CARMINA BURANA Twee boeken met reprodukties DE WONDEREN^ I =ÜVAN CATANIA I Qttaaectiep&aac is de Siciliaanse gastacifheid Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 21 JUNI 1958 Erbij PAGINA VIJF over beeldende kunst sciet Een verrukkelijke bewerking van het middeleeuwse liedboek Jazz-musici naar Blokker C. J. E. Dinaux EEN BELANGRIJKE Nederlandse uit gave is weer het platenboek van Contact, gewijd aan het grafisch oeuvre van Mare Chagall, door Franz Meyer uitgekozen en ingeleid. De indruk die reprodukties van grafiek kunnen maken ontloopt minder die van de originelen dan repro dukties van schilderijen dat zullen doen. Slechts zal van de beschouwer soms ver langd moeten worden zich sommige za ken voor te stellen op een groter formaat dan in dit werk gegeven kon worden. De maten van de originelen werden in de lijst van afbeeldingen dan ook opgeno men. Hans Bolliger verstrekte de biogra fische gegevens. Franz Meyer beschrijft ons Chagalls ontwikkeling als graficus streng aan de hand van het gereprodu ceerde en geeft verschillende onderwer pen enige verklaring. Dat verhoogt het plezier van het bekijken, daar veel van Chagalls grafiek bedoeld was als illustra tie. Ik moet bekennen dat ik toch wel meer geboeid ben door vele prenten, nu mij verteld is wat Chagall wilde of dien de te verbeelden. De in Rusland te Witebsk in 1887 ge boren kunstenaar was al vijfendertig jaar, toen het eerste grafische werk uit zijn handen kwam. Het was de Berlijnse kunsthandelaar Paul Cassirer en diens medewerker Walter Feilchenfeldt, die hem vroegen een soort autobiografie van hem te illustreren. Men heeft toen moe ten afzien van de publikatie van de moei lijk te vertalen tekst, maar gaf de etsen van „Mijn leven" uit in een map. De ver klaringen, die Meyer dan toch van één en ander kan geven, lijken me een wel kome verheldering van hetgeen men ook in sommige van Chagalls schilderijen kan vinden. Want er is een grote wissel werking tussen Chagalls grafiek en zijn schilderkunst. Boeiend wordt het bladeren door Cha galls illustraties bij „Dode Zielen" van Gogolj, waarvan Meyer het noodzakelijke navertelt. Het was de scherpzinnige en handige Parijse kunsthandelaar Vollard, die Chagall deze illustraties opdroeg. Ook heeft deze van Chagall prenten bij de fabels van La Fontaine gevraagd. Meyer kan er ons op wijzen hoezeer Chagall met zijn illustraties nog verhelderend werkt en toevoegt, door andere dan bij vorige illustratoren gebruikelijke mo menten uit deze fabelen te kiezen. Dat deze prenten op zichzelf al voldoende ar tistiek genot schenken behoeft geen be toog als men bedenkt hoe rijk Chagalls techniek inmiddels geworden is. Over zijn met de etsnaald op de plaat getrokken lijnen plaatst hij met het penseel hier en daar toetsen dekverf, zodat na het druk ken het resultaat als geschilderde witte lijnen en vlekjes vertoont, waardoor zijn prenten zo'n sterk picturaal karakter ver krijgen. Ook droeg Vollard hem bijbelillustra ties op en ik kan me voorstellen dat deze prenten het verlangen oproepen het Boek weer ter hand te nemen. Met de prenten voor de fabels en de bijbel ontstond be hoefte aan toevoeging van kleur. En zo verschenen enige handgekleurde exem plaren. Met de lithografie ziet hij dan kans de kleur direct in de grafiek te brengen. Enige van deze litho's werden in kleur gereproduceerd, andere in zwart wit, waarbij van hun rijkdom voldoende blijft doorschemeren. Sterker is onder tussen steeds de reeds gereleveerde wis selwerking tussen Chagalls schilderkunst en zijn grafiek geworden, zodat dit boek een tweezijdige introductie werd. AL EERDER mocht ik enkele deeltjes van de Museumreeks (verschenen bij L. J. Veens Uitgeversmaatschappij) bespre ken. Pas werd me nu „Vermeer" toege stuurd, ingeleid door Andrew Forge, die ook het tiental reprodukties van een be geleidende tekst voorzag. De waarde van Vermeers werk heeft men pas laat op die hoogte weten te schatten, waarop wij deze thans stellen. Fromentin, een Franse kunstbeschrijver, die er zijn mocht, maakt in zijn in 1876 verschenen „Maitres d'autrefois" maar twee keer melding van hem. De tijd be gon toen net rijp te worden voor een in zicht in die schilderkunstige waarde, die ook Vermeers werk draagt. De impres sionisten begonnen de kunstbeschouwers voor die waarde de ogen te openen. En nog sterker heeft Cézanne dat misschien gedaan. Volgens de Nederlandse schilder Oepts heeft een Fransman een leerzame vergelijking tussen het werk van Ver meer en Cézanne gemaakt, waarnaar ik helaas verder niet kan verwijzen, daar hij zich de auteur niet herinnerde. Het op de band van dit boekje gereprodu ceerde schilderijtje van Vermeer van een „Jonge vrouw met fluit" maakt die vergelijking al begrijpelijk. En hoewel Forge, die ten zeerste lijkt op een analyse van de mij onbekende schilder Lawrence Sowing te steunen, Cézanne niet vermeldt, is veel van zijn betoog ook toe te passen op het werk van laatstgenoemde. Ik illustreer dit met slechts één zin: „Zijn schilderijen zijn gehele oppervlakken en de compositie ervan is een totaliteit". En dan toch nóg iets. Verschillende keren spreekt Forge van horizontalen en ver- tikalen. Is het niet of men het over Cé zanne heeft? Forge geeft in kort bestek een les in de schilderkunst, die verder alleen maar met andere en mogelijk meer woorden herhaald zou kunnen worden. In hoeverre zoiets nu de waardering van Vermeers werk bevordert bij niet-schil- ders is natuurlijk een beetje de vraag. Men kan er uit begrijpen hoezeer Ver meer over zijn tijd heen reikte, van alle tijden is. Mogelijk ook dat al te eenzijdige bewonderaars van hedendaagse kunst leren begrijpen dat in Vermeers werk net altijd iets meer aanwezig is dan in veel, waarin alléén maar het spel van vorm, kleur en lijn geldt. Daar Forges betoog zeer gecomprimeerd is, zijn zetfouten erg vervelend. Zo las ik: „De fotografie heeft ons geleerd dat door de gelijkmatige lichtval op een neus en een wang de contour van de neus kan vervangen". Het laatste woord moet zijn „vervallen". Juist wanneer een lesje ge geven wordt moet men erg precies zijn tegenover een lekenpubliek, dat met een dergelijk goedbedoeld voorbeeld ook over zekere vooroordelen ten aanzien van niet eens zo moderne kunst soms nog heen geholpen moet worden. Onder de kleurreprodukties tellen we er twee naar de meest bijzondere schil derijtjes van Vermeer: het hiervoor ge noemde en de „Vrouw met rode hond", beide in de Washington National Gallery aanwezig. En deze zaken maken voor mij dit boekje wel bijzonder aantrekkelijk. Bob Buys 110c.lIllËt10c j.TQc^^ioj NEDERLAND" J VOOR HET EERST bij mijn weten heeft een Nederlander, mr. W. van Elden, zich gewaagd aan de bewerking van een keur uit de kostelijke „Carmina Buranade verzameling vagantenlyriek, die maar liefst vijf eeuwen in het Beierse klooster Bene- diktbeuern acter slot en grendel werd ge houden alvorens ze aan het daglicht kwam. Na de eerste Duitse uitgave (van J. A. Schmeller, anno 1847bleef de tekst van het dertiende-eeuwse handschrift nog ja renlang een privé-genoegen voor kamer geleerden, die er zo hier en daar wel eens van gesnoept zullen hebben, voor zover tenminste hun wetenschappelijke deugd zaamheid hen er niet toe verplichtte de ogen te sluiten voor de aardse geneugten. Want die Benediktbeuernse liederen zin gen er frank en vrij op los over de min en het drinkgelag, de smulpartij en het dobbelspel, de speelse begeerte en het lief desverdriet. Ik weet niet in hoever de toon zetting van Carl Orff, daterend van 1937. heeft bijgedragen tot de „profane" belang stelling voor deze snaakse, amoureuze, hoofse, lichtvoetige, soms ook boetpredi- kende en boetvaardige poëzieOrff, mees ter in het ritmiseren van het slagwerk, van stampinstrumenten, ratels en bellen, tamboerijnen en pauken, was er de com ponist naar om tot in zijn vingertoppen de ritmische drift, de elementaire kracht van dit bevallig zingende, soepele Latijn (met zijn sierlijk daartussen verweven middel- hoogduitse en Provengaalse strofen) te on dergaan en te vertolken in de oorspronke lijke geest: in die van het chanson, hel gezongen, gegalmde lied, begeleid hier en daar waarschijnlijk door handgeklap en voetgetrappel, door de lach en de snier, die wij uit latere tijd van Rabelais en Frangois Villon kennen. DE Nederlandse bewerker, mr. W. van Elden, heeft het er bewonderenswaardig afgebracht. Een half millenium ligt er tus sen deze herdichting en de tijd dat dit va- HET WONDER VAN CATANIA is, dat de stad nog bestaat! Zo heet het in enkele reisgidsen over Sicilië, het eiland, dat de naam van „Parel van de Middellandse Zee" heeft ge kregen. Wij zijn naar deze stad getogen, die de trieste bijnaam heeft van „lavastad" en die tevens één van de minst belangrijke steden op Sicilië zou zijn. OF HET „HET WONDER" was, dat ons juist naar Catania voerde, of dat het kwam doordat wij eens daar heen wilden gaan, waar „men" in het algemeen niet heen trekt, wij^weten het niet precies, maar een feit is, dat juist dit bezoek aan Catania, het verblijf onder de Catanezen, ons méér heeft getroffen en ons ook méér heeft geleerd, dan al het andere, dat wij op Sicilië zagen en meemaakten. Wij hebben de Sicilianen leren kennen in hun dagelijkse bestaan, in hun doodgewone doen-en- laten en zijn daardoor ook niet aan de buitenkant der dingen voorbijgegleden. Denkt u niet dat Catania al haar charmes en schoonheden op een presenteerblaadje aanbiedt. Men moet er naar zoeken! Maar, wie zich de moeite getroost dat te doen, die zal ook vinden en veelal juist die dingen, die geen gids vertelt of aangeeft! We zullen hem niet gauw vergeten, dat oude heertje met z'n hoffelijke maniertjes. Bemerkende dat wij niet van zijn land waren, maar wél met z'n taal overweg konden, sprak hij ons aan in z'n zo melodieuze dialect. Hij heeft ons het trieste verhaal van de tragische ge schiedenis van Catania gedaan. „Acht keer weer onze mooie stad verwoest, maar acht keer is zij weer opge bouwd, herrezen uit as en puin. In 1669 dreef de Etna z'n stromen van gloeiende lava over Catania en ruim veertig andere steden en dorpen, in 1693 werd alles door een aardbeving tegen de grond gesmeten. Duizenden en nog eens duizenden verloren toen het leven, have en goed. En ikik verloor bij de aardbeving van 1908, toen ik in Messina een jonge leraar was, m'n vrouw, m'n ouders, broers en zusters. Zij waren onder de tach tigduizend slachtoffers, die de ramp toen eiste". Het oude heertje zweeg even en staarde een ogenblik pein zend voor zich, maar dan vervolgde hij, z'n trieste ge dachten wegbannend: „Maar wat de Etna, wat de aarde ook mag doen, wij van Catania laten ons niet verjagen, we zullen steeds onze stad weer opbouwen, steeds mooier ook!" Dit is zo duidelijk de Siciliaan: van nature hartelijk en vrolijk, energiek, optimistisch en met een enorm doorzettingsvermogen, dé kwaliteiten, die een volkje zo nodig heeft, dat leeft in de directe nabijheid van een onberekenbare vuurspuwende kolos. CATANIA werd in het jaar 729 voor Christus gesticht en is thans een stad met ruim driehonderdduizend in woners. De sfeer is er al ietwat oosters, maar toch niet in die mate als in Palermo de hoofdstad. De straten zijn geplaveid met lava, de huizen zijn uit lava opgetrokken, de olifant op de Piazza Duomo, het stadssymbool, werd uti lava gemaaktlavalavalavadat alles geeft Catania een ietwat grijs uiterlijk. Maar het wordt prehtig vergoed door het vrolijke kleurelement, dat overal is aangebracht, zelfs door middel van in smet teloos wit gestoken politieagenten, die op kleine ronde platvormen staande onder een witte parasol hopen het verkeer te regelen naar voorgeschreven wijze. Maar de Siciliaanse scooterrijders nemen het met al die aan wijzingen van Hermandad niet zo nauw. Ga maar eens een kwartiertje op een bank zitten in de Via Etnea en sla het gewoel gade.... een Hollandse verkeersagent zou er dol van worden! Neen. de „agenti di circolazione" hebben het niet zo gemakkelijk daarginds! De stad is op de helling van de Etna gelegen. De ge schiedenis van de stad is tevens die van de vulkaan. Op het Piazza Duomo, waar ook het stadssymbool prijkt, de antieke olifant, die uit de Romeinse tijd stamt, staat de kathedraal, die rond het jaar 1200 door Rogier II werd gebouwd. In deze trotse Dom, die door de aard beving van 1693 gedeeltelijk werd verwoest en later in barokstijl i- herbouwd, bevinden zich de graftomben van de leden van het koningshuis van Aragon, alsmede het grafmonument van Sicilië's grootste componist, Vin- cenzo Bellini, in 1801 geboren en op vierenzeventig- jarige leeftijd 'in zijn geboorteplaats overleden. Ook is in deze kathedraal een grafmonument opgericht voor de grote filosoof Carondas, die in Catania het levens licht aanschouwde. Vele Catanezen trekken op 5 februari naar de kapel van de schutsvrouwe van de stad, St. Agata, die van 238 tot 253 na Christus leefde, eveneens in de Dom ingericht. Haar sluier zou de geheime kracht bezitten lavastromen te stuiten, waneer deze opnieuw Catania mochten bedreigen. Dan is er nog het beroemde kasteel Ursino, uit 1239, schepping van Riccardo di Lentini, de befaamde archi tect. In de Via Teatro Greco is nog een Grieks-Romeins theater te zien en op de Piazza Stesicoro staan de resten van het Anfiteatro Romano, dat men slechts gedeelte lijk heeft kunnen blootleggen uit de massa's lava, die er eens op neer kwamen. En in de drie kilometer lange hoofdstraat, Via Etnea, werd een fraai park. de Giardino Bellino, aangelegd, waar men dagelijks de datum, iedere dag uit planten gerangschikt, kan aflezen in de gras perken. VOOR UITSTAPJES in de omgeving is een bekende plek uit de Griekse mythologie, de Riviera dei Ciclopi, zeer gezocht. Bij Acitrezza, waar de Riviera dei Ciclopi begint, ziet men de drie rotsen, die de steenblokken heten te zijn, die de cycloop Polyphemus, blind gestoken door de mannen van Ulysses, van de Etna nam en ze de vluchtende Ulysses nawierp. Voordat men echter Aci trezza bereikt, komt men langs de kleine romantische haven Porto di Ulisse, waar Ulysses na zijn schipbreuk voet aan wal zette en die door Virgilius zo schoon werd bezongen. De haven is gedeeltelijk dichtgeworpen door de lava van de Etna. WIE HET GELUK HEEFT door een Catanese familie te worden uitgenodigd om te komen logeren, ervaart pas goed de Siciliaanse geest van gastvrijheid en harte lijkheid. Het is een kwestie van „hun huis is uw huis*'. De gast wordt verzorgd op een wijze, die haar weerga niet gemakkelijk zal vinden. Men neemt heel simpeltjes een dag of wat vakantie om z'n gast het een en ander van Catania en Sicilië te laten zien. Tochtjes worden per auto, scooter of desnoods per muilezel georgani seerd.... niets geeft deze spontane, vlotte zuiderlingen méér plezier dan uw plezier. Onze gastvrouw kocht speciaal voor ons iedere dag de buitenlandse kranten en tijdschriften. Wij hadden onze „eigen" radio en iedere morgen opnieuw werd een verse voorraad van de heer lijke vruchten op onze kamer gebracht sinaasappelen, verse vijgen, perziken, zo groot als crapefruits! Men moet er zich echter niet over verbazen, wanneer men zijn gastheer de hele dag (thuis natuurlijk) in pyjama ziet rondlopen en zijn eega in ochtendjas. Men doet heel gemoedelijk en draagt thuis niet meer dan het hoogst noodzakelijke. Eigenlijk bar verstandig.... En dan die Siciliaanse keuken! Natuurlijk zijn ook de Sicilianen ware artiesten op het gebied van spaghetti- schotels. Probeer de verrukkelijke „spaghetti-alla- Norma" maar eens. Ook de vruchten (bijvoorbeeld de „fichidindias") zijn heerlijk. Dit zijn de vruchten van een plant, die men zo op het eerste gezicht voor een cactus zou houden. De verkopers langs de straat maken ze snel en handig eerklaar, deze „indische vijgen" en berekenen voor vrucht-plus-schoonmaken slechts tien lirezegge en schrijve zes hele centen! De „fichidin dias" zijn wilde vruchten, maar wie ze wil gaan pluk ken, hebbe maar beter een pincet bij zich om zijn vin gers van vele, vele doorntjes te bevrijden. Wil men iets bijzonder lekkers proeven, probeer dan eens een com pote van perziken, rijkelijk overgoten met marasquino en veel suiker! Wedden dat men dit dan ook thuis nog eens wil overdoen? Wie een kleurig, levendig tafereeltje wil gadeslaan, ga naar de markt (mercato). Vruchtenstalletjes legio, viskraampjes zo mogelijk nog méér. Maar ook kan het voorkomen, dat men, door de straatjes bij het station slenterende, daar op straat, buiten z'n winkel, een slager bezig ziet een dood bokje of geitje planklaar te maken. Niet bepaald aangenaam om te zienmaar, zoals ge zegd werd, de oosterse inslag is in Catania al aanwezig van toneeltjes als net beschreven tot en met de open luchtbioscoop. In de bioscopen zijn zowel pa, ma en de kinderen aanwezig, tot het huiskruis van een paar maan den oud 'oe, meestal van zeven tot half twaalf! Mamma laat „bambino" beslist niet alleen thuis en dus gaat alles maar mee naar de bioscoop. Catania is niet zo arm als sommige andere delen van Italië zijn. Men ziet er niet (zoals in Napels bijvoorbeeld) kinderen in vodden ge kleed, maar wel heerst ook hier grote werk loosheid. En toch blijft de Siciliaan, hoe moei lijk hij het ook heeft, zijn eigen, plezierige, optimistische hartelijkheid bewaren. Het zon nige in zijn aard en karakter maakt van hem, wat de zon van zijn heerlijk eiland heeft ge maakt. een oase in deze wereld van pessi misten en aarts-piekeraars, van alsmaar op gevoerde mechanisatie en industrialisatie.... van egoïsme en van strijd I Inge Timmermans Jazz-musici .uit zestien Europese landen verenigd in het „Tower of Babel-orkest". zullen op 27 juli optreden in de veiling hallen in Blokker. Dit orkest is gefor meerd voor het Newport jazzfestival in Amerika, dat van 3 tot 6 juli gehouden zal worden. Het optreden in Blokker is exclu sief voor Nederland en is tevens de Euro pese première van dit orkest. gantenvolkje berooide studenten, van universiteit tot universiteit trekkende geestelijken, zangers, kermisklanten en wat er aan goliarden, zoals ze ook wel heet ten, aan paupers en schavuiten (die dich ten konden!) verder nog langs 's heren we gen ging door Europa zwierf en zijn levensvreugde niet vurig genoeg kon uit zingen. Maar men denkt onder het lezen van Van Eldens tekst niet aan een verta ling. Men denkt ook niet aan cafetaria's, steegjesautomaten en „liefde in de portie ken". Men leeft een dertigtal liederen lang volop in de middeleeuwen, is in de taveer ne, gaat op het ritme van het levende vers, dat de latijnse soepelheid voortreffelijk be nadert (en veelal evenaart!) en beluistert in het rijke, welluidende rijm een levenson middellijkheid, een charme, een natuurlij ke zangerigheid, die wij in onze heden daagse poëzie maar zeiden terugvinden. En waar het de „lierdichter" niet mogelijk was zijn creatie een gelijkwaardige licht heid te geven, blijft men onverzwakt de tóón horen de ouverture van de renais sance. DE CARMINA van deze codex zijn ano niem, uitgezonderd hetgeen wordt toege schreven aan de Aartspoëet, met welke erenaam een ridder uit de kring van Rai- nald von Dassen, kanselier van Frederik Barbarossa, werd onderscheiden. Met zijn „Biecht" opent de bundel en wie niet al eerder het genot smaakte van deze Bene- diktbeurnse levensvolheid, van deze fel heid van gemoed in liefde en haat, bezon diging en berouw, ketterij en vroomheid, vreugde en leed (onder meer in de En gelse bloemlezing van middeleeuws-latijn- se lyriek van Helen Waddell of in de re cente Duitse bewerking van Ernst Buschor, die in de Insel-Bücherei verscheen) voelt zich met enkele strofen al opgenomen in de wereld van hevig-contrasterende tegen strijdigheden, waarover Huizinga in zijn „Herfsttij der Middeleeuwen" onvolprezen bladzijden schreef. De Aartspoëet belijdt zijn zonden: „dwaas gelijk een beek" stroomt zijn leven verder en verder, Ve nus vererend, de wijnbeker aansprekend, dobbelend en zwetsend: ,,'t Staat geschreven, dat ik eens sterf in de taveerne, aan mijn mond een beker wijn, op mijn knie een deerne." EN ALS MEN na deze volbloedige be lijdenis van leven en zonden de bekerings strofen aan het slot leest, waarin de zwel- ger zich in de genade Gods en die van „Keulens uitverkoren Vorst" aanbeveelt, vraagt men zich af of dit tegen verster ving opstandige bloed van een jeudige eeuw in een stervende tijd niet desondanks zal kruipen waar het niet gaan kan. In „De Taveerne" wordt de teerling geworpen, schuimt de beker, kirt het maagdelijn en Eros (of moet men zeggen: Dionysos?) gaat van paar tot paar. Er wordt gedronken op de schobbers en de christenen, de deernen en de soldaten, de verlopen fraters en de bedelende paters, de zwervers en de nacht brakers, de ruziemakers en de boetelingen. En straks, als de roes voorbij is, zal de wisselvalligheid van de fortuin worden betreurd: „jammerlijk is ons bestaan", het goede gaat heen, het kwade blijft ergo bibamus, laat ons dus drinken, zoals Goethe als een late nagalm van deze onbezorgheid van studenten en vaganten dichtte. Er worden in deze keur ook andere to nen aangeslagen. De lente wordt bezongen lieflijk, geurig, melodieus. Maagdekens en jongelingen zingen een olijke beurtzang en Amor is spelmeester. De ongeduldige minnaar wacht met minnesmart zijn ge liefde: „Mandaliet, Mandaliet, min gezelle chomet niet" (staat er in de Middelhoog- duitse tekst). De ongehuwde aanstaande moeder betreurt de afwezigheid van haar speelgenoot: „Sum in tristitia de eius absentia in doloris cumulum" „het grootst is mijn verdriet, omdat hij mij ver liet, groter smart bestaat er niet". En er is „chagrin d'amour" liefdesverdriet in elegische strofen, waarin de vertaler de so nore provengaalse tussenregels in het la tijnse lied met fijn gehoor verving door een Franse tekst. Tussen dit alles staat een kleine beminnelijke hymne op de hoofse liefde, die men maar vluchtig aan het latijnse origineel (dat steeds naast de ver taling staat afgedrukt) behoeft te toetsen om van de poëtische volwaardigheid dezer bewerking overtuigd te zijn. Een juweel dit gedicht, zo zoetvloeiend dat er maar één woord voor is om het te roemen: sua- viteit. Ik schrijf de vier laatste regels hier over: ,,'s Werelds lichtschijn, weest gegroet, 'k groet U 's werelds roze, Blanchefloor en Helena, Venus weergalozo!" AAN HET SLOT van deze bundel die door de Haagse uitgever L. J. C. Boucher kostelijk werd verzorgd vindt men de inkeer, de boetpredikatie, de klaagzang over de losbandige jeugd, die niet meer wil studeren, over de adel („Rundvee danst in ae ridderzaal") en over het verval der standen („De boerenknecht is generaal"). Zo is het geworden: Gregorius disputeert in het bierhuis, Augustinus „hoort men spijzen" en „Cato met al zijn deugdzaam heid, heeft zich verslingerd aan een meid", kortom: Geen mens meer handelt als 't behoort, De hele wereld is ontspoord." Neen, er is niets nieuws onder de zon. Maar er zijn deze verrukkelijke carmina.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17