Over go zwartm paarden Verkiezingen werpen in België hun schaduwen al vooruit De dieven en de mensen Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant Politieke personeel van Brussel wordt verjongd wmiwk ml Wmmm I fÉaÉiPs;v; en IJmuider Courant FRIESLAND neemt een geheel eigen plaats in binnen onze samenleving. Volk en gewest hebben een eigen karakter, een eigen stijl. Talrijk zijn de oeroude gebrui ken en de taal is een bindmiddel van on gewone kracht. In dat Friesland zijn de zwarte paarden thuis, evenals het zwart bonte vee. De zwart en wit gevlekte run deren zijn allengs over de gehele aardbol beroemd geworden om hun fraai uiterlijk en meer nog om hun grote melkgift en het vele botervet. Met de zwarte paarden is dat niet het geval, zo beroemd zijn zij al thans nóg niet. Zij zouden werkelijk wel degelijk de belangstelling van een ruimere kring waardig zijn, want nergens ter we reld vindt men deze soort. Ten eerste zijn zij zwart van haar. Ten hoogste ergens op het voorhoofd is een klein wit vlekje toelaatbaar. Lange haarvlokken, zoge naamde vetlokken, hangen aan de benen naar beneden. En ook de maangroei, evenals die van de staart, is over het al gemeen bij deze dieren nogal weelderig. Zo had een zekere H. P. de Jong te Joure, omstreeks de eeuwwiseling een Friese merrie met manen en staart, welke tot op do grond hingen. Daar bovendien de eige naar ook nog over een lange baard be schikte, was het geheel zeker het bekij ken dubbel en dwars waard! Behalve de zwarte kleur is het karakteristieke aan de ze paarden, dat zij zo'n fraaie knie-actie vertonen: zij buigen de voorste ledematen zoals weinig paarden het kunnen. Tenslot te hebben zij een natuurlijke aanleg om in draf zich zeer snel te kunnen verplaat sen. Al deze eigenschappen stempelen dit dier tot een bijzonder paard. Het Friese Ras is één der merkwaardigste ter we reld. Het is tevens eigenlijk ons énige werkelijk inheemse paardenras, want al le andere thans in ons land gefokte rassen komen van vreemde bodem. Het Friese paard heeft vermoedelijk al van eeuwen geleden Spaans (Andalusisch) bloed en hieraan schrijft men het fijne, edele hoofd toe. De zwarte kleur zal wel ln hoofdzaak een gevolg zijn van het se lecteren, dat de fokkers op deze kleur de den, vooral nadat het stamboek deze als „de" haarkleur had vastgelegd. De zwar te kleur had tot gevolg, dat het vooral de Friese paarden waren, die voor het rouwwerk door de stalhouders werden ge bruikt. En dat niet alleen in ons land, doch ook in Engeland vooral. Natuurlijk is dat alles tegenwoordig van geen bete kenis meer, nu de automobiel de paarden ook op dit terrein heeft verdrongen. DE ANDERE eigenschap: het bijzonde re drafvermogen heeft vele gevolgen ge had. Om te beginnen hebben de Friezen daarvan gebruik gemaakt om zich te ont spannen door om het hardst te rijden. Daartoe waren de paarden gespannen voor tweewielige rijtuigjes, sjezen ge naamd. Ook werden ze wel door een rui ter bereden. Deze was dan op een fraaie, zelfgeknoopte deken, welke men op vrij wel elke boerderij vond, gezeten. Hij had meestal geen beugels en geen sporen tot zijn beschikking. En op één van deze wij zen kwam men aan de start. Wie het eerst in snelle draf de eindstreep bereikte was winnaar. Natuurlijk was een eerste ver eiste daarbij, dat de paarden niet in ga lop mochten gaan. Men moet namelijk weten, dat een paard van nature de nei ging heeft om de galop aan te nemen, wanneer het zo snel mogelijk voorwaarts wil (of moet) komen. Het zo snel mogelijk naar voren komen in draf is dus enigs zins tegen de natuur in, doch de Friese paarden waren „van-huis-uit" meer dra vers. Hoe dit zó gekomen is. weet men niet. Ook hier zal de selectie door de fok kers in de loop der eeuwen invloed heb ben gehad. Friesland was geen land met wijde velden, met pocsta's of steppen, waarop naar hartelust gegaloppeerd kon worden. Friesland was integendeel een gewest mot. smalle weggetjes en dijk jes, met veel water en drassig land, waai de ruiter dus gedwongen was de weg te houden en van de vrije ren naar de verre horizon dus geen sprake kon zijn. Veeleer was men derhalve aangewezen, om snel voorwaarts te komen, op de draf. En... wanneer men deze gang ontwikkelt, staat men versteld hoe snel men ook op die wij ze vooruit kan komen (tegenwoordig lopen de snelste Amerikaanse dravers bijkans even snel als een snel galopperend ren paard). HET IS die drafeigenschap geweest, welke reden was voor de Russische graaf Orlov om in de achttiende eeuw gebruik te maken van Fries bloed bij de fokkerij, op die wijze de grondslag leggend voor het later zo beroemd geworden harddra verras dat zijn naam draagt. Doch ook in de oorsprong van het tegenwoordig zo befaamde Amerikaanse draverras treft men Fries bloed aan. Wat ons echter als Nederlanders het meest interesseert is de invloed van het friese paard op ons volksleven. En dan komen wij weer terug op die wedstrij den, waarbij de eigenaren probeerden met het snelst dravende paard voor de dag te komen. Zo ontstonden de zo bijzon der populair geworden kortebaandrave- rijen. Niet alleen in het Heitelan was dit soort wedstrijden zeer geliefd. Voor de Westfriezen en Ken nemerswas het zeker even attractief. In de andere delen van °ns vaderland heeft de kortebaan-draf- sport geen ingang kunnen vinden, zodat we geneigd zijn om aan te nemen, dat zij mede voortkwam uit het karakter en de mentaliteit der Friezen, die van wedstrij den men denke slechte aan de Elfste dentocht houden. Geen wonder dat het snelle draven hun liefde had, want ten- Op de vruchtbare weidegronden rond de Friese „greidebed rijven" groeien de zwarte paarden tot snelle dravers, al moeten zij hel dan tegenwoordig afleggen tegen hun Franse en Amerikaanse soort opvatting, dat de laatste draverij om de gouden koningszweep gehouden werd op 18 juni 1887. Hoe het zij, het winnen van een „ko ningszweep" was voor een Friese boer een grote eer. Maandenlang was men be zig met de training der paarden. Geen wonder, dat enkele dier edele zwartjes als „onsterfelijken" de hippische historie zijn ngegaan. Het paard, dat de meeste prij zen veroverde moet de merrie „Sophia" van Tjeerd Velstra, wonende onder Marssum nabij Leeuwarden zijn geweest. De merrie heette naar Koningin Sophia, gemalin van Koning Willem III, die in 1870 een rijk met goud en. zilver gemon teerde kristallen bokaal had uitgeloofd, welke door de zwarte merrie (als haar eerste prijs) werd gewonnen. Dat werd de reden om de snelle draver „Sophia" te noemen. Het dier heeft maar vier jaar gedraafd, doch in die korte tijd dertig prijzen en vier premies gewonnen, voor die tijd een geweldige collectie. In 1955 werd de sedert de dood van Ko ning Willem III afgebroken traditie door Prins Bernhard in ere hersteld. De Prins heeft wederom een zweep ter beschikking gesteld, geen nieuwe, doch een oude, een gouden zweep met een geschiedenis en tevens een bijzonder fraai en origineel exemplaar. Deze zweep werd namelijk in 1883 (vermoedelijk) te Bussum verreden, waarna dit kunstvoorwerp in het bezit van de Koninklijke Nederlandse Harddrave rij- en Renvereniging kwam. Deze ver eniging stond dit kostbare eigendom aan de Prins af, die op zijn beurt de gouden zweep beschikbaar stelde, zij het dan nu als wissclprijs. De draverij kan bovendien ook buiten Friesland gehouden worden. Het aantal gouden en zilveren zwepen, dat Friesland rijk is, zal wel nooit zijn ge ïnventariseerd. Maar hun aantal moet bij- ronder groot zijn TEGENWOORDIG worden er geen Friese zwartjes meer voor het snelle dra ven gebruikt. Die kunnen allang niet meer meekomen en moeten de prijzen aan def tige, ranke nakomelingen uit Amerika en Frankrijk laten. Maar dit neemt niet weg, dat ons Friese'paard er nóg zijn mag, dat het nóg zijn bijzondere charme heeft, dat het nóg steeds een stuk folklore is, dat wij niet graag zouden missen, wanneer het rond suist, gespannen voo>- de ecuwen- oude sjees (soms beschilderd door kun- denaars van naam) en gemend door Frie se mannen in het oude kostuum, begeleid door hun dames met de gouden oorijzers. Schoner kan het al niet en dan vergeten we die vroegere glorie der snelle paarden, want de roem, welke zij nog steeds elk jaar opnieuw weten te verschaffen door het esthetisch genot is voldoende. genoten. Hieronder: een folkloristisch Ben houten „koningin" schouwspel van de eerste orde: Friese zwartjes voor een sjees, gemend door Een houten model van Koningin Eliza- een boer in de schilderachtige dracht beth is dezer dagen vervaardigd overeen- van de negentiende eeuw. komstig de juiste maten van lichaam en ledematen. Op haar voorstel zal het wor den gebruikt door kunstschilders, die op dracht ontvangen een portret van de vorstin te maken. In de toekomst zal Koningin Elizabeth alleen poseren wan neer de schilders aan het hoofd bezig zijn. Elders in dit nummer vindt, men een verslag door een onzer redacteuren van een bezoek aan Aquafauna in Zuid-Limburg, een exotisch paradijs in een grol, opgericht en geleid door Pierre Marquet, die men op deze foto handelend ziet optreden als dierenvriend: een in zijn sprookjesland „ondergedoken' roodborstje pikt een meeldraadje tussen zijn bppen vandaan.... (Van onze correspondent in Brussel) Nu het vrijwel vast staat dat de ver kiezingen in België in juni zullen worden gehouden, groeit langzamerhand de ver- kiezingsstèmming in België. De meeste partijen hebben door een voorverkiezing onder de ingeschreven leden van de partij hun lijsten samengesteld voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Se naat. Die opiniepeiling in de drie natio nale partijen was in Brussel en elders een groot succes. Het betekent dat de ver kiezingen met grote belangstelling worden tegemoet gezien. Er waren drie verrassen de resultaten: In Brussel is de vrouwe lijke advocaat, mevrouw Margriet Derie- maecker, lid van het Europese parlement ie Straatsburg, lijstaanvoerder voor de rooms-katholieke C.V.P. Bij de liberalen werd de jonge econoom, professor Jacques van Offelen, kabinetschef van de minister van Economische Zaken, voorstander van het neo-liberalisme, als lijsttrekker ge kozen. Bij de socialisten zal de minister van Buitenlandse Zaken, Victor Larock. aan het hoofd van de lijst staan. Brussel krijgt dus verjongd politiek personeel. Voor ingewijden was het geen verras sing dat de communistische partij in vijf provincies (de Vlaamse plus Namen en Luxemburg) geen kandidaten zal stellen. In die provincies, aldus het partijbureau, moeten de communisten voor de socialis tische kandidaten stemmen. De voorzitter van de socialistische partij, Max Buset, heeft in de „Peuple" geschreven dat de socialisten dit geschenk van de „dienaren van het Kremlin" niet nodig hebben. De rooms-katholieke oppositie en sommige liberalen maken er echter gebruik van om hun kiezers te wijzen op het gevaar van een eventuele versterking van de so cialistische partij voor de nationalisatie van de basisbedrijven, van de sociale ver zekeringen en verdere aanslagen op het particulier initiatief. Vervolg op coalitie? Het is vrij zeker dat de socialisten en liberalen zullen trachten de socialistisch- liberale coalitie, voort te zetten. Wil dat samengaan echter succes hebben, dan zal de volgende regering Van Acker opnieuw zeer gematigd moeten zijn en bijvoorbeeld geen enkel nieuw initiatief nemen tegen het vrije rooms-katholieke onderwijs. De liberalen hebben namelijk onder hun kie zers een groot aantal rooms-katholieken, die, om economische redenen, liever libe raal dan rooms-kalholiek stemmen. De positie van de regering-Van Acker wordt intussen nadelig beïnvloed door de neergang van de conjunctuur. Er zijn reeds 200.000 volledig en gedeeltelijk werklozen in België en het is niet zeker, dat de „Expo" een voldoende stimulans aan het zakenleven zal geven om een tegenwicht te vormen tegen de werkloos heid, die voornamelijk de textielindustrie en de kolenmijnen treft. slotte waren de Friezen een volk van boe ren. Zelfs de Friese adel was een boeren- adel en geen „papieren adel". En boeren houden van paarden. Zeker was dat zo in de eeuwen, die achter ons liggen. En het was de trots van iedere Friese boer een beter of een sneller paard te hebben dan de buurman. Om dat te bewijzen had men de wedstrijden nodig en niemand, die dat beter wist dan de herbergiers, die dan ook bij tijd en wijle zorgden voor een derge lijke krachtmeting, waarbij als eerste prijs bijvoorbeeld een zilveren koffiekan, als tweede prijs een zilveren tabaksdoos en als derde prijs een buideltje met klin kende munt te pronk werd gehangen. En dan konden de boeren zich aanmelden met hun paarden, die „van zessen klaar" moesten zijn hetgeen wilde zeggen dat ze vier goede benen en twee goede ogen moesten hebben. HET WAREN DUS over het algemeen waardevolle kunstvoorwerpen, waarom gereden werd. Maar wie wil weten wat het winnen van deze zaken voor een Fries te betekenen had, leze slechts „De Gou den Zweep"van Arie Brouwer, een uitga ve van De Arbeiderspers te Amsterdam, waarin een Friese boer wordt beschre ven, wiens hele loven in het teken heeft gestaan van do wens nog ééns do uitgo- loofde gouden zweep te mogen winnen. En zo zijn wij dan bij die gouden zwepen terecht gekomen. Het winnen van een zilveren koffiekan of een gouden tabaksdoos moge eervol zijn geweest, sinds het begin van de vori ge eeuw was het winnen van een gouden zweep het einddoel van elke rechtgeaarde Friese paardenman. Volgens Van Muil wijk, een onzer landbouw-historici, werd er reeds in de zeventiende eeuw om zil veren zwepen gereden, zelfs bij tiental len. Bij bijzondere gelegenheden waren er gouden zwepen beschikbaar. De eerste „koningszweep" kan men in het Fries Museum te Leeuwarden bewonderen. De ze werd verreden op 1 augustus 1823, zulks op bevel van Koning vVillem I van 31 mei 1823 wegens „belangstelling in het aan kweken van paarden". R. Visscher zegt in haar boek over Leeuwarden, dat „de kortingsprijzen" te weten een gouden zweep en een gouden oorijzer verre den werden op de gedenkdag van de Slag bij Waterloo (16 juni). Vóór 1873 hadden deze draverijen beurtelings te Leeuwarden en te Groningen plaats. Doch sedert het laatste bezoek van Koning Willem III aan Leeuwarden loofde de vorst zijn prijzen alleen nog maar voor een in de Friese hoofdstad te verrijden draverij uit. Vol gens deze schrijfster zouden de prijzen voor het laatst in 1892 zijn uitgeloofd, zulks in tegenstelling tot Van Muilwijks „Ik deuk altijd maar als ik gestommel op de trap hoor: ik ben de dief en zij zijn de mensen en zij zijn banger voor de dief dan ik voor de mensen". HET IS Jan de Ruitentikker, een van de figuren uit de onderwereld in vaktaal penose genoemdwaarmee wij in het bij De Bezige Bij verschenen boek „Uit de lik geklapt" van de Amsterdamse journalist Pol Kleyn kennis maken, die dit onder scheid maakt tussen zijn broeder in de misdaad en de rest van de bevolking, de „mensen". Met zo'n uitlating komen deze vaste klanten van het politieregister de vertellende commissaris Voordewind en zijn trouwe adjudant Groen een heel eind tegemoet. Deze gezagsdragers immers winden er geen doekjes om dat ze elke psychologische benadering en elke reclas- seringspoging eigenlijk maar verspilde moeite vinden. Er zijn nu eenmaal „men sen" en „misdadigers" en tussen die twee groepen bestaat niet veel verwantschap. Wanneer men de meestal zonder toevoe gingen door Pol Kleyn genotuleerde ge sprekken leest, die de gepensioneerde ad judant-rechercheur Jaap Knol voert met degenen, die voor kort nog het wild waren waarop hij moest jagen, wordt men door een gevoel van hopeloze machteloosheid beslopen: er is werkelijk slechts weinig gespreksbasis met deze partners van de zelfkant, die eigenlijk het „recht" van de grootste schurk voorstaan. Luister maar naar Piet de Zwendelaar: „Dacht je nou werkelijk dat ik mijn hele leven had willen werken voor zes of acht tienen in de week en dan op je vijfenzestigste krom en wel afnokken?" Of Rooie Frits: „Ik was drieën twintig jaar, ik wilde leven, ik had al ont bering genoeg gehad. Ik wou op m'n der tigste niet meer met het uitschot van een confectiewinkel aan m'n huid lopen. Een mens van zevenentwintig wi' goed gekleed gaan, tegenover de mensen en tegenover je wijf". Bij dergelijke passages wordt men kwaad, gewoon verontwaardigd kwaad, omdat men zich nu eenmaal meer verwant voelt met die duizenden, die zon der te gappen en te zwendelen van „hun zes of acht tienen in de week" moeten rondko men en die „met het uitschot"hetgeen Gesprekken met misdadigers laten geen ruimte voor romantiek trouwens nogal meevalt„van een mas- sabedrijf" aan hun huid lopen, hoewel ze ook wel eens een beet je zouden willen pron ken. Maar ze bedanken er eenvoudig voor om dat te bereiken door hun medemensen schade en verdriet te berokkenen. Dat laatste lijkt de adjudant-rechercheur Jaap Knol ook niet te deren: ,,'t Was jouw goed recht een straatdief te wezen, nooit te bekennen en ervan uit te gaan dat wij het moesten bewijzen !"zegt hij tot Mooie Toon, de strijd tegen de misdaad blijkbaar als een soort „rovertje" beschouwende. Mooie Toon vertelt heel glunder over het effect van zijn specialiteit, het pakjes ste len van voorbijgangers op straat: „En het mooiste is, als ze terugkomen. Je moet die smoelen zien! Ik blijf er vaak voor staan. Ik heb's van een vent een vaatje boter gepakt, hij stond er vlak bij en had er net op gezeten. Nou jongen, dan moet je je goed houden hoor, dan moet je je goed houden". Nu als Mooie Toon het ons zo ver teld had, hadden we ons ook goed moeten houden, want anders hadden we hem mis schien het stevige pak rammel verkocht dat op hem zeker meer indruk gemaakt zou hebben dan de cel. „Ik zit natuurlijk niet graag, maar je denkt nooit aan de lik als je eruit bentl" zoals Rinus Kelder op merkt. TOCH ZIJN ER lichtpunten in deze ver halen, mengelingen van lef. verbittering en zelfbeklag. Want de meesten leggen er de nadruk op, dat ze in sociaal en econo misch zwakke gezinnen grootgebracht werden en bij wat meer geluk beter te recht zouden zijn gekomen „Er zat een fijn en eerlijk karakter in me, het karakter van m'n moeder, die ik nooit vergeet. Als ik over m'n moeder beginsnottert Gerrit de Verraaier. Niemand laat zich gunstig uit over de andere leden van de penose: „Ze bepik- ken en begappen mekaar, het is tuig, al lemaal tuig!" schreeuwt dezelfde politie- klant. En de moordenaar Henk Schipper zegt hooghartig: „In de lik heb ik alleen maar omgang met de politieken gehad. Ik kan niet verkeren met gewone pikker- tjes, liegers, bedriegers Die stonden mij te laag. Maar de politieken, die zijn van mijn klasse." WE HEBBEN nu wel genoeg geciteerd. Beter dan Voordewind en Van Iependaal hebben deze „outcasts" zichzelf gekarak teriseerd. Bij wat meer ontwikkeling zou den ze misschien in de politiek zijn be land: als strijders voor bezitsvorming wanneer ze behoord zouden hebben tot de burgerlijke, nette „mensen", als fascis ten en neo-fascisten wanneer ze zich slechts zouden hebben laten leiden door hun grieven jegens de maatschappij. Piet de Zwendelaar vindt daarin zijn voor naamste excuus: „Dacht je dat ik niet veel liever een net mens in de maatschap pij zou wezen? Ik zweer je, dat ik zou gaan werken als de maatschappij maar een beetje anders werd". De maatschappij wordt niet anders, om dat de mensen hetzelfde blijven. En zo lang zal er ook een onoverbrugbare kloof gapen tussen hen die het daglicht wel en die het niet kunnen verdragen. De hoofd stukken van Pol Kleyn, beter nog: zijn su jetten zelf hebben ons dat duidelijk ge maakt. Daartegen is nief veel te beginnen. Zeker niet met de bonhommie van de ad judant-rechercheur die zijn pensioen met wat auteursrechten poogt aan te vidlen. J. II. Bartman

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17