De Braziliaanse bruidegom
OókalMf
laques TatiEENZAME» HEROÏSCHE
FILMKUNSTENAAR
de sigaar^
■■GOLTZIUS H
■ails tekenaar.^—
Expositie van Nederlands
kunstbezit in buitenland
TOT 13 JULI worden in het Museum
Boymans te Rotterdam tekeningen ten
toongesteld van Hendrick Goltzius (1558-
1616). Van 19 juli tot 31 augustus zal de-
JACQUES TATI, die eigenlijk Tati-
cheff heet, de Russiscli-Nederlandse
zijn grootmoeder was Hollandse film
maker, is de eer te beurt gevallen Frank
rijk, dat hij als tweede vaderland koos,
als eenling te vertegenwoordigen met
zijn laatste film „Mon Oncle" op het
internationale festival, dat. in Cannes is
gehouden. Met deze film onderscheidt
Frankrijk ook zichzelf. „Mon Onclc" is
namelijk niet alleen een film, zoals er
géén dertien in het dozijn gaan. Deze
film is de triomf van het nonconformis-
me, zoals trouwens wel bijna alles boven
dien aan deze vriendelijke, wat verlegen
vijftigjarige afwijkt van de geijkte nor
men en gebruiken
TATI WOONT in Parijs in een heel nette,
doch wat saaie straat de Rue de Pen-
thièvre met uitzicht op de binnen
plaats van een inrichting voor Turkse ba
den. Hij heeft zijn huis ingericht in de
geest van die villa's, welke men aan de
Normandische en Bretonse kusten wel
vindt. Ruwhouten muren, gordijnen van
cretonne en rotanmeubels: bij wijze van
herinnering aan „De vakantie van meneer
Hulot", misschien, welke film zich afspeel
de op, bij en achter de Franse stranden?
Jacques Tati geeft zich nauwelijks moei
te die relatie te ontkennen. Hij zegt: „Och,
weet u, mijn films hebben altijd een iet
wat autobiografische inslag. Ik voel me het
meest op mijn gemak in mijn eigen milieu.
U zou de zaak dan ook eigenlijk moeten
omdraaien. Monsieur Hulot leek mis
schien wel wat op mij en het decor van
de film werd me waarschijnlijk door mijn
eigen omgeving ingegeven."
De nieuwe film? Tati is geen vlotte ver
teller: „Van een intrigue kan trouwens ook
moeilijk gesproken worden. U zult dat zelf
wel hebben opgemerkt. Het zijn meer aller
lei beelden uit het leven van iemand, die
de aansluiting met zijn eigen tijd heeft ge
mist. Een man, die moeilijk weg weet met
al die gecompliceerde vormen van ons mo
dernisme. En die daaronder eigenlijk nogal
lijden moet, omdat dat moderne levens
ritme hem belet een gewone, hartelijke
verstandhouding met zijn medemensen te
onderhouden. Alleen met kinderen kan hij
nog wel opschieten." Een
neefje Gérard) vervult dan ook de andere
hoofdrol. Beroepsacteurs spelen in „Mon
Oncle" bijna niet mee. Tati heeft sinds
zijn eerste filmpje, dat evenals „Jour de
fête" dat ook al over een postbode han
delde, een klein groepje vrienden om zich
heen verzameld. Met die équipe werd nu
grotendeels ook „Mon Oncle" voorbereid
en opgenomen.
Het conflict of beter een onophoudelijke
serie conflicten van een man met onze ge
mechaniseerde, geplanificeerde, geautoma
tiseerde, gestroomlijnde en antiseptische
wereld heeft dus de stof voor deze nieuwe
film geleverd. De hoofdpersoon „Mijn
Oom" is natuurlijk Tati zelf wordt door
iedereen voor een onmogelijke fantast ver
sleten. Maar zelf vindt hij in zijn hart dat
alle andere mensen dwazen zijn, omdat ze
van het leven geen greintje meer genie
ten. En als regisseur is Tati er zeker in
geslaagd zijn overtuiging op het publiek
over te dragen. Dat bewijst zijn kracht als
kunstenaar, waardoor het mij niet over
dreven voorkomt Tati met die andere
eenzame en geniale figuur uit de
filmwereld, Chaplin, te vergelijken. Ook
door zijn zeer langzame 'werkwijze
doet hij aan zijn grote confrater denken.
Anderhalf jaar heeft Tati eerst met de
denkbeelden over „Mon Oncle" rondgelo
pen. Toen volgden nog eens achttien
maanden opnamen, die bovendien moesten
worden onderbroken tengevolge van een
auto-ongeluk dat hem overkwam. Daarna
een half jaar montage en tenslotte de
commerciële voorbereiding.
Tati doet in een tijd, dat de film zich tot
grootindustrie ontwikkeld heeft, waarin elk
schakeltje en iedere medewerker gespecia
liseerd is, nog alles zelf en bijna alleen.
„De laatste ambachtsman der filmkunst"
heeft men hem terecht eens genoemd. Een
kwestie van artistiek verantwoordelijk
heidsbesef, zo legt hij zelf uit: „Ze mogen
mijn films toejuichen of afkeuren, in elk
geval ben ik alleen verantwoordelijk. Het
is mijn werk. Ik zal me nooit verschuilen
achter het voorwendsel dat het verhaaltje,
een actrice of acteur, de afloop of deze of
gene wending van een film me door de
producent of door een geldschieter werden
opgedrongen."
Ten behoeve van de tentoonstelling „Mu-
sik, festlicher Aufzug und bauerlicher
Tanz", die van 15 juni-15 juli in het „Wall-
raf-Richartz museum" in Keulen wordt
gehouden, heeft het Rijksmuseum een drie
tal prenten in bruikleen afgestaan.
Een twintigtal voorwerpen van fijn-hol-
deurns aardewerk, specialiteit van Ro
meins Nijmegen, zal worden uitgeleend
door het rijksmuseum G. M. Kam in Nij
megen aan het provinciaal Gallo-Romeins
Museum in Tongeren in België voor de in
de maand augustus te houden tentoonstel
ling „Tongeren Romeins kruispunt".
Het rijksmuseum Kröller-Müller zal een
aantal tekeningen onder welke van A.
van Ostade, Jongkind en Van Gogh, in
bruikleen geven voor een reeks tentoon
stellingen in de Verenigde Staten van
Amerika, welke wordt georganiseerd op
verzoek van de „Smithsonian Institution"
in Washington. Deze tentoonstellingen zul
len worden gehouden van begin oktober
1958 tot einde maart 1959 achtereenvol
gens in Washington, New York, San Fran
cisco, Boston en Cleyeland.
Die gewetensvolle houding en gedragslijn
werden door Tati ook in zijn functie van
producent gevolgd. Het is in het filmbe
drijf gewoonte dat op de naam van een
ster of van een regisseur, een rolprent al
verkocht wordt, lang vóór de opnamen vol
tooid zijn. Ook met dat gebruik heeft Tati
gebroken. Hel had hem altijd onoirbaar en
zelfs immoreel geleken, zegt hij, een artikel
te verkopen, waarvan de nieuwe eigenaar
niet eerst zelf kennis kan nemen. Voor
hem is een film niet in de eerste en
nauwelijks de laatste plaats een zaak.
Terwij] bij de produktie van een film in
Frankrijk tegenwoordig met miljarden
francs wordt gegoocheld en gerekend, trok
Tati toen hij nog variété-artiest was, voor
„Jour de Fête" niet meer dan één miljoen
eigen spaargeld uit. Dat miljoen is er
overigens wel weer dubbel en dwars uit
gekomen. Maar ook voor de „normale" ex
ploitatie van een film als handelsobject
voelt. Jacques Tati helemaal niets. Onlangs
heeft hij zo van Amerikaanse zijde impo
sante stapels dollarbiljetten geweigerd in
ruil voor zijn recht zijn twee voorlaatste
films „Jour de Fête" en „Les Vacances de
Monsieur Hulot" voor de televisie te mo
gen vertonen, eenvoudig omdat hij van me
ning was dat ze zich voor dat doel niet
leenden.
WAT IS HET GEHEIM van een groot
artiest? Zo in het algemeen is het ant
woord nog al moeilijk te geven. Maar met
betrekking tot Jacques Tati ben ik toch
wel geneigd dat geheim te zoeken in zijn
ontwapenende en tevens heroïsche op
rechtheid. Vooral in de „filmbusiness" komt
men artiesten, die hun werk nog als een
kunst opvatten en als zodanig ernstig ne
men, vandaag'niet zo heel veel meer tegen.
Frank Onnen
Dit is Jacques Tati als de postbode in zijn
eerste grote film „Jour de fête". Het suc
ces daarvan werd door „De vakantie van
meneer Hulot" nog overtroffen. Thans
trekt „Mon Oncle" dagelijks volle zalen
in de dure bioscopen van Parijs,
HET LEVEN op een Brazili
aanse fazenda lijkt zo weinig op
dat van een gewone Hollandse
boerderij, dat het maken van
vergelijkingen ondoenlijk is. Ki
lometers in de omtrek was er
geen andere samenleving dan de
onze. Als je een brood wilde ko
pen, een gewoon brood omdat je
langzamerhand gruwelde van
iedere dag eigengebakken mais-
brood, dan moest je daar ander
half uur voor lopen, heen èn te
rug. En eten halen in het naast-
bijzijnde dorp betekende vier uur
hobbelen op een gammele vracht
auto.
De hele fazenda hing van on
waarschijnlijkheden aan elkaar
Wij, de gasten van de oorspron
kelijk Hollandse maar totaal ver-
braziliaanste eigenaar, bewoon
den met het jonge Hollandse echt
paartje, dat hier alle emigratie-
dromen in gruzelementen zag
vallen door te hard werken zon
der loon en zonder genoeg eten.
het somptueuze woonhuis met
zijn spiegelgladde mahonievloe-
ren, de zalen van kamers, de gru
welijke meubels. Uit de wastafel-
kranen stroomde ijskoud water,
afgetapt bij een waterval hoog op
de berg achter onze tuin. Er was
elektrisch licht, net genoeg om
er niet bij te kunnen lezen. En als
Carlota van de Braziliaanse op
zichter het in haar hoofd haalde
's avonds te gaan strijken dan
was er helemaal geen licht. In
de enorme keuken met de zwart-
besmookte zoldering stond een gi
gantisch fornuis dat óf niet óf te
fel brandde en daardoor alle
spijzen rauw liet of tot sintels
verwerkte.
Voor het huis stonden camelia
struiken als bruidsboeketten en
achter de keuken twee perzikbo
men. Maar tien meter verder had
het oerwoud de tuin al weer ge
heel opgeslokt. Je kon in een
rafelige hangmat tussen twee
woudreuzen schommelen. Tien
takken met witte en lila catleyas
raakten bijna je gezicht. De par-
Bij deze reisbrief van Bob Tadema-Sporry
werd de tekening gemaakt door Auke A. Tadema
kieten aten de bananen, de kippen
de perziken en de ossen de sinaas
appels. Naar dit paradijs leidde
een weg waaraan zeven ingenieurs
met hun arbeiders twee jaar lang
hadden gewerkt. De kosten be
droegen ten naastebij een kwart
miljoen gulden. De ingenieurs
gingen weg en de regens kwamen,
de vrachtauto's, de bandjirs, het
gras en het oerwoud en nu was
de weg alleen nog maar bruik
baar voor voetgangers, ruiters en
een heel enkele dappere jeep.
De fazenda bezat een echte koe
stal, keurig gemetseld en met een
pannendak. Er woonden twee ko
nijnen, dat was al. De stamboek
koeien, die deze stal moesten be
wonen, waren nooit gekomen. Er
stonden wat eens de woonhuizen
van het deskundig personeel wa
ren geweest, die van deze fazen
da een modelbedrijf had moe
ten maken. Het was nooit geko
men. Er waren door het oerwoud
heroverde akkers en boomgaar
den. Er was van alles en alles
was stuk en alles was ongebruikt.
Behalve die twee konijnen en om
die beestjes gaat het hier.
OVER de stoffige weg, die onze
fazenda met de buitenwereld ver
bond, naderden twee stipjes, een
rood en eén geel. Tot boven op
onze heuvel hoorden we de schelle
kakelstemmen die bij die stipjes
behoorden. Toen ze naderbij
kwamen werden het twee balle
tjes, bekroond met zwarte knop
jes. De stemmen namen aanmer
kelijk in kracht toe. Het was zo
ver, het nieuwe konijn kwam er
aan!
Dit konijn was weken geleden
besteld na de dood van het mach
tige grijze dier, dat de stand van
de konijnenstapel met noeste vlijt
had moeten opvoeren. Na einde
loos veel kopjes koffie, na einde
loos heen en weer gepraat, na veel
wikken en wegen over prijs,
kleur en formaat, was dan einde
lijk de blijde dag aangebroken
waarop de treurende weduwen,
die hun trieste leven sleten in de
model-koestal, weer getroost zou
den worden.
De twee balletjes dijden uit tot
twee enorme negerinnen, die tus
sen zich in een juten zak torsten,
die mefestal placide neerhing,
maar die soms ook vreemde en
wanhopige buitelingen maakte.
Het was onze fiere bruigom!
Toen de twee negerinnen het
erf betraden, haastte iedereen zich
naar buiten om de feeststoet te
begroeten. De zak werd voorzich
tig neergevleid en een punt ervan
bewoog lijdzaam, als kwispelden
daar twee lange oren. Maar voor
lopig was van de bevrijding van
de aanstaande bruigom nog geen
sprake. Er moest eerst worden ge
praat en koffie gedronken. De
rode Teresa en de gele Ana zegen
plechtig neer op de wrakke bank
onder de perzikbomen en snoven
nadrukkelijk de geur op van Bra-
zilië's onvolprezen koffie, die
duidelijk uit de keuken kwam
aanzweven.
Een half uur later, gesterkt
door talloze cafezinhos, waren
we gereed voor de onthulling. De
bruidegom was waarlijk indruk
wekkend, groot en lichtgrijs, met
snorren als heiboenders en met
rose gevoerde oren. Zijn ogen
blonken van levenslust en naar
we vurig hoopten van passie.
Hij hupte wat rond, nipte een
grasje, maakte een kegeltje en
scheen zich niet onbehaaglijk te
voelen.
Daarop kwam het langverbeide
moment, waarop hij aan zijn
bruiden in de koestal zou worden
voorgesteld. Zonder omslag ver
dween hij weer spartelend in zijn
juten gevangenis, Ana greep een
punt en Teresa greep een punt
en in optocht trokken we stal-
waarts naar de lange rij bamboe-
hokken, die vertelden van aller
hoop op de toekomst en aller ver
trouwen in het dubbele bruids
paar-met-één-bruigom. De eerste
ontmoeting verliep wat koeltjes.
Het moest zeker nog wat wennen.
Per slot is liefde op het eerste
gezicht een zeldzaam artikel.
Maar na een paar dagen was
de liefde nog niet ontloken en
dat vond iedereen vreemd. Ten
slotte waren het konijnen daar in
die koestal! En ook viel het op,
dat de bruidegom steeds dikker
en vadsiger werd, terwijl de twee
bruiden in haar ogen iets triests
en vragends hadden, iets van on
begrepen en vreselijk gekreukte
zielen. Zo nu en dan deden ze
koket tegen meneer, maar hij, die
driedubbel overgehaalde slomerd.
zag het niet eens en begroef zijn
dikke kop in het welige verse gras
dat iedere dag zorgzaam in het
hok werd neergelegd.
Hier konden wij geen uitkomst
meer brengen, Gentil de man
die altijd alles wist moest et-
maar bij komen. Gentil kwam,
bekeek de konijnen en zei dat hij
die Ana nooit had vertrouwd.
Kreeg hij niet al sinds drie jaar
twintig cruzeiros van haar? Maar
tot vandaag de dag had hij daar
naar kunnen fluiten. Maar hij had
toch i iet gedacht dat Ana óns had
durven beduvelen. Ja, maar wat
was er nu met die bruigom? Wel,
hmmm, nou ja, deze bruigom
was laten we zeggen een kapoen.
Gentil bood vrijwillig aan naar
de boze Ana en Teresa toe te gaan
om beklag te doen. Hij zou dan
meteen de valse bruigom mee
nemen en een goede terugbren
gen. Het aanbod werd gaarne
aanvaard en 's middags toog Gen
til met de bruidegom in een zak
naar de slechte negerinnen. Een
paar uur later was hij glunderend
terug. Met de zak. En hij ont
hulde een nieuwe bruigom, dit
maal een zwarte, wel niet zo groot
als de vorige, maar toch één die
er wezen mocht. In triomf ging
weer iedereen naar de stal en
Gentil zette hem bij de bruiden
in het hok. Ach, wat een schoon
gezicht! De nieuwe bleek een
vurig minnaar. Men kon rustig
gaan slapen tot de tijd daar was
voor de bruiden.
Ondertussen hadden we wel
andere dingen aan het hoofd. Er
was met zwaar gemeenschappe
lijk werk een slaveld aangelegd,
want we hadden groentegebrek
als altijd. Het aanleggen van dat
bed was geen grapje geweest, het
had enorme afmetingen en om het
hele veld heen moest een diepe
en steile greppel komen vol stro
mend water. Tegen de bichos.
Die bichos zijn de miriaden in
secten die Brazilië rijk is. Er be- -
staat een legende, dat Onze Lieve
Heer aan de goede Petrus toe
stond om een deel van de aarde te
scheppen. En die goede Petrus
deed heel erg zijn best en schiep
een land dat aan schoonheid zijn
gelijke niet had op aarde. Hij ver
wachtte dan ook prijzende woor
den van Onze Lieve Heer, maar
dat pakte anders uit. Onze Lieve
Heer meende dat de mensen die
dit land zouden gaan bewonen het
Paradijs helemaal niet missen
zouden en dus ook niet hun best
zouden doen om het terug te ver
dienen. En daarom schiep toen
Onze Lieve Heer de bichos om de
mensen wat te doen te geven en
er hen aan te herinneren dat ze
toch heus nog op aarde verkeer
den.
ONDER BICHOS valt alles aan
dieren, groot en klein, dat de
mens maar ergeren kan en last
bezorgen. Er zijn bichos als spel-
deknoppen, maar er zijn ook
bichos als iets uit een nachtmer
rie. Er zijn mieren in iedere kleur,
vorm en formaat. Er zijn horzels,
die het vee pijnigen tot dolwor-
dens toe. Er zijn zandvlooien die
hun eieren onder je teennagels
leggen en daar de meest afschu
welijke infecties veroorzaken.
Er zijn vlinders die regelrecht uit
het paradijs weggevlogen lijken
te zijn met vleugels waarvoor ze
een stukje uit de blauwe hemel
knipten. Maar hun rupsen eten
alles kaal. Er zijn spinnen, van de
grootste en hartigste vogelspin
tot kleine, delicate diertjes waar
van de hemelsblauwe oogjes je
verbaasd aanstaren op haardun
ne steeltjes. Voorlopig echter was
het slabed veilig voor loerende
bichos. De greppel was een vro
lijk kabbelend beekje en ieder
drijvend takje werd er zorgvul
dig uitgevist. Het leven zag er
uitnemend uit, de sla groeide en
in de stallen bloeide het jonge
geluk.
Maar we hadden veel te vroeg
gejuicht. Toen we op een kwade
morgen naar het slabed slenter
den, sabbelend op een pasgepluk-
te, zonwarme sinaasappel, ver
starden ons aller voeten aan de
grond. Want daar waar eens een
weliggroene salade-akker was ge
weest, lag nu een kale rode vlakte
waar op regelmatige afstanden
naargeestige kale stokjes uit op
staken. De bichos! De driewerf
vermaledijde bichos!
Onder de grapefruitboom lag
dwars over de greppel een dam
van verdronken trekmieren, waar
de rest van het machtige leger
overheen was gemarcheerd, na
dat de voorhoede zich tot heil des
volks had verdronken. Al het
zware werk van weken was in
één nacht te niet gedaan!
Vol van de somberste gevoe
lens trokken we naar de stallen
om ons een beetje te troosten
met de aanblik van onze konijnen
gezinnen. Het rook er droog en
schoon naar hooi. Onder de bam-
boehokken, die op schragen ston
den zat de dikke bruine Leao, de
hond van de opzichter. Leaos
staart sloeg vriendelijk op de
grond, maar hij kwam ons geen
poot brengen zoals gewoonlijk.
Hij hield zijn kop omhoog gericht
en likte zijn zwarte snoet. Toen
schoot zijn kop bliksemsnel om
hoog, zijn kaken klapten en ieder
een gaf een luide gil.
Ach, voor onze eigen ogen ver
ging daar de schone konijnen-
droom in rook. In Leaos ruime
maag rustten de jonge konijnen-
stapel. De mazen van de bamboe-
hokken waren te ruim gevlochten
geweest en mama-konijn had het
door de opzichter zo zorgzaam ge
spreide hooi tot cla laatste halm
opgegeten!
zelfde tentoonstelling in het Teylers Mu
seum te zien zijn. Daar bezit men de rijk
ste collectie tekeningen van de kunste
naar, die zich in 1577 te Haarlem ves
tigde.
Goltzius werd geboren te Mühlbracht
bij Venlo als zoon van de glasschilder
Jan Goltz, van wie men op deze exposi
tie een portretje ontmoet, getekend voor
diens vertrek uit Haarlem, waarheen hij
zijn zoon had vergezeld. In 1579 huwde
Goltzius de weduwe Margaretha Jansz,
dochter van de scheepsbouwer Jan Bart-
sen en Elizabeth Waterland, wier por
tretten men hier eveneens tegenkomt.
Dat van schoonpapa vertoont op de ach
tergrond een werf. Goltzius werd vooral
bekend als graveur. Men mag wel zeg
gen beroemd, want - zo lezen we in de
catalogus - „om verplichtingen te ontlo
pen, die zijn toen ook in Italië beroemde
naam meebracht, noemde hij zich Hen
drick van Bracht". Dat was op een in
1590 ondernomen reis naar Rome, die liep
via Hamburg, München en enige beroem
de Italiaanse kunststeden. Hij keerde na
een korte reis naar Napels terug in 1591,
gedeeltelijk langs dezelfde route. In 1600
begon hij te schilderen. Om zijn gravures
bleef hij toch 't meest bekend. Als nog
een voorbeeld van zijn vermaardheid kan
verder verteld worden dat een Engels
gezant, Sir Dudley Caleton, in 1616 in
een brief zijn vermoeden uitspreekt dat
Goltzius het wel niet lang meer maken
zal. Goltzius werd begraven in de Grote
Kerk te Haarlem.
Direct opvallend op deze tentoonstel
ling is de zo variërende wiize van uit
drukken. Nu we weten dat dit alles van
één hand kwam, valt overeenkomst in
lijnvoering wel te constateren. Zonder de
geschiedenis van Goltzius en zijn tijd te
kennen is het al mogelijk een oorzaak van
sommige verschillen aan te wijzen. Be
paalde tekeningen zullen de beschouwer
als „natuurlijk" voorkomen, andere daar
entegen als „gewild"-geforceerd in een
bepaalde stijl. En het onderwerp bekij
kende zien we dan wel waaraan dit ver
schil ligt. Kennelijk werd voor sommige
tekeningen naar de natuur gewerkt en
werden andere uit het hoofd gemaakt.
Wie zover is neme de catalogus ter hand
en leze de inleiding van de heer E. K. J.
Reznicek, kenner van Goltzius' werk en
samensteller van een binnenkort verschij
nende uitvoerige, volledige catalogus van
Goltzius' tekeningen.
Het blijkt dat het uit het hoofd teke
nen in Goltzius' tijd als grootste verdien
ste gold. Karei van Mander, zijn tijdge
noot en schrijver van het bekende Schil-
derboeck, stelt de fantasie boven alles.
De Italianen hebben de weg daartoe ge
wezen. En men diende zich te richten op
bijbelse, allegorische, mythologische en
historische voorstellingen. Men kon ook
landschappen schilderen of tekenen als
resultante van gesublimeerde herinne
ringen aangevuld door de fantasie. En
zelfs fantaseerde men portretten. De geest
en het gevoel' mochten niet gediend wor
den door het volgen van het voorbeeld,
dat de natuur geeft. Zoiets klinkt ons
niet onbekend in de oren. Want wordt dit
argument ook niet gebruikt door moder
ne schilders, wier werk zozeer van het
gegeven in de natuur lijkt af te wijken?
Dat het argument kan gelden, bedenken
we ons als we staan voor het werk van
Michelangelo, dat zo'n groot voorbeeld
voor Goltzius was. We ontmoeten op deze
tentoonstelling daar enige bewijzen van.
Hoe gevaarlijk het argument kan zijn
voor sommigen bewijst echter een gra
vure van „De grote Hercules" van Golt
zius, die we in Boymans' prentenkabinet
tegenkomen op een expositie van grafiek
uit de collectie van het museum. Deze
prent noemt men wel „de Knollenman"
door de overdreven aanduiding van de
spierknobbels. Tegenwoordig zal men een
dergelijk maniërisme niet zozeer meer
aantreffen. Oorspronkelijkheid is thans
de eis en nonconformisme de mode.
Het maniërisme werd in Goltzius' tijd
wel gezien als een kwaliteit. Wie kon te
kenen als een ander dwong respect af.
Goltzius deed dit. Hij tekende als een
Dürer, als een Lucas van Leyden, als
Italiaanse meesters. Michelangelo en Ra-
faël konden toch niet voorbijgestreefd
worden, dus diende men hen na te vol
gen.
Als graveur vooral had Goltzius een
publiek te bedienen dat prenten wenste
in de geest der groten. Daar hij hen niet
copieerde, was dan ook een grote knap
heid en kennis van verschillende stijlen
vereist. Om te illustreren hoe groot Golt
zius' knapheid en imitatievermogen wel
waren, vertelde Karei van Mander nog
een vervalsingsgeschiedenis, die dan geen
misdadige bedoelingen zou hebben. Men
moet aannemen dat het maar een ver
haaltje was. Want - en dit blijkt uit de
schoonste tekeningen weer - Goltzius was
dan toch te zeer kunstenaar om te kun
nen vervalsen. Een persoonlijkheid kan
zijn hand niet dwingen dezelfde weg te
gaan als die van een ander. Mij is Golt
zius' werk het mooiste, het meest tijde-
loze, als hij naar de natuur tekende: in
de omtrekken van Haarlem, naar beken
den uit zijn omgeving.
De directeur van het Museum Boy
mans, de heer I. C. Ebbinge Wubbe,
meent dat wij, mede als gevolg van scho
ling die ons oog aan kunst van eigen tijd
heeft ondergaan, dichter bij Goltzius'
kunst kunnen staan dan eerder het geval
was. Mij zou deze expositie als een waar
schuwing kunnen gelden, een waarschu
wing natuur en leven niet te zeer de rug
toe te keren, opdat men zich niet verlieze
in modieuze zaken, die later blijken niet
over hun tijd heen te kunnen reiken.
Bob Buys