et industrialisatie alleen komt men er niet De dingo is bloeddorstiger dan elke andere hond Saciale plannen aaoc de TLedexiandse antmkkeCinqsg.e(tieden~ Erbij Geen dier heeft zoveel schade aangericht onder de Australische schapen als de dingo. Geen dier is zo moordzuchtig als deze geheimzinnige hond. Aan wie dankt het Vijfde Werelddeel het bestaan van deze zeer merkwaardige roofdierensoort? ZATERDAG 31 MEI 1958 PAGINA DRIE NEDERLAND heeft binnen zijn grenzen een aantal gebieden, die vergeleken jnet de westelijke provin ces Noordholland, Zuid- Holland en Utrecht voor al, sterk achter liggen bij hét gehele niveau van welvaart en verzorging. 0e totale oppervlakte van deze gebieden is wat groter dan de groot- Ce Nederlandse provin- Ce Gelderland en het probleem neemt dus in derdaad wel vormen van betekenis aan. Wat de «rootte van de er woon achtige bevolking aan gaat: deze streken vallen op door een dunnere ge middelde bevolking dan in de rest van het land. Geen wander overigens: door de geringere moge lijkheden, die men er heeft, trekken vele men sen weg naar beter oor den in andere provincies. Voorbeelden van ontwik kelingsgebieden, waar dit verschijnsel zich veel vuldig voordoet, zijn oos telijk Friesland, oostelijk Groningen en het oosten van Drente. Door een complex van oorzaken zijn deze ge bieden niet opgenomen In de dynamische ontwik keling, die in een groot deel van het land aan het eind van de negentiende en het begin van de twin tigste eeuw plaats had. Toen werden kanalen ge graven en spoorwegen aangelegd, er verrezen kantoren en fabrieken, de handel nam toe, de scheepvaart en ook de scheepsbouw ontwikkelen zich voorspoedig, land bouw en veeteelt werden door modernere metho den sterk verbeterd. In de zojuist genoemde ge bieden vond men de al oude veenkolonies, die sterk aan betekenis ver loren toen de steenkool als verwarmingsbron meer en meer veld won. Vaak ook waren de veenlagen daarvoor al geheel afge graven. De grond in deze streken was arm, of werd zo beschouwd, omdat men de juiste bemes tingsmethoden niet ken de. Het kleine tot het zeer kleine boerenbedrijf overwoog, waarop de landbouwers meestal een zeer armoedig bestaan hadden. Goede verbin dingen met het westen ontbraken, terwijl daar door toch juist een beter contact met de veel ver der ontwikkelde rest van Nederland mogelijk werd. Terecht voelt men zich in deze streken misdeeld en achteruitgezet. Vooral gedurende het laatste tiental jaren heeft men veel aandacht be steed aan de problemen, die met deze oneven wichtige ontwikkeling van Nederland samenhangen. Men is tot de conclusie gekomen, dat er snel maatregelen zullen moe ten worden genomen om de balans weer in even wicht te brengen. Dit is echter geen eenvoudige opgave, want de ongun stige ontwikkeling blijkt zich veel sneller te vol trekken dan men had ver wacht. Door het Centraal Planbureau werd voor de periode 1950-1970 voor de drie noordelijke pro vincies, Groningen, Fries land en Overijssel met een vertrekoverschot van zesentwintigduizend per sonen gerekend, maar het is gebleken, dat er tus sen 1950 en 1956 zestig duizend mensen meer uit deze provincies zijn ver trokken dan er zich ves tigden. De maatregelen moeten dus niet alleen snel genomen, maar ook vlug uitgevoerd worden en hierbij stuit men op vele grote moeiijkheden. ALGEMEEN wordt naast verbetering van de landbouwmethoden, industrialisa tie als het middel bij uitstek gezien om achtergebleven gebieden op een hoger welvaartspeil te brengen. Maar fabrieken bouwt men niet in een vloek en een zucht, noch maakt men van boeren en turfste kers in enkele weken goede, moderne ar beiders voor de industrie. Aan fabrieken alleen heeft men trouwens ook niet zo heel veel. Er moeten wegen komen, kana len, spoorwegverbindingen, goede scholen, verzorgingscentra met ziekenhuizen, schouwburgen en bioscopen enzovoorts. Men kan dit niet aan de gang van het noodlot overlaten. Noodzakelijk is dat men hier volgens een bepaald plan te werk gaat en de belangrijkste dingen het eerste doet. Het maken van een dergelijk plan is niet eenvoudig, maar bedrijfsleven en overheid, geassisteerd door een staf van wetenschapsmensen, zoals economen, pla nologen en sociografen zullen zeker in staat zijn een alleszins bevredigend plan te ontwerpen, mits hun maar de nodige tijd gegund wordt. TOT VOOR KORT was het nog zo, dat iedere gemeente of iedere streek in deze gebieden een eigen plannetje opstelde, wat dan eigenlijk neerkwam op een lijst van wensen. Deze plannen worden nu met el kaar in verband gebracht en gecoördi neerd. Men beziet dus de problematiek van deze streken als een geheel, waarvoor men ook een allesomvattende oplossing zal moeten vinden. Een groot deel van de plannenmakerij omvat de volgorde en de aard van de uit te voeren projecten, wat ren dus materiële „planning" zou kunnen nemen. Daarnaast is een andere tak van etenschap ontstaan, waarmee men voor- /opig nog maar heel weinig ervaring beeft, de sociale „planning". Tussen in dustrialisatie en sociale planvorming be staat een zeer nauw verband. Ze kunnen niet los gezien worden van elkaar. De so ciale planhuishouding richt zich er juist op het proces van de industrialisatie zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het hiermee betreden terrein was echter geheel nieuw en men kon slechts tasten derwijs vorderingen maken. Dit kwam vooral door de omstandigheid, dat men zeer weinig kennis en ervaring had aan gaande de concrete punten, waarop men de sociale plannen zou moeten laten „aan grijpen" in het industrialisatieproces. MEN HEEFT ZICH nu bij uitdenken van de sociale plannen geheel bij de uitgangs punten van de industrialisatieplannen aangesloten en zich in eerste instantie twee vragen gesteld. Van welke aard zijn de projecten? Waar moeten zij tot stand ko men? Bij de aard van de projecten vallen twee doelstellingen onmiddellijk in het oog. Ten eerste: het scheppen van een zo geheten sociaal klimaat, dat is afgestemd op de industriële ontwikkeling die komen gaat. Het gaat er dus om die voorwaar den te vervullen, welke essentieel zijn voor de vestiging evenals voor het behoud on de verdere ontplooiing van de in dustrie. Ten tweede: het in goede banen leiden van de ontwikkeling, welke door de industrie op gang wordt gebracht, zodat sociale misstanden en ongezonde verhou dingen zoveel mogelijk worden vermeden en er gunstige voorwaarden ontstaan voor tiet leven van individu en. gemeenschap. Het is in vroeger jaren immers herhaal delijk voorgekomen, dat tengevolge van een snelle industrialisatie tal van moeilijkhe den ontstonden, waardoor aan de enkeling zowel als aan de gehele samenleving on herstelbare schade is gedaan. Wellicht is deze nooit geheel te vermijden, maar men streeft er tegenwoordig naar deze zo klein mogelijk te houden. In negatieve zin heeft men ervaring genoeg! Bij het scheppen van een goed sociaal klimaat is het dringend noodzakelijk, dat ten de mensen voorlicht over de indus trialisatie in'hun omgeving en de gevolgen, die dit voor hun persoonlijk leven en het gezinsverband zal hebben. De plaatselij ke leidinggevende figuren zullen bij dit werk niet kunnen worden gemist. Burge meester, wethouders, dominee en pastoor hebben hier een belangrijke functie te vervullen. Mogelijkheden voor grotere cul turele ontspanning moeten worden gebo den, want er komt meer leidinggevend personeel en dit brengt zijn culturele be hoeften met zich mee. Ook de bevolking zelf zal meer belangstelling voor culturele zaken krijgen, door de ruimere vrije tijd en het hogere inkomen. Het onderwijs zal moeten veranderen en wellicht zal een grotere plaats aan de vakopleidingen moe- ton worden ingeruimd. Be industrievestiging heeft tal van so ciale 'gevolgen, die gevaarlijk kunnen zijn. wij noemden reeds de ruimere vrije tijd, waarover de bevolking de beschikking zal krijgen, omdat landbouwers in de regel een langere werkdag hebben dan de fabrieks arbeiders. Deze vrije tijd zal moeten wor- oon besteed aan ontwikkeling en ontspan ning en men zal hier dus enigszins rich- ;in§ en leiding moeten geven. WANNEER DE NIEUWE industrie ver jon is, moet men zich volledig concen treren op het geven van leiding aan de daardoor veroorzaakte ontwikkeling op "matschappelijk, sociaal-hygiënisch en cultureel gebied. Wij noemden reeds de Q' is meer. Veranderingen van ingrijpen- vrijetijdsbesteding als probleem, waar de aard in het gezinsleven en in de dorps samenleving zullen plaats hebben en men zal de bevolking daarop moeten voorbe reiden om grote schade aan de gehele ge meenschap te voorkomen. De industrieën, die in deze streken reeds bestonden, zijn met de streek zelf meegegroeid en vorm den naar hun aard een wezenlijk bestand deel van de agrarische structuur van het gebied. Mensen, die in deze nijverheid werkten, waren volledig lid van de ge meenschap en aanpassingsproblemen de den zich dan ook haast niet voor. Maar met de nieuwe industrialisatie dreigt het anders te gaan. Een evenwichtige verde ling van de tewerkgestelden over de ver schillende industrieën heeft niet plaats, doch men werpt zich bijna letterlijk op de ene industrie, die ontstaan is. Het ge volg is, dat er praktisch een revolutie in die streek te weeg wordt gebracht. Van het streekeigene, van de folklore, gaat veel verloren. Oude gewoonten ver dwijnen, of verliezen aan werkelijke be tekenis en daarmee gaat de oude dorps mentaliteit ten onder. Dit behoeft echter geen bezwaar te zijn als men er voor zorg draagt, dat het goede van het oude bewaard blijft en de slechte invloeden van het nieuwe zoveel mogelijk onder controle worden gehouden. Versterking van de gemeenschapsbanden zal men be wust moeten nastreven en daarbij speelt vooral het gezin een belangrijke rol, want dit zal zijn belangrijke bindende functie ook in de nieuwe samenleving moeten blij ven vervullen. Die taak zal echter wel een geheel andere inhoud krijgen. Aan de ene kant zal er een verruiming zijn, aan de andere kant zal het gezin een gedeelte van haar taak moeten afstaan aan de samen- Deze behoefte aan ontspanning doet zich ook voor bij Jret hogere leidinggevende personeel, dat van elders moet komen. Ook het lagere personeel zal in het begin ten dele „ingevoerd" moeten worden, om dat de streek zelf weinig vakkundigen be zit. Deze „geïmporteerden" moeten vol doende mogelijkheden voor recreatie heb ben, waarbij ervoor gezorgd moet wor den, dat dit op een behoorlijk cultureel niveau staat. Schouwburgen, bioscopen, bi bliotheken, zwembaden en tennisbanen zullen er zo vlug mogelijk moeten komen. Overigens is het juist deze groep van nieu welingen in de streek, die er weer toe bij draagt, dat het oude dorpspatroon verlo ren gaa', want hun levenswijze is voor de dorpelingen volkomen revolutionair. Ook hier kan men spanningen verwachten. Er is nog een andere bron van moei lijkheden. Er blijft een gedeelte van de bevolking, dat niet bij de industrie betrok ken is. Dit is voornamelijk de agrarische bevolking en het residu van ouderen, die er in positie verhoudingsgewijs sterk op achteruit gaan. In deze groepen kan zich een geest van verzet voordoen, die de voortgang van het ontwikkelingsproces ernstig kan schaden. ALS MEN EEN VOLK ontwikkelen wil, dan moet men bij de schooljeugd begin nen. Door moderne scholen te bouwen kweekt men tevens reinheid en netheid bij de kinderen. Daardoor komt dan tevens meer behoefte aan lichamelijke verzor ging, waarbij de sport een belangrijke plaats inneemt. Ook ontstaat er een gro tere behoefte aan ontwikkelingsmogelijk heden, omdat er op de scholen op gewe zen kan worden, beter dan vroeger door de moderne hulpmiddelen, die het onder- doeling van de sociale „planning" is im mers om de oude eenheid zoveel mogelijk te bewaren om een zekere harmonische samenwerking te verkrijgen tussen land bouwer en fabrikant of arbeider. Uiter aard zal men dus ook de landbouwmetho den, die in deze streken meestal nog sterk achter zijn, moeten verbeteren, terwijl ook een herverkaveling van de gronden tot de noodzakelijkheden behoort. Men moet namelijk ook het welvaartsni veau van de boerenbevolking verbeteren, als men de spanningen tussen „oud" en „nieuw" wil voorkomen. Maar hier stoot men nog op een probleem, dat de zaken weer verder compL .eert, de verborgen werkloosheid. Bij het toepassen van mo derne landbouwmethoden, moeten noodza kelijk een aantal arbeidskrachten af vloeien, terwijl de kostprijs eerder daalt dan stijgt. Voor deze nieuwe werklozen moet men weer aanvullende werkgelegenheid schep pen, tot ook voor hen een industrie is ver rezen. Hoe groot deze verborgen werkloos heid is, kan niet met zekerheid worden ge zegd, maar zij is aanzienlijk. Men kan haar grootte ongeveer afmeten aan de in 1956 geregistreerde werkloosheid onder mannen, die werkzaam waren in de land bouw. In dat jaar van nationale hoogcon junctuur was hun aantal in Groningen, Friesland en Drente ruim vijftienduizend en dat terwijl bijna overal elders een groot tekort aan arbeidskrachten bestond. EEN ZEER BELANGRIJK punt in het sociale plan is de vaststelling van de pro jecten en hun plaats. In het algemeen dient men hier rekening te houden met het on derscheid tussen de industralisatiekernen en de rest van het ontwikkelingsgebied. (Van onze bijzondere medewerker) DE DINGO is een misdadiger. Hierover zijn alle Australische veeboeren het eens.. Welnu, wie iets over een misdadiger wil vertellen, kan gevoeglijk beginnen met zijn signalement. Een dingo is ongeveer zo groot als een kleine herdershond. Hij is gespierd en taai. Hij is schrander. Zijn ge le ogen getuigen hiervan. In de regel is hij bruingeel van kleur. Zwarte en bruine exemplaren zijn ook vastgesteld. Een wit befje en witte sokjes hebben veel dingo's. Ronduit gezegd: de geleerden weten niet goed raad met de dingo. Toen een paar eeuwen geleden Australië door Hollandse zeevaarders werd ontdekt, vonden zij en vonden de Europeanen die na de ontdek kers in het Vijfde Werelddeel arriveerden daar wel zoogdieren, doch dit waren alle maal buideldieren. Allemaal? Neen, er was één uitzondering: De dingo. Deze hon densoort zwierf in groten getale in Austra lië rond. En hij is bepaald geen buideldier. HOE KWAM DE DINGO in Australië? Omtrent de afkomst van deze diersoort zijn veel gissingen gemaakt en theorieën ontwikkeld. Sommige onderzoekers waren van mening, dat de dingo een echte wilde hond is, die nooit tevoren de mens als zijn meester heeft erkend. Anderen echter, en dit zijn verreweg de meesten, staan op het standpunt, dat de dingo een verwilder de huishond is. Zij redeneren ongeveer als volgt. Heel lang geleden werd alle contact tussen Australië en de rest der wereld verbroken. Australië volgde zijn eigen „natuurlijke historie". Hogere zoogdieren dan buidel dieren bestonden nog niet bij het begin van Australië's isolement. Zij ontstonden meer. Zo'n dorpshuisje heeft een zeer be langrijke functie, als sociaal centrum voor de bewoners en kan een bindende kracht- er ook later niet. Zij konden evenmin van vormen, die tegelijkertijd in de nieuwe richting stuwt, waardoor de verschillen met de kernen niet te groot worden. aan men veel zorg dient te besteden, maar leving, die haar in andere, vaak uitgebrei dere vorm, overneemt. De industrialisa tie doet hierbij sterk zijn invloed gelden, hetzij direct hetzij indirect. Als gevolg van de gewijzigde verhoudingen in samen leving en gezin worden namelijk nieuwe behoeften geschapen, bij voorbeeld op het terrein van de gezinszorg en op andere gebieden van maatschappelijk werk. Me- disch-hygiënische zorg, de wenselijkheid van kleuteronderwijs enzovoorts komen naar voren. Een dergelijke wijziging in de taak van het gezin zal niet zonder spanningen ver lopen. Het behoort nu juist tot de sociale „planning" om deze spanningen zo veel mogelijk van te voren vast te stellen, om ze te kunnen vermijden, of te verkleinen. Zo bestaat er bij de arbeiders de ver wachting, dat de tijd van werkloosheid voorbij zal zijn zodra de industrie er maar is. Helaas zal deze verwachting alleen bij de jonge arbeiders vervuld worden. Men sen die ouder zijn dan veertig jaar wor den waarschijnlijk niet ingeschakeld en voor hen moeten aanvullende werkzaam heden worden gezocht. Zoons kunnen dus wel werk krijgen, terwijl de vaders er naast zitten en ook zal het heel goed kun nen voorkomen dat de kinderen meer geld thuis brengen dan hun ouders. Hier door kan het ouderlijk gezag volledig on dermijnd worden. De jeugd, beschikken de over meer geld en vrije tijd, zoekt mo gelijkheden tot ontspanning, die er in het begin weinig zullen zijn en ook hierdoor ontstaan de nodige spanningen. wijs ten dienste staan. Er onstaat vraag naar middelbaar en hoger onderwijs, zo wel als naar muziek en litteratuur. Voor zieningen moeten in de nieuwe industrie steden voor deze behoeftevoorziening wor den getroffen. Deze moeten niet alleen be perkt blijven tot de oude provinciale cen tra. Ten gevolge van dit alles zal de jeugd een totaal andere instelling verkrijgen als de oudere generaties, waardoor grote span ningen kunnen verschijnen. Het is dus dringend noodzakelijk, dat men ook de vol wassenen bij de op handen zijnde veran deringen betrekt en hen via oudercommis sies en dergelijke bij het schoolleven en het ontwikkelingswerk inschakelt. Dit is echter geen eenvoudige opdracht, daar verwacht mag worden, dat men hier op vele weerstanden zal stuiten. Men zal er alle aandacht aan moeten geven dat de projecten met de grootste algemene preventieve waarde het eerst worden uitgevoerd. Men moet dus zorg vuldig nagaan, waar de grootste spannin gen kunnen worden verwacht en op die punten zal men zijn maatregelen moeten nemen. Dit kan van streek tot streek ver schillen, want nergens zijn de omstandig heden precies identiek en men zal dus nauwkeurig plannen moeten maken met behulp van de beschikbare kennis. Dat men reeds bij de „planning" rekening zal moeten houden met de belangen van de agrarische bevolking, behoeft geen be toog. Men zal de industrie met haar so ciale consequenties niet als losstaand moe ten beschouwen, doch haar dienen te be zien in het grote streekverband. De be Zolang het industrialisatieproces nog niet op gang gekomen is, wordt het moei lijk vaststellen, waarop het accent nu be hoort te worden gelegd: op de kernen of op het overige gebied. Deze vraag zal naar gelang van de omstandigheden beant woord moeten worden. Wanneer de indus trialisatie eenmaal voortgang heeft ge maakt, dan kan men wel met zekerheid zeggen, dat het zwaartepunt geheel bij de industrialisatiekern komt te liggen. Deze kernen trekken vele werknemers aan en er ontstaan dus bevolkingscentra, met een vrij gedifferentieerde groep inwoners. De kans op conflicten en spanningen is hier het grootst, omdat „inheemsen" en het personeel, dat van buiten is aangetrokken, elkaar hier niet alleen ontmoeten, maar ook samen moeten werken. Het contact zal dus noodzakelijk vrij intensief moeten zijn wat wanneer men er geen goede leiding aan geeft tot grote wrijving kan lei den. Groepen gedragen zich hier eigenlijk als individuen. Vooral in Nederland kan men op het ogenblik in dit opzicht een goe de vergelijking maken. Door de woning nood zijn vele gezinnen ertoe gedwongen samen één huis te bewonen. Uiteraard is het contact tussen de bewoners hierdoor intensiever, dan wanneer de zelfde gezin nen in twee woningen als buren naast el kaar zouden wonen. Er is niets tegen dit vergaande contact tussen mensen, wan neer het uit een door hen zelf gevoelde be hoefte voortkomt. Wordt men er echter toe gedwongen, dan gaat het vaak mis. En dit is nu juist met de inwoning het geval. De groepen in een industrialisatiekern gedra gen zich niet veel anders, hoewel er tussen individuele leden van de verschillende be- volksbestanddelen de beste verhou dingen kunnen ontstaan. Maar men be reidt zich er in de sociale „planning" op voor, dat dit eer tot de uitzonderingsen dan tot de regel zal behoren en men ver leent dus al spoedig aan de kernen priori teit bij de uitvoering van de projecten. Daarbij komt, dat deze centra ook een functie te vervullen krijgen in de gehele omgeving. Niet alle arbeiders en arbeid sters wonen in de kern zelf, doch zij zijn voor ontspanning en verzorging wel op haar aangewezen. Ook als centrum van onderwijs, van kleinhandel en ambacht verlenen deze centra hun diensten aan het gehele gebied. Het verdient ook om deze redenen warm aanbeveling de prioriteit in de' plannen aan de kernen te geven, wan- eer de industrialisatie enigszins op gang i gekomen. Daarbij mag men de oude kleinere, gro tendeels agrarische kernen niet vergeten want ook zij blijven bestaan, hoewel hun functie in het sociale, culturele en econo mische vlak sterk aan betekenis zal inboe ten. In deze dorpjes en gehuchten zal men onmisbare voorzieningen moeten aanbren gen, daar anders de tegenstelling met de nieuwe industrialisatiekernen te groot wordt. Naast de moderne materiële ge makken, als voorziening van gas, elektri citeit en water, zal men ook met voorzie ningen in de sociale sfeer rekening moeten houden, zoals bijvoorbeeld het bouwen van dorpshuizen, waarin enkele gezelschaps spelen aanwezig zijn en een zaaltje voor muziekuitvoeringen, een bibliotheek en zo HET ZAL DUIDELIJK zijn dat de uit voering van alle projecten en maatregelen alleen met succes kan geschieden, wan neer bij de betrokken overheidsorganen en de betrokken particuliere instanties, zo als bedrijven, verenigingen en kerkge nootschappen, een doelmatig georgani seerd apparaat bestaat. De minister van maatschappelijk werk, mej. dr. Klompé, heeft er in juni 1956 al op gewezen, dat be zinning hierop in een vroegtijdig stadium plaats vindt. Men zal dan tevens moeten bezien of een intergemeentelijke samen werking niet mogelijk is en aanbeveling verdient. Ook zal men er op moeten toezien of samenwerking met het particu liere bedrijfsleven noodzakelijk is en hoe deze zal moeten zijn. De drie noorde lijke provincies, Groningen, Friesland en Drente, hebben in ieder geval het goede voorbeeld voor een brede aanpak en een goede samenwerking al gegeven, door commissies uit de provinciale besturen te benoemen, die met elkaar overleggen om te trachten nader inzicht te verkrijgen en een oplossing te zoeken voor de structurele problemen, die in de drie provincies in bij na even sterke mate en in vele opzichten vergelijkbare wijze aanwezig zijn. Men zal moeten trachten te komen tot de opstelling van een ontwerpstreekplan, waarin dus alle problemen van de gehele streek vanuit een grootse visie zijn ver werkt. Voor noordoost-Overijsel is een w dergelijk ontwerp-streekplan reeds in voor- pakten de vrouwen leeftocht in voor de elders (waar zij wel ten tonele versche nen) eigener beweging naar Australië zijn geëmigreerd. De conclusie is duidelijk: Slechts mét de mens kan de dingo naar Australië zijn gekomen. Welke mensen brachten hem (oorspron kelijk als huishond) mee? Volgens sommi gen waren het Maleise zeevaarders die hem „importeerden". Volgens anderen was het een mensengroep, die van een der eilanden in de Stille Zuidzee haar weg naar Australië zocht en vond. Welk volk, welke mensengroep dit was, liet zich tot dusver niet met zekerheid vaststellen. De voorza ten der huidige Australische inboorlingen misschien? We weten het niet. We kunnen hier niet verder komen dan tot enige vraagtekens. Hoe dit alles ook zij, vrijwel zeker is het, dat de door die onbekende mensen meegebrachte honden in Australië geleide lijk aan verwilderden. De dieren hadden het gemakkelijk, want buideldieren zijn gemeenlijk een gemakkelijke prooi voor hoger ontwikkelde roofzoogdieren. Naar mate de verwilderde staat langer duur de, keerden verscheidene kenmerken van de steppewolf weer terug. TOEN DE SCHAPENTEELT zich in Australië begon te ontplooien, ontpopte de dingo zich als een der grootste vijanden van de mens. Waar men hem ook signa leerde (of signaleert), kwam en komt alles in rep en roer. De kreet „dingo's" had vroeger een welhaast magische uitwer king. Dan werden de paarden gezadeld en de geweren in gereedheid gebracht. Dan bereiding. Het is natuurlijk niet zo, dat een dergelijk plan er alleen toe zou moeten die nen om subsidievoorstellen te adstruëren. Men zal ook aandacht moeten besteden aan vraagstukken, waarvan de oplossing langs geheel andere weg zal moeten wor den gezocht. Suggesties voor de oplossing van dergelijke problemen passen dan ook evengoed in een sociaal plan als projec ten, die een financieel offer van de over heid vragen. Het opstellen van de plannen is een dringende noodzaak geworden, omdat zij de sociaal-economische ontwikkeling van het gebied weer verder bevorderen en dit geschiedt nog veel te langzaam. Tussen 1950 en 1956 werden in de drie genoemde provincies vijfenzeventighonderd personen naar de industrie overgeheveld, maar in dien de werkgelegenheidspolitiek van het noordon volledig geslaagd zou zijn, dan hadden ruim vijfendertigduizend ar beiders ingeschakeld moeten worden. Er is dus nog slechts een vijfde van de taak verwerkelijkt. En wat ex-ger is: de ontwik keling is inmiddels door verschillende oor zaken weer tot staan gekomen. Men is ech ter van plan al het mogelijke te doen om aan de moeilijkheden met vereende krach ten het hoofd te bieden en werkgelegen heid te scheppen voor de natuurlijke be volkingsaanwas tussen 1956-1970 van vijf entachtigduizend arbeidski'achten pius het te verwachten overschot in de land bouw van twintigduizend arbeiders. Te zamen voor honderdvijfduizend mensen werk scheppen is geen kleinigheid en ex- zal nog menig zweetdroppeltje vallen voor het zover is. Men heeft echter de steun van de Nederlandse centrale ovex-heid ge kregen en onlangs hebben een groot aan tal Nederlandse parlementsleden een be zoek aan de ontwikkelingsgebieden ge bracht om met eigen ogen de mogelijkhe den en problemen te aanschouwen. Er komt schot in de zaak. Door ook de sociale „planning" bij de ontwikkeling een rol te laten spelen en niet alleen maar materiële verbeteringen aan te brengen, hoopt men veel narigheid te voorkomen en het ziet mannen, die op het oox-logspad tegen de dingo's gingen. Het ging er om, de kud den te beschermen tegen de moox-dlustige dieren, de grootste misdadigers der Austra lische wildernis. Zo'n horde dingo's ech ter gaat geslepen te werk. In de regel val len zij aan waar niemand hen verwacht. Dikwijls volstaan zij ermede de kudden in paniek te brengen. Daarna maken zij de schapen individueel af. Onder beschex-- ming van het duister zoeken zij zich een weg tussen de wachtposten door en duiken dan eensklaps midden tussen de schapen op. Machteloos moeten de boeren en her- ders de doodskx-eten hunner dieren aanho- i-en. Schieten gaat niet, want in het donker bestaat het gevaar, dat men de schapen in- stede van de dingo's doodschiet. Tegen zonsopgang verdwijnen de dingo's als schimmen en bij het glox-en van de dag rest de boer nog slechts zijn gedode scha pen te tellen. NU MENE MEN NIET, dat dingo's puur- slechte dieren zijn. Zij hebben namelijk ook goede eigenschappen. Zij leven, als vossen, in holen. Hier worden de jongen geboren. Een dingo-moeder is een goede moeder. Zij zorgt uitstekend voor haar kroost en verdedigt dit tegen indringers met inzet van haar leven. Neemt men jon ge dingo's mee naar huis, dan kunnen zij alleraardigste honden wox-den. Eén ding echter lex~en zij nooit af: Hun bloeddor stigheid. Kippen, eenden, ganzen en voox-- al schapen zijn nooit veilig voor een dingo. De Australische inbooxdingen zijn er in geslaagd om dingo's af te x-ichten tot uit stekende jachthonden. Moed, volharding en taaiheid toont zo'n jachtdingo in sterke mate. Kortom, een dingo kan een goede, behulpzame kamex-aad van de mens wor- den, mits hij jong genoeg bij de mensen komt en door hen goed wordt behandeld en gedresseerd. Wat dit laatste betreft, daarin zijn de Australische inboorlingen ware meesters. Trouwens, er is geen enkel geval be kend, dat een of meer dingo's ooit een mens aanvielen. Al met al is de dingo een er naar uit, dat men daarin grotendeels even merkwaardig als (voor de veestapel) zal slagen pok, gevaaxiijk dier, dat zowel de (weten- w T j j schappelijke) belangstelling als de waak- v\ LangeveLcl zaamheid van de mens ten volle verdient.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 19