et industrialisatie alleen komt men er niet
De dingo is bloeddorstiger
dan elke andere hond
Saciale plannen aaoc de TLedexiandse antmkkeCinqsg.e(tieden~
Erbij
Geen dier heeft zoveel schade aangericht onder de Australische schapen als de
dingo. Geen dier is zo moordzuchtig als deze geheimzinnige hond. Aan wie dankt
het Vijfde Werelddeel het bestaan van deze zeer merkwaardige roofdierensoort?
ZATERDAG 31 MEI 1958
PAGINA DRIE
NEDERLAND heeft binnen
zijn grenzen een aantal
gebieden, die vergeleken
jnet de westelijke provin
ces Noordholland, Zuid-
Holland en Utrecht voor
al, sterk achter liggen bij
hét gehele niveau van
welvaart en verzorging.
0e totale oppervlakte
van deze gebieden is
wat groter dan de groot-
Ce Nederlandse provin-
Ce Gelderland en het
probleem neemt dus in
derdaad wel vormen van
betekenis aan. Wat de
«rootte van de er woon
achtige bevolking aan
gaat: deze streken vallen
op door een dunnere ge
middelde bevolking dan
in de rest van het land.
Geen wander overigens:
door de geringere moge
lijkheden, die men er
heeft, trekken vele men
sen weg naar beter oor
den in andere provincies.
Voorbeelden van ontwik
kelingsgebieden, waar
dit verschijnsel zich veel
vuldig voordoet, zijn oos
telijk Friesland, oostelijk
Groningen en het oosten
van Drente.
Door een complex van
oorzaken zijn deze ge
bieden niet opgenomen
In de dynamische ontwik
keling, die in een groot
deel van het land aan het
eind van de negentiende
en het begin van de twin
tigste eeuw plaats had.
Toen werden kanalen ge
graven en spoorwegen
aangelegd, er verrezen
kantoren en fabrieken, de
handel nam toe, de
scheepvaart en ook de
scheepsbouw ontwikkelen
zich voorspoedig, land
bouw en veeteelt werden
door modernere metho
den sterk verbeterd. In
de zojuist genoemde ge
bieden vond men de al
oude veenkolonies, die
sterk aan betekenis ver
loren toen de steenkool
als verwarmingsbron meer
en meer veld won. Vaak
ook waren de veenlagen
daarvoor al geheel afge
graven. De grond in deze
streken was arm, of werd
zo beschouwd, omdat
men de juiste bemes
tingsmethoden niet ken
de. Het kleine tot het
zeer kleine boerenbedrijf
overwoog, waarop de
landbouwers meestal een
zeer armoedig bestaan
hadden. Goede verbin
dingen met het westen
ontbraken, terwijl daar
door toch juist een beter
contact met de veel ver
der ontwikkelde rest van
Nederland mogelijk werd.
Terecht voelt men zich in
deze streken misdeeld
en achteruitgezet.
Vooral gedurende het
laatste tiental jaren heeft
men veel aandacht be
steed aan de problemen,
die met deze oneven
wichtige ontwikkeling van
Nederland samenhangen.
Men is tot de conclusie
gekomen, dat er snel
maatregelen zullen moe
ten worden genomen om
de balans weer in even
wicht te brengen. Dit is
echter geen eenvoudige
opgave, want de ongun
stige ontwikkeling blijkt
zich veel sneller te vol
trekken dan men had ver
wacht. Door het Centraal
Planbureau werd voor de
periode 1950-1970 voor
de drie noordelijke pro
vincies, Groningen, Fries
land en Overijssel met
een vertrekoverschot van
zesentwintigduizend per
sonen gerekend, maar het
is gebleken, dat er tus
sen 1950 en 1956 zestig
duizend mensen meer uit
deze provincies zijn ver
trokken dan er zich ves
tigden. De maatregelen
moeten dus niet alleen
snel genomen, maar ook
vlug uitgevoerd worden
en hierbij stuit men op
vele grote moeiijkheden.
ALGEMEEN wordt naast verbetering
van de landbouwmethoden, industrialisa
tie als het middel bij uitstek gezien om
achtergebleven gebieden op een hoger
welvaartspeil te brengen. Maar fabrieken
bouwt men niet in een vloek en een zucht,
noch maakt men van boeren en turfste
kers in enkele weken goede, moderne ar
beiders voor de industrie. Aan fabrieken
alleen heeft men trouwens ook niet zo
heel veel. Er moeten wegen komen, kana
len, spoorwegverbindingen, goede scholen,
verzorgingscentra met ziekenhuizen,
schouwburgen en bioscopen enzovoorts.
Men kan dit niet aan de gang van het
noodlot overlaten. Noodzakelijk is dat men
hier volgens een bepaald plan te werk
gaat en de belangrijkste dingen het eerste
doet. Het maken van een dergelijk plan is
niet eenvoudig, maar bedrijfsleven en
overheid, geassisteerd door een staf van
wetenschapsmensen, zoals economen, pla
nologen en sociografen zullen zeker in
staat zijn een alleszins bevredigend plan
te ontwerpen, mits hun maar de nodige
tijd gegund wordt.
TOT VOOR KORT was het nog zo, dat
iedere gemeente of iedere streek in deze
gebieden een eigen plannetje opstelde, wat
dan eigenlijk neerkwam op een lijst van
wensen. Deze plannen worden nu met el
kaar in verband gebracht en gecoördi
neerd. Men beziet dus de problematiek van
deze streken als een geheel, waarvoor men
ook een allesomvattende oplossing zal
moeten vinden. Een groot deel van de
plannenmakerij omvat de volgorde en de
aard van de uit te voeren projecten, wat
ren dus materiële „planning" zou kunnen
nemen. Daarnaast is een andere tak van
etenschap ontstaan, waarmee men voor-
/opig nog maar heel weinig ervaring
beeft, de sociale „planning". Tussen in
dustrialisatie en sociale planvorming be
staat een zeer nauw verband. Ze kunnen
niet los gezien worden van elkaar. De so
ciale planhuishouding richt zich er juist
op het proces van de industrialisatie zo
soepel en vlot mogelijk te laten verlopen.
Het hiermee betreden terrein was echter
geheel nieuw en men kon slechts tasten
derwijs vorderingen maken. Dit kwam
vooral door de omstandigheid, dat men
zeer weinig kennis en ervaring had aan
gaande de concrete punten, waarop men
de sociale plannen zou moeten laten „aan
grijpen" in het industrialisatieproces.
MEN HEEFT ZICH nu bij uitdenken van
de sociale plannen geheel bij de uitgangs
punten van de industrialisatieplannen
aangesloten en zich in eerste instantie twee
vragen gesteld. Van welke aard zijn de
projecten? Waar moeten zij tot stand ko
men?
Bij de aard van de projecten vallen
twee doelstellingen onmiddellijk in het
oog. Ten eerste: het scheppen van een zo
geheten sociaal klimaat, dat is afgestemd
op de industriële ontwikkeling die komen
gaat. Het gaat er dus om die voorwaar
den te vervullen, welke essentieel zijn
voor de vestiging evenals voor het behoud
on de verdere ontplooiing van de in
dustrie. Ten tweede: het in goede banen
leiden van de ontwikkeling, welke door de
industrie op gang wordt gebracht, zodat
sociale misstanden en ongezonde verhou
dingen zoveel mogelijk worden vermeden
en er gunstige voorwaarden ontstaan voor
tiet leven van individu en. gemeenschap.
Het is in vroeger jaren immers herhaal
delijk voorgekomen, dat tengevolge van een
snelle industrialisatie tal van moeilijkhe
den ontstonden, waardoor aan de enkeling
zowel als aan de gehele samenleving on
herstelbare schade is gedaan. Wellicht is
deze nooit geheel te vermijden, maar men
streeft er tegenwoordig naar deze zo klein
mogelijk te houden. In negatieve zin heeft
men ervaring genoeg!
Bij het scheppen van een goed sociaal
klimaat is het dringend noodzakelijk, dat
ten de mensen voorlicht over de indus
trialisatie in'hun omgeving en de gevolgen,
die dit voor hun persoonlijk leven en het
gezinsverband zal hebben. De plaatselij
ke leidinggevende figuren zullen bij dit
werk niet kunnen worden gemist. Burge
meester, wethouders, dominee en pastoor
hebben hier een belangrijke functie te
vervullen. Mogelijkheden voor grotere cul
turele ontspanning moeten worden gebo
den, want er komt meer leidinggevend
personeel en dit brengt zijn culturele be
hoeften met zich mee. Ook de bevolking
zelf zal meer belangstelling voor culturele
zaken krijgen, door de ruimere vrije tijd
en het hogere inkomen. Het onderwijs zal
moeten veranderen en wellicht zal een
grotere plaats aan de vakopleidingen moe-
ton worden ingeruimd.
Be industrievestiging heeft tal van so
ciale 'gevolgen, die gevaarlijk kunnen zijn.
wij noemden reeds de ruimere vrije tijd,
waarover de bevolking de beschikking zal
krijgen, omdat landbouwers in de regel een
langere werkdag hebben dan de fabrieks
arbeiders. Deze vrije tijd zal moeten wor-
oon besteed aan ontwikkeling en ontspan
ning en men zal hier dus enigszins rich-
;in§ en leiding moeten geven.
WANNEER DE NIEUWE industrie ver
jon is, moet men zich volledig concen
treren op het geven van leiding aan de
daardoor veroorzaakte ontwikkeling op
"matschappelijk, sociaal-hygiënisch en
cultureel gebied. Wij noemden reeds de
Q' is meer. Veranderingen van ingrijpen-
vrijetijdsbesteding als probleem, waar
de aard in het gezinsleven en in de dorps
samenleving zullen plaats hebben en men
zal de bevolking daarop moeten voorbe
reiden om grote schade aan de gehele ge
meenschap te voorkomen. De industrieën,
die in deze streken reeds bestonden, zijn
met de streek zelf meegegroeid en vorm
den naar hun aard een wezenlijk bestand
deel van de agrarische structuur van het
gebied. Mensen, die in deze nijverheid
werkten, waren volledig lid van de ge
meenschap en aanpassingsproblemen de
den zich dan ook haast niet voor. Maar
met de nieuwe industrialisatie dreigt het
anders te gaan. Een evenwichtige verde
ling van de tewerkgestelden over de ver
schillende industrieën heeft niet plaats,
doch men werpt zich bijna letterlijk op
de ene industrie, die ontstaan is. Het ge
volg is, dat er praktisch een revolutie in
die streek te weeg wordt gebracht.
Van het streekeigene, van de folklore,
gaat veel verloren. Oude gewoonten ver
dwijnen, of verliezen aan werkelijke be
tekenis en daarmee gaat de oude dorps
mentaliteit ten onder. Dit behoeft echter
geen bezwaar te zijn als men er voor
zorg draagt, dat het goede van het oude
bewaard blijft en de slechte invloeden
van het nieuwe zoveel mogelijk onder
controle worden gehouden. Versterking
van de gemeenschapsbanden zal men be
wust moeten nastreven en daarbij speelt
vooral het gezin een belangrijke rol, want
dit zal zijn belangrijke bindende functie
ook in de nieuwe samenleving moeten blij
ven vervullen. Die taak zal echter wel een
geheel andere inhoud krijgen. Aan de ene
kant zal er een verruiming zijn, aan de
andere kant zal het gezin een gedeelte van
haar taak moeten afstaan aan de samen-
Deze behoefte aan ontspanning doet zich
ook voor bij Jret hogere leidinggevende
personeel, dat van elders moet komen.
Ook het lagere personeel zal in het begin
ten dele „ingevoerd" moeten worden, om
dat de streek zelf weinig vakkundigen be
zit. Deze „geïmporteerden" moeten vol
doende mogelijkheden voor recreatie heb
ben, waarbij ervoor gezorgd moet wor
den, dat dit op een behoorlijk cultureel
niveau staat. Schouwburgen, bioscopen, bi
bliotheken, zwembaden en tennisbanen
zullen er zo vlug mogelijk moeten komen.
Overigens is het juist deze groep van nieu
welingen in de streek, die er weer toe bij
draagt, dat het oude dorpspatroon verlo
ren gaa', want hun levenswijze is voor de
dorpelingen volkomen revolutionair. Ook
hier kan men spanningen verwachten.
Er is nog een andere bron van moei
lijkheden. Er blijft een gedeelte van de
bevolking, dat niet bij de industrie betrok
ken is. Dit is voornamelijk de agrarische
bevolking en het residu van ouderen, die
er in positie verhoudingsgewijs sterk op
achteruit gaan. In deze groepen kan zich
een geest van verzet voordoen, die de
voortgang van het ontwikkelingsproces
ernstig kan schaden.
ALS MEN EEN VOLK ontwikkelen wil,
dan moet men bij de schooljeugd begin
nen. Door moderne scholen te bouwen
kweekt men tevens reinheid en netheid bij
de kinderen. Daardoor komt dan tevens
meer behoefte aan lichamelijke verzor
ging, waarbij de sport een belangrijke
plaats inneemt. Ook ontstaat er een gro
tere behoefte aan ontwikkelingsmogelijk
heden, omdat er op de scholen op gewe
zen kan worden, beter dan vroeger door
de moderne hulpmiddelen, die het onder-
doeling van de sociale „planning" is im
mers om de oude eenheid zoveel mogelijk
te bewaren om een zekere harmonische
samenwerking te verkrijgen tussen land
bouwer en fabrikant of arbeider. Uiter
aard zal men dus ook de landbouwmetho
den, die in deze streken meestal nog sterk
achter zijn, moeten verbeteren, terwijl ook
een herverkaveling van de gronden tot de
noodzakelijkheden behoort.
Men moet namelijk ook het welvaartsni
veau van de boerenbevolking verbeteren,
als men de spanningen tussen „oud" en
„nieuw" wil voorkomen. Maar hier stoot
men nog op een probleem, dat de zaken
weer verder compL .eert, de verborgen
werkloosheid. Bij het toepassen van mo
derne landbouwmethoden, moeten noodza
kelijk een aantal arbeidskrachten af
vloeien, terwijl de kostprijs eerder daalt
dan stijgt.
Voor deze nieuwe werklozen moet men
weer aanvullende werkgelegenheid schep
pen, tot ook voor hen een industrie is ver
rezen. Hoe groot deze verborgen werkloos
heid is, kan niet met zekerheid worden ge
zegd, maar zij is aanzienlijk. Men kan
haar grootte ongeveer afmeten aan de in
1956 geregistreerde werkloosheid onder
mannen, die werkzaam waren in de land
bouw. In dat jaar van nationale hoogcon
junctuur was hun aantal in Groningen,
Friesland en Drente ruim vijftienduizend
en dat terwijl bijna overal elders een groot
tekort aan arbeidskrachten bestond.
EEN ZEER BELANGRIJK punt in het
sociale plan is de vaststelling van de pro
jecten en hun plaats. In het algemeen dient
men hier rekening te houden met het on
derscheid tussen de industralisatiekernen
en de rest van het ontwikkelingsgebied.
(Van onze bijzondere medewerker)
DE DINGO is een misdadiger. Hierover
zijn alle Australische veeboeren het eens..
Welnu, wie iets over een misdadiger wil
vertellen, kan gevoeglijk beginnen met
zijn signalement. Een dingo is ongeveer
zo groot als een kleine herdershond. Hij is
gespierd en taai. Hij is schrander. Zijn ge
le ogen getuigen hiervan. In de regel is
hij bruingeel van kleur. Zwarte en bruine
exemplaren zijn ook vastgesteld. Een wit
befje en witte sokjes hebben veel dingo's.
Ronduit gezegd: de geleerden weten niet
goed raad met de dingo. Toen een paar
eeuwen geleden Australië door Hollandse
zeevaarders werd ontdekt, vonden zij en
vonden de Europeanen die na de ontdek
kers in het Vijfde Werelddeel arriveerden
daar wel zoogdieren, doch dit waren alle
maal buideldieren. Allemaal? Neen, er
was één uitzondering: De dingo. Deze hon
densoort zwierf in groten getale in Austra
lië rond. En hij is bepaald geen buideldier.
HOE KWAM DE DINGO in Australië?
Omtrent de afkomst van deze diersoort
zijn veel gissingen gemaakt en theorieën
ontwikkeld. Sommige onderzoekers waren
van mening, dat de dingo een echte wilde
hond is, die nooit tevoren de mens als zijn
meester heeft erkend. Anderen echter, en
dit zijn verreweg de meesten, staan op
het standpunt, dat de dingo een verwilder
de huishond is.
Zij redeneren ongeveer als volgt. Heel
lang geleden werd alle contact tussen
Australië en de rest der wereld verbroken.
Australië volgde zijn eigen „natuurlijke
historie". Hogere zoogdieren dan buidel
dieren bestonden nog niet bij het begin
van Australië's isolement. Zij ontstonden
meer. Zo'n dorpshuisje heeft een zeer be
langrijke functie, als sociaal centrum voor
de bewoners en kan een bindende kracht- er ook later niet. Zij konden evenmin van
vormen, die tegelijkertijd in de nieuwe
richting stuwt, waardoor de verschillen
met de kernen niet te groot worden.
aan men veel zorg dient te besteden, maar
leving, die haar in andere, vaak uitgebrei
dere vorm, overneemt. De industrialisa
tie doet hierbij sterk zijn invloed gelden,
hetzij direct hetzij indirect. Als gevolg
van de gewijzigde verhoudingen in samen
leving en gezin worden namelijk nieuwe
behoeften geschapen, bij voorbeeld op het
terrein van de gezinszorg en op andere
gebieden van maatschappelijk werk. Me-
disch-hygiënische zorg, de wenselijkheid
van kleuteronderwijs enzovoorts komen
naar voren.
Een dergelijke wijziging in de taak van
het gezin zal niet zonder spanningen ver
lopen. Het behoort nu juist tot de sociale
„planning" om deze spanningen zo veel
mogelijk van te voren vast te stellen, om
ze te kunnen vermijden, of te verkleinen.
Zo bestaat er bij de arbeiders de ver
wachting, dat de tijd van werkloosheid
voorbij zal zijn zodra de industrie er maar
is. Helaas zal deze verwachting alleen bij
de jonge arbeiders vervuld worden. Men
sen die ouder zijn dan veertig jaar wor
den waarschijnlijk niet ingeschakeld en
voor hen moeten aanvullende werkzaam
heden worden gezocht. Zoons kunnen dus
wel werk krijgen, terwijl de vaders er
naast zitten en ook zal het heel goed kun
nen voorkomen dat de kinderen meer
geld thuis brengen dan hun ouders. Hier
door kan het ouderlijk gezag volledig on
dermijnd worden. De jeugd, beschikken
de over meer geld en vrije tijd, zoekt mo
gelijkheden tot ontspanning, die er in het
begin weinig zullen zijn en ook hierdoor
ontstaan de nodige spanningen.
wijs ten dienste staan. Er onstaat vraag
naar middelbaar en hoger onderwijs, zo
wel als naar muziek en litteratuur. Voor
zieningen moeten in de nieuwe industrie
steden voor deze behoeftevoorziening wor
den getroffen. Deze moeten niet alleen be
perkt blijven tot de oude provinciale cen
tra. Ten gevolge van dit alles zal de jeugd
een totaal andere instelling verkrijgen als
de oudere generaties, waardoor grote span
ningen kunnen verschijnen. Het is dus
dringend noodzakelijk, dat men ook de vol
wassenen bij de op handen zijnde veran
deringen betrekt en hen via oudercommis
sies en dergelijke bij het schoolleven en
het ontwikkelingswerk inschakelt. Dit is
echter geen eenvoudige opdracht, daar
verwacht mag worden, dat men hier op
vele weerstanden zal stuiten.
Men zal er alle aandacht aan moeten
geven dat de projecten met de grootste
algemene preventieve waarde het eerst
worden uitgevoerd. Men moet dus zorg
vuldig nagaan, waar de grootste spannin
gen kunnen worden verwacht en op die
punten zal men zijn maatregelen moeten
nemen. Dit kan van streek tot streek ver
schillen, want nergens zijn de omstandig
heden precies identiek en men zal dus
nauwkeurig plannen moeten maken met
behulp van de beschikbare kennis. Dat
men reeds bij de „planning" rekening zal
moeten houden met de belangen van de
agrarische bevolking, behoeft geen be
toog. Men zal de industrie met haar so
ciale consequenties niet als losstaand moe
ten beschouwen, doch haar dienen te be
zien in het grote streekverband. De be
Zolang het industrialisatieproces nog
niet op gang gekomen is, wordt het moei
lijk vaststellen, waarop het accent nu be
hoort te worden gelegd: op de kernen of op
het overige gebied. Deze vraag zal naar
gelang van de omstandigheden beant
woord moeten worden. Wanneer de indus
trialisatie eenmaal voortgang heeft ge
maakt, dan kan men wel met zekerheid
zeggen, dat het zwaartepunt geheel bij de
industrialisatiekern komt te liggen. Deze
kernen trekken vele werknemers aan en
er ontstaan dus bevolkingscentra, met een
vrij gedifferentieerde groep inwoners. De
kans op conflicten en spanningen is hier
het grootst, omdat „inheemsen" en het
personeel, dat van buiten is aangetrokken,
elkaar hier niet alleen ontmoeten, maar
ook samen moeten werken. Het contact zal
dus noodzakelijk vrij intensief moeten zijn
wat wanneer men er geen goede leiding
aan geeft tot grote wrijving kan lei
den. Groepen gedragen zich hier eigenlijk
als individuen. Vooral in Nederland kan
men op het ogenblik in dit opzicht een goe
de vergelijking maken. Door de woning
nood zijn vele gezinnen ertoe gedwongen
samen één huis te bewonen. Uiteraard is
het contact tussen de bewoners hierdoor
intensiever, dan wanneer de zelfde gezin
nen in twee woningen als buren naast el
kaar zouden wonen. Er is niets tegen dit
vergaande contact tussen mensen, wan
neer het uit een door hen zelf gevoelde be
hoefte voortkomt. Wordt men er echter toe
gedwongen, dan gaat het vaak mis. En dit
is nu juist met de inwoning het geval. De
groepen in een industrialisatiekern gedra
gen zich niet veel anders, hoewel er tussen
individuele leden van de verschillende be-
volksbestanddelen de beste verhou
dingen kunnen ontstaan. Maar men be
reidt zich er in de sociale „planning" op
voor, dat dit eer tot de uitzonderingsen
dan tot de regel zal behoren en men ver
leent dus al spoedig aan de kernen priori
teit bij de uitvoering van de projecten.
Daarbij komt, dat deze centra ook een
functie te vervullen krijgen in de gehele
omgeving. Niet alle arbeiders en arbeid
sters wonen in de kern zelf, doch zij zijn
voor ontspanning en verzorging wel op
haar aangewezen. Ook als centrum van
onderwijs, van kleinhandel en ambacht
verlenen deze centra hun diensten aan het
gehele gebied. Het verdient ook om deze
redenen warm aanbeveling de prioriteit in
de' plannen aan de kernen te geven, wan-
eer de industrialisatie enigszins op gang
i gekomen.
Daarbij mag men de oude kleinere, gro
tendeels agrarische kernen niet vergeten
want ook zij blijven bestaan, hoewel hun
functie in het sociale, culturele en econo
mische vlak sterk aan betekenis zal inboe
ten. In deze dorpjes en gehuchten zal men
onmisbare voorzieningen moeten aanbren
gen, daar anders de tegenstelling met de
nieuwe industrialisatiekernen te groot
wordt. Naast de moderne materiële ge
makken, als voorziening van gas, elektri
citeit en water, zal men ook met voorzie
ningen in de sociale sfeer rekening moeten
houden, zoals bijvoorbeeld het bouwen van
dorpshuizen, waarin enkele gezelschaps
spelen aanwezig zijn en een zaaltje voor
muziekuitvoeringen, een bibliotheek en zo
HET ZAL DUIDELIJK zijn dat de uit
voering van alle projecten en maatregelen
alleen met succes kan geschieden, wan
neer bij de betrokken overheidsorganen
en de betrokken particuliere instanties, zo
als bedrijven, verenigingen en kerkge
nootschappen, een doelmatig georgani
seerd apparaat bestaat. De minister van
maatschappelijk werk, mej. dr. Klompé,
heeft er in juni 1956 al op gewezen, dat be
zinning hierop in een vroegtijdig stadium
plaats vindt. Men zal dan tevens moeten
bezien of een intergemeentelijke samen
werking niet mogelijk is en aanbeveling
verdient. Ook zal men er op moeten toezien
of samenwerking met het particu
liere bedrijfsleven noodzakelijk is en
hoe deze zal moeten zijn. De drie noorde
lijke provincies, Groningen, Friesland en
Drente, hebben in ieder geval het goede
voorbeeld voor een brede aanpak en een
goede samenwerking al gegeven, door
commissies uit de provinciale besturen te
benoemen, die met elkaar overleggen om
te trachten nader inzicht te verkrijgen en
een oplossing te zoeken voor de structurele
problemen, die in de drie provincies in bij
na even sterke mate en in vele opzichten
vergelijkbare wijze aanwezig zijn.
Men zal moeten trachten te komen tot
de opstelling van een ontwerpstreekplan,
waarin dus alle problemen van de gehele
streek vanuit een grootse visie zijn ver
werkt. Voor noordoost-Overijsel is een w
dergelijk ontwerp-streekplan reeds in voor- pakten de vrouwen leeftocht in voor de
elders (waar zij wel ten tonele versche
nen) eigener beweging naar Australië zijn
geëmigreerd. De conclusie is duidelijk:
Slechts mét de mens kan de dingo naar
Australië zijn gekomen.
Welke mensen brachten hem (oorspron
kelijk als huishond) mee? Volgens sommi
gen waren het Maleise zeevaarders die
hem „importeerden". Volgens anderen
was het een mensengroep, die van een der
eilanden in de Stille Zuidzee haar weg naar
Australië zocht en vond. Welk volk, welke
mensengroep dit was, liet zich tot dusver
niet met zekerheid vaststellen. De voorza
ten der huidige Australische inboorlingen
misschien? We weten het niet. We kunnen
hier niet verder komen dan tot enige
vraagtekens.
Hoe dit alles ook zij, vrijwel zeker is
het, dat de door die onbekende mensen
meegebrachte honden in Australië geleide
lijk aan verwilderden. De dieren hadden
het gemakkelijk, want buideldieren zijn
gemeenlijk een gemakkelijke prooi voor
hoger ontwikkelde roofzoogdieren. Naar
mate de verwilderde staat langer duur
de, keerden verscheidene kenmerken van
de steppewolf weer terug.
TOEN DE SCHAPENTEELT zich in
Australië begon te ontplooien, ontpopte de
dingo zich als een der grootste vijanden
van de mens. Waar men hem ook signa
leerde (of signaleert), kwam en komt alles
in rep en roer. De kreet „dingo's" had
vroeger een welhaast magische uitwer
king. Dan werden de paarden gezadeld en
de geweren in gereedheid gebracht. Dan
bereiding. Het is natuurlijk niet zo, dat een
dergelijk plan er alleen toe zou moeten die
nen om subsidievoorstellen te adstruëren.
Men zal ook aandacht moeten besteden
aan vraagstukken, waarvan de oplossing
langs geheel andere weg zal moeten wor
den gezocht. Suggesties voor de oplossing
van dergelijke problemen passen dan ook
evengoed in een sociaal plan als projec
ten, die een financieel offer van de over
heid vragen.
Het opstellen van de plannen is een
dringende noodzaak geworden, omdat zij
de sociaal-economische ontwikkeling van
het gebied weer verder bevorderen en dit
geschiedt nog veel te langzaam. Tussen
1950 en 1956 werden in de drie genoemde
provincies vijfenzeventighonderd personen
naar de industrie overgeheveld, maar in
dien de werkgelegenheidspolitiek van het
noordon volledig geslaagd zou zijn, dan
hadden ruim vijfendertigduizend ar
beiders ingeschakeld moeten worden. Er
is dus nog slechts een vijfde van de taak
verwerkelijkt. En wat ex-ger is: de ontwik
keling is inmiddels door verschillende oor
zaken weer tot staan gekomen. Men is ech
ter van plan al het mogelijke te doen om
aan de moeilijkheden met vereende krach
ten het hoofd te bieden en werkgelegen
heid te scheppen voor de natuurlijke be
volkingsaanwas tussen 1956-1970 van vijf
entachtigduizend arbeidski'achten pius
het te verwachten overschot in de land
bouw van twintigduizend arbeiders. Te
zamen voor honderdvijfduizend mensen
werk scheppen is geen kleinigheid en ex-
zal nog menig zweetdroppeltje vallen voor
het zover is. Men heeft echter de steun
van de Nederlandse centrale ovex-heid ge
kregen en onlangs hebben een groot aan
tal Nederlandse parlementsleden een be
zoek aan de ontwikkelingsgebieden ge
bracht om met eigen ogen de mogelijkhe
den en problemen te aanschouwen. Er
komt schot in de zaak. Door ook de sociale
„planning" bij de ontwikkeling een rol te
laten spelen en niet alleen maar materiële
verbeteringen aan te brengen, hoopt men
veel narigheid te voorkomen en het ziet
mannen, die op het oox-logspad tegen de
dingo's gingen. Het ging er om, de kud
den te beschermen tegen de moox-dlustige
dieren, de grootste misdadigers der Austra
lische wildernis. Zo'n horde dingo's ech
ter gaat geslepen te werk. In de regel val
len zij aan waar niemand hen verwacht.
Dikwijls volstaan zij ermede de kudden
in paniek te brengen. Daarna maken zij
de schapen individueel af. Onder beschex--
ming van het duister zoeken zij zich een
weg tussen de wachtposten door en duiken
dan eensklaps midden tussen de schapen
op. Machteloos moeten de boeren en her-
ders de doodskx-eten hunner dieren aanho-
i-en. Schieten gaat niet, want in het donker
bestaat het gevaar, dat men de schapen in-
stede van de dingo's doodschiet. Tegen
zonsopgang verdwijnen de dingo's als
schimmen en bij het glox-en van de dag
rest de boer nog slechts zijn gedode scha
pen te tellen.
NU MENE MEN NIET, dat dingo's puur-
slechte dieren zijn. Zij hebben namelijk
ook goede eigenschappen. Zij leven, als
vossen, in holen. Hier worden de jongen
geboren. Een dingo-moeder is een goede
moeder. Zij zorgt uitstekend voor haar
kroost en verdedigt dit tegen indringers
met inzet van haar leven. Neemt men jon
ge dingo's mee naar huis, dan kunnen zij
alleraardigste honden wox-den. Eén ding
echter lex~en zij nooit af: Hun bloeddor
stigheid. Kippen, eenden, ganzen en voox--
al schapen zijn nooit veilig voor een dingo.
De Australische inbooxdingen zijn er in
geslaagd om dingo's af te x-ichten tot uit
stekende jachthonden. Moed, volharding en
taaiheid toont zo'n jachtdingo in sterke
mate. Kortom, een dingo kan een goede,
behulpzame kamex-aad van de mens wor-
den, mits hij jong genoeg bij de mensen
komt en door hen goed wordt behandeld
en gedresseerd. Wat dit laatste betreft,
daarin zijn de Australische inboorlingen
ware meesters.
Trouwens, er is geen enkel geval be
kend, dat een of meer dingo's ooit een
mens aanvielen. Al met al is de dingo een
er naar uit, dat men daarin grotendeels even merkwaardig als (voor de veestapel)
zal slagen pok, gevaaxiijk dier, dat zowel de (weten-
w T j j schappelijke) belangstelling als de waak-
v\ LangeveLcl zaamheid van de mens ten volle verdient.