Het Alcazar öeeft B
met over
DE FIGUUR VAN PADBRUÉ
- JUBAL1ST VAN HAARLEM -
TREEDT UIT DE SCHADUW
IlliilÊifilïiii!
Kunstschatten in nieuw Rotterdams museum
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant
en IJmuider Courant
Wil je zingen, ick wil rijmen,
o genoeghelicke Tijmen
De Ki'uisbergh.
(Van onze correspondent in Spanje)
TOLEDO. Deze maand is in het „offi- §§f
ciële Spanje" weer druk gepraat over het
Alcazar in Toledo, dat op 18 september
1936 onder aanvoering van Franco zelf
werd „bevrijd". Ieder jaar weer wordt de
heldenmoed van generaal Moscardó en
zijn vijftienhonderd getrouwen bewie-
rookt, omdat zij, volgens de lezing van de
tegenwoordige machthebbers, bijna twee
maanden hebben standgehouden tijdens
een beleg door de aanhangers van de re-
publiek. „Het Alcazar geeft zich niet
over!" is een gevleugeld propaganda-
woord geworden en het feit is uitbundig
bezongen in geschriften en films. In Tole
do—en diverse andere plaatsen van Span
je wordt het verhaal echter even an
ders verteld.
Volgens de officiële versie hebben de
troepen in Toledo zich bij het begin van
de burgeroorlog vóór de opstandelingen
onder generaal Franco verklaard. Aan
hangers van de regering begonnen een be
leg van het Alcazar, een oud Moors kas
teel, waarin de militaire akademie was
ondergebracht. Binnen de muren bevon
den zich de kadetten, hun leraren, leden
van de Guardia Civil (de militaire politie)
en bijna zeshonderd vrouwen en kinderen,
die weer volgens de officiële versie
binnen de muren bescherming zouden
hebben gezocht. Generaal toen nog ko
lonel Moscardó, de hoogste in rang en
daarom althans in naam verantwoordelijk
voor de verdediging van het fort, gaf zeifs
niet toe, toen de republikeinse troepen lie
ten weten dat ze zijn zestienjarige zoon
Luis zouden neerschieten, als hij zich niet
overgaf. De jongen is inderdaad gedood.
Om het fort te ontzetten stelde Franco zijn
aanval op Madrid uit en dat wordt de rede
genoemd waarom het daarna zo lang duur-
voor hij, met behulp van zijn Moren,
Italianen en Duitsers, de Spaanse hoofd
stad kon bezetten. Men is het door de ja
ren heen niet moe gewórden de feiten zo
weer te geven en daardoor is een hele
Alcazar-cultus ontstaan.
in SlihCc cfofult
to-K,jiujifmttn vofh'tfia-
DE RUÏNE van het Alcazar staat nog
in Toledo en aan de Taag verrijst, ten kos
te van veel geld, een nieuw en pompeuzer
kasteel, dat de nagedachtenis van de ge
vallen helden moet eren. De zwaarte van
óit gebouw heeft echter de feiten nog steeds
niet kunnen verpletteren. Vast staat, dat
ie kadetten van het Alcazar zich bij het
cegin van de burgeroorlog vóór Franco
verklaarden. Zij en hun officieren begre
pen, dat daarvan strijd het gevolg zou zijn.
In de middag van de twintigste juli trok
ken zij de volkrijke buurt van het Alca
zar in en daar verzamelden zij vrouwen
en kinderen. Zonder twijfel zullen er et
telijke uit vrije wil en uit angst meege
gaan zijn, maar andere werden gedwongen.
De vijfhonderdzeventig vrouwen en kinde
ren werden binnen de muren gebracht en
gevecht kon beginnen. De belegeraars
stonden voor een moeilijke keus. Het was
bijna ondoenlijk om het fort te gaan be
werken met springstof of kanonnen, want
daarmee was de kans groot dat de eigen
vrouwen en kinderen gedood zouden wor
den. Weken gebeurde er niets. Scherpschut
ters, die in de afgesloten buurt stonden
opgesteld, wisselden schoten, maar daar
bij bleef het. Herhaaldelijk is verzocht om
overgave, maar kolonel Moscardó ging
daar niet op in. Vliegtuigen wierpen voed
sel boven het Alcazar uit. Op 18 september
werd het fort ontzet. Fotografen en jour
nalisten zijn de eerste dagen niet toegela
ten. Van diverse vrouwen en meisjes is
nooit meer iets gehoord.
DE GIDS in het Alcazar, die zo leven-
lig weet te vertellen over het telefoonge
sprek dat kolonel Moscardó voerde met
de loyalisten over het leven van zijn zoon,
wordt door de feiten ook wel in het onge
lijk gesteld. Volgens het verhaal zou Luis
Moscardó in Madrid zelf aan de telefoon
zijn gekomen om zijn vader te vertellen,
wat de loyalisten met hem van plan wa
ren. En nog steeds volgens het verhaal
zoude kolonel slechts hebben geantwoord:
..Goed dan, beveel je ziel bij God aan, roep
Viva Espana! en sterf als een patriot".
De telefoon staat er nog als levend be
wijs, maar de gids vergeet te vertellen,
dat de verbindingen met het Alcazar al
tijdens de eerste dagen waren verbroken,
tegelijk met de leidingen voor gas, water
en elektriciteit. Luis was niet zestien, maar
negentien jaar en hij diende als soldaat
de hoofdstad. Voor zover is na te gaan
overleed hij toen de Montanakazerne in
Madrid werd bestormd door de regerings
troepen. Van zijn dood zou de kolonel pas
hebben gehoord toen „zijn" Alcazar ont
zet was
OP DEZE MANIER blijft er van de
heldhaftige verdediging van het Alcazar
nog maar weinig over.
DIT VERSJE van Vondel, opgedragen
aan de Haarlemse componist en stads
muzikant Cornelis Tijmensz Padbrué,
heeft een gunstig resultaat gehad. Het is
tussen beiden tot een hechte samenwer
king gekomen, getuige hun Kruisberg, Op
de tweedracht der Christen Princen, een
paar nummers in de twee delen van Het
Lof van Jubal, de reizangen bij Peter en
Pauwel en zo goed als zeker ook de rei
zangen bij de Gysbreght van Aemstel, die
verloren gegaan zijn, doch waarvan het
„O Kersnacht schoonder dan de daghen"
traditioneel overgeleverd is en (zoals ik
reeds vroeger in „Erbij" aangetoond heb)
alle kenmerken vertoont van de stijl van
Padbrué, terwijl het bovendien voor de
hand ligt dat Vondel ook in dit geval (dus
vier jaar na het versje „Wil je zingen,
ick ïvil rijmen") beroep deed op de „ge
noeghelicke Tymen" uit de Spaarnestad,
die naderhand zijn lijfcomponist zou
worden.
WAAROM IK nogmaals een artikel aan
de „Jubalist van Haerlem" Cornelis Ty-
mensz Padbrué wijd? Men zou terecht
kunnen vermoeden, dat ik het doe omdat
de stad Haarlem nog steeds geen gelegen
heid gevonden heeft om deze componist
uit de Gouden Eeuw met een straatnaam
te eren, waartoe ik reeds meermalen de
suggestie gegeven heb. Een dergelijke
postume eer mag men ook zijn tijdgenoot
de befaamde muziektheoreticus Johan Al-
bert Ban gunnen. Maar dit is nu toch
niet de directe aanleiding. Trouwens, ik
twijfel er niet aan dat dit te zijner tijd
zijn beslag zal krijgen. Het is een kwestie
die moet rijpen tot ze zich als vanzelf
opdringt. En het lijkt, mij dat zij aardie
aan het rijpen is. Een paar schijnbaar on
betekenende feiten, dezer dagen onder
vonden, wijzen erop. Jaren geleden heb ik
mij de moeite getroost het omvangrijke
werk van Padbrué „Kusjes" teksten
van Westerbaen naar het latijn van Janus
Secundus uit de vijf koorboeken van
het enige volledig bewaarde exemplaar
taling der „Basia" van Janus Secundus
hij op muziek zette en die hem deswegen
een beker met inscriptie vereerde.
Dat deze madrigalen bijval oogstten,
vinden wij bewezen in het feit dat het
omvangrijke werk tien jaar na de eerste
Haarlemse druk in nieuwe vermeerderde
editie te Amsterdam van de pers kwam.
Het door mij geraadpleegde exemplaar
werd in Engeland ontdekt. Verder wisten
wij van Padbrué's contact met Vondel en
van de uitgegeven composities die hiervan
het gevolg waren. Wij kenden ook het be
staan van twee meerstemmige zangbun
dels, die hij het licht gaf onder de titel
,,'t Lof van Jubal" en waarvan hij het
eerste deel opdroeg „Aen de E. Erent-
festen, Welwijzen, Voorzieningen ende
seer discreten Heeren, Mijne Heeren Bur-
gemeesteren en Regeerders der Stadt
Haerlem" onder meer met deze bewoor
dingen: „Dewijl mi dit Lof van Jubal
eerst gesproten is op den zoeten oever van
het Sparen, zoo vont ick niet ongeraden
dit aen uwe E. op de offeren, om het
kleine werck door uwe E. aenzienlyckheyt
eenen klaerder glans te geven, en den
duisteren nijdt te beschamen met de
stralen van ttwe E. goetgunstigheyt; en
hope dat deze eerstelinghen en vruchten
van danckbaerheyt tot onzen Jubal, der
Musicanten Grootvader, uwe E. zangh-
lievende ooren zullen smaken, als een
bancket van 't gehoor, aengerecht van
hem, die is en wenst te blijven, ter eere
van Haerlemsijne geboortestadt, Gebie
dende Heeren uwer E. allerouderdanighste
C. T. PadbruéBlijkbaar trachtte Tijmen
C. T. Padbrué". Blijkbaar trachtte Tijmen
met deze dedicatie (van 1643) zijn verloren
terrein op het stadhuis te herwinnen, want
vast staat dat hij in 1635 „wegens gestadige
twist ende oneenicheyt onder deser
Stadsspeelluyden door Burgemeesteren en
regeerdersuit zijn dienst ontslagen werd.
A N T U S.
I E fcbooortc foode toozen gfoejeo Op
de tenorpartij van beide delen. In de ge
bruikelijke lofdichten op zijn werk (waar
onder van Casper van Baerle, Salomon de
Bray, Willem de Groot een broer van
de beroemde Hugo de Groot) zien wij Pad
brué nu eens als „zangmeester" dan weer
als „musicijn" of „jubalist" genoemd. Zelf
noemde hij zich op zijn gedrukte compo
sities steeds „Musicijn" of „Jubalist" van
Haerlem, dus niet tè, of volgens het toen
geldende spraakgebruik tót, maar wel
degelijk van Haerlem..
De meeste dezer gegevens omtrent Pad
brué zijn bijeen gebracht door J. H.
Scheltema de Heere, die hiervan in 1907
in het Tijdschrift voor Noord Nederlands
Muziekgeschiedenis uitvoerig verslag deed.
Maar veel bleef onopgehelderd. Wij wisten
niets van de jaren zijner geboorte en van
zijn overlijden, van zijn levensomstandig
heden, van zijn opleiding enzovoort. En
daar betrekkelijk weinig van zijn muziek
compleet tot ons gekomen is, (de ont
dekking van zijn „Kruisbergh" is nog van
vrij recente datum) bleef Padbrué tot nog
toe tamelijk in de schaduw.
Geëiste titelplaat van ,,'t Lof van Jubal"
van Padbrué: Jubal, de stamvader van de
muziekbeoefenaars, uit wiens hoofd een
aantal korenaren opschieten, waarmee
enige beroemde toonkunstenaars bedoeld
zijn: Ambrosius, Gregorius, Augustinus,
Clem. Lejeune, Sweelinck, Monteverdi
enzovoorts. Bovenaan leest men: „Hier
hebt ghy Jubals lof en outheyt afgebeeldt.
Oock musicanten veel die door hem zijn
geteelt".
en van wie wij nu weten dat hij ook
kunstschilder was en als zodanig twee
keer zijn oudere broer portretteerde). Een
derde zoon, Emanuel, werd chirurgijn te
Dordrecht en van hem stammen de thans
nog levende Padbrué's (of Pabbruwe's) af.
Verder had Cornelis nog twee zusters, die
evenals hun beide oudste broers ongehuwd
bleven. De meisjes woonden met Cornelis
samen eerst op de Grote Markt in het
ouderlijk huis, „naest de woninghe daer
Jerusalem uythangt". Later huisden zij in
de Korte Bagijnenstraat en mogelijk ook
in de Schagchelstraat, waar zij een zaak
in aardewerk dreven. Het ligt voor de
hand dat deze zusjes tot. de vertrouwde
executanten van Cornelis' composities be
hoorden. Het drietal heeft ook een huis
in de Lombardsteeg bezeten. Het blijkt
dus dat de familie in vrij goeden doen
ingespannen. Vooral toen het hem bleek was."Hét ouderlijk' huis werd in 1662 ver-
NU DOET ZICH ECHTER het geval
voor dat ee verwant van onze componist,
mr. H. J. Pabbruwe uit Rotterdam (dat
de naam in de loop der tijden enigszins
gewijzigd is, blijkt achteraf geen rol te
spelen) op het idee gekomen is de stam
boom van zijn familie te laten opmaken.
Een vriend van hem uit Amsterdam, de
heer A. van der Marei, een oud-referen
daris, die zijn vrije tijd bij voorkeur be
steed aan dergelijke interessante genea
logische onderzoekingen, heeft zich voor
deze zaak met bijzondere belangstelling
fcbeo berg6
oeco, necn.Mtrr opdé Kraiibc'g.op
tuid fin (leenDiti Jc/ui hoofiquci'ooieo •loei-
uit 1631 nagenoeg geheel in partituur te -ln-—
brengen. Tevens liet ik een tweetal madri-
galen hiervan, die ik voor de praktijk be-
werkte, in druk verschijnen. De resultaten
rfc:
hcyligh no 000002c' bloed.
•O
Ceionnco 101 reo •ootenboed.
dezer uitgaven bleven uit. Tot ik op de
jongste prijsuitreiking van het internatio
naal orgelconcours, die zoals gebruikelijk
in de ridderzaal van het Haarlemse stad
huis plaats had, door de uitvoering van
mijn bewerkingen door het koortje van
Maarten Kooy verrast .werd. Elders zag ik
dat deze madrigalen voorkomen op het
programma van het Nederlands Koorfesti
val 1958.
Maar van meer belang, althans voor het
wekken van belangstelling voor onze
Musicijn van Haerlem, acht ik de ervaring,
dat ernstige opzoekingen ondernomen zijn,
die klaarheid in de geschiedenis van Pad
brué beloven te brengen. Wij wisten dat
hij tot de speellieden der stad behoorde,
zoals de verordening van 1592 luidde
„omme vier m-ael des weecx, als sondaechs,
maendaechs, swoonsdaechs ende vrydaechs
op de trapoen van den stadhuyse op den
middaege te spelen". Bekend was ook dat
hij clavecinist was en les gaf op dit instru
ment, alsmede dat hij door vooraanstaan- SolfooolUiplhrif f
de families aangezocht werd om met zijn ^^^UUiöUilIil <415
muziek hun huwelijksfeesten op te luis-
teren. Ik heb zelfs van een dergelijke jpi'OjPSlgSLlMIlH VOOF
feestmuziek voor instrumenten, een Pa- i -i
vane en een Gouillarde, met gebruik- O© ^©©JllEMIllEl©!
making van twee bewaarde partijen (drie
gingen verloren) een uitgebreide bewer- tCF Verbinding lUCt
king gemaakt, die ik in mijn openlucht
cantate „Zo zong de Gouden Eeuw" te pas ,r§k ^ffl!iisfrÜ<PTriiaï!*<F»
bracht. Wij wisten van zijn contact met de ®XFl©FljAi©
Haagse dichter Westerbaen, wiens ver- Zaanstreek
WAT ER VAN ZIJ, de opdracht viel in
goede aarde; want de vroedschap vereerde
hem een zilveren beker met de volgende
inscriptie:
Ontvangh dit zil'vren vat
Uit Jubals Lof gesprooten
Tot eer' van Heer Lems Stat:
En uw' vermaerde Nooten.
Jammer genoeg is ,,'t Lof van Jubal"
onvolledig tot ons gekomen, alleen met
dat mr. H. J. Pabbruwe werkelijk een
verre naneef was van de „Jubalist van
Haerlem" kregen zijn opsporingen een be
tekenis. die het perspectief van het geval
verwijdde, daar zij hem op het gebied
der musicologie brachten.
De heer Van der Marei was zo vriende
lijk mij mededeling te doen van een aan
tal resultaten van zijn onderzoek in ar
chiefstukken en notariële akten, in af
wachting dat over Padbrué te zijner tijd
een samenvattende studie zal kunnen
worden gepubliceerd, waarin alle recente
gegevens ordelijk zijn verwerkt. Uiter
aard duurt het onderzoek nog voort, Mr.
Pabbruwe schreef mij dienaangaande
overtuigd te zijn, dat de Haarlemse ar
chieven nog meer tot nog toe onbekend
gebleven gegevens verbergen. Onder
tussen heeft de heer Van der Marei al
heel wat aan het licht gebracht. Op de
erfelijkheid der Padbrué's op muzikaal ge
bied was reeds in 1867 gewezen door de
Belgische musicoloog Edmond van der
Straeten, door te duiden op de aanwezig
heid van een David Padbrué als koor
knaap in de Vlaamse Kapel te Madrid
(1562 tot 1570). Deze vinden wij op datum
26-3-1585 terug in een vriendenalbum,
waar hij „David a Padbruée van Haar
lem" tekende. Stellig was hij een oom
van onze Cornelis.
Bij zijn huwelijk te Leiden werd hij als
„luytslager" vermeld. Cornelis' vader,
Tymen Jansz. Padbrué, (plus minus 1555-
1627) was stadsmuzikant te Haarlem, een
functie die ook door twee van zijn zonen
verricht werd, namelijk door Cornelis
(vermoedelijk in 1585 geboren) en Jan
(wiens leven verliep tussen 1589 en 1661
kocht voor eenenveertighonderd, gulden
(wat in die tijd een flink bedrag was) en
vader Tymen Jansz. legateerde aan ieder
van zijn vijf kinderen zevenhonderd caro-
iusguldens. En dat Cornelis er ook niet
krap voorzat is op te maken uit een testa
ment, waarin hij aan drie zonen van zijn
jongste broer elk vijfhonderd carclus-
gulden en zijn geschilderde portretten ver
maakte.
De familie bezat een graf in de Grote
Kerk, waar het is te vinden in het noor-
dértransept. Het draagt het nummer 153.
Het is een zerk zonder inscriptie. Waar
schijnlijk is Cornelis daar in 1670 be
graven. De registers, die dit zouden moe
ten bewijzen, zijn nog steeds zoek. Het is
ook mogelijk dat Cornelis reeds in 1663
overleden is.
EEN ONOPGELOSTE VRAAG blijft
waar en van wie Cornelis zijn compositie-
kunst geleerd heeft. Uit alles wat wij van
zijn werk kennen blijkt, dat hij stevig
contrapuntisch gevormd was en dat de
Italiaanse modestijl van zijn tiid hem niet
onberoerd liet. Het zegt ook wel iet.s dat
we de naam van Monteverdi op een der
„aren" op het hoofd van Jubal vinden (zie
de afbeelding). Uiteraard zal hij contact
hebben gehad met pastoor J. Albert Ban
van het Begijnhof, die het theoretisch ook
in deze richting zocht. Mogelijk is hij op
geleid door de aanvoerder der Haarlemse
schalmeispelers, Jan Willemsz. Lossy, die
op getuigenis van de Amsterdamse or
ganist Jacob van Noordt de leraar van
Jan Pietersz. Sweelinck zou zijn geweest.
Een pagina van de sopraanpartij van „De
Kruisberg" van Padbrué, in vier en vijf
stemmen, op tekst van Vondel.
Of misschien is onze Padbrué bij Swee
linck in de leer gegaan, iets wat stijlcri-
tisch echter niet te bewijzen valt. Wij
kunnen ook vermoeden dat hij in Italië
gestudeerd heeft. Zou dit het geval zijn,
dan is hij er zijn Hollandse aard niet kwijt
geraakt. Onmogelijk is het niet, dat des
betreffende nog wel eens iets anr. het licht
komt.
HERHAALDELIJK blijkt uit de reeds
gevonden documentatie, dat onze „ge
noeghelicke Tijmen" een zelfbewuste per
soonlijkheid was. Wij ervaren het uit pro
cessen tegen slechte betalers van afnemers
van zijn uitgegeven werken, waarbij wij
dan zien dat zijn „Lof van Jubal" per
deel aan de prijs van ruim drie gulden
verkocht werd, waaruit ook op te maken
valt dat hij de pot-en-pan-zaken van zijn
zusters mede behartigde. Het feit dat hij
in 1635 door de stedelijke overheid „we
gens gestadige twist ende oneenicheyt"
onder de stats speelluyden" uit gemeente
lijke dienst ontslagen werd, tekent hem
niet minder dan de bewuste toon van zijn
dedicaties en vertogen aan de Haarlemse
overheid, die tussen overbeleefde vormen
een geprikkeldheid verraden, als een on
gemakkelijk en zelfverzekerd sinjeur die
op zijn waardigheid stond. Bovendien kan
zijn al of niet gewettigde ondertekening:
„Musicijn (of jubalist) van Haerlem" in
dit licht verklaard worden. Wat dan alles
toch niet verhinderde, dat het Haarlemse
stadsbestuur de begaafde kunstenaar naar
waarde wist te eren, zoals reeds aange
toond is door de vermelding der schen
king van een zilveren beker met in
scriptie, en waarop ook de volgende offi
ciële aantekening wijst: „Mr Cornelis
Thymansz. Padbrué wert vereert vort
dediceren van eenige exemplaren vant
Loff van Jubal zestig gulden bij ordonan-
tie. 28 Dec. 1643". Interessant is in dit ver
band ook een bewaarde brief van de com
ponist aan het stadsbestuur, betreffende
zijn muzikale medewerking ter viering van
de vrede van Munster, die het einde van
de tachtigjarige oorlog betekende: „Ge
biedende Heeren: ist dat U:E: mij jaer-
lijcx een zeeckere vereeringh gelieft toe
te leggen, zoo neem Ick aen (op datter na
deze geen slordige reeckeningen meer
voortkomen) een goet accoort van spel
en zdngh te verzorgen zonder eenige kos
ten meer te verwachten. Dit heeft mij goet
gedocht ter liefde van Haerlem, ende re
geerders van dien, aan mijn E: Heeren te
prezenteeren, om door zoo danigh middel
te verbeteren de fouten die door eenige
onbeschofte menschen begaen zijn. Blijve
't a llen tijd, en zoovoorts. Ook in 1667 werd
te Haarlem de vrede (van Breda) op luis
terrijke wijze „verkondight en uytgetrom-
pet". Uit niets blijkt, dat Padbrué ook bij
deze viering betrokken was. Was hij mis
schien toen reeds overleden?
ZIEDAAR enige gegevens die ons de fi
guur van Padbrué dichterbij brengen. Nog
kan vermeld worden, dat blijkens nota
riële akten de „genoeghelicke Tymen"
geen dooie diender was en deswegen wel
eens op het matje geroepen werd.
Maar gezien tal van feiten, waaronder
zijn relatie met voorname persoonlijk
heden. heeft het hem aan waardering niet
ontbroken. En dat voor een stadsmuzikant,
zal misschien menigeen denken! Maar wij
vergissen ons wanneer wij deze functie te
laag aanslaan. Dit is een kapittel waaraan
we wellicht nog wel eens een artikel in
„Erbij" kunnen wijden.
Vooralsnog kunnen toe de heer A. van-
der Marei dankbaar zijn voor zijn genea
logisch onderzoek en in vertrouwen blij
ven hopen op ontdekkingen die ons Pad
brué ook zuiver muzikaal kunnen nader
brengen.
Jos. de Klerk
In het woonhuis van wijlen de heer Wil
lem van der Vorm te Rotterdam, het huis
waar deze achtendertig jaar heeft ge
woond, is de kunstverzameling te zien,
die hij in de loop der jaren heeft weten bij
een te brengen. Bij testamentaire beschik
king van 12 juli 1956 bepaalde de heer van
der Vorm namelijk, dat zijn kunstschat
ten in een aparte, naar hem genoemde
stichting zouden moeten worden onderge
bracht.
Het voormalige woonhuis van de erfla
ter is daartoe inwendig geheel gewijzigd
en van een speciale avondverlichting
voorzien. Volgens deskundigen is deze
collectie een der voornaamste in den lan
de. De heer Van der Vorm begon om
streeks 1918 met zijn verzameling. Zijn
belangstelling ging allereerst uit naar de
schilders van Barbizon en de Haagse scho
len, vervolgens naar de meesters uit de
grote periode der zeventiende eeuw. Toen
in 1939 en 1940 gedeelten van de vermaar
de collectie Cook in Engeland te koop kwa
men, gelukte het een elftal belangrijke
werken in twee Rtterdamse verzamelin
gen onder te brengen: de heer Van dei-
Vorm verwierf er zeven, werken van
Rembrandt, Gerard Terborch, Gabriël
Metsu, Albert Cuyp, Willem van de Velde
en Abraham van Beijeren. Verder bevat:
de verzameling werken van Adriaen van
Ostade, Jan van Goyen, Paulus Potter,
Gerard Dou, Aert van der Neer, Esaias
Boursse en van de meesters uit de negen
tiende eeuw Jongkind, Daubigny, Van
Gogh, Monet, Fantin Latour en Weissen-
bruch. Na de oorlog wei-den daaraan nog
werken toegevoegd van Rubens en Van
Dijck uit de collectie Bingham te New
York.
Er zijn ook tachtig stukken Delfts
Blauw, gepolychromeerd aardewerk en
oude meubels te zien.
Een van de meest dynamische in
dustriegebieden van ons land, de
Zaanstreek, ijvert sinds jaar en dag
voor een tunnel. Ter gelegenheid,
van de op 25 en 26 september ge
houden jaarvergadering van. hel
Verbond van Nederlandse Werk
gevers heeft het Zaanse Tunnel-
comité nu een originele publikat.ie
laten verschijnen naar een ontwerp
van Thom de Heus: een ,.A-b-c van
de Zaan'' in de vorm van een school
schrift, waaruit wij hier als voor
beeld. twee tegenover elkaar liggen
de bladzijden reproduceren. De
spitse teksten zijn van de dichter
Jan Elburg bij over het algemeen
zeer knappe en levendige foto's
van Cees van der Meulen, die te
zamen een kernachtige indruk ge
ven van de veelzijdige 'activiteiten
en een opvallend pleidooi vormen
voor snellere xxerbinding. De omzet
van de Zaanstreek, lezen wij ergens,
bedraagt een miljard gulden per
jaar, waartegenover een verlies
moet worden geboekt van vijf mil
joen aan „wacht" - geld.
A. eerst* letter van ons elfebet, maar eek ven: aktiritcit. arbeid, allee
die volgens het oude liedje - neer
de Zeen allee wat er t
er vandaan komt. Cr tou een boek van wel duizend bladzijden nodig zijn
blxonderheden van het Zaanse land in op te tekenen.
bijv.: binnenscheepvaart, beurt«aan,
beiehuit.
bonbons, bindmiddelen,
biscuit*, bleekwater. boormachines, bankschroeven, bliksemafleiders,
broodrooster*,
button. boenwas, bureaux,
fcoterwikketi, beokon. brandwearklcoi..3, ojouterieen.
4 beten, balkon..,branddeuren,brandstalen. bent—i