De parels van het parlement
VOOR JULLIE
3
SERIE RONDE
STAND:
ZATERDAG 15 MAART 1958
Erbij
PAGINA ZES
REGLEMENT
p
u
E L
A
A
R
S
I
N
S
P
A
N
N
I
N
4
4
9
5
1
9
1
1
5
1
6
TOTAAL AANTAL PUNTEN -►
«- (VORIGE RONDEN)
NIEUWE UITGAVEN
De ontdekking van het
„Schulpprofje"
WELK BEROEP?
Naam inzender t
1. De wedstrijd bestaat uit vier ronden per serie.
Iedere week begint een nieuwe serie.
2. Uit de letters van het gegeven woord dienen
nieuwe woorden van negen of nnnder letters
te worden samengesteld, waarbij zelfstandige
delen van het gegeven woord niet ongewijzigd
mogen worden gebruikt
3 Men mag de letters van het gegeven woord
in willekeurig aantal gebruiken.
4. Het aantal punten voor leder gevonden %voord,
ontstaande uit de samentelling van de pun-
tenwaarde der letters, moet achter leder woord
worden Ingevuld, evenals het totaal aantal pun
ten der vier gevonden woorden gezamenlijk.
5. Geldig zijn: Nederlandse woorden of samen
stellingen en gangbare woorden of samenstel
lingen van buitenlandse oorsprong, voor zover
zij voorkomen in Van Dale's Groot Woorden
boek nieuwe spelling. Niet geldig zijn: voor
namen, familienamen, aardrijkskundige namen,
merknamen, Latijnse vormen, afkortingen. De
ij is één letter en mag ook als y worden ge
bruikt De ei geldt voor twee letters.
6. Inzendingen per briefkaart met duidelijke in
vulling in blokletters en aanduiding van serie
en ronde voor dinsdagavond 24 uur aan een
van onze bureaus: Haarlem, Grote Houtstraat
93 of Soendaplein, IJ muiden: Lange Nieuw-
straat 427. Elke ronde moet iedere week wor
den ingezonden, dus niet worden opgespaard
tot vier van een gehele serie.
7. De premie van de winnaar wordt berekend
naar het aantal punten, dat hij heeft verzameld
over vier ronden van de betreffende serie. Hij
ontvangt één gulden per twintig verzamelde
punten.
8. Men kan aan iedere nieuwe serie meedoen, ook
al is men deelnemer aan de lopende series.
Men moet echter voor iedere ronde van iedere
serie een afzonderlijk diagram invullen en dui
delijk aangeven, voor welke ronde en welke
serie het betreffende diagram gelden moet.
Men kan desgewenst inzenden op nagetekende
diagrammen.
VANDAAG is de eerste winnaar van on
ze Derby uit de bus gekomen. Het is de
eerst-aankomende in de serie A., de heer
L. Klerks, Muiderslotweg 182, Haarlem-
Noord, die in de vier ronden van deze se
rie 1112 punten veroverde en daarmee al
le andere deelnemers achter zich liet. Hij
won echter met een zeer kleine voor
sprong en werd danig op de hielen gezeten
door verwoede renners die 1110, 1108 en
1100 punten verzamelden. De winnaar van
serie A. krijgt de premie uitgekeerd van
1.- per twintig punten, dus 55,60.
Intussen gaan de andere series verder
en daar wordt nog verwoede strijd gele
verd. In serie B. leidt na de derde ronde
de heer B. C. Sliggers, Bloemendaal, die
erin slaagde 851 punten te verzamelen. Hij
wordt zeer dicht op de hielen gezeten en
zal alle zeilen moeten bijzetten om in de
vierde en laatste ronde vooraan te blijven.
In serie C. komen we als koploper een
oude bekende tegen, namelijk de heer L.
Klerks, winnaar van serie A: hij gaat
in C. vooraan met 576 punten, in twee ron
den bijeengebracht. Doch ook hier is de
concurrentie scherp en de derde ronde kan
allerlei verrassingen opleveren.
In serie D loopt mevr. A. v. d. Hoorn-
Kleijn, Heemstede, voorop met 358 pun
ten, een respectabel getal.
VANDAAG START een nieuwe serie a.,
doch deze keer van DRIE ronden. De vol
gende series zullen eveneens voortaan
drie ronden inplaats van vier omvatten,
doch de lopende series blijven uiteraard
vier ronden duren. Volgende week eindigt
serie B. en start tegelijk dus een nieuwe
serie B. van drie ronden enzovoorts.
Afgekeurde woorden zijn er ook deze
keer nogal veel. De jury heeft onder meel
de volgende niet in genade aangenomen:
Bimbambom, rombombom, bosombouw,
smoorbuis, bosopbouw, spoorsoos, op-
bouwsom, bambubouw, boomworms, op-
boorsom, opboorbus, bussumbus, bom-
summum, boomspouw, spoorbouw, bob-
spoor, somsbroos, roomsboss, somsum
mum, bosbouwos, soossmous.
De leiders dankten hun succes aan
de woorden: bosmassa's, mosmassa's,
spoorboom, boomboor, baobabbos, bouw-
somma, opossums, bosbooms, boon
booms, bouwmuurs, busbooms. Opmer
king: ditkeer werd de uitgang op 's alleen
goedgekeurd, omdat deze geacht kon wor
den in het opgegeven woord voor te komen
De nieuwe opgave geldt voor: SERIE B.
ronde 4, SERIE C., ronde 3, SERIE D.,
ronde 2 en SERIE A., ronde 1.
(Auteursrecht voorbehouden)
z
Z
G
10
2
8
8 3 7
11
10 4
Ronde
Serie
1
2
3
4
AAN DE KOP
A
270
536
764
1112
L. Klerks, Haarlem
B
279
507
851
B. C. Sliggers, Bloemendaal
C
234
576
L. Klerks, Haarlem
D
358
A. v. d. Hoom-Kleijn,
Heemstede
„The Valley of Irdin" (bij De Beuk ver
schenen) bevat een dertigtal door P. J.
de Kanter in het Engels vertaalde verzen
van J. H. Leopold. De vertaler heeft de
verzen zo letterlijk mogelijk gevolgd en het
is verrassend hoe goed de meeste zich
daartoe lenen. De vertaler heeft zich op
de achtergrond gehouden en overtuigt van
zijn gelijk daarin, temeer omdat zijn keu
ze uit Leopolds verzen op deze methode
gebaseerd was. Het gevaar is natuurlijk
dat het vers levenloos wordt, zoals een foto
soms levenloos is. Dit is het geval met
bijvoorbeeld „Uw ziel, mijn ziel: iets dat
twee namen heeft". Zeer geslaagd is „Zij
schoof den linteldoek opzij".
„In Dubio". (Verzen van C. Golterman-
Van Dijk, door De Beuk in Amsterdam
uitgegeven). De bedoelingen van de
schrijfster, die het goed en met de poëzie
best meent, worden hopelijk niet ge
kwetst door het feit dat haar verzen eer
der een gulle lach veroorzaken dan de poë
tische ontroering, uit een overvloed waar
van zij ongetwijfeld zelf de pen heeft op
gevat. Het kan verkeren en hier verkeert
alles in het tegenovergestelde van het
goede werk, dat de schrijfster wilde doen.
Haar liefde voor de poëzie blijkt uit de
belezenheid, die men ondanks alles in de
verzen verdisconteerd ziet. De schrijfster
moet haar verzen voortaan bewaren, een
bron van ontroering voor haarzelf en mis
schien bij de thee voor een enkele
vriendin.
„De Steen" door Sybren Polet (Uitge
versmaatschappij Holland, Amsterdam).
Dat deze begaafde dichter ook een uit
muntend kinderboek kan schrijven blijkt
uit zijn „Klein Kareltje wordt keizer".
„De Steen" is echter als geheel een mis
lukking, vermoedelijk omdat Polet te zeer
als volwassene bij dit onderwerp betrok
ken is om er vrij en voor kinderen over
te kunnen schrijven. De steen ligt hem tè
zwaar op de maag dan dat hij deze nog
als nieuw en glanzend aan de kinderen zr>u
kunnen voorzetten. Het lichte, voor kin
deren begonnen verhaal verhuist dan ook
al spoedig na het begin naar het nie
mandsland tussen kind en volwassene.
Daar ontaardt de levensgeschiedenis tot
een reeks van symbolen en zedespiegels
voor de menselijke levensfasen. De com
positie wordt een „echte" met flash-back
en al. Als het einde komt moet de schrij
ver bekennen, dat hij het boek alleen heeft
geschreven voor de „ping-ping". Maar hij
bedoelt natuurlijk: „Ik ben er mee door
gegaan nadat ik wist, dat het niet goed
meer kon> worden". „De Steen" heeft niet
temin enkele zeer geslaagde gedeelten, die
de aankoop van het boek zij het dan niet
voor kinderen zeker rechtvaardigen.
TEKSToVAN LIZZY SARA MAY TEKENINGEN VAN FIEP WESTENDORP
rij in. Hij stootte zijn vriend aan: Kijk,
er zit een soort kijker aan die kist, daar
achteraan in het midden. Kan je het zien?
Er moet toch iets in die kist zitten dat
de moeite waard is.
De schone slaapster, zei Ivo, of Sneeuw
witje. Tjonge, ik zou best eens in die kist
willen kijken...
Wees niet zo lollig, zei Jaap geërgerd.
Heb je geen verrekijker?
Niet hier, zei Ivo. Mijn moeder heeft
zo'n ding voor in de schouwburg. Maar
aangezien ik plechtig beloofd heb te zullen
wérken, kan ik daar nu niet om vragen.
Tjé, schrok Jaap, daar zeg je me wat.
Werken. Laten we gauw opschieten zeg,
anders komen we vanmiddag nog niet eens
klaar. En dan zit er wat voor me op!
En met recht, zei Ivo.
Een poos was het nu werkelijk doodstil
in de kamer. De beide jongens hadden
hun hoofden diep over de boeken gebogen
en repeteerden zwijgend, of overhoorden
elkaar. Het was vijf uur, toen ze eindelijk
aan de plaat van Armstrong toe waren,
waarvoor Jaap toch feitelijk gekomen
was.
Een plaatje om te knuffelen, zei Ivo
terwijl hij de pick-up opzette.
Weldra klonk Louis' schorre, een beetje
ironische stem door de kamer, gevolgd
door het schetterende geluid van zijn be
zwerende trompet. Ivo gaf een pantomi
mische voorstelling van de trompetsolo.
Jaap, rustiger van aard, tikte de maat
met zijn voet mee.
Ja, zei Jaap, toen de plaat afgelopen
was, ik vind hem wel aardig, maar niet
móói.
Mooi? zei Ivo, jongen, hij is denderend!
Ja... of nee, zei Jaap, dat bedoel ik
niet. Ik bedoel dat deze muziek niet meer
dan aardig is, dat ze je niets doet...
Ik snap je niet, zei Ivo. Die muziek
doet mij wel degelijk wat. Een soort oer
woud zit er in, iets ontzettend opwindends.
Jawel, gaf Jaap toe, dat zit er wel in,
maar dat is niet genoeg.
Ik geloof, zei Ivo en zijn ogen lichtten
op, ik geloof, dat ik ga begrijpen wat óf
je bedoelt. Je bedoelt, dat er bij de klas
sieke muziek nog iets aan toegevoegd is,
wat deze muziek niet heeft, iets... iets...
ik kan er niet opkomen.
Precies, zei Jaap, ik kan je ook niet
uitleggen, wat ik precies bedoel, maar ik
denk dat we elkaar begrijpen.
Jongens! klonk opeens de stem van
mevrouw De Winter, thee??!
Hoe laat is het? schrok Jaap.
Bijna half zes, zei Ivó, maar je kunt
toch nog wel een kopje thee drinken.
Nee, echt niet, zei Jaap, ik krijg bonje,
als ik niet op tijd thuis ben.
-- Smeer 'm dan maar vlug, arme ge
vangene, zei Ivo, terwijl hij Jaap een be
moedigende klap op de schouder gaf.
(Wordt volgende week vervolgd.)
Heeft het moeite gekost? vroeg Ivo,
toen Jaap en hij elk met een leerboek op
schoot om drie uur in zijn kamer zaten.
Het ging nogal, antwoordde Jaap vaag.
Ach, vervolgde hij schouderophalend, ze
menen het heus wel goed hoor, maar ze
maken het me zo lastig.
Ja, die ouders van tegenwoordig toch,
spotte Ivo. Maar ik moet toegeven, dat
de mijne behoorlijk geschikt zijn.
Je komt soms op gekke ideeën, zei
Jaap, terwijl hij het raam uitstaarde. Ik
denk bijvoorbeeld soms: Het zijn mijn
ouders, ze zorgen voor alles, mijn kleren,
mijn eten, mijn zakgeld en voor wat al
niet meer, maar toch... toch heb ik vaak
het gevoel dat het vreemden voor me
zijn. Dat geeft je een beroerd gevoel. Net
alsof je schuldig bent. Of je een misdaad
tegenover hen begaat...
De puberteit jongen, zei Ivo eigenwijs.
Krijg ik ook altijd te horen.
Nou ja, zei Jaap, puberteit of niet, de
feiten zijn nu eenmaal zo. Weet je, heb jij
dat ook wel eens? Je ligt in je bed, en je
bent erg moe. En opeens lijkt het net of
je handen en voeten ver weg zijn.Tege
lijkertijd worden ze veel groter, handen
en voeten van een reus. Maar ondanks
dat, namelijk dat ze zo enorm geworden
zijn, heb je het gevoel dat het aparte din
gen geworden zijn, die niet meer bij je ho
ren. Kijk, dat heb ik nu met mijn ouders
—ze horen bij me en toch horen ze niet
bij me.
Ja, zei Ivo nu ernstig, ik kan me dat
best indenken. Wat mijn ouwelui betreft:
ik kan fantastisch met ze opschieten. Ik
kan ze alles vertellen, ze begrijpen me, of
doen in elk geval moeite om me te be
grijpen. Maar dat gevoel, dat jij hebt, heb
ik toch ook wel eens. Op de een of andere
manier kom je los van ze te staan. En dan
voel ik me net zo schuldig als jij, mis
schien nog wel schuldiger omdat ik geen
enkele reden heb me zo te voelen. En wat
nog gekker is, ik zie ze soms als veel jon
ger dan ikzelf ben.
Jonger niet, viel Jaap hem in de rede,
maar kinderachtiger, net alsof ze niet
meer, zoals vroeger toen je nog klein was,
volwassen zijn.
Ja, wat vreemd hè, zei Ivo, vroeger zag
je zo hoog tegen je ouders op...
Ze verliezen al hun glorie, zei Jaap
somber. Direct daarop moesten ze alle
bei lachen.
Tjonge, zei Ivo, wat doen we gek. Ik
vraag me af, of iedereen nu zo denkt Of
onze ouders dat nu ook gehad hebben in
hun „puberteit".
Dat zal wel, zei Jaap. Vraag het ze.
Da's nou gek, zei Ivo. Dat zou ik ze
écht niet durven vragen.
Ik helemaal niet! Zeg, vervolgde Jaap
opeens op een heel andere toon, wat is
dat aan de overkant?
Dat atelier van die beeldhouwer? vroeg
Ivo. Hij stond op en liep naar het venster.
Nee, nee, zei Jaap, dat bedoel ik niet.
Ik bedoel het huis er naast op de bovenste
verdieping.
O, dat huis, zei Ivo, daar woont geloof
ik iets scheikundigs. Er wappert zo af en
toe een witte jas rond. Waarom, wat is er
aan de hand?
Moet je zien, zei Jaap, ten eerste vind
ik het een gek klein mannetje dat daar
volgens jou rondwappert. En ten tweede
heeft hij buiten zijn kolven en retorten
achterin zijn lab iets staan... een kist of
zoiets. Als je het mij vraagt, vind ik het
nogal griezelig...
Ivo stond naast Jaap en tuurde scherp
naar de overkant. Met zijn mouw veegde
hij de wasem, die zijn adem tegen de ruit
sloeg, weg en probeerde daarna nog scher
per te kijken.
Ja, zei hij toen, nu je het zégt.Ik heb
er eigenlijk nooit erg op gelet. Ik zag dat
kleine witte jasje daar wel met die flesjes
klungelen, maar scheikunde heeft nooit
zo mijn belangstelling gehad. Wat zou
er in die kist zitten?
Nou, een lijk zal het wel niet zijn, ver
onderstelde Jaap.
Toch griezelig, meende Ivo. Stel je
voor, dat er wél een lijk in zit...
Ben je besuikerd, zei Jaap, zo'n piep
klein mannetje met een sikje en een kaal
hoofd houdt er toch geen lijk op na. Dit
is het wazig soort profje dat uitvindingen
doet en voor de rest van de wereld geen
aandacht heeft. Alleen zijn uitvinding, de
rest kan ploffen. Een bijzonder dier: het
schulpprofje.
Wat een psychologische inzichten heb
jij, vond Ivo gemaakt bewonderend. Tjon
ge en dat voor zo'n klein kereltje.
Laat je ogen nakijken, zei Jaap, ik ben
bijna een hoofd groter dan jij.
Ik bedoel het figuurlijk, mijn ventje,
zei Ivo. Nu val je me weer dik tegen.
Maar Jaap ging niet meer op Ivo's plage-
Blotebeen komt naar buiten,
zo maar omhoog uit de grond.
Blotebeen rekt zich en rekt zich,
Blotebeen kijkt in het rond.
Blotebeen draait met haar kopje,
daarop staat een hoedje van groen.
Blotebeen zwaait met haar rokjes,
precies zoals meisjes wel doen.
Blotebeen staat iets te zingen,
tingeling, tingelingting.
Wat. denk je zou ze vertellen
dat dappere Blotebeending?
Ze roept de andere bloemen,
ze zegt dat ze op moeten staan.
Wordt wakker! Ik kom van de lente.
Schiet op, want ze komt er al aanl
Mies Boulunjs
ER WAS EENS een egeltje dat vlie
gen wilde. Waarom? Niemand wist het
Hij had prachtige stekels, sterke poot
jes en een heel zacht neusje. Alles wat
een egeltje hebben moet om gelukkig
te zijn. Maar hij was het niet. Hij wil
de vleugels. Het begon al op de eerste
dag, dat hij samen met zijn broertjes
en zusjes achter zijn moeder aanhob
belde naar de grote wereld. De grote
wereld was het bos, waar de konijnen,
de hazen en wel duizend andere dieren
leefden. Maar op die dieren was Pico
het egeltje niet jaloers, toen hij voor
het eerst zijn kopje heen en weer draai
de in de buitenlucht. Nee, het waren
de vogels, die tussen en boven de tak
ken van de bomen fladderden. Een vo
gel zijn, vleugels hebben, dat was wat
Pico wilde.
Zelfs voor hij ze ooit gezien had, ter
wijl hij nog in het warme nest op een
kluitje bij zijn broertjes en zusjes lag,
had hij er al van gedroomd. Terwijl hij
naar zijn moeder keek die af en aan
waggelde met eten voor haar kleintjes,
had hij nagedacht over een manier om
je mooier te bewegen dan op die kor
te kromme pootjes. Bóven de grond,
los van de grond, vooruit en achteruit,
omhoog en omlaag, zó zou je je moe
ten bewegen. En als hij zijn buik vol
had gegeten en insliep dan droomde
hij dat hij zelf los van de grond was,
dat hij zweefde. En al wist hij nog
niet precies hoé, hij beloofde zichzelf
dat hij een manier zou ontdekken om
te vliegen en te zweven.
En kijk nou toch: op die eerste uit-
gaansmorgen toen ze allemaal met
dichtgeknepen oogjes in de zon zaten,
ontdekte hij dat er al dieren waren die
deden, waar hij van droomde vlie
gen!
Toen hij aan het licht gewend was
bleef hij zonder zich te verroeren zit
ten kijken naar de vogels die zo heel
gemakkelijk, met alleen een licht ge
klap van hun vleugels kwamen waar
ze wilden zijn. Niet alleen van het
scherpe zonlicht, maar ook omdat het
zó geweldig was wat hij zag, kreeg Pi-
co tranen in zijn ogen. Misschien ook
wel omdat hij toen al wist dat hij nooit
zou bereiken wat de vogels konden.
Hij zag niets anders meer. Hij lette
niet .op zijn moeder, die haar kinderen
precies aanwees waar ze hun voedsel
moesten zoeken, van welke kant het ge
vaar altijd kon komen, waar je drin
ken kon en waar je veilig wegkruipen
kon als er een groot dier op je loerde.
Nee, Pico luisterde niet, hij liep met
zijn neus in de lucht en zijn oogjes
strak omhoog naar de vogels te kijken
en na te denken over vleugels.
er kwamen natuurlijk meteen onge
lukken van, één keer stootte hij zijn
neus verschrikkelijk hard tegen een
boomstam, één keer ging hij over de
kop omdat er een grote witte kei voor
zijn pootjes lag waarover hij struikel
de. En het derde ongeluk was dat hij
niet merkte dat zijn moeder en zijn
broertjes en zusjes opeens een zijpaad
je insloegen, zodat hij plotseling hele
maal alleen stond in de grote wereld.
Hij merkte het pas toen hij het angsti
ge roepen van zijn moeder hoorde.
Ja, die ontdekte al gauw dat Pico
het moeilijkste egelkind was dat ze
ooit gezien had. Niets, niets wilde hij
leren, alleen maar stil zitten op zijn
achterste pootjes en kijken naar de vo
gels.
„Je zult nooit groot worden, je zult
er nooit alleen op uit kunnen gaan, je
zult omkomen van honger en niets mer
ken van alle gevaren," zei z'n moeder
wel duizend keer op een dag. „O, kind,
wat moet er van je worden, je weet
nog niet eens hoe je je stekels gebrui
ken moet."
De andere dieren van het bos had
den al gemerkt dat er iets vreemds was
aan het egeltje Pico. Ze begonnen
op hem te letten en ze gichelden als ze
hem hoorden zuchten wanneer een vo
gel overkwam of neerstreek op het
mos.
„Weet je wat die wil?" lachten de
eekhoorntjes, die zo graag plagen en
eens waren gaan luisteren bij het nest
van moeder egel, „Pico, het egeltje,
wil vleugels!"
Nou, daar kwamen ze niet over uitge
schaterd. Het verhaal ging het hele
bos door, van holletje tot holletje, van
nest tot nest. Toen moeder Egel merk
te dat de dieren wisten wat een raar
zoontje ze had, schaamde ze zich heel
diep en ze trok zich onder de varentjes
terug, waar ze ging zitten huilen en
zich niet meer liet zien.
„Dat arme dier", zei een groot goe
dig konijn, die zelf ook al heel wat zo
nen in het bos had rondlopen, „die ar
me rrioeder egel. Weet je wat? Wij zul
len die Pico eens een lesje geven, zodat
ie een fatsoenlijke egel wordt waar zijn
moeder zich niet voor hoeft te scha
men".
Toen begon er een druk gefluister in
de kring van dieren, er werd hard ge
lachen ook en telkens riep er iemand:
„ja ja, dat is een goed plan!"
Pico merkte er niets van, hij zat net
als altijd op zijn achterste pootjes en
keek naar de lucht. Af en toe knipperde
hij met zijn ogen, want de zon scheen
hem recht in zijn snuit. Hij was slape
rig en het duurde niet lang of zijn kopje
begon te knikken, het zakte voorover
en met zijn neus plat tegen de grond
sliep hij in.
Hij sliep heel vast, hij merkte niets
van het gefluister en geritsel dat
overal om hem heen begon, hij merkte
niets van de zachte sluipende pootjes,
die tot heel héél dicht bij hem kwamen,
Nee, Pico was ver weg; net als toen hij
nog heel klein was droomde hij dat hij
vloog. Zijn vier pootjes waren los van
de grond, hij zweefde hoger en hoger,
tussen de takken door tot de allerhoog
ste boom, waar hij in een zacht nest
ging slapen dat heen en weer wiegde op
de wind.
„Heerlijk, dat wiegen", zei Pico te
gen zichzelf, „heerlijk., heerlijk". Hij
werd wakker van zijn eigen stem,
„Heerlijk", zei hij nog eens en toen
merkte hij dat het echt was: „hij wieg
de echthij lag in een zacht nest en
boven hem was alleen de blauwe lucht,
Geen takken, geen bomen, niets!
Pico hield zijn adem in, „ik droom
nog", dacht hij, „ik moet nog dromen".
Maar toen hij zich omdraaide voelde
hij dat er iets op zijn rug zat en toen hij
probeerde naar zijn eigen rug te kijken
zag hij als hij héél scheel keek dat er
twee bruine vleugels uit zijn stekels
groeiden.
„Ik wist het.ik wist het wel", zei
Pico tegen zichzelf, „ik wist dat ik geen
gewone egel was maar een vogelegel..
Ik wist dat mijn vleugels komen zou
den. En nu..", zei hij plechtig, „nu is
het ogenblik gekomen dat alle dieren
zullen zien wie ik eigenlijk ben".
Hij ging op de rand van het nest zit
ten en keek omlaag. Hij duizelde.. Zó
diep was het groene bos onder hem,
zo ver waren de varens waarin hij ge
boren was! Pico durfde niet, zeker een
uur lang zat hij met wijd opengesperde
ogen naar de afgrond te kijken. De vleu
gels op zijn rug woeien zacht heen en
weer. Af en toe ging diep onder hem
een dier voorbij. Het keek even nieuws
gierig omhoog en draaide dan gauw
zijn kop opzij, net of het niet wilde la
ten zien dat het lachte.
Dat merkte Pico niet; die dacht al
leen maar aan zijn eerste vlucht, aan
de vleugels die hij had, die hij wel zou
moeten gebruiken om ooit weer in die
veilige varens terug te komen. Want te
rug moést hij; dat zei zijn kopje dat
duizelde en zijn maag die knorde. De
wind werd sterker, het wiegen werd
schommelen en Pico voelde dat hij zee
ziek werd. De zon ging onder. Pico wist
dat hij moest pringen. Alles liever dan
de hele nacht vlak onder die grote zwar
te lucht te blijven. Hij deed zijn bekje
open en schreeuwde: „Help! Help me
Vang me! Moeder, waar ben je? Vang
me dan toch!"
Waar ze zo gauw vandaan kwamen
begreep Pico niet, maar plotseling zag
het zwart van de dieren onder hem. Hij
keek niet naar hun lachende snuiten die
vol verwachting omhoog keken, alleen
maar naar het vangnet van takken en
bladeren dat de eekhoorns ophielden.
Hij kneep zijn ogen dicht. „Spring", zei
hij tegen zichzelf. Hij stuiterde wel een
meter omhoog toen hij met een grote
boem in het net viel, zijn twee vleu
gels, die alleen maar twee grote eike
bladeren waren, fladderden weg. „Zie
zo", zeiden de eekhoorns, „je bent gau
wer beneden dan boven. Tjonge, wat
hebben we een werk gehad om je op te
hijsen en in dat nest te zetten".
„Nou, en die vleugels zaten er ook
niet één twee drie aan", lachten de ko
nijnen. „Als het nou maar geholpen
heeft, als ie nou maar begrijpt dat ie
een gewone egel is", zei het oude ko
nijn. Op dat ogenblik rolde Pico zich uit
in het vangnet, met twee betraande
ogen keek hij het konijn aan. „O, ja,
mevrouw., het hééft geholpen.. Ik
voel me als een egel., een doodgewone
egel, die honger heeft".
Mies Bouhuijs