VOOR JULLIE
DELTA
ZATERDAG 17 MEI 1958
Erbij
PAGINA VIER
5
4
1
1
1
1
1
4
5
B
H
23
O
N
18
O
7
Z
L
23
O
M
23
A
8
Z
E
23
A
E
18
TOTAAL AANTAL PUNTEN
143
REGLEMENT
Het diagram van de jury
kroniek
van kunst en leven en
denken in Nederland
De achtervolging in
oud-Amsterdam
DE NIEUWE OPGAVE van onze „Reis
door Nederland" is door een wel zeer milde
jury weer heel wat gemakkelijker gemaakt.
Niet alleen heeft zij de cijfers weer inge
vuld gegeven, doch tevens hier en daar
wat meer letters uit haar eigen diagram
verraden. Deze ten overvloede gegeven
letters tellen natuurlijk mee voor het pun
tental dat erboven staat.
De extra premie yan 80 punten (ter
waarde van 20) is nu voor de vierde keer
in petto moeten blijven en bedraagt thans
dus 320 extra punten oftewel '80. Wie
haalt de pot leeg? De jury doet uitdruk
kelijk haar best, om het de deelnemers aan
de tour door Nederland zo comfortabel
mogelijk te maken. Laten wij dit toppunt
van service belonen met een diagram in te
zenden, dat klopt met dat der jury. Mocht
dat echter weer niet gelukken, dan heeft
de jury een methode in petto die een uit
daging is aan alle bereisde Roeien, waarbij
de kans dat de dan tot 100 gestegen extra
premie een eigenaar vindt, wel heel groot
wordt! Maar daarover volgende week.
Deze week hebben tamelijk veel inzen
ders het diagram der jury dicht benaderd.
Uit degenen die de meeste namen goed
hadden namelijk vijf hebben we
degene genomen, die de meeste goede
plaatsnamen in volgorde van boven naar
beneden heeft gevonden. Dat was J. L.
Wijdoogen, Heerenduinweg 159 te IJmui-
de tour noor Nederland zo comfortabel
De prijswinnaars vanwege het hoogste
aantal verzamelde punten zijn deze week:
J. H. van Berkel, Roerdompstraat 89,
Haarlem; G. H. Nieuwenburg, Eikenstraat
30, Haarlem; H. Oostindie, De Genestet-
laan 45, Driehuis (Velsen). Zij delen de
premie en ontvangen dus ieder 15.33.
N-B. Het inzenden van meer dan één
ingevuld diagram is toegestaan. Men kan
dus tegelijk dingAi naar de hoogste pun-
tenprys of de diagrampremie
1. Op het diagram moeten Nederlandse plaats
namen worden ingevuld, zodanig dat de ge
geven letters daarin passen op de plaats, waar
zij zijn aangegeven.
2. Enkel de namen van zelfstandige Nederlandse
gemeenten mogen worden ingevuld.
3. De ingevulde letters krijgen de waarde van
het puntental, dat boven het betreffende ko
lommetje is aangegeven.
4. Degene, wiens puntenaantal het hoogst is, krijgt
een kwartje per behaald punt uitgekeerd.
5. Wie zijn diagram invult in overeenstemming
met dat van de jury, krijgt tachtig punten
(en dus twintig gulden) extra.
6. De ingevulde plaatsnamen mogen ook korter
zijn dan tien letters. (Dit geldt eveneens voor
het „geheime" diagram van de jury).
7. Wanneer meer inzenders het totale aantal van
184 punten behalen, wordt de premie verdeeld
onder drie van hen, die dan door het lot wor
den aangewezen.
8. Fouten in de spelling der plaatsnamen maken
de inzending ongeldig.
9. Inzendingen onder vermelding „Op Reis'"
uiterlijk woensdagavonds 12 uur aan onze
bureaus in Haarlem of Velsen.
5
4
i
1
i
1
1
4
5
A
5
s
E
N
E
L
F
r
23
E
p
E
2
V
A
L
/r
E
N
3
U
3
C?
23
O
c
S
T
U
2
E
A/
23
0
1/
E
3
A
s
5
E
L
r
23
A
n
E
A
S
F
O
O
3
T
23
n
A
A
5
3
R
A
c
T
23
/V
E
u
IV
V
L.
E
T
23
TOTAAL AANTAL PUNTEN
163
(Nadruk verboden;
HET Nederlands Instituut voor Inter
nationale Culturele Betrekkingen, opge
richt in 1956 met het doel de culturele ban
den en contacten met het buitenland te
versterken en uit te breiden, gaat een drie
maandelijks tijdschrift „Delta" geti
teld uitgeven, waarvan het eerste num
mer thans verschenen is.
„Delta" (dat als ondertitel heeft „A re-
view of arts, life and thought in the Ne
therlands") wil de landen buiten Europa,
waar Engels voertaal of tweede taal is, in
aanraking brengen met de Nederlandse
cultuur. Het wordt door prof. dr. E. J.
Dijksterhuis, hoogleraar in de geschied
kunde, James S. Holmes, Europees redac
teur van het Amerikaanse litteraire tijd
schrift Approach, de dichter en toneel
schrijver Ed. Hoornik, de historicus en
publicist dr. Louis de Jong, de socioloog
prof. mr. J. J. M. van der Ven en de
Vlaamse letterkundige Karei Jonckheere
geredigeerd. Medewerkers voor de diver
se vaste rubrieken zijn: Lex van Delden:
muziek, Cornelis Doelman beeldende
kunst, Hans Freudenthal: wetenschap en
vorsing, H. A. Gomperts: toneel, David
Koning: danskunst, Paul Rodenko: poë
zie en Adriaan van der Veen: proza
Het eerste nummer, dat een oplage van
vijfduizend exemplaren heeft, opent met
een introductie van de secretairs-generaal
van het Instituut, de heer G. Sluizer, waar
in Delta's doelstelling nader wordt gepre
ciseerd. In de kroniek geven de rubriek
redacteuren een analystisch overzicht van
de stand en de perspectieven van kunsten
en wetenschappen in ons land. Het hoofd
van de Deltadienst, prof. ir. P. Ph. Jan
sen, schildert in „Wapens tegen de zee"
in woord en beeld onze plannen ter afslui
ting der zeegaten. Anton van Duinkerken
parafraseert in vier kostelijke bladzijden
over een trek in ons volkskarakter, die hij
de Hollandse hang naar gezelligheid noemt.
Adriaan van der Veen laat de buitenland
se lezers kennismaken met het werk en
de persoon van F. Bordewijk als de Edgar
Allan Poe van onze vaderlandse letterkun
de. De directeur van de afdeling schilder
kunst van het Rijksmuseum, dr. A. F. E.
van Schendel, beschrijft in een met bij
zonder fraaie kleurenfoto's geïllustreerd
artikel de evolutie van deze nationale
kunsttempel in de honderdvijftig jaar van
zijn bestaan. Paul van Ostaijens beteke
nis als de eerste modernist in de Neder
landse poëzie wordt ons getekend door Ger-
rit Borgers, wiens evaluatie van deze
„dichter der zuivere lyriek" gecomple
teerd wordt met voortreffelijke Engelse
vertalingen van vijf voor Van Ostaijen'
ontwikkelingsgang typerende gedichten.
Prof. dr. G. W. J". Drewes belicht de fi
guur van de befaamde Nederlandse oriën
talist Christiaan Snouck Hurgronje, die
door zijn avontuurlijke verblijf in de ver
boden heilige stad Mekka in 1884 naam
maakte als een der prominentste kenners
van de Islam en de Arabische wereld. Dr.
Louis de Jong beschrijft zijn gevoelens en
gedachten bij een bezoek, dat hij met de
violist Isaac Stern enkele jaren geleden
bracht aan het trieste zolderkamertje,
waar Anne Frank haar ontroerende oor
logsdagboek en haar korte novellen
schreef. Een van Anna Franks verhalen,
kinderlijk maar toch getuigend van haar
Waar zouden ze naar toe gaan? zei Ivo.
Wat een lugubere buurt voor zo'n klein
schulpprofje. Of zou die man met de pet
hem meelokken?
Bèn je! zei Jaap. Hij heeft natuurlijk
een afspraak met die kerel. Er is maar
één ding dat ik hoop en dat is dat die
afspraak niet bij die vent thuis is, want
dan hebben we de hele achtervolging voor
niets op touw gezet.
Ja, je hebt gelijk, zei Ivo, dat is niet te
hopen. Waar zitten we hier eigenlijk?
Nauwe straatjes, afgewisseld door smalle
grachtjes. De buurt werd hoe langer hoe
benauwder. Uit kleine café's kwam het
geluid van knalharde dansmuziek. Waar
schijnlijk hadden ze allemaal een juke
box-installatie. Mannen met erg gekleurde
dassen en opvallend lichte schoenen pas
seerden en keken met opgetrokken wenk
brauwen naar de beide jóngens. Vrouwen
op ai te hoge hakjes lachten de jongens
ironisch toe, zodat ze een kleur als vuur
kregen.
Een griezelige buurt, herhaalde Ivo. Nu
zijn ze weer links af gegaan. Laten weeerst
eens voorzichtig om de hoek kijken, voor
dat we ook die straat in gaan.
Toen ze de daad echter bij het woord
voegden, was de schulpprof met zijn gezel
schap verdwenen.
Asjemenou, verbaasde Jaap zich.
Het enige is, zei Ivo, dat ze ergens naar
binnen zijn gegaan, een café in of een
huis
Voorzichtig liepen ze het straatje in. Even
verder zagen ze inderdaad het uithangbord
van een café. Ook uit dit etablissement
ontluikend talent, is hierbij opgenomen.
In „Willem Pijper en de wedergeboorte
van de Nederlandse muziek" beschrijft
Paul F. Sanders het oeuvre van deze pio
nier onder de moderne Nederlandse toon
dichters, maar ook de mens Pijper met
al zijn spanningen, zijn innerlijke onrust
en zijn verterende scheppingsdrang.
Een van onze grootste letterkundigen en
een van zijn beste kenners, worden
postuum geëerd in de herdruk van een be
schouwing, die wijlen Katherine Mans-
field in leven litterair critica van The
Athenaeum kort na de eerste wereld
oorlog wijdde aan „De boeken van de klei
ne zielen" van Louis Couperus. Boekbe
sprekingen beredeneerde aankondigingen
van nieuwe uitgaven, aantekeningen over
de muziekprogramma's van het Holland
Festival (door Jo Elsendoorn) en een eve-
nementenlijst voor de komende maanden
besluiten het eerste nummer van Delta,
dat dankzij de fraaie typografische ver
zorging van Dick Elffers ook qua uiterlijk
een uitstekende indruk maakt.
H. C.
drongen dansmuziekklanken naar buiten.
Daar zullen ze wel naar binnen zijn, zei
Jaap. Hij hield Ivo aan de arm vast.
Nou moeten we zorgen, dat we ongezien
naar binnen kunnen luren en dat zal vast
niet gemakkelijk zijn.
Omzichtig gluurden ze door een kier van
een gordijn. Enkele mannen hingen luste
loos op een barkruk aan een toog. Anderen
waren bezig met een spelletje kaart of bil
jart. En heel achterin, in de donkerste hoek,
ontwaarden ze de schulpprof met de man
met de pet en nog een andere man, óók
met een pet, maar een zwarte. Alle drie
hadden ze een glas bier voor zich staan.
Op het moment dat de jongens hen ont
dekten, hieven ze juist alle drie hun glas
op om te klinken.
Het was zo'n gek gezicht, dat kleine
schulpprofje met een groot bierglas in de
hand tussen die twee kennelijk zware jon
gens in, dat Ivo in luid lachen uitbarstte.
Stil jó, riep Jaap verschrikt, straks krij
gen ze ons nog in de gaten.
Door dat lawaai van die muziek heen,
zeker! smaalde Ivo. Maar hij was nu toch
stil.
De schulpprof had inmiddels zijn tas opge
pakt en open gemaakt. Stuk voor stuk
haalde hij er enkele flesjes uit en zette die
in gelid op het tafeltje. Hij wees er enkele
keren op en praatte met veel gebaren, als
of hij de rustig toehorende mannen iets
aan het verklaren was. De beide mannen
knikten en die met de zwarte pet keek
daarna zo doordringend rond, dat de jon
gens snel wegdoken. Toen ze weer naar
binnen durfden gluren, zette de man met
de zwarte pet een klein doosje op tafel,
niet groter dan een lucifersdoosje. De
schulpprof maakte een begerige beweging
naar het doosje toe, maar de man met de
grijze pet hield zijn hand tegen en maakte
een beweging met duim en wijsvinger. De
schulpprof stak hierop zijn hand in de
binnenkant van zijn jasje en haalde zijn
portefeuille te voorschijn. Na enkele bank
biljetten te hebben neergeteld, schoof hij
de portefeuille weer op zijn plaats en
maakte hij zich meester van het doosje.
De man met de zwarte pet had inmiddels
de kelner geroepen en weer verschenen er
drie potten bier op tafel.
Ziezo, zei Jaap tevreden, dat weten we
weer.
Wat weten we weer? vroeg Ivo verbaasd.
We weten genoeg om onze onderzoekin
gen voort te zetten, zei Jaap. De volgende
stap zal zijn te weten te komen wat er in
die flesjes en dat doosje zit.
En hoe wou je dat te weten zien te
komen? zuchtte Ivo.
Heel eenvoudig, door Ondine, zette Jaap
uiteen. De prof heeft toch een werkvrouw,
niet? Zet twee vrouwen bij elkaar en ze
kletsen. Waar of niet?
Maar die werkvrouw weet natuurlijk
niets van die flesjes en dat doosje af, zei
Ivo.
Uiteraard, zei Jaap, maar Ondine kan
door middel van die werkvrouw zelf op
onderzoek uitgaan, snap je?
Je zult wel weer geniaal zijn, zei Ivo,
maar ik snap er niets van.
Als je iets wilt onderzoeken, zei Jaap,
dan moet je je fantasie laten spreken,
anders kom je nergens. Je moet zogezegd
alle mogelijkheden uitbuiten. Maar tussen
twee haakjes: we mogen nu wel maken
dat we wegkomen. Ze hebben hun biertjes
op en gaan afrekenen. We moeten weg zijn
voordat ze de deur uitkomen.
Wat is het al laat, schrok Ivo, die op zijn
horloge keek. Ze zijn al meer dan twee uur
met de schilderijen bezig!
Hoe laat is het dan? vroeg Jaap.
Half twaalf, antwoordde Ivo. Laten we
maken dat we op een tram komen.
Toen ze bij het museum arriveerden hoef
den ze niet lang naar meneer Bijkema
met zijn klas te zoeken. Reeds nadat ze de
ingang gepasseerd waren, hoorden ze van
verre zijn stem al: En ditparlement
....een der schoonste oeuvres.... van
Gogh
We hoeven maar op het geluid af te
gaan. fluisterde Ivo.
En jongens, hoorden ze plotseling een
stem achter zich, hebben jullie wel een
kaartje?
Met een ruk keerden de jongens zich om
en stonden van aangezicht tot aangezicht
met Joost Bakzeil.
Wat lollig, jij hier! riep Ivo uitbundig.
Ja, wat leuk, vond Jaap.
Moeten jullie niet naar je^klas? vroeg
Joost. Hoe komen jullie hier 'zo op eigen
houtje verzeild?
Zullen we het hem vertellen? vroeg Ivo
met een knipoogje naar Jaap.
Vooruit maar, zei Jaap.
We hebben de schulpprof achtervolgd,
begon Ivo. En hij vertelde Joost tot in de
kleinste details wat of er gebeurd was.
Da's niet voor de poes, meende Joost en
er vormde zich een diepe rimpel in het
midden van zijn voorhoofd. Ik had nooit
gedacht, dat jullie het nog eens aan het
goede eind zouden hebben. Maar we zullen
er nog wel over praten, ga nu maar liever
de groeten van me aan Gerrit Bijkema
doen, want ik moet er van door.
Op de tenen naderden Ivo en Jaap het
groepje jongens en meisjes dat zich om
meneer Bijkema verdrong.
Een der schoonste scheppingen der mo
derne schilderkunst, kwam meneer Bijke-
ma's stem naderbij. Zie, hoe fraai die
twee kubussen in elkaar sluiten, hoe geraf
fineerd die violette schaduwen daarachter
zijn aangebracht. Hoe zuiver van lijn....
Wel, wel, daar hebben we de parels van
ons parlement.Tjonge, tjonge, zijn jullie
met een rondvaartbootje wezen varen? Ik
moet zeggen, dat jullie me verdraaid zijn
tegengevallenDat had ik nooit van
jullie gedacht
Het is echt onze schuld niet, protesteer
de Ivo zwakjes.
Nee, heus niet meneer, hielp Jaap. Met
oversteken sloeg het licht op rood en toen
was u al bij de tram. In de tijd dat wij
moesten wachten was u al met de klas
verdwenen.
Ja, ja, zei meneer Bijkema. En toen
moesten jullie een hond helpen oversteken
en de man met de poppekast op de Dam
helpen zingen en toenEnfin, we zullen
het er op school nog wel uitgebreid over
hebben
(Wordt volgende week vervolgd)
AL HONDERDDUIZEND Jaar lang
woonden de dwergjes in het land van de
reuzen, zonder dat ooit één reus daar
iets van gemerkt had. En was dat nou
maar zo gebleven. Kijk, de reuzen had
den geen last van de dwergen, want ze
wisten niet eens dat ze er waren. En
de dwergjes hadden alleen maar ge
mak van de reuzen. Hun hele land lag
onder het palejs van de reuzenkoning.
De ingang tot dat land was een gaatje
in de stoep van het reuzenpaleis en de
uitgang was een kiertje in de reuzen-
keuken van het paleis. Een kruimpje
witte brood van de reuzen was voor de
dwergen een heel brood en ze hoefden
dus nooit iets anders te doen dan wat
rondscharrelen voor de keukendeur om
een maal voor een hele dag te vinden.
Als de reuzenkoning nou maar niet
zo ontevreden was geweest, was er ook
niets .gebeurd. Maar ja, hij vond zijn
reuzenrijk niet groot genoeg en hij
vroeg dus aan zijn generaals hoe ze nog
meer land zouden kunnen veroveren.
„Sire", zeiden de generaals, „wij wo
nen op een berg. De hele berg is van
ons, maar zo gauw we van die berg af
gaan, zullen we omkomen van honger,
want de mensen die beneden wonen zijn
geen reuzen en niemand zal ons genoeg
te eten kunnen geven".
Tja., de koning begreep de moeilijk
heid, maar toch wilde hij een land ver
overen. Hij liep met boze grote stappen
in zijn paleis heen en weer en hij
stampte zo hard met zijn voeten dat de
grond in het hele dwergenland ervan
schudde.
„Wat doet hij toch?" zei de dwergen
koning beneden. „Wat heeft hij? In al
die honderduizend jaar is de reuzenko
ning nog nooit zo boos geweest."
Later zagen de dwergen de reuzen
koning door zijn tuin stappen, nog altijd
even kwaad. „Ik ga toch eens kijken,
zei de dwergenkoning triest. Dat deed
hij wel meer: afluisteren bij de reuzen
of een beetje rondkijken in de paleisza
len. Hij was zó klein, dat de reuzen hem
toch nooit konden zien.
De dwergenkoning had een paar uur
nodig om bij de bank te komen, waar
de reuzenkoning in een paar stappen
was aangeland. Koning Dries klom
langs de bank omhoog, toen over de
rug van de reuzenkoning en bleef op
diens fluwelen kraag zitten.
„Ik wil een land veroveren. Dan
maar hongerlijden, beneden aan de
berg. Ik wil kunnen zeggen dat ik een
land heb veroverd" aldus mopperde
de reuzenkoning. De dwergenkoning
schrok. Ik moet iets doen, dacht hij. ik
moet hem waarschuwen dat zo :ets heel
gevaarlijk is.
Voor hij er verder over nadacht, was
nij al tot vlak bij het oor van de reuzen
koning gesprongen en riep in die grote
donkere oorgrot: „Niet doen, sire,
niet doen!"
„Hè!" zei de reuzenkoning en hij greep
verbaasd naar zijn oor. „Het was net of
iemand me iets influisterde. Hé, wacht
eens."
Aan de binnenkant van zijn hand, die
hij naar zijn oor gebracht had, voelde
hij iets kriebelen. Hij kneep zijn hand
dicht en deed hem toen langzaam weer
open. „Wat?" riep hij. Met zijn andere
hand wreef hij over zijn ogen. Nee, hij
droomde niet Er zat werkelijk een
dwergje met een kroontje op in zijn
hand. „Wie af wat ben jij?" vroeg de
reuzenkoning. Hij moest zich diep voor
over buigen om koning Dries te ver
staan.
„Ik ben koning Dries", hoorde hij.
„Mijn land ligt al honderdduizend jaar
onder uw paleis".
„Wel alle reuzen!" riep de koning.
„Een land een land vlak onder mijn
paleis! Lakeien., generaals, soldaten!
Trek je uniform aan. Wij gaan een land
veroveren!"
Van alle kanten kwamen de reuzen
aangesneld. Toen ze de koning zagen
lachen, begrepen ze er niets van. F.en
land veroveren, dat was toch een ern
stige zaak?
„Kom mee", lachte de koning. Hij
stak het dwergje in zijn zak en liep haas
tig naar de muren van zijn paleis. „Gra
ven", zei hij tegen de tuinman die met
zijn schop in de hand dichterbij was ge
komen. De tuinman trok een raar ge
zicht, maar hij stak toch de schop in de
grond op de plaats die de koning aan
wees. „Nee, nee.." piepte een stem in
de mantelzak van de koning. „Niet
doen, sire. Ik zal u zelf de plaats wel wij
zen waar ons land begint. Anders zou u
misschien ons hele land verwoesten."
De lakeien en generaals keken elkaar
aan. Waar kwam dat stemmetje van
daan? De koning greep in de zak van
zijn mantel en zette koning Dries op zijn
hand. „Wijs me je land", zei de reu
zenkoning. „Ik ga het veroveren."
Het dwergje lachte. „Och koning",
zei hij, „de ingang is onder de stoep en
de uitgang is onder de keukendeur.
Maar daar heeft u niets aan. U kunt er
toch nooit in, u bent veel te groot".
De koning bukte zich naar de drempel
van de keukendeur en ja, daar zat een
gaatje, waar nog niet eens de pink van
een reuzenkind doorheen kon. Hij werd
rood van boosheid, want hij begreep dat
er niet zo veel te veroveren zou zijn en
hij werd nog bozer toen het dwergje op
eens van zijn hand sprong en voor
iemand het grijpen kon door dat gaat
je verdween.
„Verover het verover dat land!"
bulderde de koning.
„Maar hoe, sire?" vroegen de gene
raals en lakeien, „daar kunnen we toch
nooit binnentrekken?"
„Jawel", zei de 1 oning. „Stop eerst
die gaatjes dicht, zodat ze niet ontsnap
pen kunnen en dan gaan we graven. We
graven gangen onder mijn paleis door
net zolang tot we dat hele land veroverd
hebben."
Tja de koning zei het en wie kon er
dan verder nog iets aan doen? Even la
ter zaten de generaals en lakeien op
hun knieën en groeven met kleine zand-
schepjes, want grote zouden het dwer
genland in één keer kunnen vernieti
gen.
Onder het paleis zat het dwergenvolk
te bibberen, want ze hoorden het schu
ren van zand en het geklik van de schep
jes. Vluchten konden ze niet, want hun
iand had geen ingang of uitgang meer.
Uren en uren achtereen ging het graven
door. Pas toen het donker werd, hoor
den ze de reuzen naar boven gaan. Maar
de volgende dag? Wat zou er de volgen
de dag gebeuren? Als de reuzen nog
even doorgroeven, was het gedaan met
het dwei-genland. Niemand sliep, ook
koning Dries niet. Hij trok rimpels in
zijn dwergenvoorhoofd, maar er was
niets wat hij bedenken kon om de reuzen
tegen te houden. Verscheidene dwerg
huisjes waren al scheefgezakt, er zaten
gaten in de daken en de spits van de
dwergentoren was afgebroken. Dat
kwam door al het verschuiven van zand
tussen hun land en het paleis. „Er blijft
niets van ons over!" jammerden de
dwergjes. „Wij zullen het hele paleis op
ons krijgen!"
En net toen koning Dries knikte dat
dat gevaar heel groot was, hoorden ze
geschreeuw in het reuzenpaleis daar
boven. „Dat is de reuzenkoning", zei ko
ning Dries, „hij schreeuwt!" Maar ze
hoorden nog veel meer: een verschrik
kelijk gedreun alsof wel honderd reu-
zenvoeten door de gangen van het pa
leis draafden. Tafels en stoelen vielen
er van om in dwergenland. Toen werd
het stil. Alleen hoorden de dwergen de
reuzenkoning nog steeds om hulp roe
pen.
Wat was er gebeurd? Daar al 't gra
ven was het paleis van de reuzenkoning
gaan verzakken, eerst zonder dat de
reuzen het merkten. Maar het zakte
door en kwam op een ogenblik zo scheef
te hangen dat de reuzen, alle generaals
en lakeien uit bed rolden. Omdat de ge
neraals en lakeien dachten, dat nu het
hele paleis misschien wel zou instorten,
vluchtten ze naar buiten. Maar de deur
van de reuzenkoning was op slot en nie
mand hoorde hem roepen en bonzen.
Hij bleef helemaal alleen achter in zijn
slaapkamer met een scheve vloer. En
daar zat hij nu., hij kon roepen, hij
kon bonzen, maar er was niemand die
het paleis meer indurfde. En daar zat
die reuzenkoning nu. Uit het raam
springen ging ook niet, want dat zat
veel te hoog. „Ik zal hier omkomen
van de honger!" jammerde de reuzen
koning. En toen hij merkte dat de vloer
onder hem nog schever was dan aar
even: „Het hele paleis zal op mijn
hoofd vallen!"
HET WERD LICHT, de zon kwam op,
de zon ging weer onder en nog altijd
zat de reuzenkoning daar. De gene
raals en lakeien waren ver weg ge
vlucht en de reuzen van zijn volk woon
den veel lager op de berg en konden
hem niet horen. Er toen, net toen de
koning bijna alle moed had opgegeven,
hoorde hij gerammel aan het slot van
de deur. Het léék of iemand er een
sleutel instak, maar nee, dat was het
niet. Een klein stemmetje riep door het
sleutelgat: „Sire, wij komen u redden!
Maar dan moet u eerst beloven dat u
ons land niet zult veroveren en ons
weer even rustig als vroeger laat le
ven."
Nou de koning wilde even beloven aan
de dwerg Dries, die aan de schroefjes
van het sleutelgat morrelde en het slot
opendraaide.
Nog dezelfde dag liet hij zijn gene
raals en lakeien, die met hangende
hoofden terugkwamen, voor straf alle
gangen die ze met hun scheppen had
den gegraven, dichtstoppen, hij liet ze
hout hakken en ze met de boomstam
men het paleis stutten zodat het niet
verder scheef kon zakken. En toen
moesten ze met hun grote reuzenvin-
gers hele kleine dwergenhuisjes maken
en een nieuwe toren en een nieuw pa
leisje voor koning Dries.
Koning Dries zat zelf op de tafel en
wees hoe dat moest. Op karretjes wer
den' de huisjes weggereden door de
gang die koning Dries zelf gegraven
had om de reuzenkoning te redden.
Want die gang werd niet dichtgestopt
Die bleef open. Daar wandelt koning
Dries voortaan iedere dag door van het
dwergenland naar het reuzenland om
de reuzenkoning raad te geven. En het
helpt hoor: de reuzenkoning heeft nooit
meer zulke domme dingen gedaan als
landen veroveren en zijn eigen paleis
laten inzakken. Nee, langzamerhand
zijn de reuzen zo wijs als dwergen.
Mies Botihutjs