CARMINA BURANA
Twee boeken met reprodukties
DE WONDEREN^
I =ÜVAN CATANIA I
Qttaaectiep&aac is de Siciliaanse gastacifheid
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 21 JUNI 1958
Erbij
PAGINA VIJF
over beeldende kunst
sciet
Een verrukkelijke bewerking van
het middeleeuwse liedboek
Jazz-musici naar Blokker
C. J. E. Dinaux
EEN BELANGRIJKE Nederlandse uit
gave is weer het platenboek van Contact,
gewijd aan het grafisch oeuvre van Mare
Chagall, door Franz Meyer uitgekozen
en ingeleid. De indruk die reprodukties
van grafiek kunnen maken ontloopt
minder die van de originelen dan repro
dukties van schilderijen dat zullen doen.
Slechts zal van de beschouwer soms ver
langd moeten worden zich sommige za
ken voor te stellen op een groter formaat
dan in dit werk gegeven kon worden. De
maten van de originelen werden in de
lijst van afbeeldingen dan ook opgeno
men. Hans Bolliger verstrekte de biogra
fische gegevens. Franz Meyer beschrijft
ons Chagalls ontwikkeling als graficus
streng aan de hand van het gereprodu
ceerde en geeft verschillende onderwer
pen enige verklaring. Dat verhoogt het
plezier van het bekijken, daar veel van
Chagalls grafiek bedoeld was als illustra
tie. Ik moet bekennen dat ik toch wel
meer geboeid ben door vele prenten, nu
mij verteld is wat Chagall wilde of dien
de te verbeelden.
De in Rusland te Witebsk in 1887 ge
boren kunstenaar was al vijfendertig
jaar, toen het eerste grafische werk uit
zijn handen kwam. Het was de Berlijnse
kunsthandelaar Paul Cassirer en diens
medewerker Walter Feilchenfeldt, die
hem vroegen een soort autobiografie van
hem te illustreren. Men heeft toen moe
ten afzien van de publikatie van de moei
lijk te vertalen tekst, maar gaf de etsen
van „Mijn leven" uit in een map. De ver
klaringen, die Meyer dan toch van één
en ander kan geven, lijken me een wel
kome verheldering van hetgeen men ook
in sommige van Chagalls schilderijen
kan vinden. Want er is een grote wissel
werking tussen Chagalls grafiek en zijn
schilderkunst.
Boeiend wordt het bladeren door Cha
galls illustraties bij „Dode Zielen" van
Gogolj, waarvan Meyer het noodzakelijke
navertelt. Het was de scherpzinnige en
handige Parijse kunsthandelaar Vollard,
die Chagall deze illustraties opdroeg. Ook
heeft deze van Chagall prenten bij de
fabels van La Fontaine gevraagd. Meyer
kan er ons op wijzen hoezeer Chagall
met zijn illustraties nog verhelderend
werkt en toevoegt, door andere dan bij
vorige illustratoren gebruikelijke mo
menten uit deze fabelen te kiezen. Dat
deze prenten op zichzelf al voldoende ar
tistiek genot schenken behoeft geen be
toog als men bedenkt hoe rijk Chagalls
techniek inmiddels geworden is. Over zijn
met de etsnaald op de plaat getrokken
lijnen plaatst hij met het penseel hier en
daar toetsen dekverf, zodat na het druk
ken het resultaat als geschilderde witte
lijnen en vlekjes vertoont, waardoor zijn
prenten zo'n sterk picturaal karakter ver
krijgen.
Ook droeg Vollard hem bijbelillustra
ties op en ik kan me voorstellen dat deze
prenten het verlangen oproepen het Boek
weer ter hand te nemen. Met de prenten
voor de fabels en de bijbel ontstond be
hoefte aan toevoeging van kleur. En zo
verschenen enige handgekleurde exem
plaren. Met de lithografie ziet hij dan
kans de kleur direct in de grafiek te
brengen. Enige van deze litho's werden
in kleur gereproduceerd, andere in zwart
wit, waarbij van hun rijkdom voldoende
blijft doorschemeren. Sterker is onder
tussen steeds de reeds gereleveerde wis
selwerking tussen Chagalls schilderkunst
en zijn grafiek geworden, zodat dit boek
een tweezijdige introductie werd.
AL EERDER mocht ik enkele deeltjes
van de Museumreeks (verschenen bij L.
J. Veens Uitgeversmaatschappij) bespre
ken. Pas werd me nu „Vermeer" toege
stuurd, ingeleid door Andrew Forge, die
ook het tiental reprodukties van een be
geleidende tekst voorzag.
De waarde van Vermeers werk heeft
men pas laat op die hoogte weten te
schatten, waarop wij deze thans stellen.
Fromentin, een Franse kunstbeschrijver,
die er zijn mocht, maakt in zijn in 1876
verschenen „Maitres d'autrefois" maar
twee keer melding van hem. De tijd be
gon toen net rijp te worden voor een in
zicht in die schilderkunstige waarde, die
ook Vermeers werk draagt. De impres
sionisten begonnen de kunstbeschouwers
voor die waarde de ogen te openen. En
nog sterker heeft Cézanne dat misschien
gedaan. Volgens de Nederlandse schilder
Oepts heeft een Fransman een leerzame
vergelijking tussen het werk van Ver
meer en Cézanne gemaakt, waarnaar ik
helaas verder niet kan verwijzen, daar
hij zich de auteur niet herinnerde. Het
op de band van dit boekje gereprodu
ceerde schilderijtje van Vermeer van
een „Jonge vrouw met fluit" maakt die
vergelijking al begrijpelijk. En hoewel
Forge, die ten zeerste lijkt op een analyse
van de mij onbekende schilder Lawrence
Sowing te steunen, Cézanne niet vermeldt,
is veel van zijn betoog ook toe te passen
op het werk van laatstgenoemde. Ik
illustreer dit met slechts één zin: „Zijn
schilderijen zijn gehele oppervlakken en
de compositie ervan is een totaliteit". En
dan toch nóg iets. Verschillende keren
spreekt Forge van horizontalen en ver-
tikalen. Is het niet of men het over Cé
zanne heeft? Forge geeft in kort bestek
een les in de schilderkunst, die verder
alleen maar met andere en mogelijk meer
woorden herhaald zou kunnen worden.
In hoeverre zoiets nu de waardering van
Vermeers werk bevordert bij niet-schil-
ders is natuurlijk een beetje de vraag.
Men kan er uit begrijpen hoezeer Ver
meer over zijn tijd heen reikte, van alle
tijden is. Mogelijk ook dat al te eenzijdige
bewonderaars van hedendaagse kunst
leren begrijpen dat in Vermeers werk net
altijd iets meer aanwezig is dan in veel,
waarin alléén maar het spel van vorm,
kleur en lijn geldt.
Daar Forges betoog zeer gecomprimeerd
is, zijn zetfouten erg vervelend. Zo las
ik: „De fotografie heeft ons geleerd dat
door de gelijkmatige lichtval op een neus
en een wang de contour van de neus kan
vervangen". Het laatste woord moet zijn
„vervallen". Juist wanneer een lesje ge
geven wordt moet men erg precies zijn
tegenover een lekenpubliek, dat met een
dergelijk goedbedoeld voorbeeld ook over
zekere vooroordelen ten aanzien van niet
eens zo moderne kunst soms nog heen
geholpen moet worden.
Onder de kleurreprodukties tellen we
er twee naar de meest bijzondere schil
derijtjes van Vermeer: het hiervoor ge
noemde en de „Vrouw met rode hond",
beide in de Washington National Gallery
aanwezig. En deze zaken maken voor mij
dit boekje wel bijzonder aantrekkelijk.
Bob Buys
110c.lIllËt10c
j.TQc^^ioj
NEDERLAND" J
VOOR HET EERST bij mijn weten heeft
een Nederlander, mr. W. van Elden, zich
gewaagd aan de bewerking van een keur
uit de kostelijke „Carmina Buranade
verzameling vagantenlyriek, die maar liefst
vijf eeuwen in het Beierse klooster Bene-
diktbeuern acter slot en grendel werd ge
houden alvorens ze aan het daglicht kwam.
Na de eerste Duitse uitgave (van J. A.
Schmeller, anno 1847bleef de tekst van
het dertiende-eeuwse handschrift nog ja
renlang een privé-genoegen voor kamer
geleerden, die er zo hier en daar wel eens
van gesnoept zullen hebben, voor zover
tenminste hun wetenschappelijke deugd
zaamheid hen er niet toe verplichtte de
ogen te sluiten voor de aardse geneugten.
Want die Benediktbeuernse liederen zin
gen er frank en vrij op los over de min
en het drinkgelag, de smulpartij en het
dobbelspel, de speelse begeerte en het lief
desverdriet. Ik weet niet in hoever de toon
zetting van Carl Orff, daterend van 1937.
heeft bijgedragen tot de „profane" belang
stelling voor deze snaakse, amoureuze,
hoofse, lichtvoetige, soms ook boetpredi-
kende en boetvaardige poëzieOrff, mees
ter in het ritmiseren van het slagwerk,
van stampinstrumenten, ratels en bellen,
tamboerijnen en pauken, was er de com
ponist naar om tot in zijn vingertoppen de
ritmische drift, de elementaire kracht van
dit bevallig zingende, soepele Latijn (met
zijn sierlijk daartussen verweven middel-
hoogduitse en Provengaalse strofen) te on
dergaan en te vertolken in de oorspronke
lijke geest: in die van het chanson, hel
gezongen, gegalmde lied, begeleid hier en
daar waarschijnlijk door handgeklap en
voetgetrappel, door de lach en de snier,
die wij uit latere tijd van Rabelais en
Frangois Villon kennen.
DE Nederlandse bewerker, mr. W. van
Elden, heeft het er bewonderenswaardig
afgebracht. Een half millenium ligt er tus
sen deze herdichting en de tijd dat dit va-
HET WONDER VAN CATANIA is, dat de stad
nog bestaat! Zo heet het in enkele reisgidsen
over Sicilië, het eiland, dat de naam van
„Parel van de Middellandse Zee" heeft ge
kregen. Wij zijn naar deze stad getogen, die
de trieste bijnaam heeft van „lavastad" en die
tevens één van de minst belangrijke steden
op Sicilië zou zijn.
OF HET „HET WONDER" was, dat ons juist naar
Catania voerde, of dat het kwam doordat wij eens daar
heen wilden gaan, waar „men" in het algemeen niet
heen trekt, wij^weten het niet precies, maar een feit is,
dat juist dit bezoek aan Catania, het verblijf onder de
Catanezen, ons méér heeft getroffen en ons ook méér
heeft geleerd, dan al het andere, dat wij op Sicilië zagen
en meemaakten. Wij hebben de Sicilianen leren kennen
in hun dagelijkse bestaan, in hun doodgewone doen-en-
laten en zijn daardoor ook niet aan de buitenkant der
dingen voorbijgegleden. Denkt u niet dat Catania al
haar charmes en schoonheden op een presenteerblaadje
aanbiedt. Men moet er naar zoeken! Maar, wie zich de
moeite getroost dat te doen, die zal ook vinden en veelal
juist die dingen, die geen gids vertelt of aangeeft!
We zullen hem niet gauw vergeten, dat oude heertje
met z'n hoffelijke maniertjes. Bemerkende dat wij niet
van zijn land waren, maar wél met z'n taal overweg
konden, sprak hij ons aan in z'n zo melodieuze dialect.
Hij heeft ons het trieste verhaal van de tragische ge
schiedenis van Catania gedaan. „Acht keer weer onze
mooie stad verwoest, maar acht keer is zij weer opge
bouwd, herrezen uit as en puin. In 1669 dreef de Etna
z'n stromen van gloeiende lava over Catania en ruim
veertig andere steden en dorpen, in 1693 werd alles door
een aardbeving tegen de grond gesmeten. Duizenden en
nog eens duizenden verloren toen het leven, have en
goed. En ikik verloor bij de aardbeving van 1908,
toen ik in Messina een jonge leraar was, m'n vrouw,
m'n ouders, broers en zusters. Zij waren onder de tach
tigduizend slachtoffers, die de ramp toen eiste". Het
oude heertje zweeg even en staarde een ogenblik pein
zend voor zich, maar dan vervolgde hij, z'n trieste ge
dachten wegbannend: „Maar wat de Etna, wat de aarde
ook mag doen, wij van Catania laten ons niet verjagen,
we zullen steeds onze stad weer opbouwen, steeds
mooier ook!"
Dit is zo duidelijk de Siciliaan: van nature hartelijk
en vrolijk, energiek, optimistisch en met een enorm
doorzettingsvermogen, dé kwaliteiten, die een volkje zo
nodig heeft, dat leeft in de directe nabijheid van een
onberekenbare vuurspuwende kolos.
CATANIA werd in het jaar 729 voor Christus gesticht
en is thans een stad met ruim driehonderdduizend in
woners. De sfeer is er al ietwat oosters, maar toch niet
in die mate als in Palermo de hoofdstad. De straten zijn
geplaveid met lava, de huizen zijn uit lava opgetrokken,
de olifant op de Piazza Duomo, het stadssymbool, werd
uti lava gemaaktlavalavalavadat alles
geeft Catania een ietwat grijs uiterlijk. Maar het wordt
prehtig vergoed door het vrolijke kleurelement, dat
overal is aangebracht, zelfs door middel van in smet
teloos wit gestoken politieagenten, die op kleine ronde
platvormen staande onder een witte parasol hopen het
verkeer te regelen naar voorgeschreven wijze. Maar
de Siciliaanse scooterrijders nemen het met al die aan
wijzingen van Hermandad niet zo nauw. Ga maar eens
een kwartiertje op een bank zitten in de Via Etnea en
sla het gewoel gade.... een Hollandse verkeersagent
zou er dol van worden! Neen. de „agenti di circolazione"
hebben het niet zo gemakkelijk daarginds!
De stad is op de helling van de Etna gelegen. De ge
schiedenis van de stad is tevens die van de vulkaan.
Op het Piazza Duomo, waar ook het stadssymbool
prijkt, de antieke olifant, die uit de Romeinse tijd stamt,
staat de kathedraal, die rond het jaar 1200 door Rogier
II werd gebouwd. In deze trotse Dom, die door de aard
beving van 1693 gedeeltelijk werd verwoest en later in
barokstijl i- herbouwd, bevinden zich de graftomben
van de leden van het koningshuis van Aragon, alsmede
het grafmonument van Sicilië's grootste componist, Vin-
cenzo Bellini, in 1801 geboren en op vierenzeventig-
jarige leeftijd 'in zijn geboorteplaats overleden. Ook is
in deze kathedraal een grafmonument opgericht voor
de grote filosoof Carondas, die in Catania het levens
licht aanschouwde. Vele Catanezen trekken op 5 februari
naar de kapel van de schutsvrouwe van de stad, St.
Agata, die van 238 tot 253 na Christus leefde, eveneens
in de Dom ingericht. Haar sluier zou de geheime kracht
bezitten lavastromen te stuiten, waneer deze opnieuw
Catania mochten bedreigen.
Dan is er nog het beroemde kasteel Ursino, uit 1239,
schepping van Riccardo di Lentini, de befaamde archi
tect. In de Via Teatro Greco is nog een Grieks-Romeins
theater te zien en op de Piazza Stesicoro staan de resten
van het Anfiteatro Romano, dat men slechts gedeelte
lijk heeft kunnen blootleggen uit de massa's lava, die
er eens op neer kwamen. En in de drie kilometer lange
hoofdstraat, Via Etnea, werd een fraai park. de Giardino
Bellino, aangelegd, waar men dagelijks de datum, iedere
dag uit planten gerangschikt, kan aflezen in de gras
perken.
VOOR UITSTAPJES in de omgeving is een bekende
plek uit de Griekse mythologie, de Riviera dei Ciclopi,
zeer gezocht. Bij Acitrezza, waar de Riviera dei Ciclopi
begint, ziet men de drie rotsen, die de steenblokken
heten te zijn, die de cycloop Polyphemus, blind gestoken
door de mannen van Ulysses, van de Etna nam en ze de
vluchtende Ulysses nawierp. Voordat men echter Aci
trezza bereikt, komt men langs de kleine romantische
haven Porto di Ulisse, waar Ulysses na zijn schipbreuk
voet aan wal zette en die door Virgilius zo schoon werd
bezongen. De haven is gedeeltelijk dichtgeworpen door
de lava van de Etna.
WIE HET GELUK HEEFT door een Catanese familie
te worden uitgenodigd om te komen logeren, ervaart
pas goed de Siciliaanse geest van gastvrijheid en harte
lijkheid. Het is een kwestie van „hun huis is uw huis*'.
De gast wordt verzorgd op een wijze, die haar weerga
niet gemakkelijk zal vinden. Men neemt heel simpeltjes
een dag of wat vakantie om z'n gast het een en ander
van Catania en Sicilië te laten zien. Tochtjes worden
per auto, scooter of desnoods per muilezel georgani
seerd.... niets geeft deze spontane, vlotte zuiderlingen
méér plezier dan uw plezier. Onze gastvrouw kocht
speciaal voor ons iedere dag de buitenlandse kranten
en tijdschriften. Wij hadden onze „eigen" radio en iedere
morgen opnieuw werd een verse voorraad van de heer
lijke vruchten op onze kamer gebracht sinaasappelen,
verse vijgen, perziken, zo groot als crapefruits! Men moet
er zich echter niet over verbazen, wanneer men zijn
gastheer de hele dag (thuis natuurlijk) in pyjama ziet
rondlopen en zijn eega in ochtendjas. Men doet heel
gemoedelijk en draagt thuis niet meer dan het hoogst
noodzakelijke. Eigenlijk bar verstandig....
En dan die Siciliaanse keuken! Natuurlijk zijn ook
de Sicilianen ware artiesten op het gebied van spaghetti-
schotels. Probeer de verrukkelijke „spaghetti-alla-
Norma" maar eens. Ook de vruchten (bijvoorbeeld de
„fichidindias") zijn heerlijk. Dit zijn de vruchten van
een plant, die men zo op het eerste gezicht voor een
cactus zou houden. De verkopers langs de straat maken
ze snel en handig eerklaar, deze „indische vijgen" en
berekenen voor vrucht-plus-schoonmaken slechts tien
lirezegge en schrijve zes hele centen! De „fichidin
dias" zijn wilde vruchten, maar wie ze wil gaan pluk
ken, hebbe maar beter een pincet bij zich om zijn vin
gers van vele, vele doorntjes te bevrijden. Wil men iets
bijzonder lekkers proeven, probeer dan eens een com
pote van perziken, rijkelijk overgoten met marasquino
en veel suiker! Wedden dat men dit dan ook thuis nog
eens wil overdoen?
Wie een kleurig, levendig tafereeltje wil gadeslaan,
ga naar de markt (mercato). Vruchtenstalletjes legio,
viskraampjes zo mogelijk nog méér. Maar ook kan het
voorkomen, dat men, door de straatjes bij het station
slenterende, daar op straat, buiten z'n winkel, een slager
bezig ziet een dood bokje of geitje planklaar te maken.
Niet bepaald aangenaam om te zienmaar, zoals ge
zegd werd, de oosterse inslag is in Catania al aanwezig
van toneeltjes als net beschreven tot en met de open
luchtbioscoop. In de bioscopen zijn zowel pa, ma en de
kinderen aanwezig, tot het huiskruis van een paar maan
den oud 'oe, meestal van zeven tot half twaalf! Mamma
laat „bambino" beslist niet alleen thuis en dus gaat
alles maar mee naar de bioscoop.
Catania is niet zo arm als sommige andere
delen van Italië zijn. Men ziet er niet (zoals in
Napels bijvoorbeeld) kinderen in vodden ge
kleed, maar wel heerst ook hier grote werk
loosheid. En toch blijft de Siciliaan, hoe moei
lijk hij het ook heeft, zijn eigen, plezierige,
optimistische hartelijkheid bewaren. Het zon
nige in zijn aard en karakter maakt van hem,
wat de zon van zijn heerlijk eiland heeft ge
maakt. een oase in deze wereld van pessi
misten en aarts-piekeraars, van alsmaar op
gevoerde mechanisatie en industrialisatie....
van egoïsme en van strijd I
Inge Timmermans
Jazz-musici .uit zestien Europese landen
verenigd in het „Tower of Babel-orkest".
zullen op 27 juli optreden in de veiling
hallen in Blokker. Dit orkest is gefor
meerd voor het Newport jazzfestival in
Amerika, dat van 3 tot 6 juli gehouden zal
worden. Het optreden in Blokker is exclu
sief voor Nederland en is tevens de Euro
pese première van dit orkest.
gantenvolkje berooide studenten, van
universiteit tot universiteit trekkende
geestelijken, zangers, kermisklanten en
wat er aan goliarden, zoals ze ook wel heet
ten, aan paupers en schavuiten (die dich
ten konden!) verder nog langs 's heren we
gen ging door Europa zwierf en zijn
levensvreugde niet vurig genoeg kon uit
zingen. Maar men denkt onder het lezen
van Van Eldens tekst niet aan een verta
ling. Men denkt ook niet aan cafetaria's,
steegjesautomaten en „liefde in de portie
ken". Men leeft een dertigtal liederen lang
volop in de middeleeuwen, is in de taveer
ne, gaat op het ritme van het levende vers,
dat de latijnse soepelheid voortreffelijk be
nadert (en veelal evenaart!) en beluistert
in het rijke, welluidende rijm een levenson
middellijkheid, een charme, een natuurlij
ke zangerigheid, die wij in onze heden
daagse poëzie maar zeiden terugvinden. En
waar het de „lierdichter" niet mogelijk
was zijn creatie een gelijkwaardige licht
heid te geven, blijft men onverzwakt de
tóón horen de ouverture van de renais
sance.
DE CARMINA van deze codex zijn ano
niem, uitgezonderd hetgeen wordt toege
schreven aan de Aartspoëet, met welke
erenaam een ridder uit de kring van Rai-
nald von Dassen, kanselier van Frederik
Barbarossa, werd onderscheiden. Met zijn
„Biecht" opent de bundel en wie niet al
eerder het genot smaakte van deze Bene-
diktbeurnse levensvolheid, van deze fel
heid van gemoed in liefde en haat, bezon
diging en berouw, ketterij en vroomheid,
vreugde en leed (onder meer in de En
gelse bloemlezing van middeleeuws-latijn-
se lyriek van Helen Waddell of in de re
cente Duitse bewerking van Ernst Buschor,
die in de Insel-Bücherei verscheen) voelt
zich met enkele strofen al opgenomen in de
wereld van hevig-contrasterende tegen
strijdigheden, waarover Huizinga in zijn
„Herfsttij der Middeleeuwen" onvolprezen
bladzijden schreef. De Aartspoëet belijdt
zijn zonden: „dwaas gelijk een beek"
stroomt zijn leven verder en verder, Ve
nus vererend, de wijnbeker aansprekend,
dobbelend en zwetsend:
,,'t Staat geschreven, dat ik eens
sterf in de taveerne,
aan mijn mond een beker wijn,
op mijn knie een deerne."
EN ALS MEN na deze volbloedige be
lijdenis van leven en zonden de bekerings
strofen aan het slot leest, waarin de zwel-
ger zich in de genade Gods en die van
„Keulens uitverkoren Vorst" aanbeveelt,
vraagt men zich af of dit tegen verster
ving opstandige bloed van een jeudige eeuw
in een stervende tijd niet desondanks zal
kruipen waar het niet gaan kan. In „De
Taveerne" wordt de teerling geworpen,
schuimt de beker, kirt het maagdelijn en
Eros (of moet men zeggen: Dionysos?) gaat
van paar tot paar. Er wordt gedronken op
de schobbers en de christenen, de deernen
en de soldaten, de verlopen fraters en de
bedelende paters, de zwervers en de nacht
brakers, de ruziemakers en de boetelingen.
En straks, als de roes voorbij is, zal de
wisselvalligheid van de fortuin worden
betreurd: „jammerlijk is ons bestaan", het
goede gaat heen, het kwade blijft ergo
bibamus, laat ons dus drinken, zoals Goethe
als een late nagalm van deze onbezorgheid
van studenten en vaganten dichtte.
Er worden in deze keur ook andere to
nen aangeslagen. De lente wordt bezongen
lieflijk, geurig, melodieus. Maagdekens
en jongelingen zingen een olijke beurtzang
en Amor is spelmeester. De ongeduldige
minnaar wacht met minnesmart zijn ge
liefde: „Mandaliet, Mandaliet, min gezelle
chomet niet" (staat er in de Middelhoog-
duitse tekst). De ongehuwde aanstaande
moeder betreurt de afwezigheid van haar
speelgenoot: „Sum in tristitia de eius
absentia in doloris cumulum" „het
grootst is mijn verdriet, omdat hij mij ver
liet, groter smart bestaat er niet". En er
is „chagrin d'amour" liefdesverdriet in
elegische strofen, waarin de vertaler de so
nore provengaalse tussenregels in het la
tijnse lied met fijn gehoor verving door
een Franse tekst. Tussen dit alles staat
een kleine beminnelijke hymne op de hoofse
liefde, die men maar vluchtig aan het
latijnse origineel (dat steeds naast de ver
taling staat afgedrukt) behoeft te toetsen
om van de poëtische volwaardigheid dezer
bewerking overtuigd te zijn. Een juweel
dit gedicht, zo zoetvloeiend dat er maar
één woord voor is om het te roemen: sua-
viteit. Ik schrijf de vier laatste regels hier
over:
,,'s Werelds lichtschijn, weest gegroet,
'k groet U 's werelds roze,
Blanchefloor en Helena,
Venus weergalozo!"
AAN HET SLOT van deze bundel die
door de Haagse uitgever L. J. C. Boucher
kostelijk werd verzorgd vindt men de
inkeer, de boetpredikatie, de klaagzang
over de losbandige jeugd, die niet meer wil
studeren, over de adel („Rundvee danst
in ae ridderzaal") en over het verval der
standen („De boerenknecht is generaal").
Zo is het geworden: Gregorius disputeert
in het bierhuis, Augustinus „hoort men
spijzen" en „Cato met al zijn deugdzaam
heid, heeft zich verslingerd aan een meid",
kortom:
Geen mens meer handelt als 't behoort,
De hele wereld is ontspoord."
Neen, er is niets nieuws onder de zon.
Maar er zijn deze verrukkelijke carmina.