijn verzen zijn van dit streven het
programma. Van een uitvoering daarvan,
leven, gebeuren, daad, merkt men niet
veel. Het programma is bestaanbaar, dat
maakt Portegies Zwart aannemelijk.
Maar echte verzen zouden het program
ma niet bestaanbaar maken, maar er de
uitvoering van zijn of liever: het voorko
men. Deze dichter is zijn verzen niet,
maar laat ze wat voor zich doen. Daarom
zakt hij door hun bodem.
In zijn speurtocht naar ruimte werd
Portegies Zwart natuurlijk ook getroffen
door ruimtevaart, wat resulteerde in een
suggestief poëtisch verhaal in tien verzen.
Terecht schrijft Bert Schierbeek op de flap
dat de dichter in „Ruimtevaart" tot de
„hoogste toppen reikt" want berei
ken doet hij ze niet. Al deze ver
zen weinige uitgezonderd zijn
op deze wijze een zinrijk poëtisch rei
ken naar poëzie. Een sterk voorbeeld
hiervan is het gedicht „Ik liep". Daartoe
werd de dichter door de magische kracht
van het namen noemen verleid. Het is een
vei's, waarvan de mogelijke poëzie wordt
voorkomen door de constatering ervan:
„en sprak tenslotte /om onbetwister te be
staan en voort te leven mijn eigen naam
tientallen malen voor mij uit". Maar in
het vers „Soms" staat één regeltje en
dan nog tussen haakjes: „hardop soms de
namen" waarin alle poëzie is samenge
bald die het gehele vers „Ik liep" geheel
mist. Dit geeft te vermoeden dat Portegies
Zwart wel poëzie kan bevrijden. Maar zijn
grootste talenten zoals die tenminste uit
deze bundel blijken lijken voor ander
literair werk geijkt.
Toch is „Oogopslag en eindsekonde" on-
getijfeld een dankbaar bezit voor ieder,
die in heldere poëtische taal iets wil ver
nemen over de gedachtengang van de mo
derne jeugd. Men neme wat pathetische
retoriek („Sla om het blad, sla neer! sla
neer!) op de koop toe, enkele rijmelarijen
en oneigenheden, een zeer zwakke afdeling
liefdesverzen en wat jeugdig „kosmisch"
denken, maar dan heeft men toch overi
gens een logisch opgebouwde bundel met
een compacte actuele inhoud en misschien
een springplank naar meer volwassen
eigentijdse litteratuur, bijvoorbeeld Schier
beek en Lucebert.
In ieder geval heeft men enkele goede
verzen, waarvan „De bodemloze sekonde"
wellicht het beste is, omdat daarin een
échte ervaring op de grens van tijd en
ruimte wordt bestaan, geen speurtocht van
het brein. Voor speurders is het misschien
interessant na te gaan waarom woorden
als list, arglist, sluw en huichel nogal
veel voorkomen.
Ton Neelissen