De Braziliaanse bruidegom OókalMf laques TatiEENZAME» HEROÏSCHE FILMKUNSTENAAR de sigaar^ ■■GOLTZIUS H ■ails tekenaar.^— Expositie van Nederlands kunstbezit in buitenland TOT 13 JULI worden in het Museum Boymans te Rotterdam tekeningen ten toongesteld van Hendrick Goltzius (1558- 1616). Van 19 juli tot 31 augustus zal de- JACQUES TATI, die eigenlijk Tati- cheff heet, de Russiscli-Nederlandse zijn grootmoeder was Hollandse film maker, is de eer te beurt gevallen Frank rijk, dat hij als tweede vaderland koos, als eenling te vertegenwoordigen met zijn laatste film „Mon Oncle" op het internationale festival, dat. in Cannes is gehouden. Met deze film onderscheidt Frankrijk ook zichzelf. „Mon Onclc" is namelijk niet alleen een film, zoals er géén dertien in het dozijn gaan. Deze film is de triomf van het nonconformis- me, zoals trouwens wel bijna alles boven dien aan deze vriendelijke, wat verlegen vijftigjarige afwijkt van de geijkte nor men en gebruiken TATI WOONT in Parijs in een heel nette, doch wat saaie straat de Rue de Pen- thièvre met uitzicht op de binnen plaats van een inrichting voor Turkse ba den. Hij heeft zijn huis ingericht in de geest van die villa's, welke men aan de Normandische en Bretonse kusten wel vindt. Ruwhouten muren, gordijnen van cretonne en rotanmeubels: bij wijze van herinnering aan „De vakantie van meneer Hulot", misschien, welke film zich afspeel de op, bij en achter de Franse stranden? Jacques Tati geeft zich nauwelijks moei te die relatie te ontkennen. Hij zegt: „Och, weet u, mijn films hebben altijd een iet wat autobiografische inslag. Ik voel me het meest op mijn gemak in mijn eigen milieu. U zou de zaak dan ook eigenlijk moeten omdraaien. Monsieur Hulot leek mis schien wel wat op mij en het decor van de film werd me waarschijnlijk door mijn eigen omgeving ingegeven." De nieuwe film? Tati is geen vlotte ver teller: „Van een intrigue kan trouwens ook moeilijk gesproken worden. U zult dat zelf wel hebben opgemerkt. Het zijn meer aller lei beelden uit het leven van iemand, die de aansluiting met zijn eigen tijd heeft ge mist. Een man, die moeilijk weg weet met al die gecompliceerde vormen van ons mo dernisme. En die daaronder eigenlijk nogal lijden moet, omdat dat moderne levens ritme hem belet een gewone, hartelijke verstandhouding met zijn medemensen te onderhouden. Alleen met kinderen kan hij nog wel opschieten." Een neefje Gérard) vervult dan ook de andere hoofdrol. Beroepsacteurs spelen in „Mon Oncle" bijna niet mee. Tati heeft sinds zijn eerste filmpje, dat evenals „Jour de fête" dat ook al over een postbode han delde, een klein groepje vrienden om zich heen verzameld. Met die équipe werd nu grotendeels ook „Mon Oncle" voorbereid en opgenomen. Het conflict of beter een onophoudelijke serie conflicten van een man met onze ge mechaniseerde, geplanificeerde, geautoma tiseerde, gestroomlijnde en antiseptische wereld heeft dus de stof voor deze nieuwe film geleverd. De hoofdpersoon „Mijn Oom" is natuurlijk Tati zelf wordt door iedereen voor een onmogelijke fantast ver sleten. Maar zelf vindt hij in zijn hart dat alle andere mensen dwazen zijn, omdat ze van het leven geen greintje meer genie ten. En als regisseur is Tati er zeker in geslaagd zijn overtuiging op het publiek over te dragen. Dat bewijst zijn kracht als kunstenaar, waardoor het mij niet over dreven voorkomt Tati met die andere eenzame en geniale figuur uit de filmwereld, Chaplin, te vergelijken. Ook door zijn zeer langzame 'werkwijze doet hij aan zijn grote confrater denken. Anderhalf jaar heeft Tati eerst met de denkbeelden over „Mon Oncle" rondgelo pen. Toen volgden nog eens achttien maanden opnamen, die bovendien moesten worden onderbroken tengevolge van een auto-ongeluk dat hem overkwam. Daarna een half jaar montage en tenslotte de commerciële voorbereiding. Tati doet in een tijd, dat de film zich tot grootindustrie ontwikkeld heeft, waarin elk schakeltje en iedere medewerker gespecia liseerd is, nog alles zelf en bijna alleen. „De laatste ambachtsman der filmkunst" heeft men hem terecht eens genoemd. Een kwestie van artistiek verantwoordelijk heidsbesef, zo legt hij zelf uit: „Ze mogen mijn films toejuichen of afkeuren, in elk geval ben ik alleen verantwoordelijk. Het is mijn werk. Ik zal me nooit verschuilen achter het voorwendsel dat het verhaaltje, een actrice of acteur, de afloop of deze of gene wending van een film me door de producent of door een geldschieter werden opgedrongen." Ten behoeve van de tentoonstelling „Mu- sik, festlicher Aufzug und bauerlicher Tanz", die van 15 juni-15 juli in het „Wall- raf-Richartz museum" in Keulen wordt gehouden, heeft het Rijksmuseum een drie tal prenten in bruikleen afgestaan. Een twintigtal voorwerpen van fijn-hol- deurns aardewerk, specialiteit van Ro meins Nijmegen, zal worden uitgeleend door het rijksmuseum G. M. Kam in Nij megen aan het provinciaal Gallo-Romeins Museum in Tongeren in België voor de in de maand augustus te houden tentoonstel ling „Tongeren Romeins kruispunt". Het rijksmuseum Kröller-Müller zal een aantal tekeningen onder welke van A. van Ostade, Jongkind en Van Gogh, in bruikleen geven voor een reeks tentoon stellingen in de Verenigde Staten van Amerika, welke wordt georganiseerd op verzoek van de „Smithsonian Institution" in Washington. Deze tentoonstellingen zul len worden gehouden van begin oktober 1958 tot einde maart 1959 achtereenvol gens in Washington, New York, San Fran cisco, Boston en Cleyeland. Die gewetensvolle houding en gedragslijn werden door Tati ook in zijn functie van producent gevolgd. Het is in het filmbe drijf gewoonte dat op de naam van een ster of van een regisseur, een rolprent al verkocht wordt, lang vóór de opnamen vol tooid zijn. Ook met dat gebruik heeft Tati gebroken. Hel had hem altijd onoirbaar en zelfs immoreel geleken, zegt hij, een artikel te verkopen, waarvan de nieuwe eigenaar niet eerst zelf kennis kan nemen. Voor hem is een film niet in de eerste en nauwelijks de laatste plaats een zaak. Terwij] bij de produktie van een film in Frankrijk tegenwoordig met miljarden francs wordt gegoocheld en gerekend, trok Tati toen hij nog variété-artiest was, voor „Jour de Fête" niet meer dan één miljoen eigen spaargeld uit. Dat miljoen is er overigens wel weer dubbel en dwars uit gekomen. Maar ook voor de „normale" ex ploitatie van een film als handelsobject voelt. Jacques Tati helemaal niets. Onlangs heeft hij zo van Amerikaanse zijde impo sante stapels dollarbiljetten geweigerd in ruil voor zijn recht zijn twee voorlaatste films „Jour de Fête" en „Les Vacances de Monsieur Hulot" voor de televisie te mo gen vertonen, eenvoudig omdat hij van me ning was dat ze zich voor dat doel niet leenden. WAT IS HET GEHEIM van een groot artiest? Zo in het algemeen is het ant woord nog al moeilijk te geven. Maar met betrekking tot Jacques Tati ben ik toch wel geneigd dat geheim te zoeken in zijn ontwapenende en tevens heroïsche op rechtheid. Vooral in de „filmbusiness" komt men artiesten, die hun werk nog als een kunst opvatten en als zodanig ernstig ne men, vandaag'niet zo heel veel meer tegen. Frank Onnen Dit is Jacques Tati als de postbode in zijn eerste grote film „Jour de fête". Het suc ces daarvan werd door „De vakantie van meneer Hulot" nog overtroffen. Thans trekt „Mon Oncle" dagelijks volle zalen in de dure bioscopen van Parijs, HET LEVEN op een Brazili aanse fazenda lijkt zo weinig op dat van een gewone Hollandse boerderij, dat het maken van vergelijkingen ondoenlijk is. Ki lometers in de omtrek was er geen andere samenleving dan de onze. Als je een brood wilde ko pen, een gewoon brood omdat je langzamerhand gruwelde van iedere dag eigengebakken mais- brood, dan moest je daar ander half uur voor lopen, heen èn te rug. En eten halen in het naast- bijzijnde dorp betekende vier uur hobbelen op een gammele vracht auto. De hele fazenda hing van on waarschijnlijkheden aan elkaar Wij, de gasten van de oorspron kelijk Hollandse maar totaal ver- braziliaanste eigenaar, bewoon den met het jonge Hollandse echt paartje, dat hier alle emigratie- dromen in gruzelementen zag vallen door te hard werken zon der loon en zonder genoeg eten. het somptueuze woonhuis met zijn spiegelgladde mahonievloe- ren, de zalen van kamers, de gru welijke meubels. Uit de wastafel- kranen stroomde ijskoud water, afgetapt bij een waterval hoog op de berg achter onze tuin. Er was elektrisch licht, net genoeg om er niet bij te kunnen lezen. En als Carlota van de Braziliaanse op zichter het in haar hoofd haalde 's avonds te gaan strijken dan was er helemaal geen licht. In de enorme keuken met de zwart- besmookte zoldering stond een gi gantisch fornuis dat óf niet óf te fel brandde en daardoor alle spijzen rauw liet of tot sintels verwerkte. Voor het huis stonden camelia struiken als bruidsboeketten en achter de keuken twee perzikbo men. Maar tien meter verder had het oerwoud de tuin al weer ge heel opgeslokt. Je kon in een rafelige hangmat tussen twee woudreuzen schommelen. Tien takken met witte en lila catleyas raakten bijna je gezicht. De par- Bij deze reisbrief van Bob Tadema-Sporry werd de tekening gemaakt door Auke A. Tadema kieten aten de bananen, de kippen de perziken en de ossen de sinaas appels. Naar dit paradijs leidde een weg waaraan zeven ingenieurs met hun arbeiders twee jaar lang hadden gewerkt. De kosten be droegen ten naastebij een kwart miljoen gulden. De ingenieurs gingen weg en de regens kwamen, de vrachtauto's, de bandjirs, het gras en het oerwoud en nu was de weg alleen nog maar bruik baar voor voetgangers, ruiters en een heel enkele dappere jeep. De fazenda bezat een echte koe stal, keurig gemetseld en met een pannendak. Er woonden twee ko nijnen, dat was al. De stamboek koeien, die deze stal moesten be wonen, waren nooit gekomen. Er stonden wat eens de woonhuizen van het deskundig personeel wa ren geweest, die van deze fazen da een modelbedrijf had moe ten maken. Het was nooit geko men. Er waren door het oerwoud heroverde akkers en boomgaar den. Er was van alles en alles was stuk en alles was ongebruikt. Behalve die twee konijnen en om die beestjes gaat het hier. OVER de stoffige weg, die onze fazenda met de buitenwereld ver bond, naderden twee stipjes, een rood en eén geel. Tot boven op onze heuvel hoorden we de schelle kakelstemmen die bij die stipjes behoorden. Toen ze naderbij kwamen werden het twee balle tjes, bekroond met zwarte knop jes. De stemmen namen aanmer kelijk in kracht toe. Het was zo ver, het nieuwe konijn kwam er aan! Dit konijn was weken geleden besteld na de dood van het mach tige grijze dier, dat de stand van de konijnenstapel met noeste vlijt had moeten opvoeren. Na einde loos veel kopjes koffie, na einde loos heen en weer gepraat, na veel wikken en wegen over prijs, kleur en formaat, was dan einde lijk de blijde dag aangebroken waarop de treurende weduwen, die hun trieste leven sleten in de model-koestal, weer getroost zou den worden. De twee balletjes dijden uit tot twee enorme negerinnen, die tus sen zich in een juten zak torsten, die mefestal placide neerhing, maar die soms ook vreemde en wanhopige buitelingen maakte. Het was onze fiere bruigom! Toen de twee negerinnen het erf betraden, haastte iedereen zich naar buiten om de feeststoet te begroeten. De zak werd voorzich tig neergevleid en een punt ervan bewoog lijdzaam, als kwispelden daar twee lange oren. Maar voor lopig was van de bevrijding van de aanstaande bruigom nog geen sprake. Er moest eerst worden ge praat en koffie gedronken. De rode Teresa en de gele Ana zegen plechtig neer op de wrakke bank onder de perzikbomen en snoven nadrukkelijk de geur op van Bra- zilië's onvolprezen koffie, die duidelijk uit de keuken kwam aanzweven. Een half uur later, gesterkt door talloze cafezinhos, waren we gereed voor de onthulling. De bruidegom was waarlijk indruk wekkend, groot en lichtgrijs, met snorren als heiboenders en met rose gevoerde oren. Zijn ogen blonken van levenslust en naar we vurig hoopten van passie. Hij hupte wat rond, nipte een grasje, maakte een kegeltje en scheen zich niet onbehaaglijk te voelen. Daarop kwam het langverbeide moment, waarop hij aan zijn bruiden in de koestal zou worden voorgesteld. Zonder omslag ver dween hij weer spartelend in zijn juten gevangenis, Ana greep een punt en Teresa greep een punt en in optocht trokken we stal- waarts naar de lange rij bamboe- hokken, die vertelden van aller hoop op de toekomst en aller ver trouwen in het dubbele bruids paar-met-één-bruigom. De eerste ontmoeting verliep wat koeltjes. Het moest zeker nog wat wennen. Per slot is liefde op het eerste gezicht een zeldzaam artikel. Maar na een paar dagen was de liefde nog niet ontloken en dat vond iedereen vreemd. Ten slotte waren het konijnen daar in die koestal! En ook viel het op, dat de bruidegom steeds dikker en vadsiger werd, terwijl de twee bruiden in haar ogen iets triests en vragends hadden, iets van on begrepen en vreselijk gekreukte zielen. Zo nu en dan deden ze koket tegen meneer, maar hij, die driedubbel overgehaalde slomerd. zag het niet eens en begroef zijn dikke kop in het welige verse gras dat iedere dag zorgzaam in het hok werd neergelegd. Hier konden wij geen uitkomst meer brengen, Gentil de man die altijd alles wist moest et- maar bij komen. Gentil kwam, bekeek de konijnen en zei dat hij die Ana nooit had vertrouwd. Kreeg hij niet al sinds drie jaar twintig cruzeiros van haar? Maar tot vandaag de dag had hij daar naar kunnen fluiten. Maar hij had toch i iet gedacht dat Ana óns had durven beduvelen. Ja, maar wat was er nu met die bruigom? Wel, hmmm, nou ja, deze bruigom was laten we zeggen een kapoen. Gentil bood vrijwillig aan naar de boze Ana en Teresa toe te gaan om beklag te doen. Hij zou dan meteen de valse bruigom mee nemen en een goede terugbren gen. Het aanbod werd gaarne aanvaard en 's middags toog Gen til met de bruidegom in een zak naar de slechte negerinnen. Een paar uur later was hij glunderend terug. Met de zak. En hij ont hulde een nieuwe bruigom, dit maal een zwarte, wel niet zo groot als de vorige, maar toch één die er wezen mocht. In triomf ging weer iedereen naar de stal en Gentil zette hem bij de bruiden in het hok. Ach, wat een schoon gezicht! De nieuwe bleek een vurig minnaar. Men kon rustig gaan slapen tot de tijd daar was voor de bruiden. Ondertussen hadden we wel andere dingen aan het hoofd. Er was met zwaar gemeenschappe lijk werk een slaveld aangelegd, want we hadden groentegebrek als altijd. Het aanleggen van dat bed was geen grapje geweest, het had enorme afmetingen en om het hele veld heen moest een diepe en steile greppel komen vol stro mend water. Tegen de bichos. Die bichos zijn de miriaden in secten die Brazilië rijk is. Er be- - staat een legende, dat Onze Lieve Heer aan de goede Petrus toe stond om een deel van de aarde te scheppen. En die goede Petrus deed heel erg zijn best en schiep een land dat aan schoonheid zijn gelijke niet had op aarde. Hij ver wachtte dan ook prijzende woor den van Onze Lieve Heer, maar dat pakte anders uit. Onze Lieve Heer meende dat de mensen die dit land zouden gaan bewonen het Paradijs helemaal niet missen zouden en dus ook niet hun best zouden doen om het terug te ver dienen. En daarom schiep toen Onze Lieve Heer de bichos om de mensen wat te doen te geven en er hen aan te herinneren dat ze toch heus nog op aarde verkeer den. ONDER BICHOS valt alles aan dieren, groot en klein, dat de mens maar ergeren kan en last bezorgen. Er zijn bichos als spel- deknoppen, maar er zijn ook bichos als iets uit een nachtmer rie. Er zijn mieren in iedere kleur, vorm en formaat. Er zijn horzels, die het vee pijnigen tot dolwor- dens toe. Er zijn zandvlooien die hun eieren onder je teennagels leggen en daar de meest afschu welijke infecties veroorzaken. Er zijn vlinders die regelrecht uit het paradijs weggevlogen lijken te zijn met vleugels waarvoor ze een stukje uit de blauwe hemel knipten. Maar hun rupsen eten alles kaal. Er zijn spinnen, van de grootste en hartigste vogelspin tot kleine, delicate diertjes waar van de hemelsblauwe oogjes je verbaasd aanstaren op haardun ne steeltjes. Voorlopig echter was het slabed veilig voor loerende bichos. De greppel was een vro lijk kabbelend beekje en ieder drijvend takje werd er zorgvul dig uitgevist. Het leven zag er uitnemend uit, de sla groeide en in de stallen bloeide het jonge geluk. Maar we hadden veel te vroeg gejuicht. Toen we op een kwade morgen naar het slabed slenter den, sabbelend op een pasgepluk- te, zonwarme sinaasappel, ver starden ons aller voeten aan de grond. Want daar waar eens een weliggroene salade-akker was ge weest, lag nu een kale rode vlakte waar op regelmatige afstanden naargeestige kale stokjes uit op staken. De bichos! De driewerf vermaledijde bichos! Onder de grapefruitboom lag dwars over de greppel een dam van verdronken trekmieren, waar de rest van het machtige leger overheen was gemarcheerd, na dat de voorhoede zich tot heil des volks had verdronken. Al het zware werk van weken was in één nacht te niet gedaan! Vol van de somberste gevoe lens trokken we naar de stallen om ons een beetje te troosten met de aanblik van onze konijnen gezinnen. Het rook er droog en schoon naar hooi. Onder de bam- boehokken, die op schragen ston den zat de dikke bruine Leao, de hond van de opzichter. Leaos staart sloeg vriendelijk op de grond, maar hij kwam ons geen poot brengen zoals gewoonlijk. Hij hield zijn kop omhoog gericht en likte zijn zwarte snoet. Toen schoot zijn kop bliksemsnel om hoog, zijn kaken klapten en ieder een gaf een luide gil. Ach, voor onze eigen ogen ver ging daar de schone konijnen- droom in rook. In Leaos ruime maag rustten de jonge konijnen- stapel. De mazen van de bamboe- hokken waren te ruim gevlochten geweest en mama-konijn had het door de opzichter zo zorgzaam ge spreide hooi tot cla laatste halm opgegeten! zelfde tentoonstelling in het Teylers Mu seum te zien zijn. Daar bezit men de rijk ste collectie tekeningen van de kunste naar, die zich in 1577 te Haarlem ves tigde. Goltzius werd geboren te Mühlbracht bij Venlo als zoon van de glasschilder Jan Goltz, van wie men op deze exposi tie een portretje ontmoet, getekend voor diens vertrek uit Haarlem, waarheen hij zijn zoon had vergezeld. In 1579 huwde Goltzius de weduwe Margaretha Jansz, dochter van de scheepsbouwer Jan Bart- sen en Elizabeth Waterland, wier por tretten men hier eveneens tegenkomt. Dat van schoonpapa vertoont op de ach tergrond een werf. Goltzius werd vooral bekend als graveur. Men mag wel zeg gen beroemd, want - zo lezen we in de catalogus - „om verplichtingen te ontlo pen, die zijn toen ook in Italië beroemde naam meebracht, noemde hij zich Hen drick van Bracht". Dat was op een in 1590 ondernomen reis naar Rome, die liep via Hamburg, München en enige beroem de Italiaanse kunststeden. Hij keerde na een korte reis naar Napels terug in 1591, gedeeltelijk langs dezelfde route. In 1600 begon hij te schilderen. Om zijn gravures bleef hij toch 't meest bekend. Als nog een voorbeeld van zijn vermaardheid kan verder verteld worden dat een Engels gezant, Sir Dudley Caleton, in 1616 in een brief zijn vermoeden uitspreekt dat Goltzius het wel niet lang meer maken zal. Goltzius werd begraven in de Grote Kerk te Haarlem. Direct opvallend op deze tentoonstel ling is de zo variërende wiize van uit drukken. Nu we weten dat dit alles van één hand kwam, valt overeenkomst in lijnvoering wel te constateren. Zonder de geschiedenis van Goltzius en zijn tijd te kennen is het al mogelijk een oorzaak van sommige verschillen aan te wijzen. Be paalde tekeningen zullen de beschouwer als „natuurlijk" voorkomen, andere daar entegen als „gewild"-geforceerd in een bepaalde stijl. En het onderwerp bekij kende zien we dan wel waaraan dit ver schil ligt. Kennelijk werd voor sommige tekeningen naar de natuur gewerkt en werden andere uit het hoofd gemaakt. Wie zover is neme de catalogus ter hand en leze de inleiding van de heer E. K. J. Reznicek, kenner van Goltzius' werk en samensteller van een binnenkort verschij nende uitvoerige, volledige catalogus van Goltzius' tekeningen. Het blijkt dat het uit het hoofd teke nen in Goltzius' tijd als grootste verdien ste gold. Karei van Mander, zijn tijdge noot en schrijver van het bekende Schil- derboeck, stelt de fantasie boven alles. De Italianen hebben de weg daartoe ge wezen. En men diende zich te richten op bijbelse, allegorische, mythologische en historische voorstellingen. Men kon ook landschappen schilderen of tekenen als resultante van gesublimeerde herinne ringen aangevuld door de fantasie. En zelfs fantaseerde men portretten. De geest en het gevoel' mochten niet gediend wor den door het volgen van het voorbeeld, dat de natuur geeft. Zoiets klinkt ons niet onbekend in de oren. Want wordt dit argument ook niet gebruikt door moder ne schilders, wier werk zozeer van het gegeven in de natuur lijkt af te wijken? Dat het argument kan gelden, bedenken we ons als we staan voor het werk van Michelangelo, dat zo'n groot voorbeeld voor Goltzius was. We ontmoeten op deze tentoonstelling daar enige bewijzen van. Hoe gevaarlijk het argument kan zijn voor sommigen bewijst echter een gra vure van „De grote Hercules" van Golt zius, die we in Boymans' prentenkabinet tegenkomen op een expositie van grafiek uit de collectie van het museum. Deze prent noemt men wel „de Knollenman" door de overdreven aanduiding van de spierknobbels. Tegenwoordig zal men een dergelijk maniërisme niet zozeer meer aantreffen. Oorspronkelijkheid is thans de eis en nonconformisme de mode. Het maniërisme werd in Goltzius' tijd wel gezien als een kwaliteit. Wie kon te kenen als een ander dwong respect af. Goltzius deed dit. Hij tekende als een Dürer, als een Lucas van Leyden, als Italiaanse meesters. Michelangelo en Ra- faël konden toch niet voorbijgestreefd worden, dus diende men hen na te vol gen. Als graveur vooral had Goltzius een publiek te bedienen dat prenten wenste in de geest der groten. Daar hij hen niet copieerde, was dan ook een grote knap heid en kennis van verschillende stijlen vereist. Om te illustreren hoe groot Golt zius' knapheid en imitatievermogen wel waren, vertelde Karei van Mander nog een vervalsingsgeschiedenis, die dan geen misdadige bedoelingen zou hebben. Men moet aannemen dat het maar een ver haaltje was. Want - en dit blijkt uit de schoonste tekeningen weer - Goltzius was dan toch te zeer kunstenaar om te kun nen vervalsen. Een persoonlijkheid kan zijn hand niet dwingen dezelfde weg te gaan als die van een ander. Mij is Golt zius' werk het mooiste, het meest tijde- loze, als hij naar de natuur tekende: in de omtrekken van Haarlem, naar beken den uit zijn omgeving. De directeur van het Museum Boy mans, de heer I. C. Ebbinge Wubbe, meent dat wij, mede als gevolg van scho ling die ons oog aan kunst van eigen tijd heeft ondergaan, dichter bij Goltzius' kunst kunnen staan dan eerder het geval was. Mij zou deze expositie als een waar schuwing kunnen gelden, een waarschu wing natuur en leven niet te zeer de rug toe te keren, opdat men zich niet verlieze in modieuze zaken, die later blijken niet over hun tijd heen te kunnen reiken. Bob Buys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15