De parels van het parlement VOOR JULLIE 3 SERIE RONDE STAND: ZATERDAG 15 MAART 1958 Erbij PAGINA ZES REGLEMENT p u E L A A R S I N S P A N N I N 4 4 9 5 1 9 1 1 5 1 6 TOTAAL AANTAL PUNTEN -► «- (VORIGE RONDEN) NIEUWE UITGAVEN De ontdekking van het „Schulpprofje" WELK BEROEP? Naam inzender t 1. De wedstrijd bestaat uit vier ronden per serie. Iedere week begint een nieuwe serie. 2. Uit de letters van het gegeven woord dienen nieuwe woorden van negen of nnnder letters te worden samengesteld, waarbij zelfstandige delen van het gegeven woord niet ongewijzigd mogen worden gebruikt 3 Men mag de letters van het gegeven woord in willekeurig aantal gebruiken. 4. Het aantal punten voor leder gevonden %voord, ontstaande uit de samentelling van de pun- tenwaarde der letters, moet achter leder woord worden Ingevuld, evenals het totaal aantal pun ten der vier gevonden woorden gezamenlijk. 5. Geldig zijn: Nederlandse woorden of samen stellingen en gangbare woorden of samenstel lingen van buitenlandse oorsprong, voor zover zij voorkomen in Van Dale's Groot Woorden boek nieuwe spelling. Niet geldig zijn: voor namen, familienamen, aardrijkskundige namen, merknamen, Latijnse vormen, afkortingen. De ij is één letter en mag ook als y worden ge bruikt De ei geldt voor twee letters. 6. Inzendingen per briefkaart met duidelijke in vulling in blokletters en aanduiding van serie en ronde voor dinsdagavond 24 uur aan een van onze bureaus: Haarlem, Grote Houtstraat 93 of Soendaplein, IJ muiden: Lange Nieuw- straat 427. Elke ronde moet iedere week wor den ingezonden, dus niet worden opgespaard tot vier van een gehele serie. 7. De premie van de winnaar wordt berekend naar het aantal punten, dat hij heeft verzameld over vier ronden van de betreffende serie. Hij ontvangt één gulden per twintig verzamelde punten. 8. Men kan aan iedere nieuwe serie meedoen, ook al is men deelnemer aan de lopende series. Men moet echter voor iedere ronde van iedere serie een afzonderlijk diagram invullen en dui delijk aangeven, voor welke ronde en welke serie het betreffende diagram gelden moet. Men kan desgewenst inzenden op nagetekende diagrammen. VANDAAG is de eerste winnaar van on ze Derby uit de bus gekomen. Het is de eerst-aankomende in de serie A., de heer L. Klerks, Muiderslotweg 182, Haarlem- Noord, die in de vier ronden van deze se rie 1112 punten veroverde en daarmee al le andere deelnemers achter zich liet. Hij won echter met een zeer kleine voor sprong en werd danig op de hielen gezeten door verwoede renners die 1110, 1108 en 1100 punten verzamelden. De winnaar van serie A. krijgt de premie uitgekeerd van 1.- per twintig punten, dus 55,60. Intussen gaan de andere series verder en daar wordt nog verwoede strijd gele verd. In serie B. leidt na de derde ronde de heer B. C. Sliggers, Bloemendaal, die erin slaagde 851 punten te verzamelen. Hij wordt zeer dicht op de hielen gezeten en zal alle zeilen moeten bijzetten om in de vierde en laatste ronde vooraan te blijven. In serie C. komen we als koploper een oude bekende tegen, namelijk de heer L. Klerks, winnaar van serie A: hij gaat in C. vooraan met 576 punten, in twee ron den bijeengebracht. Doch ook hier is de concurrentie scherp en de derde ronde kan allerlei verrassingen opleveren. In serie D loopt mevr. A. v. d. Hoorn- Kleijn, Heemstede, voorop met 358 pun ten, een respectabel getal. VANDAAG START een nieuwe serie a., doch deze keer van DRIE ronden. De vol gende series zullen eveneens voortaan drie ronden inplaats van vier omvatten, doch de lopende series blijven uiteraard vier ronden duren. Volgende week eindigt serie B. en start tegelijk dus een nieuwe serie B. van drie ronden enzovoorts. Afgekeurde woorden zijn er ook deze keer nogal veel. De jury heeft onder meel de volgende niet in genade aangenomen: Bimbambom, rombombom, bosombouw, smoorbuis, bosopbouw, spoorsoos, op- bouwsom, bambubouw, boomworms, op- boorsom, opboorbus, bussumbus, bom- summum, boomspouw, spoorbouw, bob- spoor, somsbroos, roomsboss, somsum mum, bosbouwos, soossmous. De leiders dankten hun succes aan de woorden: bosmassa's, mosmassa's, spoorboom, boomboor, baobabbos, bouw- somma, opossums, bosbooms, boon booms, bouwmuurs, busbooms. Opmer king: ditkeer werd de uitgang op 's alleen goedgekeurd, omdat deze geacht kon wor den in het opgegeven woord voor te komen De nieuwe opgave geldt voor: SERIE B. ronde 4, SERIE C., ronde 3, SERIE D., ronde 2 en SERIE A., ronde 1. (Auteursrecht voorbehouden) z Z G 10 2 8 8 3 7 11 10 4 Ronde Serie 1 2 3 4 AAN DE KOP A 270 536 764 1112 L. Klerks, Haarlem B 279 507 851 B. C. Sliggers, Bloemendaal C 234 576 L. Klerks, Haarlem D 358 A. v. d. Hoom-Kleijn, Heemstede „The Valley of Irdin" (bij De Beuk ver schenen) bevat een dertigtal door P. J. de Kanter in het Engels vertaalde verzen van J. H. Leopold. De vertaler heeft de verzen zo letterlijk mogelijk gevolgd en het is verrassend hoe goed de meeste zich daartoe lenen. De vertaler heeft zich op de achtergrond gehouden en overtuigt van zijn gelijk daarin, temeer omdat zijn keu ze uit Leopolds verzen op deze methode gebaseerd was. Het gevaar is natuurlijk dat het vers levenloos wordt, zoals een foto soms levenloos is. Dit is het geval met bijvoorbeeld „Uw ziel, mijn ziel: iets dat twee namen heeft". Zeer geslaagd is „Zij schoof den linteldoek opzij". „In Dubio". (Verzen van C. Golterman- Van Dijk, door De Beuk in Amsterdam uitgegeven). De bedoelingen van de schrijfster, die het goed en met de poëzie best meent, worden hopelijk niet ge kwetst door het feit dat haar verzen eer der een gulle lach veroorzaken dan de poë tische ontroering, uit een overvloed waar van zij ongetwijfeld zelf de pen heeft op gevat. Het kan verkeren en hier verkeert alles in het tegenovergestelde van het goede werk, dat de schrijfster wilde doen. Haar liefde voor de poëzie blijkt uit de belezenheid, die men ondanks alles in de verzen verdisconteerd ziet. De schrijfster moet haar verzen voortaan bewaren, een bron van ontroering voor haarzelf en mis schien bij de thee voor een enkele vriendin. „De Steen" door Sybren Polet (Uitge versmaatschappij Holland, Amsterdam). Dat deze begaafde dichter ook een uit muntend kinderboek kan schrijven blijkt uit zijn „Klein Kareltje wordt keizer". „De Steen" is echter als geheel een mis lukking, vermoedelijk omdat Polet te zeer als volwassene bij dit onderwerp betrok ken is om er vrij en voor kinderen over te kunnen schrijven. De steen ligt hem tè zwaar op de maag dan dat hij deze nog als nieuw en glanzend aan de kinderen zr>u kunnen voorzetten. Het lichte, voor kin deren begonnen verhaal verhuist dan ook al spoedig na het begin naar het nie mandsland tussen kind en volwassene. Daar ontaardt de levensgeschiedenis tot een reeks van symbolen en zedespiegels voor de menselijke levensfasen. De com positie wordt een „echte" met flash-back en al. Als het einde komt moet de schrij ver bekennen, dat hij het boek alleen heeft geschreven voor de „ping-ping". Maar hij bedoelt natuurlijk: „Ik ben er mee door gegaan nadat ik wist, dat het niet goed meer kon> worden". „De Steen" heeft niet temin enkele zeer geslaagde gedeelten, die de aankoop van het boek zij het dan niet voor kinderen zeker rechtvaardigen. TEKSToVAN LIZZY SARA MAY TEKENINGEN VAN FIEP WESTENDORP rij in. Hij stootte zijn vriend aan: Kijk, er zit een soort kijker aan die kist, daar achteraan in het midden. Kan je het zien? Er moet toch iets in die kist zitten dat de moeite waard is. De schone slaapster, zei Ivo, of Sneeuw witje. Tjonge, ik zou best eens in die kist willen kijken... Wees niet zo lollig, zei Jaap geërgerd. Heb je geen verrekijker? Niet hier, zei Ivo. Mijn moeder heeft zo'n ding voor in de schouwburg. Maar aangezien ik plechtig beloofd heb te zullen wérken, kan ik daar nu niet om vragen. Tjé, schrok Jaap, daar zeg je me wat. Werken. Laten we gauw opschieten zeg, anders komen we vanmiddag nog niet eens klaar. En dan zit er wat voor me op! En met recht, zei Ivo. Een poos was het nu werkelijk doodstil in de kamer. De beide jongens hadden hun hoofden diep over de boeken gebogen en repeteerden zwijgend, of overhoorden elkaar. Het was vijf uur, toen ze eindelijk aan de plaat van Armstrong toe waren, waarvoor Jaap toch feitelijk gekomen was. Een plaatje om te knuffelen, zei Ivo terwijl hij de pick-up opzette. Weldra klonk Louis' schorre, een beetje ironische stem door de kamer, gevolgd door het schetterende geluid van zijn be zwerende trompet. Ivo gaf een pantomi mische voorstelling van de trompetsolo. Jaap, rustiger van aard, tikte de maat met zijn voet mee. Ja, zei Jaap, toen de plaat afgelopen was, ik vind hem wel aardig, maar niet móói. Mooi? zei Ivo, jongen, hij is denderend! Ja... of nee, zei Jaap, dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat deze muziek niet meer dan aardig is, dat ze je niets doet... Ik snap je niet, zei Ivo. Die muziek doet mij wel degelijk wat. Een soort oer woud zit er in, iets ontzettend opwindends. Jawel, gaf Jaap toe, dat zit er wel in, maar dat is niet genoeg. Ik geloof, zei Ivo en zijn ogen lichtten op, ik geloof, dat ik ga begrijpen wat óf je bedoelt. Je bedoelt, dat er bij de klas sieke muziek nog iets aan toegevoegd is, wat deze muziek niet heeft, iets... iets... ik kan er niet opkomen. Precies, zei Jaap, ik kan je ook niet uitleggen, wat ik precies bedoel, maar ik denk dat we elkaar begrijpen. Jongens! klonk opeens de stem van mevrouw De Winter, thee??! Hoe laat is het? schrok Jaap. Bijna half zes, zei Ivó, maar je kunt toch nog wel een kopje thee drinken. Nee, echt niet, zei Jaap, ik krijg bonje, als ik niet op tijd thuis ben. -- Smeer 'm dan maar vlug, arme ge vangene, zei Ivo, terwijl hij Jaap een be moedigende klap op de schouder gaf. (Wordt volgende week vervolgd.) Heeft het moeite gekost? vroeg Ivo, toen Jaap en hij elk met een leerboek op schoot om drie uur in zijn kamer zaten. Het ging nogal, antwoordde Jaap vaag. Ach, vervolgde hij schouderophalend, ze menen het heus wel goed hoor, maar ze maken het me zo lastig. Ja, die ouders van tegenwoordig toch, spotte Ivo. Maar ik moet toegeven, dat de mijne behoorlijk geschikt zijn. Je komt soms op gekke ideeën, zei Jaap, terwijl hij het raam uitstaarde. Ik denk bijvoorbeeld soms: Het zijn mijn ouders, ze zorgen voor alles, mijn kleren, mijn eten, mijn zakgeld en voor wat al niet meer, maar toch... toch heb ik vaak het gevoel dat het vreemden voor me zijn. Dat geeft je een beroerd gevoel. Net alsof je schuldig bent. Of je een misdaad tegenover hen begaat... De puberteit jongen, zei Ivo eigenwijs. Krijg ik ook altijd te horen. Nou ja, zei Jaap, puberteit of niet, de feiten zijn nu eenmaal zo. Weet je, heb jij dat ook wel eens? Je ligt in je bed, en je bent erg moe. En opeens lijkt het net of je handen en voeten ver weg zijn.Tege lijkertijd worden ze veel groter, handen en voeten van een reus. Maar ondanks dat, namelijk dat ze zo enorm geworden zijn, heb je het gevoel dat het aparte din gen geworden zijn, die niet meer bij je ho ren. Kijk, dat heb ik nu met mijn ouders —ze horen bij me en toch horen ze niet bij me. Ja, zei Ivo nu ernstig, ik kan me dat best indenken. Wat mijn ouwelui betreft: ik kan fantastisch met ze opschieten. Ik kan ze alles vertellen, ze begrijpen me, of doen in elk geval moeite om me te be grijpen. Maar dat gevoel, dat jij hebt, heb ik toch ook wel eens. Op de een of andere manier kom je los van ze te staan. En dan voel ik me net zo schuldig als jij, mis schien nog wel schuldiger omdat ik geen enkele reden heb me zo te voelen. En wat nog gekker is, ik zie ze soms als veel jon ger dan ikzelf ben. Jonger niet, viel Jaap hem in de rede, maar kinderachtiger, net alsof ze niet meer, zoals vroeger toen je nog klein was, volwassen zijn. Ja, wat vreemd hè, zei Ivo, vroeger zag je zo hoog tegen je ouders op... Ze verliezen al hun glorie, zei Jaap somber. Direct daarop moesten ze alle bei lachen. Tjonge, zei Ivo, wat doen we gek. Ik vraag me af, of iedereen nu zo denkt Of onze ouders dat nu ook gehad hebben in hun „puberteit". Dat zal wel, zei Jaap. Vraag het ze. Da's nou gek, zei Ivo. Dat zou ik ze écht niet durven vragen. Ik helemaal niet! Zeg, vervolgde Jaap opeens op een heel andere toon, wat is dat aan de overkant? Dat atelier van die beeldhouwer? vroeg Ivo. Hij stond op en liep naar het venster. Nee, nee, zei Jaap, dat bedoel ik niet. Ik bedoel het huis er naast op de bovenste verdieping. O, dat huis, zei Ivo, daar woont geloof ik iets scheikundigs. Er wappert zo af en toe een witte jas rond. Waarom, wat is er aan de hand? Moet je zien, zei Jaap, ten eerste vind ik het een gek klein mannetje dat daar volgens jou rondwappert. En ten tweede heeft hij buiten zijn kolven en retorten achterin zijn lab iets staan... een kist of zoiets. Als je het mij vraagt, vind ik het nogal griezelig... Ivo stond naast Jaap en tuurde scherp naar de overkant. Met zijn mouw veegde hij de wasem, die zijn adem tegen de ruit sloeg, weg en probeerde daarna nog scher per te kijken. Ja, zei hij toen, nu je het zégt.Ik heb er eigenlijk nooit erg op gelet. Ik zag dat kleine witte jasje daar wel met die flesjes klungelen, maar scheikunde heeft nooit zo mijn belangstelling gehad. Wat zou er in die kist zitten? Nou, een lijk zal het wel niet zijn, ver onderstelde Jaap. Toch griezelig, meende Ivo. Stel je voor, dat er wél een lijk in zit... Ben je besuikerd, zei Jaap, zo'n piep klein mannetje met een sikje en een kaal hoofd houdt er toch geen lijk op na. Dit is het wazig soort profje dat uitvindingen doet en voor de rest van de wereld geen aandacht heeft. Alleen zijn uitvinding, de rest kan ploffen. Een bijzonder dier: het schulpprofje. Wat een psychologische inzichten heb jij, vond Ivo gemaakt bewonderend. Tjon ge en dat voor zo'n klein kereltje. Laat je ogen nakijken, zei Jaap, ik ben bijna een hoofd groter dan jij. Ik bedoel het figuurlijk, mijn ventje, zei Ivo. Nu val je me weer dik tegen. Maar Jaap ging niet meer op Ivo's plage- Blotebeen komt naar buiten, zo maar omhoog uit de grond. Blotebeen rekt zich en rekt zich, Blotebeen kijkt in het rond. Blotebeen draait met haar kopje, daarop staat een hoedje van groen. Blotebeen zwaait met haar rokjes, precies zoals meisjes wel doen. Blotebeen staat iets te zingen, tingeling, tingelingting. Wat. denk je zou ze vertellen dat dappere Blotebeending? Ze roept de andere bloemen, ze zegt dat ze op moeten staan. Wordt wakker! Ik kom van de lente. Schiet op, want ze komt er al aanl Mies Boulunjs ER WAS EENS een egeltje dat vlie gen wilde. Waarom? Niemand wist het Hij had prachtige stekels, sterke poot jes en een heel zacht neusje. Alles wat een egeltje hebben moet om gelukkig te zijn. Maar hij was het niet. Hij wil de vleugels. Het begon al op de eerste dag, dat hij samen met zijn broertjes en zusjes achter zijn moeder aanhob belde naar de grote wereld. De grote wereld was het bos, waar de konijnen, de hazen en wel duizend andere dieren leefden. Maar op die dieren was Pico het egeltje niet jaloers, toen hij voor het eerst zijn kopje heen en weer draai de in de buitenlucht. Nee, het waren de vogels, die tussen en boven de tak ken van de bomen fladderden. Een vo gel zijn, vleugels hebben, dat was wat Pico wilde. Zelfs voor hij ze ooit gezien had, ter wijl hij nog in het warme nest op een kluitje bij zijn broertjes en zusjes lag, had hij er al van gedroomd. Terwijl hij naar zijn moeder keek die af en aan waggelde met eten voor haar kleintjes, had hij nagedacht over een manier om je mooier te bewegen dan op die kor te kromme pootjes. Bóven de grond, los van de grond, vooruit en achteruit, omhoog en omlaag, zó zou je je moe ten bewegen. En als hij zijn buik vol had gegeten en insliep dan droomde hij dat hij zelf los van de grond was, dat hij zweefde. En al wist hij nog niet precies hoé, hij beloofde zichzelf dat hij een manier zou ontdekken om te vliegen en te zweven. En kijk nou toch: op die eerste uit- gaansmorgen toen ze allemaal met dichtgeknepen oogjes in de zon zaten, ontdekte hij dat er al dieren waren die deden, waar hij van droomde vlie gen! Toen hij aan het licht gewend was bleef hij zonder zich te verroeren zit ten kijken naar de vogels die zo heel gemakkelijk, met alleen een licht ge klap van hun vleugels kwamen waar ze wilden zijn. Niet alleen van het scherpe zonlicht, maar ook omdat het zó geweldig was wat hij zag, kreeg Pi- co tranen in zijn ogen. Misschien ook wel omdat hij toen al wist dat hij nooit zou bereiken wat de vogels konden. Hij zag niets anders meer. Hij lette niet .op zijn moeder, die haar kinderen precies aanwees waar ze hun voedsel moesten zoeken, van welke kant het ge vaar altijd kon komen, waar je drin ken kon en waar je veilig wegkruipen kon als er een groot dier op je loerde. Nee, Pico luisterde niet, hij liep met zijn neus in de lucht en zijn oogjes strak omhoog naar de vogels te kijken en na te denken over vleugels. er kwamen natuurlijk meteen onge lukken van, één keer stootte hij zijn neus verschrikkelijk hard tegen een boomstam, één keer ging hij over de kop omdat er een grote witte kei voor zijn pootjes lag waarover hij struikel de. En het derde ongeluk was dat hij niet merkte dat zijn moeder en zijn broertjes en zusjes opeens een zijpaad je insloegen, zodat hij plotseling hele maal alleen stond in de grote wereld. Hij merkte het pas toen hij het angsti ge roepen van zijn moeder hoorde. Ja, die ontdekte al gauw dat Pico het moeilijkste egelkind was dat ze ooit gezien had. Niets, niets wilde hij leren, alleen maar stil zitten op zijn achterste pootjes en kijken naar de vo gels. „Je zult nooit groot worden, je zult er nooit alleen op uit kunnen gaan, je zult omkomen van honger en niets mer ken van alle gevaren," zei z'n moeder wel duizend keer op een dag. „O, kind, wat moet er van je worden, je weet nog niet eens hoe je je stekels gebrui ken moet." De andere dieren van het bos had den al gemerkt dat er iets vreemds was aan het egeltje Pico. Ze begonnen op hem te letten en ze gichelden als ze hem hoorden zuchten wanneer een vo gel overkwam of neerstreek op het mos. „Weet je wat die wil?" lachten de eekhoorntjes, die zo graag plagen en eens waren gaan luisteren bij het nest van moeder egel, „Pico, het egeltje, wil vleugels!" Nou, daar kwamen ze niet over uitge schaterd. Het verhaal ging het hele bos door, van holletje tot holletje, van nest tot nest. Toen moeder Egel merk te dat de dieren wisten wat een raar zoontje ze had, schaamde ze zich heel diep en ze trok zich onder de varentjes terug, waar ze ging zitten huilen en zich niet meer liet zien. „Dat arme dier", zei een groot goe dig konijn, die zelf ook al heel wat zo nen in het bos had rondlopen, „die ar me rrioeder egel. Weet je wat? Wij zul len die Pico eens een lesje geven, zodat ie een fatsoenlijke egel wordt waar zijn moeder zich niet voor hoeft te scha men". Toen begon er een druk gefluister in de kring van dieren, er werd hard ge lachen ook en telkens riep er iemand: „ja ja, dat is een goed plan!" Pico merkte er niets van, hij zat net als altijd op zijn achterste pootjes en keek naar de lucht. Af en toe knipperde hij met zijn ogen, want de zon scheen hem recht in zijn snuit. Hij was slape rig en het duurde niet lang of zijn kopje begon te knikken, het zakte voorover en met zijn neus plat tegen de grond sliep hij in. Hij sliep heel vast, hij merkte niets van het gefluister en geritsel dat overal om hem heen begon, hij merkte niets van de zachte sluipende pootjes, die tot heel héél dicht bij hem kwamen, Nee, Pico was ver weg; net als toen hij nog heel klein was droomde hij dat hij vloog. Zijn vier pootjes waren los van de grond, hij zweefde hoger en hoger, tussen de takken door tot de allerhoog ste boom, waar hij in een zacht nest ging slapen dat heen en weer wiegde op de wind. „Heerlijk, dat wiegen", zei Pico te gen zichzelf, „heerlijk., heerlijk". Hij werd wakker van zijn eigen stem, „Heerlijk", zei hij nog eens en toen merkte hij dat het echt was: „hij wieg de echthij lag in een zacht nest en boven hem was alleen de blauwe lucht, Geen takken, geen bomen, niets! Pico hield zijn adem in, „ik droom nog", dacht hij, „ik moet nog dromen". Maar toen hij zich omdraaide voelde hij dat er iets op zijn rug zat en toen hij probeerde naar zijn eigen rug te kijken zag hij als hij héél scheel keek dat er twee bruine vleugels uit zijn stekels groeiden. „Ik wist het.ik wist het wel", zei Pico tegen zichzelf, „ik wist dat ik geen gewone egel was maar een vogelegel.. Ik wist dat mijn vleugels komen zou den. En nu..", zei hij plechtig, „nu is het ogenblik gekomen dat alle dieren zullen zien wie ik eigenlijk ben". Hij ging op de rand van het nest zit ten en keek omlaag. Hij duizelde.. Zó diep was het groene bos onder hem, zo ver waren de varens waarin hij ge boren was! Pico durfde niet, zeker een uur lang zat hij met wijd opengesperde ogen naar de afgrond te kijken. De vleu gels op zijn rug woeien zacht heen en weer. Af en toe ging diep onder hem een dier voorbij. Het keek even nieuws gierig omhoog en draaide dan gauw zijn kop opzij, net of het niet wilde la ten zien dat het lachte. Dat merkte Pico niet; die dacht al leen maar aan zijn eerste vlucht, aan de vleugels die hij had, die hij wel zou moeten gebruiken om ooit weer in die veilige varens terug te komen. Want te rug moést hij; dat zei zijn kopje dat duizelde en zijn maag die knorde. De wind werd sterker, het wiegen werd schommelen en Pico voelde dat hij zee ziek werd. De zon ging onder. Pico wist dat hij moest pringen. Alles liever dan de hele nacht vlak onder die grote zwar te lucht te blijven. Hij deed zijn bekje open en schreeuwde: „Help! Help me Vang me! Moeder, waar ben je? Vang me dan toch!" Waar ze zo gauw vandaan kwamen begreep Pico niet, maar plotseling zag het zwart van de dieren onder hem. Hij keek niet naar hun lachende snuiten die vol verwachting omhoog keken, alleen maar naar het vangnet van takken en bladeren dat de eekhoorns ophielden. Hij kneep zijn ogen dicht. „Spring", zei hij tegen zichzelf. Hij stuiterde wel een meter omhoog toen hij met een grote boem in het net viel, zijn twee vleu gels, die alleen maar twee grote eike bladeren waren, fladderden weg. „Zie zo", zeiden de eekhoorns, „je bent gau wer beneden dan boven. Tjonge, wat hebben we een werk gehad om je op te hijsen en in dat nest te zetten". „Nou, en die vleugels zaten er ook niet één twee drie aan", lachten de ko nijnen. „Als het nou maar geholpen heeft, als ie nou maar begrijpt dat ie een gewone egel is", zei het oude ko nijn. Op dat ogenblik rolde Pico zich uit in het vangnet, met twee betraande ogen keek hij het konijn aan. „O, ja, mevrouw., het hééft geholpen.. Ik voel me als een egel., een doodgewone egel, die honger heeft". Mies Bouhuijs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 24