EEN
CLARA LENNART
Wonen op de Prinsengracht
i
DE FRANSE VROUW
ZIT NIET STIL
Over Penningsveer
naar Spaarndam
ZATERDAG 19 APRIL 1958
Erbij
PAGINA TWEE
Praten met
Zij bekleedt thans veel meer
leidende posities dan vroeger
Kleine klucht: Brutaal
TUIN" EN KAMERPLANTEN
Suzanne met de mooie oogjes
G. Kromdijk
DE SCHRIJFSTER Clara Lennart, die in
1935 met het boek Avontuurdebuteerde
en sindsdien al een heel oeuvre op haar
naam heeft staan, woont in de nogal don
kere Zuilenstraat vlak achter de Dom in
Utrecht. De bus, die naar haar huis leidt,
stopt voor de Dom. De koperen klok glin
stert in de zon, steekt té scherp af tegen
het doffe, massieve grijsHet is bijna twee
uur. Er lopen maar w.einig mensen en er is
maar weinig verkeer. Een paar auto's rij
den haastig en geniisloos voorbij. Als dan
Ineens de klok gaat slaan, is het geen stad
meer waar ik door wandel, maar een dorp,
een dorp met een grote, verdwaalde toren
op de achtergrond, ivaarvan ik de klok
nóg hoor slaan als ik in de Zuilenstraat
op numero 10 bis aanbel.
DAT CLARA LENNART van poesen
houdt wat ik al wist uit haar boek
„Rouska" weet ik nu meteen nog ze
kerder als „Iboe" en „Tompoes" mij te
gemoet springen, terwijl ik de steile trap
opklim. Ze lopen zelfs mee naar de zitka
mer en blijven bij mijn stoel zitten, ieder
aan een kant, als schildwachten. „Tom
poes" de oudste is dik en een beetje
traag. „Iboe" daarentegen is vol leven.
Met haar lang lenig lichaam grijs met
oranje vlekken heeft ze iets meer van
een „lieve" rat dan van een poes. Met
haar scherpe groene ogen zit ze te loeren
en is elk moment bereid om bij de gering
ste beweging naar mijn voet te springen.
Ik durf me nauwelijks te verroeren, maar
mevrouw Lennart stelt me meteen op
mijn gemak en zij begint na een inlei
dende vraag mijnerzijds te vertellen hoe
ze tot schrijven kwam:
Na haar eindexamen doorliep zij de
kweekschool en is daarna jarenlang on
derwijzeres aan verscheidene lagere scho
len geweest. Zij hield van haar vak, voor
al op de dorpsscholen in de provincies
Drente en Overijsel. Heerlijk vond ze
het, wanneer de kinderen urenlang muis
stil naar haar zelfbedachte verhalen zaten
te luisteren. „Ik vertelde allerlei soorten
verhalen, gekke, griezelige en grappige.
Soms wist ik zelf niet hoe ze zouden af
lopen, maar dat was juist wel spannend!"
zegt ze lachend.
Wanneer ik haar stem hoor, zie ik in
eens zo'n klaslokaal voor me, hoe een
groep kinderen blij dat ze nu eens geen
sommen hoeven te maken geboeid aan
de lippen van de vertelster hangt, die toen
zelf nog niet wist, dat ze eens schrijfster
zou worden. Al die kinderen zullen het dan
ook naar hebben gevonden toen deze on
derwijzeres wegging, omdat ze, hoeveel
liefde ze ook voor het vak had, nu eens
iets anders wilde gaan doen. Wat? Dat
wist ze eigenlijk niet precies. Uit geldge
brek moest mevrouw Lennart later wel
gaan schrijven. Eerst verhalen. Een er
van „Liefde en Logica" werd in Groot Ne
derland geplaatst. Toen had zij haar
schroom overwpnnen en werd produktief.
Achtereenvolgens verschenen de volgen
de boeken van haar: Avontuur in 1935, De
wijde wereld in 1935, De blauwe horizon
in 1936, Mallemolen in 1936, Tooverlan-
taarn in 1937, Huisjes van kaarten in 1938,
Maanlicht in 1939 en Ter herinnering aan
Rotterdam, dat zij tijdens de oorlog
schreef, maar dat pas veel later uitgege
ven werd. „Na de oorlog schreef ik niet
zo erg veel meer. Ik vind het niet prettig
om boek na boek te publiceren. Het liefst
schrijf ik een half jaar niet om wat meer
te kunnen lezen en om me wat meer met
het huishouden te bemoeien, iets wat me
overigens helemaal niet boeit. Ook koken
niet. Wél vind ik het leuk om de katten
Enige tijd geleden stond er een on
opvallend berichtje in de krant,
waarin het zinken van een klein
woonschip vermeld werd. Achter
dat berichtje gaat een tragiek schuil,
die voortkomt uit de nog altijd ont
stellende woningnood. Een klein
aspect daarvan is in onderstaande
reportage vastgelegd.
te verzorgen en om ze te observeren en om
met ze te spelen. Terwijl ze dit zegt lokt
ze „Iboe" naar zich toe. Mevrouw Len
nart streelt de rug van het dier. Het wordt
stil in de kamer, een klein vertrek met
hoge, grote ramen. Omdat de stilte niet
pijnlijk is, probeer ik haar niet met een
geforceerd gestelde vraag te verbreken.
Buiten is een glazenwasser de ramen aan
het sponzen. Ik hoor het geplens van wa
ter en later het striemen van de zemenle-
ren lap. Ik wend me van het raam af en
kijk hoe Clara Lennart „Iboe" streelt en
lach voor me zelf om de weerbarstige
haartjes van de poes, die na elke aai weer
rechtop gaan staan.
Plotseling kijkt mevrouw Lennart op. Ze
heeft dezelfde ogen als de poes, merk ik
nu opeens, groen, hei-groen. Ze kijkt me
aan, glimlacht even en dan: „Mag ik jou
eens iets vragen? Vind je het niet eng om
al die schrijfsters te interviewen?" Ik ben
verbaasd. „En u dan?" is mijn weder
vraag. „U heeft toch een heel boek met
interviews geschreven!"
„O ja, natuurlijk, dat was: Op schrij
versvoeten door Nederland, een opdracht
van de Commissie voor de Collectieve Pro
paganda van het Nederlandse Boek. In
iedere provincie had ik een vraaggesprek
met een bekende schrijver. Ik vond het
moeilijk, vooral als ik hem persoonlijk
niet kende. In de praktijk viel het me ech
ter toch wel mee. Jou zeker ook, hè?"
Ik lach maar een beetje, maar een half
uur later, als ik de trap afga en „Iboe"
weer naast me springt, trek ik haar even
aan haar staart en zeg: „Ja Iboe, het
valt altijd erg mee".
Eva H.
„ACH, MIJNHEER, wat zal ik u zeggen.
Het is geen paleis natuurlijk. Kijk, ik ben
Rotterdammer van huisuit. Van mij vak
ben ik schipper geweest en toen ik ermee
ophield moest ik een woninkje zoeken. Ik
hoef u zeker niet te vertellen dat dit in
een stad als Amsterdam niet zo gemakke
lijk is. Eerst had ik een kamer. Gemeubi
leerdMaar dan word je uitgekleed. Toen
kreeg ik een halve woning. Met uitzicht
op een kale muur van een smerig plaatsje.
En vochtig. Voor een prikje kon ik toen
de „Yvonne" overnemen. Van mensen die
na jaren een woning kregen. Drie kin
deren hadden ze, geloof ik. Tja. Afijn, wat
zal ik meer willen. Ik zit op mezelf".
DE EX-SCHIPPER haalde berustend
zijn schouders op. Hij beurde zijn twee
emmers water op, die hij onder de ge-
meentepomp aan de Amsterdamse Noor-
dermarkt had getapt. „U mag wel even
binnen kijken. Als u er zin in heb- ten
minste!" zei hij over zijn schouder. We
gingen de smalle loopplank van de „Yvon
ne" over. Een oude praam als onderbouw.
Daarbovenop een ietwat primitief iri elkaar
getimmerde bovenbouw van triplex en
board, ongeveer zestig centimeter hoog.
De hele schuit meet ongeveer zes meter.
De ruimte binnen is bijna drie meter breed.
Links een wankel aam-echtje, rechts een
tafel met twee stoelen. „Als ik de kachel
aanmaak, schuif ik de tafel een eindje op,"
bereidwillig deed de ex-schipper het voor.
„Hier, door dit gangetje komt u in mijn
slaapkamer." Doordat het scheepje van
achteren smal toeloopt, beslaat het bed
bijna de gehele ruimte. „Die mensen vóór
mij sliepen hier. Met opklapbedden en
kooien boven elkaar kom je een heel eind.
Nee, elektrisch licht heb ik hier niet. Pe
troleum. Daar stook en kook ik ook op.
Iedereen hier doet dat. Gevaarlijk? Ach,
mijnheer, wat is nou wel veilig? Neem dat
geval van dat woonbootje op de Eilanden
van een paar jaar geleden. Ook mensen
met kleine kinderen. Even niet uitkijken,
het oliestelletje valt om en hup, de hele
boel in de brand. Finaal weg. Al die zoge
naamde woonboten, drijvende doodkisten
zijn het. Nee, vergunning om te liggen
krijg je niet. Officieel niet, tenminste. Maar
ze doen wel zó bij de gemeente." De man
keek door zijn gespreide vingers. „We zijn
net zwervers. Als je weg moet voor het
een of ander, ga je gewoon ergens anders
liggen. Ze kijken niet zo nauw. Die krotten
moesten in één keer opgeruimd worden,
maar ja, de woningnood, hè?"
MET GEMENGDE GEVOELENS heb
ben we onze tocht vervolgd. Het werd een
promenade met een droef aanzien. De
„Yvonne" is nog niet eens de slechtste, be-
Gezellig zoefde de naaimachine door de
zachte, geel-wollen stof. Het vierjarig
meiske keek gespannen, hoe haar moeder
de naden van het jurkje met vaste hand
onder de naald weg dirigeerde.
„Mag ik hem nog eens passen Mam?"
„Nog even wachten, lieverd, als deze
naad klaar is!"
Het anders zo bedrijvige kind, paste tel
kens weer de nieuwe jurk; een vreugde
was het, zichzelf in de grote spiegelkast
te mogen bekijken en er van alles aan te
ontdekken: de wiegende strookjes onder
aan het rokje, de bandfluwelen strik, die
al klaar over het kapstokje hing.
Toen, ineens een vreemd geratel, een
paar lange lussen van steken, de spoel
was leeg, een onverwacht oponthoud.
Moeder grabbelde in haar naaidoos,
maar de zij was op, nu moest ze naar de
winkel. Met enige tegenzin deed de vrouw
haar schortje af.
„Mag ik zij halen Mam? Ik weet de
winkel wel, op de andere hoek en ik zal
héél voorzichtig zijn en op de stoep blij
ven".
„Goed, maar dan moet je onthouden,
wat Mamma zegt. Hier is een lapje van je
jurk en hier zijn de centjes. Je laat het
lapje maar aan de juffrouw in de winkel
zien en dan vraag je twee rolletjes stikzij,
maar: het moet beslist déze kleur zijn!
Begrijp je? Beslist deze kleur!
Wèg was Marietje, trots met deze mis
sive. Het geld en 't lapje stevig in haar
hand geklemd. Na een paar minuten werd
er gebeld. De moeder trok de deur open.
't Was Marietje. „Mam" klonk ijl het
stemmetje langs de trap omhoog, „Mam,
mag ik niet wat anders zeggen? Moet be
slist, is toch brutaal?"
Mies van Oss
merkten we. Enige tientallen meters van
het bootje van onze gastheer verwijderd
ligt een schuit, waar de sloper nog maar
bitter weinig voor zou geven. Een ijzeren
onderbouw van hooguit twee meter breed,
waarop een bouwsel dat aan beide kanten
zeker een meter uitsteekt. Om de stabili
teit enigszins te verhogen drijft het ge
drocht op lege olievaten Toen wij ervoor
stonden was het daar klaarblijkelijk was
dag. Een nog jonge vrouw hing aan een
geïmproviseerde lijn aan de wal de was
op. Voor driekwart kindergoed. Zij streek
een piek haar weg, toen wij haar aanspra
ken. Met een berustende trek op haar
moede gezicht zei ze: „Mijnheer, ik weet
het niet meer, hoor. Ze zijn van het C.B.H.
al een paar keer hier geweest. Ik heb een
urgentieverklaring, ja, U bent in behande
ling, zeggen ze dan, er wordt aan ge
werkt Maar is dit dan een toestand
We zijn hier maar opgekropen omdat je
tenslotte ook weieens trouwen wilt. Ik krijg
natuurlijk een woning, maar wanneer?"
Overal waar men een praatje maakt, de
zelfde klachten. En overal dezelfde wrakke
"bouwsels." Afgekeurde reddingssloepen,
met een opbouw van oud hout en board.
Omgebouwde pleziervaartuigjes. Geen
elektrisch licht. Water uit de pomp. Sto
ken en koken op butagas of oliestelletjes.
Een afvoer (natuurlijk) in het gore gracht
water, waarin allerlei rommel drijft dat
bij de bruggen blijft liggen en een dorado
vormt voor zich welig uitbreidende rat-
tenkolonies. „Woonschepen, in huurkoop",
staat er ergens. Te bevragen daar en daar
En de „woonschepen" worden gekocht. Te
gen soms hoge sommen, die echter grif
worden neergeteld door mensen, die einde
lijk willen trouwen omdat ze het wachten
en zoeken meer dan moe zijn. Van de
Lekkere Sluis tot aan de veelbezongen
Westertoren ligt de Prinsengracht er vol
van.
Toen het avondlijk duister met zijn
milde camouflage over dit beschamende,
trieste Amsterdamse stadsbeeld was ge
komen zijn we er nogeens langs gelopen.
Het licht van de olielampen pinkte ons
vanuit het water toe. En als we bleven
staan zagen we soms hoofden dicht bij
elkaar onder de laag hangende lamp. Hier
en daar hoorden we huilende kinderstem
men. En een rat, die bij onze nadering
de gracht inplompte.
Johan van Wierst
(Van onze Parijse medewerkster)
De presidente van de federatie van
Franse vrouwenbonden heeft onlangs een
paar behartigenswaardige en wijze op
merkingen gemaakt over de aspiraties van
haar beweging. „De emancipatie van de
•'rouw waarnaar wij streven", zo heeft
leze Franeaise nog eens onderstreept,
„heeft niet in de eerste plaats ten doel
onze levensposities te verbeteren. Natuur
lijk zijn we tegen alle vormen van slaver
nij. Maar wat ons toch wel vooral voor
ogen staat dat is een maatschappij waarin
de vrouwen gelijke kansen hebben als de
mannen om hun mogelijkheden en talen
ten tot natuurlijke ontwikkeling te kun
nen brengen".
En dat. vind ik verstandig gesproken.
Ouderwetse mannen proberen het nog wel
eens voor te stellen of de voorstandsters
van de vrouwen-emancipatie alleen maar
zouden willen bereiken, dat alle vrouwen
een herenleventje kunnen gaan leiden.
Dat is natuurlijk maar onzin. Een huis
houding bestieren of zelf voeren is zeker
geen peuleschil of akkefietje.
Maar toch zijn er heel wat banen te
noemen waarin nóg harder moet worden
gewerkt en, vooral, waaraan nóg zwaar
dere verantwoordelijkheden verbonden
zijn. En daarom behoeven de vrouwen,
wanneer je de zaak vanuit een beperkte
gezichtshoek wilt bekijken, er helemaal
niet op „vooruit te gaan" indien ze hun
strijd voor gelijke rechten volledig zouden
hebben gewonnen. Want natuurlijk zien
we heel goed in dat gelijke rechten met
gelijke plichten gepaard moeten gaan.
De Franse vrouwen zijn al een eind
gevorderd op die weg naar de com
plete emancipatie. De helft van het
vrouwelijke deel der volwassen Fran
se natie omstreeks vijf miljoen
werkt buitenshuis om het (dure)
brood voor zichzelf en ook vaak voor
de haren te verdienen.
Die verhouding is sinds ongeveer een
halve eeuw ongewijzigd gebleven. Maar
wél heeft zich in die massa vrouwelijke
werkers een verschuiving voorgedaan ten
gunste van hogere verantwoordelijkheden.
De Francaises bekleden nu veel meer
leidende functies dan vroeger, zowel in de
handel en de industrie als in de openbare
diensten.
De kleinere bedrijven worden zelfs voor
bijna de helft 40 pet. door vrouwen
geleid. Daarentegen laten die Franse
vrouwen zich zonder tegenstand graag in
toemende mate verdrijven uit de fabrieken,
De Engelse mannequin Cherie Winston
„showt" de zakjurk ter gelegenheid van de
textieltentoonstelling in de Royal Albert
Hall te Londen.
Glorieuze dotters
EEN ECHT ge
zellig blokje om, zo
over Penningsveer
naar Spaarndam en
dan weer op huis
aan. Alleen in het
begin een tikje pro
zaïsch met wat
rommeligheid van
industrie aan de
Oude Weg, maar
misschien zijn die
fabrieken juist wel
goed bij wijze
van contrast om
even later de natuur daar aan de oostkant van de stad te waar
deren. Erger u dus maar niet aan wat u allicht weinig fraai
vindt, daar langs de Oude Weg, doch schep liever behagen in
de eerste hardgele dotterbloemen die even verderop het dras
sige land links van de weg beginnen op te vrolijken. Zij zijn de
voorposten van een groot leger. Een beetje medewerking van
de kant van het weer en zeer binnenkort zullen de lage landen
en de rietvelden aan de boorden van onze Haarlemmer Liede
vol staan met die glorieuze dotters ook van de trein uit ge
zien een lust voor het oog en best de moeite waard om er de
krant even voor te laten rusten.
Doch er is meer. Troepen spreeuwen op hun paasbest, van
top tot teen bespikkeld als met kleurenschietende waterdrop
pels, schuimen allergenoeglijkst rond in het land. Ze zijn der
mate druk in de weer met hun puntsnavels zo diep mogelijk in
de zachte grond te boren en er af en toe kennelijk iets eetbaars
uit op te vissen, dat ook op hen het spreekwoord van de mui
zende katjes volledig van toepassing is. Leuk om eens een
kwartiertje naar dat spreeuwengedoe te kijken, als het even
kan met een goede kijker. Zij demonstreren prachtig een zeer
gespecialiseerde methode van voedselzoeken. Als volgt: snavel
een eindje de grond in, wijd opensperren, weer dicht en verder
de grond in, weer open om het gat ruimer te maken en ten
slotte daar beneden ijverig rondwroeten op zoek naar wat dan
ook, een ritnaal, een emelt, een engerling of wat er verder aan
eetbaars te vinden mag zijn. Overigens is deze manier van
doen beslist niet alleen goed voor hongerige spreeuwen, maar
evenzeer voor laag, veenachtig en altijd wel tot verzuren nei
gend land, dat nu een beetje extra luchttoevoer krijgt.
waar ze nu nog maar één vijfde van de
plaatsen bezetten.
Bijna iedere week lees je in de Franse
kranten dat een vrouw weer een post ver
overd heeft waar ze vroeger niet werd
geduld.
Een vrouwelijke notaris wordt benoemd,
een burgemeester of, sinds zeer kort, een
stationschef van de Parijse metro. Natuur
lijk blijven er nog bastions van manne
lijke tegenstand bestaan. Een vrouwelijke
politiechef is tot nu toe nog niet over de
brug gekomen en ook in de diplomatie
schijnen de heren bevreesd te blijven voor
de gevolgen van vrouwelijke loslippig
heid. In 1930 slaagde voor het eerst een
jongedame voor het loodzware examen
van het ambassade-concours. Die dame
zou nadien nóg veel hoger stijgen, toen ze
in het huwelijk trad met haar opperste
superieur, de minister van Buitenlandse
Zaken, ex-premier Georges Bidault. Maar
toch is deze vrouwelijke diplomaat ,n
Frankrijk tot vandaag een eendagsvlieg
gebleven.
In een heel andere maatschappelijke
sector wordt in Frankrijk de vrouw nog
altijd niet toegelaten. Zó blijft het regle
ment van de brandweer zich verzetten
tegen vrouwelijke spuitgasten. Een gevolg,
zo zegt men, van het bijgeloof uit de tijd
der hoepelrokken, toen men dacht dat een
vrouw minder fluks dan een man een
brandladder afdalen of bestijgen kon. ïn
Engeland moet men op dat punt minder
conservatief georiënteerd zijn. want daar
fungeren, tot ieders voldoening, vrouwen
al lang als brandweercommandanten.
In de intellectuele beroepen schijnen <le
vrouwen beter te slagen in de medicijnen
dan in de exacte wetenschappen en slechts
twee percent is ingenieur. Ondanks de
verwoede protesten van onze beste vriend
de Parijse advocaat Stephen Hecquet, die
in een fel geschrift de vrouw weer tot de
staat van slavernij wilde reduceren, telt
men op de honderd Franse juristen toch
nog altijd (ruim) één dame.
Maar de meeste belangstelling tonen de
vrouwelijke hoofdarbeiders toch /oor
nieuwe beroepen als laboratorium-assi
stenten, wetenschappelijk onderzoek, bac
teriologist, film- en fototechnicus, decora
teur, etc.
Intussen is het niet alleen maar de wil
de eigen natuurlijke mogelijkheden te ont
plooien, doch vaak óók een harde mate
riële noodzaak die vele vrouwen ertoe
drijft een beroep of een nevenfunctie
uit te oefenen. Het leven is in Frankrijk
zo duur geworden, dat het in tal van -ge
zinnen nu alleen nog maar met vereende
krachten mogelijk blijkt de diverse hoof
den boven water te houden. Voor de vrou
wen geldt in Frankrijk het liberale begin
sel dat niet het geslacht van een arbeider,
maar alleen de prestatie het loon moet
bepalen.
En wat de geleverde arbeidsuren aan
gaat, staan de Franse vrouwen in de we
reld zelfs aan de top.
Thunbergia alata is een mooie klim- of
hangplant, die door middel van zaad voort
gekweekt kan worden. U kunt dat zelf wel
doen door onder glas in een broeibakje te
zaaien. U slaagt ook uitstekend met een
pot binnenshuis. Stop de zaadjes in voch
tige bladaarde, vermengd met metselzand.
Na ongeveer tien dagen zullen de jonge
plantjes boven de grond komen. Ze groeien
vrij snel en willen ook graag vlug gesteund
worden. Laat de lange ranken dus als ze
eenmaal in de voor hen bestemde ruime
bloempot staan langs een dun stekje
naar boven klauteren. U kunt gerust drie
plantjes in een geraniumpot plaatsen; de
plant zal dan beter gevuld zijn. Thunbergia
alata of „Suzanne met de mooie oogjes"
moet zonnig gekweekt worden. Ze ver
draagt niet veel kunstmatige warmte. Geef
EENMAAL bij de huizen van het gehucht Penningsveer (zou
daar in vroeger tijden een veer a raison van één penning over
de Liede zijn geweest?) doet u er goed aan ook eens rechts van
de weg te kijken. Daar groeien namelijk op een overgeschoten
hoekje grond wonderlijke planten. Hun officiële bladeren zult
u nog niet ontdekken in deze tijd van het jaar, maar wel hun
rodekoolpaarse en verre van kinderachtige bloemstengels. Fors,
dik en in het begin betrekkelijk kort zijn die, onderaan bezet
met kleine, sptise bladen en bovenaan een dikke tros van heel
licht lila of vuilwitte bloemen dragend, die naar hun model te
oordelen heel kleine astertjes zouden kunnen zijn. In wezen
zijn ze samengesteld uit vele, tot één geheel verenigde bloem
pjes, net als echte asters, paardebloemen, margrieten, dahlia's
en samen met hen deel uitmakend van de grote familie der
samengesteldbloemigen of composieten. De rijkelijk bloeiende
rodekoolstengels van Penningsveer zijn de voorlopers van zeer
grote ronde bladeren op lange stelen, die wel even aan rabarber
doen denken. De naam van het geheel is groot hoefblad.
VERDEROP langs de weg, waar wijde uitzichten zijn over
het zeer platte land en het wijde water van de Mooie Nel, daar
staat het in de bermen overdadig vol met gele bloemsterren
van het alombekende speenkruid, dat zulke aardige, glimmende
bladeren heeft. Een voorjaarsplant bij uitnemendheid. Want is
het u wel eens opgevallen dat er in de zomerdag van ditzelfde
speenkruid niets, totaal niets is te bekennen? Het loopt niet in
het oog, omdat er dan zoveel andere dingen zijn buiten, die de
aandacht vragen, maar speenkruid is er niet. Kom over een
week of zes nog maar eens kijken en u zult ervaren wat er aan
het gebeuren is. De plantjes hebben dan kennelijk hun levens
cyclus voor dit jaar volbracht en ze gaan stilletjes verdwijnen.
Hun bladeren worden geel, maar tegelijkei'tijd ontwikkelen zich
in de bladoksels kleine knolletjes, blond als puikbeste duin
aardappelen, maar niet groter dan een halve centimeter. Tege
lijk met het vergaan van het blad laten deze kleine knollen los.
Misschien drijven ze bij plasregens nog wel een eindje weg.
In het volgende voorjaar zullen zij nieuwe plantjes ieveren.
Een heel effectieve manier van vermenigvuldiging, getuige de
rijke speenkruidvegetaties die vele slootkanten en wegbermen
in deze tijd van het jaar vertonen. Zaad lijkt het speenkruid
niet zo erg dikwijls voort te brengen. En de planten die het
doen, hebben dan weer geen knolletjes. Zodat het wel lijkt of
het hier kiezen of delen is, èf zaad, óf knolletjes. Allebei vond
Moeder Natuur blijkbaar wat teveel van, het goede.
Kees Ham
haar vrij veel water en voorzie haar in de
groeitijd om de veertien dagen van een
weinig opgeloste kamerplantenkunstmest.