De late lente Een geheimzinnige gast NAAR EEN TWEEDE TELEVISIENET Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad/Oprechte Haarlemsche Courant en IJmuider Courant Wwmmm IN WES T-D UITSLA ND &'-f*ik{te'1rm%fi }M '/vX- '?,'- I fjm /f"i iplplll 11 1 WÊS wM Een paasverhaal door H. G. Cannegieter Een nieuw trio gevormd o\,t ,^'v.f; NU ZIJ zich zo helemaal niet hebben ge houden aan de voorspellingen van de al oude Enkhuizer Almanak en er ook niets is terecht gekomen van de zomerse da gen, welke zij volgens de overlevering be horen te geven, hebben maart en het eind van februari ons wel grote tegenvallers bezorgd. En de mensen, die altijd maar klakkeloos beweren dat in de natuur alles toch zo mooi en precies passend is gere geld, mogen naar aanleiding hiervan hun mening wel eens herzien. Want het loopt lang niet altijd op rolletjes, dat is deze winter voor de zoveelste keer overtuigend bewezen. Er waren immers al grote troe pen vroeg uit het zuiden teruggekeerde kievitten toen de narigheid met het weer begon. De wulpen floten hun toonladders alweer boven het duin. Er waren hier en daar vroege kemphanen in de sappige wei den en boven de Friese greidhoek vertoon den troepen van duizenden goudplevieren hun sierlijke figuurvluchten. Waar zullen al deze dieren, die het per se van „open" weer moeten hebben, zijn gebleven toen de eerste sneeuwstorm hen overviel? Mis schien is het grootste gedeelte ervan nog wel tijdig (dat wil zeggen: op het laatste ogenblik) teruggetrokken naar het zuiden, gevlucht voor sneeuw en kou. Maar er zijn er ook geweest, die hier bleven, zo als de kievitten die we in de sneeuwstorm van 25 februari zielig op een wijde vlakte in het witte duin zagen staan, niet wetend waar ze het zoeken moesten. Of de wul pen, die kouwelijk wat langs de oevers van de nieuwe infiltratievijvers beenden. Zij en vele andere met hen zullen zijn ten offer gevallen aan wat wij als natuurlijke selectie plegen te betitelen. Is het u intussen al eens opgevallen hoe snel wij mensen narigheid en ongerief kun nen vergeten, wanneer ze eenmaal voor bij zijn? Een paar zachte dagen, snel in bloei schietende krokus, sterhyacint en sneeuwroem in tuin en park, met lapjes, draadjes en dergelijke nestbouwmateria len onder de pannen van ons dak verdwij- nende mussen, elkaar overdag fel ach terna zittende en tegen de avond liefelijk zingende merelmannen en w dénken niet eens meer aan de weken die achter ons liggen. Want zij alle geven ons dat on verwoestbare en vreugderijke gevoel van „nu zijn we er, de lente is begonnen!" En wie zou het dan nog over de winter hebben? Kijk maar om u heen langs de wegkant of op onhandig overgeschoten stukjes bouwgrond om de pioniers onder de len tebloemen te vinden. Ze kondigen zich op vallend genoeg aan met hun harde paar- debloemgeel. Maar dat het geen echte paardebloemen zijn, al doet hun vorm er ook aan denken, ontdekt u meteen aan het volkomen ontbreken van enig groen blad. Want deze aardige gele bloemen op hun beschubde stelen, bij mooi weer druk bezocht door bijen, hommels en zelfs wel eens vroeg ontwaakte vlinders mogen dan officieel als klein hoefblad te boek staan, van die hoefbladeren is voorlopig nog niets te bekennen. Die komen pas te voorschijn als het met de bloei goeddeels is gedaan en er zich uit de bloemen van nu pluizi- Dezer dagen is in Den Haag een trio, bestaande uit gitaar, dwarsfluit en viool altviool opgericht. De bedoeling is met dit trio jeugduitvoeringen te geven met pro gramma's, samengesteld uit stukken van het klassieke, zowel als het moderne genre. De leden van het trio zijn: Ap Bronk- horst, gitaar; Ad Smidt, dwarsfluit en Hasso van der Westen, viool en altviool. Voor de programma's zal een keuze wor den gemaakt uit: trio voor fluit, altviool en gitaar van Wenzeslav Matiegka, idem van Leonhard de Call, trio voor fluit, viool en gitaar van Jaques Ibert, pastorale voor viool en gitaar van Nicolo Paganini, gitaar- soli van Sor, Tarrega, Calleja, Granados. ge gevallen in de trant van paardebloem kaarsen hebben ontwikkeld. En dan nog is er wel enige fantasie voor nodig om in de vorm van die aan de achterkant wit behaarde bladeren gelijkenis met een hoef te ontdekken. De bladeren van het klein hoefblad zijn vooral in vroeger jaren nogal beroemd geweest. Er werden hoestmiddeltjes uit bereid en gedroogd werden ze verwerkt in sigaretten voor astmalijders. Hun slijm en bitterstoffen schijnen wel een beetje werkzaam te zijn, maar in onze dagen zijn die nagenoeg verdrongen door allerlei nieuwe middelen. Laat echter niet alleen de „laagbijde- grondse" bloemen van het hoefblad uw aandacht hebben, maar let ook eens op de bloeiende bomen en dan met name op de populieren, als daar zijn de witte abeel en de zwarte popel. Zij werken niet met een overdaad aan kleur (al zijn er in laag hangende populierenbloesems ook prach tig dieprode meeldraden te bewonderen) doch doorgaans met een overvloed van bloemen. Want ze hangen vol met een me nigte van grijs behaarde katjes dikke die alleen meeldraadbloemen bevatten aan de ene boom, en wat dunnere met en kel stamperbloemen aan een ander. Dit vanwege het feit dat de populieren zoals dat heet tweehuizig zijn. Erg in het oog lopende bloemen hebben ze helemaal niet nodig, omdat ze het voor hun bestuiving niet van insecten moeten hebben, maar van de wind. Die neemt de lichte stuif- meelkorrels gemakkelijk mee en al lijkt de kans klein dat ze netjes op de stamper- bloemen van vrouwelijke bomen zullen be landen, toch is het ook hier de schijn die bedriegt. Maak in de voorzomer uw wan deling langs de populieren nog maar eens en u zult alom hun wit bepluisde vrucht jes door de lucht zien zwieren of ze op ho pen bij elkaar gewaaid onder de struiken vinden. Het is dus toch gelukt met die be stuiving, maar vraag niet hoe groot het percentage van de verloren gegane stuif- meelkorrels is. Blijkbaar gold ook voor hen, dat er velen geroepen zijn, doch wei nigen uitverkoren. Kees Hana DE WAARD was helemaal uit zijn hu meur. Hij had gerekend op paasklanten, die tenminste één dag in het jaar wat leven zouden brengen in zijn vervallen oude her berg. Maar zij waren uitgebleven. Het dorpje Emmaüs had de loop niet meer, de Jeruzalemmers gingen nu de andere kant uit, naar Siloah en Bethanië en langs de beek Kidron. Het was jammer geweest: juist zulk een mooie lentedag, alleen met die vreselijke onweersbui, die de voorjaarsavond plotse ling tot een duistere nacht had gemaakt. Geen klanten gehad, geen zaken gedaan en nu de sabbat achter de rug was en op de eerste dag der week de kooplui en de wandelaars weer op pad waren, nogmaals niemand, die zijn herberg met een bezoek vereerde. Heber, de herbergier, vloekte tegen zijn vrouw, die, moe van de lange werkdag, geen lust meer had om hem tegen te spreken. Mirjam liet hem maar prutte len. Zij zat net zo genoeglijk de geur op te snuiven van de tulpen en anemonen, de myrten en oleanders, die alle hun door dringend aroom met de avondlucht uit ademden door de venstergaten van het vertrek, waar de aarden schalen en potten en de kruiken en kommen met de rooster, het mes en de drietandige vork ongebruikt dooreen lagen. Plotseling spitste Heber de oren. Hij hoor de gerucht in het vertrek, dat voor de ont vangst van gasten bestemd was. Bezoekers! fluisterde hij tot Mirjam. Eindelijk bezoekers! Haastig stapte hij op het geluid af. Inder daad hadden er drie mannen plaats geno men aan de houten tafel, die in het midden van de kale en ledige ruimte stond. Heber begroette hen met een onderdanig „sja- loom!" en zette hun een schaal met brood voor. Met een vragende blik op het drietal gericht wachtte hij de bestelling af. Maar geen van de drie bezoekers deed een mond open. Ze zaten daar met z'n drieën bijeen als een uit zoutsteen gehouwen groep. De herbergier liet zich niet uit het veld slaan. Verheugd, dat hij tenslotte toch iets san gasten kon slijten, somde hij al zijn lekkernijen op. Hij had nog een paaslam- metje overgehouden, juist genoeg voor drie personen. Hij kon het braden met uien en knoflook, hij kon er een verrukkelijke lin- zenmoes bij geven, gekruid met augurk en meloen, ze konden er rauwe olijven bij krijgen, zwemmende in de heerlijkste olie. Een hapje geroosterd koren zou er wel bij smaken. En wat zouden zij zeggen van een toespijs van vruchtenkoeken vijgen, ro zijnen, dadels, hij had alles! Bij het maal kon hij een gekruide honingwijn opdienen, die de tong streelt en het hart vervrolijkt. Het zwijgende drietal leek zich niets van deze geestdriftige uitnodiging aan te trek ken. Het bleef in zijn houding van zout- groep volharden. Toen de waard, nu even zwijgzaam, reeds enige tijd op antwoord dad staan wachten, nam eindelijk een van de drie het woord: Hoe kunnen wij over eten praten. mom- Pelde hij met doffe stem, nu wij daarnet hebben gesproken over de verschrikkelijke dingen, die wij hebben beleefd Goed en wel, wierp de tweede tegen, maar mij geeft juist de ontroering honger. En bovendien, onze reismakker, die een vreemdeling in Jeruzalem is, staat buiten deze zaak. Hém mogen wij ónze stemming niet opdringen! Misschien heb je gelijk, Kleopas, gaf de eerste toe. Dien ons dan maar een maal tijd op, herbergier! Ge zult er geen spijt van hebben! zei de waard. Schoorvoetend verwijderde hij zich, want hij kon zijn ogen niet afhouden van de derde man, die er zo vreemd uit zag. Het was een tengere, maar rijzige ge stalte. Zijn gelaat, wasbleek, nam onder de scheidende avondzon bijna een lijkkleur aan en toen deze man zijn hand uitstrekte naar het brood voor hem. meende de waard een gruwelijk litteken te ontwaren. NOG TOEN HEBER zich met bekwame spoed aan de toebereiding van het maal had gezet, kon hij niet nalaten door een vensteropening in de wand af en toe naar het zonderlinge drietal te turen. Hij zag hoe de geestachtige verschijning het brood in de hand had genomen en er een stuk afbrak voor elk zijner gezellen. En toen dezen het brood naar de mond brachten, gebeurde er iets, dat Heber het bloed in de aderen deed stollen. De derde man zat er niet meer! Er waren er maar twee en de plaats waar de derde had gezeten, was leeg. Onbegrijpelijk! Heber, die zijn ogen niet kon geloven, haalde zijn vrouw er bij. Zij liet zich node afhalen van de schotel, waarin de linzen- moes pruttelde. Ze was bang, dat deze zou overkoken en ook was ze bang, dat het lam, dat haar man bezig was boven een open vuur te roosteren, door zijn onoplet tendheid zou aanbranden. Maar zij moest toegeven dat hier vreemde dingen ge schiedden in de zo vertrouwde omgeving van hun oude herberg. De twee overgeble ven mannen bleken al evenzeer van de wijs door de raadselachtige verdwijning van hun metgezel. Zodra hij het brood brak, herkende ik hem, fluisterde de een tot de ander, die verbijsterd het hoofd schudde. Die vrou wen hebben dus géén verhaaltjes verteld, toen zij gewaagden van het ledige graf. Hij is dan waarlijk opgestaan! mompel de de ander. En wij kunnen dit mede getuigen. Maar waarom is hij niet nog wat in ons midden gebleven? Ik had hem nog zóveel willen vragen. Ook ik had nog heel veel op het hart, Kleopas, want wat sprak hij onderweg een klare taal over het lijden, dat noodzakelijk is om de heerlijkheid in te gaan. Wee mij! wat een verzuimde gelegenheid! Het ergste is nog, dat ik het bijna niet kan geloven. Zó zit hij met ons brood te eten, en zo is hij weg. Als opgelost. In de ijle lucht. Heb je gezien, hoe het gebeurde, Kleo pas? Ik niet. Wij moesten beter hebben opgelet. Hóe het gebeurd is! Dat zouden wij kunnen vertellen. Maar wie zal ons ge loven, als we met vage aanduidingen ko men? Kan het.kan het geen geestverschij ning geweest zijn? O die twijfel, die ver schrikkelijke twijfel! Twijfel niet, Kleopas! Wij weten im mers, dat het waarheid is. Brandde ons hart niet in ons, toen hij onderweg met ons sprak? Terwijl zij zo spraken, diende de waard het avondmaal op. Hijgend van de inspanning zette hij alles op tafel: het gebraden paaslam, dat niet was aange brand, de linzenmoes, die niet was overge kookt, de augurk en de meloen, de olijven, zwemmende in olie, het geroosterde koren, de vruchtenkoeken van vijgen, rozijnen en dadels, de honingwijn. Heel de houten tafel was bedekt met deze mondtergende uit stalling. De herbergier wiste zich het zweet van het ge zicht. Met welgevallen overzag hij het werk zijner handen. Een echt paasmaal! zei hij, maar de loftuiting, die hij hiermee uitlokte, bleef achterwege. HET WAS INMIDDELS duister geworden en He ber haalde de altijd brandende t.uitlamp en gaf die een plaats te midden van de spijzen. Toen trok hij zich terug naar het zijvertrek, maar hij kon niet laten door de opening in de tussenmuur naar de gas ten te blijven kijken. Tot zijn verbazing raak ten ze de heerlijke scho tels niet aan. Zij zaten daar als een beeld, uit zoutsteen gehouwen, on beweeglijk voor zich uitstarend en af en toe elkander iets toefluiste rend, dat. Heber niet verstond. Alleen hun schaduwen aan de wand bewogen zich, heen en weer gestuwd door het flakkerende licht van de walmende pit. De waard vermaakte zich met dit schouwspel, totdat eens klaps zijn gelaat betrok. Voor drie personen heb ik opgediend, maar wie zal voor de derde betalen? vroeg hij zich angstig af. En er kon den nóg erger dingen gaan gebeuren! Hij schudde zijn vrouw, die vredig was ingedut, wakker om haar deelgenoot van zijn vrees te maken. Mirjam, zei hij, als nu ook eens die andere twee Hé, wat bedoel je? vroeg zij met een geeuw. Als die andere twee nu ook eens in lucht oplossen, zoals die derdeWie betaalt ons dan dat kostbare maal? Maar Heber, dat kan toch niet! Je ge looft toch niet in toverij? Wat was het dan anders met die derde? Er gebeuren hier rare dingen. Maar ik zal ze vóór wezen! Hij repte zich naar de tafel, waarop het heerlijke maal nog steeds onaangeroerd stond. Maar mensen, riep hij uit, heb je dan geen trek in zulk een overheerlijke paasmaaltijd? Hoe is het mogelijk, dat je daar niet naar taalt? Wij hebben ons paasmaal reeds genoten, zei de één met een veelbetekenende blik naar de ander. God zij geloofd, dat hébben wij! ant woordde de ander. Hun gezichten stonden ernstig, en het licht van de olielamp scheen er als een stralen krans omheen. Maar.maar.dit maal moet toch betaald! stotterde de waard. En er is voor drie personen opgediend Wie zal voor de derde betalen? Hij heeft voor óns betaald, antwoordde de een. God zij geprezen, dat hééft hij, stemde de ander in. De waard stond er bedremmeld bij. Hij keek van de één naar de ander, als wou hij ze hun geheim ontlokken. Met een wre velig gebaar haalde hij de schouders op, verbijsterd door dit voor hem onbegrijpe lijke woordenspel. EIND FEBRUARI is in de Duitse Bondsdag ter sprake gekomen de exploita tie van even eventueel tweede televisienet. Op 10 maart heeft de directeur-generaal van de Engelse commerciële televisie, Sir Robert Fraser, te Bonn een voordracht over de constructie en de werkwijze van de I.T.A. gehouden. Van 11 tot 14 maart heeft er te Bad Boll in de buurt van Stutt gart een belangrijke conferentie plaatsge had over de toekomst van de Duitse tele visie. Op deze conferentie, georgani seerd door de Evangelische Academie voor radio en televisie, die blijkbaar een goede neus heeft voor de actualiteit, heb ben de kopstukken de Duitse omroep, de Duitse partijen, de B.B.C en de I.T.A. het woord gevoerd, zodat op deze samen komst een balans van meningen is opge maakt. Over één punt was iedereen het eens, namelijk de noodzakelijkheid, dat er zo snel mogelijk een tweede net moet ko men, opdat de kijker tenminste een keuze mogelijkheid heeft. Inzet van de tegen woordige discussie is evenwel de organi satie, die zich met de programmaverzor ging moet bezig houden. IN DE KRINGEN van de bestaande re gionale omroepen heerst op dit punt maar één mening, te weten dat alleen zij ge rechtigd zijn die programmaverzorging op zich te nemen. De argumentatie berust voornamelijk op twee punten. In de eerste plaats is er het juridische argument, dat de grondwet de verzorging van de omroep aan de Bondsstaten heeft opgedragen. Al le zaken op het punt van cultuur berus ten daar en de omroep wordt gerekend tot die cultuur en aldus de redenering dan moet ook de programmering voor het tweede net in handen komen van de reeds bestaande omroepen. Op het terrein van de cultuur heeft de centrale overheid geen taak, zodat zij niet gerechtigd is een centrale omroeporganisatie op te richten, ook niet wanneer deze staat onder een on afhankelijke bestuursraad. De tweede grond, die wordt aangevoerd, is die van het neutrale, algemene, zo men wil natio nale karakter van de „Lander"-omroe- pen. Ze staan onder een van de overheid onafhankelijke bestuursraad en een der gelijke organisatievorm waarborgt de vol strekte neutraliteit van de omroepen. Het algemene belang is alleen bij haar in goe de handen. De Duitse argumentatie is in vergelij king met die welke in Nederland wordt gevoerd tegen de pogingen van de commer ciële onafhankelijke groepering (OTEM) zeer merkwaardig. Daar immers wordt de onafhankelijkheid van politieke en godsdienstige groepen en het nationale ka rakter van de omroepen aangevoerd ten gunste van de huidige constellatie. In Nederland wordt die neutraliteit van de OTEM gebruikt tegen haar bedoelingen, omdat dit een doorbreking betekent van het bestaande „gerichte" stelsel, waar door ieder weet, wat hij in zijn huis haalt. Neutraliteit in Duitsland wordt bejubeld, neutraliteit, beter algemeenheid, wordt te onzent verfoeid. Nu is het nog helemaal niet zeker, of COM in Duitsland dit net onvoorwaardelijk in handen zou worden gegeven van een com merciële belangengroep, maar niettemin richten de omroepen zich toch tegen een „uitleveren aan particuliere belangen, die reclame aan programma willen koppe len, waardoor een verlaging van het ni veau in de hand wordt gewerkt. Dit argu ment heeft veel aan betekenis verloren, sinds een aantal omroepen zelf de moge lijkheid openen voor het uitzenden van reclames tussen half acht en acht uur 's avonds, waardoor bovendien de recla me in de televisie is gelegaliseerd. DE KANSEN dat het monopolie zal wor den gehandhaafd, zijn niet bijster groot, omdat de Bondsregering en de Bondsdag hiervan eigenlijk niets moeten hebben. De regering niet, omdat ze graag over een landelijk net wil beschikken, waar ze ge makkelijker toegang tot heeft en dat haar dan ten dienste zou kunnen staan als po litiek machtsmiddel. Tegen het politieke misbruik van de omroep zijn in de Bonds dag alleen de socialisten fel gekant, die bovendien het particuliere initiatief de weg willen versperren. Met de bestaande machtsverdeling in de volksvertegenwoor diging, waarin de christelijke C.D.U./ C.S.U. en de liberale F.D.P. gezamenlijk de meerderheid uitmaken en die het aan sturen op een doorbreking van het om- roepmonopolie, is het moeilijk aan te ne men, dat de omroepen het zullen winnen. Buiten de direct politieke sfeer gelden nog enige argumenten. Wil men namelijk concurrentie tussen twee programma's, dan is het onbestaanbaar dat beide door dezelfde organisaties worden geprodu ceerd, die immers zó'n uitzendschema zullen opstellen, dat zii elkaar toch niet werkelijk benadelen. Dan is er ook van een eigenlijke keuze nauwelijks sprake en krijgt de kijker een opgelegd eenzijdig televisieprogramma. Hiermee komen we bij een ander belangrijk facet, dat van de culturele dwang. Wanneer de televisie in derdaad een cultuurmedium is, kan nooit w-orden toegestaan, dat een dergelijk me dium alleen mag worden gebruikt door de gevestigde organisaties en dat andere groepen, die zich in een of andere vorm met cultuuroverdracht bezighouden, zich hiervan niet mogen bedienen. Een derge lijke opvatting zou in strijd zijn met de heersende mening omtrent cultuurver spreiding. Ook met die zo veel geroemde onafhan kelijkheid van de „Lander"-omroepen is het niet helemaal in de haak. Dat is uit het laatste Bondsdagdebat nog eens goed gebleken. Verscheidene Bondslagledcn hebben ook zitting in de bestuursraad van een der omroepen en dat maakt noch de omroepen noch de afgevaardigden volle dig onafhankelijk. Een vrij forum voor meningsuiting vormen ze dan ook niet. Al met al zijn de argumenten van de om roepen weinig overtuigend en met de ver houdingen in Bonn in aanmerking geno men neemt men aan, dat het tweede net voor hen gesloten zal blijven. WELKE UITEINDELIJKE vorm de nieuwe organisatie zal krijgen, is uiter aard nog geen uitgemaakte zaak. De ge dachten gaan sterk uit naar een openbaar lichaam op bondsniveau, enigszins met de I.T.A. te vergelijken, gesteld onder leiding van een bestuursraad. De financiële kant is een probleem op zich zelf. Men kan een gemengd systeem kiezen, dus met inkom sten uit de kijkgelden plus die uit de re clames. Ook is het mogelijk, dat de ex ploitatie zal worden opgedragen aan een aparte groep, bij voorbeeld Das Freie Fernsehen, die zijn inkomsten geheel moet halen uit de opbrengsten van de reclames. In deze groep, waartoe ook de merkenin- dustrie behoort, zijn financiële belangen verenigd. Het centrum is in Frankfurt aan de Main gevestigd. Wil ze haar plannen verwezenlijken, dan is het zaak, dat nog gedurende de zittingsduur van het huidi ge parlement, dat haar niet slecht gezind is, een beslissing wordt uitgelokt. Gr.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17