ffggggf
VOGELEILAND, ZELDZAME OASE VAN RUST, KIND VAN DE INDUSTRIALISATIEREKENING
discaacs
De huid van De Beer is verdeeld
Techniek overwon Natuur 1
Erbij
In Noorbeek is geen
verkiezing nodig
ZATERDAG 19 APRIL 1958
PAGINA VI E{;
::iï"
WE WANDELEN al twintig minuten
over de smalle, in het begin nog geasfal
teerde, nu ruw bestrate weg zonder dat we
nog iemand zijn tegengekomen. Maar een
zaam is het hier desondanks niet: bij elke
stap die wij doen ritselt er iets onder het
nog vrij kale struweel van duindoorn, li
guster of vlier. Dan snort er plotseling een
goudgele veren bal uit de takken en om
hoog in de voorjaarslucht, waar, hoog bo
ven ons, andere vogels krijsend klapwie
ken. Het zijn kapmeeuwen en scholek
sters, die smetteloos witte kringen trek
ken om de plaatsen waar ze straks gaan
broeden. Terwijl we geboeid naar dat
luchtverkeer opzien, strijkt een goudgele
fazant ergens verderop weer neer in de
struiken, waar hij zich veilig weet en van
zijn rust geniet. Wij zijn trouwens één van
de laatsten die de gevederde bevolking
van dit verlaten plekje nog stoorden voor
dat, op 1 april, de broedtijd officieel begon.
Sindsdien is dit natuurreservaat De Beer,
op het uiterste puntje van het eiland Ro
zenburg, een maand lang voor alle be
zoek gesloten en is de door de zon gebruin
de en door de buitenlucht verweerde ge
stalte van de opzichter Korfmaker het eni
ge menselijke wezen dat ze te zien krij
gen. En die vogelvriend is vele dieren wel
zo vertrouwd geworden, dat ze niet in pa
niek raken, wanneer ze zijn voetstappen
horen naderen.
Opzichter Korfmaker hoort in gedachten
echter andere schreden log en zwaar lang
zaam naderbij komen. Het zijn de slopers
van zijn witte huis, dat met zijn rieten
dak in het vlierbos verscholen ligt op een
hoog duin vanwaar men de tankers voor
Pernis, de passagiersschepen uit Harwich
en de vrachtboten uit alle zeehavens ter
wereld met hun rijke lading dag en nacht
op de Nieuwe Waterweg voorbij ziet glij
den. Men weet het: Rotterdam heeft Ro
zenburg voor zijn Europoort nodig. Straks
komen de waterbouwers met hun drag
lines en bulldozers, met hun heimachines,
hun betonmolens, hun hijslieren, hun to
renkranen, hun centrifugaalpompen, hun
zuigers en alles wat er maar meer in stel
ling gebracht zal moeten worden om de
vierde petroleumhaven met een fikse hap
in de vette Rozenburgse klei te graven. De
aanloop, de insteek, daarvoor gaat dwars
door de witte bewakerswoning. De heer
Korfmaker gelooft niet dat hij het volgend
jaar nog op deze plek de motorvlet van
Prins uit Hoek van Holland puffend zal
zien aanleggen aan het tweehonderd me
ter lange plankier, dat hoog boven het
strand en het water naar de vaarweg leidt.
Daaroverheen twinkelen 's avonds de
lichtjes van Hoek van Holland, van de be
woonde wereld, die hier, hoewel zicht
baar, zo ver weg lijkt. De Beer vormt in
derdaad nog een opmerkelijk stukje stilte
terzijde van het roezemoes van westelijk
Nederland.
Die rust tezamen met de gevarieerde
begroeiing en de nabijheid van een voed
selrijk water hebben dit stuk domeingrond
de bijnaam „Vogeleiland" geschonken.
Kenners onderscheiden er bijna zeventig
broedende vogelsoorten, welke grote ver
scheidenheid te danken is aan de vele
landschapstypen, die op De Beer zijn
waar te nemen: strand, schelplagen en bij
eb droogvallende slikvlakten, zilte schor
ren, rietgorsen, kreken en jonge duintjes,
zompen en vennen, met gras begroeid
duinland en bosjes.
DE HUID van de De Beer is echter, nog
voordat de Rotterdamse jagers geschoten
hebben, al verdeeld zonder dat het natuur
reservaat de gelegenheid kreeg tot volle
dige ontplooiing te komen. Het is immers
nog geen kwart eeuw oud en in die tijd
stond het nog vijf jaar bloot aan de ver
woestende activiteit der Duitse bezetters.
Daarvan zijn de sporen nog steeds niet
uitgewist. Ook al werden ze soms met de
dekmantel van Moeder Natuurs liefde ver
huld: die aardige duintoppen die we om
ons heen zien zijn vaak niet anders dan
ondergestoven bunkers. Waar de weg naar
het zuiden ombuigt ontsieren hoge houten
staketsels op een militair bastion het uit
zicht over de uitmonding van de Nieuwe
Waterweg en links van ons verheft zich
een burcht dreigend boven ruig landschap.
De bestemming van dat fort is nu even
vreedzaam als nuttig. De stichting Vakan
tieverblijven voor de lagere schooljeugd
laat er 's zomers telkens tachtig steedse
bleekneusjes logeren en er worden ook
wel conferenties gehouden. Maar De Beer
is niet in de eerste plaats recreatiegebied,
ook al werd het natuurreservaat in het af
gelopen jaar door bijna vijftigduizend
mensen bezocht. De opvattingen omtrent
het onverenigbaar zijn van natuurweten
schap en openluchtontspanning zijn onder
de druk van de toegenomen recreatiebe
hoeften van de bevolking der grote steden
echter aanzienlijk gewijzigd en dit heeft
ertoe geleid, dat het bestuur van De Beer
een gedeelte van het hem toevertrouwde
terrein voor een massaal bezoek heeft
ontsloten. Met uitzondering van april, in
welke maand geen enkele onbevoegde het
reservaat binnenkomt, is in de rest van de
tot 15 juli durende broedtijd een vijf
entachtig hectaren in de noordwesthoek
voor het publiek zonder geleide toeganke
lijk. Verder worden er in die maanden
excursies gehouden langs de broedplaat
sen, waaraan de opzichter en zijn assis
tent twee keer per dag de handen vol heb
ben, want er nemen enige duizenden be
langstellende vogelvrienden aan deel. Na
15 juli kan men vrij over de hele De Beer
zwerven en vooral op de weekeinden ziet
veerman Prins zijn schuitje tjokvol opva
renden lopen. Het veer naar Hoek van
Holland is trouwens niet de enige moge
lijkheid om het natuurreservaat te berei
ken. Wie een auto heeft of fietst zal bij
Maassluis oversteken om via de Beerweg
naar West-Rozenburg te gaan. Tenslotte
kan men ook nog langs Brielle en Oost-
voorne naar de nieuwe dam door de Briel-
se Maas rijden en vandaar over de Vogel-
weg de staart van De Beer binnengaan.
Men heeft daar bovendien een doorgang
naar het Noordzeestrand onmiddellijk
voor zich liggen.
DAAR DE BEER echter voor alles na
tuurwetenschappelijk qjDservatiegebied
blijft dient men zich wel enige beperkin
gen op te leggen. Zo mag men er niet
kamperen, geen tenten of parasols op het
strand opzetten en eigenlijk ook niet zwem
men of baden. Zou men dat officieel toe
staan, dan moest men ook verantwoorde
lijkheid gaan dragen voor de openbare or
de en veiligheid, hetgeen op de uitoefening
van een compleet strandbedrijf neerkomt,
wat de bedoeling van het bestuur beslist
niet is. Tegenover deze beperkingen staan
echter ook niet te verwaarlozen compensa
ties in de vorm van minder rumoer en
meer rust en daardoor meer échte ont
spanning. Het bezoek aan De Beer wordt
trouwens ook geremd door de afstand:
van Rotterdam af vierendertig, van Den
Haag af achttien kilometer tot Hbek Van
Holland, het bootje en de toegangsprijs.
Men is voor de overvaart en de toegangs
kaart toch altijd tenminste één gulden tien
per persoon kwijt ongeacht de overige
reiskosten en dat is voor grotere gezin
nen een bedrag, waarover nog eens wordt
nagedacht.
DE VOGELS nemen dus op de De Beer
de eerste plaats in. Het landschap ontstaan
uit een zandbank in de monding van het
vroegere Scheur en pas in 1872 met het
eiland Rozenburg verbonden, was altijd al
als broedplaats bekend, maar pas in 1921
kregen de vogels beveiliging toen de Ne
derlandse Vereniging tot Bescherming van
Vogels ging optreden tegen het roven van
eieren, dat voor die tijd op afschuwelijke
schaal plaats vond. De gevolgen zijn niet
uitgebleven, niet alleen waarneembaar in
de vogelrijkdom van De Beer, maar de
dieren zijn ook makker geworden, zoals
opzichter Korfmaker ons vertelt. Vijfen
twintig jaar geleden waren de eenden al
opgevlogen wanneer men ze op driehon
derd meter was genaderd, nu blijven ze
n^' zitten, wanneer de voorbijganger nog
maar tachtig meter verwijderd is.
Wie zijn die gevleugelde bewoners nu zo
al? In de eerste plaats de grote sterns,
waarvan er dit jaar niet minder dan
twaalfduizend paren op De Beer broeden.
De visdiefjes kan men al opmerken wan
neer men de Nieuwe Waterweg oversteekt,
omdat ze daar, met vooruitgestoken sna
vel in het water duikende, hun naam eer
aan doen. Na de sterns zijn vooral hun be
schermers, de kapmeeuwen, goed verte
genwoordigd: er broeden zeker zesduizend
paren, vooral op en bij het zogenaamde
Groene Strand, de tweeënhalve kilometer
lange strook tussen de zee en het lage
duinland, dat door een dijkwal wordt be
schut. Wandelend in de richting van Voor-
ne ontmoet men de heel wat kleinere
broedkolonies van de elegante kluut, van
de dwergsterns, de scholeksters en de
strandplevieren. De schelpvlakten op het
strand zijn bij deze vogels als nestplaats
zeer in trek. Kievit, tureluur die bij el
kaar behoren zoals de stern en de kap-
meeuw grutto en kemphaan bevolken
het natuurreservaat al evenzeer als de
bergeend, die bij voorkeur de konijnen
holen gebruikt om te nestelen.
NU MOET MEN NIET geloven, dat De
Beer alleen het uitverkoren domein is van
strand- en weidevogels, die blijkbaar bij
zonder goed in de gaten hebben, dat de
Noordzee ten zuiden van de strekdammen
van de Nieuwe Waterweg aanzienlijk
meer spek voor hun bek bevat, dan ten
noorden daarvan. Men kan namelijk ook
wel dertig soorten zangvogels aantreffen,
vooral nu er een zestig hectaren met loof
bos beplant is, het Jacob Bakkerbos, dat
genoemd is naar de eerste, zeer actieve
voorzitter van het natuurreservaat. Dat
herbergt de tjiftjaf, de bosrietzanger, de
braamsluiper, de putter, de sijs en de
staartmees. De fazanten kwamen we al
tegen, of liever ze maakten dat ze weg
kwamen. En wanneer we goed opletten
dan kunnen we ook de houtduiven en de
kust, waar geen jacht op deze schadelijke
veelvraat behoefde tè worden gemaakt.
Overigens zijn er nog insecten genoeg
op De Beer en zelfs heel bijzondere soor
ten, die eigenlijk nergens anders voorko
men. De geïsoleerde ligging eigenlijk
pas sinds enkele jaren minder geworden
door de totstandkoming van de dam naar
Oostvoorne heeft ertoe geleid, dat de
overige fauna van De Beer weinig specta
culair is, zij het dat dat niet betekent dat
er geen verrassingen zijn te beleven. De
hazen zijn er natuurlijk op eigen erf, er is
ook wel eens een hermelijn en een bunzing
te zien. Het konijn daarentegen is door de
myxomatose zeldzaam geworden.
Op de zuidwestelijke punt van het
Vogeleiland kan men 's zomers de zee
honden op de Robbenplaat zien zonnen,
genietend van de rust welke de nabijheid
van De Beer hen nu nog garandeert en die
De hierboven gereproduceerde beelden, waarin het natuurmonument EEE
De Beer in onze herinnering zal blijven voortleven: de aanlegsteiger aan
de Nieuwe Waterweg en het witte huis De Blencken, de naam van het
zestiende-eeuw se zandbankje waaruit later De Beer zou ontstaan. Op-
zichter Korfmaker slaat de gevleugelde bewoners van De Beer gade,
zoals de groenpootruiter, de lachstern, de bergeend en het visdiefje. Na
de myxomatose huppelt er nog maar een enkel konijn in dit ruige duin- =5
landschap, vanwaar men op sommige punten van een magnifiek uitzicht
over de Nieuwe Waterweg kan genieten.
De Rotterdamse gemeenteraad heeft de eerste kredieten voor de aanleg
van de vierde petroleumhaven op het eiland Rozenburg verleend. Dat
betekent de feitelijke verdwijning van het natuurreservaat De Beer. De =E
belangen bij deze beslissing in het geding zijn zo veelomvattend en ver-
strekkend, dat men zich bij zijn commentaar hierop voor eenzijdigheid,
zowel naar de ene als naar de andere kant, moet hoeden. De Rotter- =5
damse projecten vormen een levensbelang niet alleen voor de Maasstad, =E
maar onze gehele nationale economie. Daaruit vloeit evenwel geenszins
voort, dat men „dus" De Beer maar moet offeren. Het natuurreservaat
vertegenwoordigt in ons overbevolkte land een andere, maar evenzeer =E
noodzakelijke functie als ons industrieel en commercieel apparaat. Bij
de keuze tussen de Europoort en De Beer ging het om twee gelykwaar-
dige grootheden waarbij geen compromis mogelijk is, wegens de vol-
strekt aan elkaar tegengestelde uitgangspunten en doelstellingen van
beide. De techniek heeft deze keer gezegevierd over de natuur, laten
we ervoor zorgen dat het bij een volgende gelegenheid eens omgekeerd =Ej
is om te tonen dat wij niet bereid zijn ons gehele leven in dienst te stel-
len van de industriële moloch met opoffering van alle waarden welke
ons bestaan zin en achtergrond verlenen. Bij ons laatste bezoek aan de
ongerepte Beer hebben we ons vooral laten leiden door het door de
stichting „Natuurmonument De Beer" uitgegeven boekje over het reser-
vaat en door een artikel van de rentmeester, ir. C. N. A. de Voogd, in
het herfstnummer 1957 van Natuur en Landschap. De illustraties zijn
reprodukties van foto's van F. P. J. Koojjmans. Simon de Waard en
Fotex welke verzameld zijn in een door de stichting uitgegeven mapje.
J. H. Bartman W=
kanen, is trouwens welsprekend genoeg.
Doch ook voor wie de botaniseertrommel
nu niet zot'eel aantrekkingskracht bezit,
maar wel gevoel heeft voor natuurschoon
in zijn algemeenheid en totaliteit, is De
Beer de moeite van een verbeten verdedi
ging waard, zelfs als dat een hopeloze
strijd is, want de aanspraken van Rotter
dam zijn bepaald niet aan een modegril
toe te schrijven, doch slechts verklaarbaar
uit een harde economische noodzaak. Des
ondanks doet het pijn afscheid te moeten
nemen van dit heerlijk oord, dat nu ver
loren dreigt te gaan. Dc verandering zal
zich wel geleidelijk voltrekken, maar juist
dat het hapje voor hapje aanvreten van
dit eiland der stilte door verkeer en in
dustrie zal ook de overblijvende delen, een
trieste achtergrond gaan verlenen. Rotter
dam hoopt dc vogelbroedplaatsen te kunnen
sparen. Dat is best mogelijk, want vogels
zijn banger van mensen dan van machi
nes. Wanneer de broedplaatsen afgeslo
ten zouden worden zouden de vogels, vooral
ook wegens de voedselrijke Noordzee, mis
schien toch wel blijven, hoewel het werk
aan de dam naar Voorne enige jaren gele
den heeft geleerd, dat er soorten zijn die
voor rumoer zo gevoelig zijn, dat ze lie
ver naar elders uitwijken.
Voor de bewoners van de Randstad
Holland echter betekent het verdwijnen
van het natuurmonument een oase minder
in hun haastige leven in de lawaaizone.
Absolute rust en stilte is vrijwel nergens
meer te vinden. Wij hebben dat tijdens
onze voettocht door De Beer ondervonden.
Toen wij het natuurreservaat aan het zui
delijk einde via de Vogelweg verlieten,
hadden wij nog geen vijf minuten gelopen
of we kwamen alweer een bromfiêtser
tegen. En voordat we in het villadorp
Oostvoorne bereikten, hadden we heel
wat automerken kunnen herkennen. En
toch geldt West-Rozenburg, vooral in dit
nog bijna winterse jaargetijde, als een af
gelegen gebied. De meerkoeten leken
daar ook zo over te denken. Op de brede
dam door de Brielse Maas zaten ze in een
vergadering van wel honderd belangstel
lenden in plechtig zwart op hun tien ge
makken te discussiëren. Het geluid van
onze voetstappen deed ze in een hoge
vlucht koers zetten naar de glinsterende
waterspiegel welke Rozenburg van Voorne
scheidt. Het was het laatste beeld dat we
in onze herinnering meedroegen, ook toen
de schemer reeds lang was gedaald over
de blonde duinen en het Groene strand
van de stervende Beer.
holenduiven hun rondjes zien vliegen. In
de zomer zingen de nachtegalen het hoog
ste lied, evenals de roodstaarten, fitis,
tuinfluiters, wielewalen en tortels. Na
zonsondergang maar dan is dit stukje
ongerepte natuur gesloten zal men geen
moeite hebben het gekras der uilen tussen
de andere nachtelijke geluiden te onder
scheiden.
Men moet niet zo gemakkelijk zeggen,
dat de waarde van dit Vogeleiland niet op
weegt tegen de natuurlijk zwaarwichtige
belangen van de Rotterdamse haven en
industrie. „Vogels zijn voor de mens net
zo belangrijk als industrie!" zegt opzich
ter Korfmaker: de zwaluw eet dagelijks
vijf keer zijn eigen gewicht aan insecten.
Waar de kapmeeuwen verschijnen ver
dwijnen de coloradokevers. De Beer was
tijdens de grote coloradokeverinvasie van
enige jaren geleden de enige plek langs de
hun elders door de Deltawerken is ont
nomen.
VOOR DE BOTANICI is De Beer ook
uit de plantenkundige gezichtshoek wel een
reisje waard. Natuurlijk vindt men er de
gebruikelijke duinbegroeiing en om het
reeds genoemde Jacob Bakkerbos weven
de meidoorn, de kardinaalsmuts, de ege
lantier en de Gelderse roos een fleurige
guirlande om een aanplant van eiken en
essen, wilgen en abelen. De specialiteiten
van het natuurreservaat zijn bijvoorbeeld
de gele hoornpapaver, die aan de kust van
West-Europa juist op De Beer zijn noor
delijkste groeiplaats heeft, hetgeen ook ge
zegd kan worden van de zeewolfsmelk, die
inderdaad „melk" produceert wanneer
men de blaadjes eraf trekt. Dan kan men
op het Groene strand een grijsgroen schor-
replantje, de gesteelde Obione, in groten
getale vinden. Het is helemaal van de zout
steppen in Centraal-Europa afkomstig. Het
is het slibrijke zand, dat ertoe bijdraagt
dat het planten- en dierenleven van De
Beer aanzienlijk afwijkt van de andere
Nederlandse kustgebieden.
MOETEN WE nog meer vertellen over
dit inderdaad unieke en dierbare plekje
grond? De deskundigen weten immers
reeds lang welke grote waarden De Beer
vertegenwoordigt uit natuurwetenschappe
lijk oogpunt. Het jaarlijks weerkerende
bezoek van allerlei ornithologen en biolo
gen uit alle wetenschappelijke centra ter
wereld, maar vooral Engelsen en Ameri-
Noorbeek in Zuid-Limburg is waar
schijnlijk de enige gemeente in Neder
land, waar dit jaar geen gemeenteraads
verkiezingen zullen worden gehouden. Er
werd slechts één kandidatenlijst inge
diend, waarop de namen staan vermeld
van de zeven zittende raadsleden, zodat
deze bij enkele kandidaatstelling zijn ge
kozen. De huidige raad werd reeds in 1946
Hieronder worden uitvoeringen besproken
van het concert voor fluit en orkest van Henk
Badings door het Leids studentenorkest „Sem-
pre Crescendo" onder leiding van Jaap Stotijn
met Henk van Oordt als solist en van twee
stukken van Karei Mengelberg en een menuet
van Haydn door het Nationaal Jeugdorkest
onder leiding van Nico Hermans (rsepectie-
velijk op Philips A 00789 R en 422522 NE).
PHILIPS heeft met een tweetal on
langs uitgekomen kleine langspeel
platen aandacht geschonken aan het
muzikaal amateurisme.
Het studentenorkest „Sempre Cres
cendo" - gevormd door de leden van
het corps der Leidse Universiteit - be
hoort tot de oudste groeperingen op dit
gebied in ons land. („Hoor ik op Sem
pre een waldhoorn...."). De wald
hoorn zal men op deze plaat niet kun
nen beluisteren, evenmin als de Turk
se trom uit Piet Paaltjens' gedicht,
want zij komen nu eenmaal niet voor
in de partituur van het Concert voor
fluit en orkest, dat Henk Badings in
1956 voor de studenten schreef en aan
hun dirigent Jaap Stotijn opdroeg. Met
des te meer genoegen hoort men met
hoeveel toewijding en accuratesse hier
gewerkt werd aan de uitvoering van
een lang niet eenvoudig stuk heden
daagse muziek. Overigens aarzel ik de
term hedendaags te gebruiken voor een
muziek, die daarvan ten hoogste enkele
uiterlijke kenmerken vertoont, maar
overigens in zijn sombere perfectie
door en door reactionair is. Natuurlijk
staat Badings meer of minder officieel
genoteerd als de eerste in rangorde
onder de Nederlandse componisten.
Het succes van zijn werk dat, zonder
concessies aan een goedkope smaak te
doen, betrekkelijk gemakkelijk aan
spreekt, alsmede het grote aantal prij
zen en opdrachten, dat hem nog steeds
ten deel valt, geven deze componist
hier recht op.- Maar of men op den
duur met evenveel recht zal blijven
zeggen, dat zijn muziek het beste ver
tegenwoordigt dat in ons land wordt
voortgebracht, betwijfel ik sterk. Voor
zover ik zijn zeer omvangrijke en veel
zijdige oeuvre ken, klinkt mij overal
die toon van verbeten onlust tegemoet,
dat fagade-pathos waarachter zich een
gemis aan innerlijke vrijheid en wer
kelijke kracht moet verbergen. En het
doet bijna paradoxaal aan te weten dat
hier zoveel belangeloze musiceervreug-
de gespendeerd werd aan de uitvoering
van een werk, dat daarvan te enenmale
gespeend is, al heeft het dan ook de
pretentie van het tegendeel. =r-
De ziel van het amateurisme (waar- S
van de stam tenslotte gevormd wordt ==b
door „liefhebber") is naar mijn mening
heel wat zuiverder door Karei Mengel- =ET
berg begrepen. De twee stukken, die
door het Nationaal Jeugdorkest op een
45-toerenplaatje werden gespeeld, zijn
een „Sardana" en een „Oekraïnka" uit
een Suite voor amateurorkest, die in
1954 met de muziekprijs van de ge-
meente Amsterdam werd bekroond.
Deze alleraardigste stukken hebben de
directheid en de naïeve charme van
het folkloristische voorbeeld behouden
en bieden juist datgene wat hier ver-
eist werd aan losheid en ongecompli-
ceerdheid, eigenschappen die met
oubolligheid niets uitstaande hebben.
De uitvoering door het Nationaal
Jeugdorkest (het landelijke orkest van j=§
Jeugd en Muziek, waarover ik maan-
dag schreef naar aanleiding van het
tienjarig bestaan van deze stichting)
speelt niet alleen met élan maar ook
met muzikaal begrip, waarvoor in de
eerste plaats dirigent Nico Hermans lof
toekomt. Op de andere kant van deze
plaat vindt men een opgewekte inter-
pretatie van een menuet van Haydn
(uit de Symfonie no. 104).
Tenslotte vestig ik de aandacht op
een, eveneens door Philips (422 515 NE)
uitgebrachte plaat, waarop men twee
eerste-prijswinnaressen kan horen van
het in 1956 te 's Hertogenbosch gehou-
den internationale vocalistenconcours. ==3
Het zijn de Poolse sopraan Haliner Lu-
komska, die het „Hallelujah" van Mo- 5=
zart zingt uit het motet „Exsultate Ju-
bilate" en onze landgenote Elly Ame-
ling die zich laat horen in het „Lau-
date" uit „Vesperae de Dominica" van
dezelfde componist. De begeleiding
wordt door het Brabants Orkest onder
leiding van Hein Jordans verzorgd. iS
Sas Bunge