Andermans zaken
&rfsfeA
vW^JP
Wandelende vuilophalers van de zee
Ter herdenking van
de heldhaftige
strijder zonder geweld
Erbij
p- Reële occupatie
Dagopeningen in zakformaat
ZATERDAG 27 SEPTEMRER 1958
PAGINA DRIE
■MM^%
Evenals voor de Foeniciërs, de Carthageners, de Mid
deleeuwse Italianen en de Nederlanders gold voor de
Engelsen(, dat hun voornaamste (doch niet het enige)
motief tot kolonisatie was de zucht naar handelswinsten.
Koloniën in tropische en subtropische landen te hebben
betekende een geregelde en verzekerde aanvoer van
kostbare en begeerde produkten. En hierom ging het in
de eerste plaats. Duidelijk blijkt dit uit de overwegin
gen, die leidden tot de vorming der Engelse Oostindische
Compagnie, duidelijk blijkt dit. eveneens uit het karak
ter en de vorm van vele Engelse koloniën uit de begin
tijd. Zij vertoonden de typische kenmerken van han
delskoloniën.
Intussen, ook andere overwegingen brachten Enge
land tot koloniale bedrijvigheid. Zo telde bij voorbeeld
de gouddorst, een van Spanje's voornaamste drijfveren,
in een aantal gevallen mede. De Engelsman Raleigh
meende zelfs, dat. hij el Dorado, het Goudland, ergens in
Zuid-Amerika gevonden had. Trouwens, we weten, dat.
de Engelsen evenmin als de Hollanders en de Zeeuwen
wars waren van het kapen der Spaanse retourvloten, die
terecht „zilvervloten" heetten. Voorts was er in Enge
land als gevolg van de armoede een (relatief) bevol-
kingssurplus ontstaan. Om dit elders emplooi te geven
kon de kolonisatie goede diensten bewijzen. Vooral naar
Noord-Amerika gingen Engelse boeren en handwerks
lieden om er een nieuw bestaan op te bouwen. Hun ge
lederen werden versterkt door de mannen en vrouwen,
die om redenen van geloof hun vaderland moesten of
wilden verlaten. De Anglicaanse geestelijkheid was in
die tijd onverdraagzaam. Puriteinen, presbyterianen en
katholieken konden in haar ogen geen genade vinden.
Veel belijders van deze „afwijkende godsdiensten" trok
ken naar Amerika en grondvestten er de latere Verenig
de Staten: men denke bij voorbeeld aan de Pelgrim-
vaders, de Quakers (Sir William Penn!) en Lord Balti
more's werk.
In de negentiende eeuw traden nieuwe stimulerende
[actoren op. Allereerst moet worden gewezen op de
sterk toegenomen industrialisatie met de hiermede ge-
Darnave, voor een reis naar Centraal-Afrika vertrokken, maakte deze tekening op de Theems in Londen
paard gaande wens nieuwe grondstofbronnen aan te
boren, nieuwe markten te openen en gebieden te verwer
ven, die geschikt waren om in handel en industrie ver
diende kapitalen winstgevend te beleggen. Deze zucht
gaar „nieuw gebied kenmerkend voor alle grote Euro
pese mogendheden in de negentiende eeuw sprak in
Engeland heel sterk mee. Voorts moet nog gewezen wor
den op de merkwaardige vorm, die de kolonisatie van
Australië aanvankelijk had. Naar dit land deporteerde
Engeland tal van mensen, die in Engeland als „onge
wenst" werden aangemerkt en tot verbanning werden
veroordeeld. Dat er onder die bannelingen veel bruik
bare, energieke krachten scholen en dat zij lang niet
allemaal „boeven" waren, leerden ons de prestaties van
die bannelingen in het Vijfde Werelddeel.
Kenmerkend voor de Engelse kolonisatie en de op
bouw van het Engelse wereldrijk was het streven om
strategisch belangrijke punten (vaak tevens bruikbaar
als handelshaven) in bezit te nemen. Stellig schuilt er
waarheid in de opvatting, dat begrip voor de geogra
fische fundamenten van politieke macht de internatio
nale staatsman eigen is. Welnu, de leiders van het En
gelse wereldrijk toonden tijdens de totstandkoming van
het imperium, dat zij veel begrip hadden voor de „geo
grafische fundamenten". Gibraltar in 1713, Malta in 1815,
Singapore en de Kaap de Goede Hoop na de napoleon
tische oorlogen, Cyprus in 1878 en Egypte in 1882 wer
den steunpunten der Engelsen in de wereld, bolwerken
van hun macht en beschermers van de overzeese handel.
HET ZOU TE VER VOEREN dieper in te gaan op de
Engelse koloniale geschiedenis. Wij zullen daarom kort
samenvatten, wat onze voorouders tot koloniale bedrij
vigheid bracht. Evenals bij de Engelsen stond bij de Ne
derlanders in de zeventiende eeuw de wens bovenaan de
na 1500 binnen Europa's gezichtkring gekomen nieuwe
landen te eigen bate te exploiteren. Zucht naar handels
winst was de voornaamste drijfveer. Bekeringsijver en
zucht naar macht, die vooral in Spanje en Portugal zo
zwaar golden, dreven de Nederlanders niet het koloniale
pad op. Zij wensten geen overzees rijk te stichten of de
christelijke godsdienst te verbreiden. Onze voorouders
waren geen militaire avonturiers, geen zendelingen of
missionarissen, doch stoere, ondernemende, bekwame
zeelui en kooplieden.
Nederland behoort niet meer tot de koloniale mogend
heden. Het heeft als moederland veel gedaan, dat ten
goede is gekomen aan de bevolking der vroegere kolo
niën. Er werden ook fouten gemaakt, ernstige zelfs zo nu
en dan. Zij vonden veelal hun oorsprong in het moeder
land, vaker dan in de koloniën. Want in Nederland zelf
miste men wel eens het nodige begrip voor wat nodig en
nuttig was in de overzeese landen. Als een historisch
vermaan klinkt ons nog steeds het woord in de oren,
dat. Jan Pietersz. Coen eens richtte tot de Heren Zeven
tien, de „hoofddirectie" van de Oost-Indische Compag
nie: „lek sweer u bij den Allerhoochste, dat de Generale
Compagnie geen vijanden heeft, die haer meer hinder
en schade doen. dan d'onwetendheyt en onbedachtheyt
(houdt het mij ten beste!) die onder ued. regneert en de
verstandigen overstempt."
WAT DE BETEKENIS van handel op de nieuwe lan
den kon zijn. ervoeren de Nederlandse vrachtvaarders,
die in de zestiende eeuw Lissabon bezochten. Toen. na
de vereniging van Portugal met Spanje, de Spaanse
koning de Portugese havens sloot voor zijn opstandige
onderdanen in het noorden, zat er niets anders op dan
zelf de zeeweg naar Indië te ontdekken en te gaan be
varen. De zwakte der Portugezen en de verdwijning van
de Spaanse hegemonie ter zee bevorderden ook de Ne
derlandse activiteit, zoals zij ten goede waren gekomen
aan de Engelse bedrijvigheid. De binnenlandse toestan
den waren in Nederland beter dan in Engeland tegen
het einde der zestiende eeuw. Van bijzondere armoede
of (relatieve) overbevolking was in ons land geen sprake,
zodat er geen noodzaak was om elders in de wereld
volksplantingen te beginnen. Wat niettemin in dit op
zicht. in Amerika werd gepresteeerd. was zonder twijfel
verdienstelijk, zij het niet van grote historische beteke
nis. Wel hebben de Nederlanders aan de Kaap de Goede
Hoop, in Zuid-Afrika dus, een blijvende en historisch
belangrijke vestiging gesticht.
Het was niet de Republiek der Verenigde Provinciën,
die de kolonisatie bedreef. Neen, deze was vrijwel alleen
in handen van een tweetal grote maatschappijen, de Oost-
Indische en de West-Indische Compagnie, die ten doel
hadden geld te verdienen. Node en in de regel noodge
dwongen (om de handel te kunnen blijven beheersen)
gingen zij wel over tot territoriale veroveringen en po
litieke machtsvorming, maar niet van harte. Later pas,
na de Franse tijd, toen de bezittingen der beide maat
schappijen in staatshanden waren overgegaan, kreeg de
Nederlandse koloniale activiteit een ander karakter dan
dat van loutere handelskolonistie.
SPANJE EN PORTUGAL wy schreven het reeds
kregen tegen het einde der vijftiende eeuw krachtens
een pauselijke beschikking elk de helft der wereld als
belangensfeer toegewezen. Toen de Britten en Neder
landers hun intrede deden in de rij der koloniserende
volken, toen zij een deel opeisten van de rijkdommen
der wereld, erkenden z(j de door de pauselijke beschik
king geschapen status quo niet. Zij heriepen zich op het
beginsel der „reële occupatie". Ruim tweeëneenhalve
eeuw nadat Engeland. Frankrijk en Nederland „moe
derlanden" waren geworden, betraden nog twee andere
Europese mogendheden de koloniale arena. Het waren
Duitsland en Italië, die in snel tempo een kolo
niale loopbaan insloegen, die niet geheel van succes
ontbloot was. Waarom verschenen Duitsland en Italic
pas zo laat in de arena? Waarom verschenen zij zo laat
aan de start van de koloniale wedloop? Het antwoord
op deze vragen luidt: omdat er van een Duitse en een
Italiaanse eenheidsstaat pas sprake was na 1870. Vóór dit
jaar konden zij dus niet plaatsnemen in de kring der
moederlanden. In dit verband kan er echter op gewezen
worden, dat er vroeger van Pruisische zijde al pogingen
waren gedaan om overzeese landen te verwerven. De
Grote Keurvorst had zelfs tamelijk grote koloniale plan
nen. maar blijvend succes heeft zijn in 1681 opgerichte
„Brandenburg-Afrika-Compagnie" niet kunnen boeken.
(Volgende week volgt het laatste artikel)
BIJ HET HOREN van de dagopeningen, die mejuf
frouw dr. J. W. Herfst (inmiddels mevrouw J. W. Vinke-
Herfst geworden) voor de VPRO-microfoon placht te
houden, heeft menige luisteraar, die bezig was zich
alweer te schikken in de cadans van het dagelijkse
leven deze onderbroken en wellicht zelfs zijn thee koud
laten worden bij het ontbijt. Vooral als de mens pas
wakker is, is hij het overzicht wel eens even kwijt.
De woorden van deze predikante hebben er veel toe
bijgedragen, dit weer gewaar te worden en wie weet
voor hoevelen in het bevrijdende perspectief van het
evangelie, dat zij haar luisteraars heeft willen tonen op
haar eigen wijze. Het kenmerkende van haar radio
toespraken was, dat zij haar luisteraars bij het begin
van de dag begrip heeft gevraagd voor de mensen met
wie zij in contact zouden komen, in hun werk. in het
verkeer of waar dan ook. Dat velen haar gesproken
woord ook graag nog eens lezen, blijkt uit het feit, dat
een aantal van deze „dagopeningen" In 1956 in druk
verschenen in de Vrije Geluidenserie thans ook in
een „pockef'-uitgave verschenen is in de Ooievaar
serie van de uitgeverij Bert Bakker'Daamen n.v.
WRITERS AT WORK ingeleid door
Malcolm Cowley verschenen bij Seeker
Warburg te Londen is een verzameling
interviews met bekende Amerikaanse. En
gelse en Franse, schrijvers, die oorspron
kelijk verschenen zijn in de Paris Review,
het Amerikaanse litteraire tijdschrift dat
in Frankrijk opgericht is. Het onderwerp,
de werkwijzen van de verschillende
auteurs, ix er misschien niet een dat de
algemene lezer op het eerste gezicht erg
interesseert. Voor de jonge nog niet be
kende auteur is de informatie voorname
lijk nuttig, doordat hij er aan ziet dat
alle mogelijke werkwijzen de beste kunnen
zijn en dat hij maar moet uitvinden wel
ke voor hem de meest natuurlijke is. Maar
de interviews zijn zo goed uitgevoerd, en
de meeste ondervraagde personages heb
ben zulke aardige dingen te vertellen, dat
iedereen het boek met plezier zal lezen.
Het valt overigens op, dat de Latijnse
schrijvers zichzelf en hun problemen ern
stiger nemen dan de Angelsaksische, die
vooral niet de indruk willen geven dal zij
eerbied voor hun werkzaamheid verlan
gen. waardoor zij xtaak makkelijker en in
teressanter over hun ervaringen vertellen.
IN DE INLEIDING systematiseert Mal
colm Cowley de antwoorden op de voor
naamste vragen. Zij stelt vast dat er vier
stadiums blijken te zijn in het litteraire
scheppingspj-oces: die van het ontkiemen,
het. nadenken, het opschrijven en het be
werken. Het proces verloopt het snelst bij
dat fenomeen van litteraire produktiviteit
Georges Simenon, die een paar namen
voor personages op een envelop noteert,
zich door de dokter laat onderzoeken om
te weten of hij in goede vorm is en dan in
een dag of twaalf een roman schrijft,
waar hij vervolgens haast niets meer aan
verandert. Zo vlug kan niemand anders
het. Sommigen hebben vooral veel tijd no
dig in het vierde stadium, dat van de be
werking, anderen broeden lange tijd op
hun gegeven (dat is in het bijzonder voor
schrijvers van korte verhalen nodig) of
maken schema's (maar de meeste roman
ciers beginnen aan hun werk zonder te
weten hoe het eindigen moet). De mees
ten voelen zich beter als zij schrijven dan
wanneer zij niet schrijven en niemand
heeft ooit iets aan een critiek gehad.
IN DEZE ALGEMENE conclusies is de
aantrekkelijkheid van het boek maar voor
een klein deel vertegenwoordigd. Veel is
individueel, bepaald in de indruk die het
interview van een persoonlijkheid geeft,
zoals van Dorothy Parker, in het gesprek
niet minder grappig en even touchant als
in haar verhalen, van Faulkner, die hier
niet zo moeilijk klinkt als bij zijn laatste
bezoek in Europa toen bijna niemand een
woord uit hem kon krijgen, van Fran^oise
Sagan tegen de schoorsteenmantel ge
leund en moeilijk te ontspannen, of Tru
man Capote die over alles bereid is met.
vuur te praten. Een van de levendigste
gesprekken is dat met de Iers-Amerikaan
se schrijver Frank O'Connor, die zijn ad
vies aan jonge auteurs om weigeringen
van hun werk niet te ernstig op te vatten
Illustreert met een herinnering aan een
verhaal van hem. Het was geaccepteerd
door een tijdschrift, hij herschreef het ver
volgens, zoals hij gewoonlijk met zijn ver
halen doet, zelfs nadat, ze gepubliceerd
zijn. waarna hij het opnieuw stuurde: dit
keer werd het door iemand anders behan
deld, die hem schreef dat de redactie dit
niet kon gebruiken, maar met belangstel
ling uitzag naar zijn verdere werk. Afke
rig van vertoon van technische bekwaam
heden in de litteratuur, beschrijft O'Con
nor de jongste roman van Angus Wilson
„Anglo-Saxon Attitudes" als voor
beeld van een boek waar de techniek te
opzichtig in is. In een later interview stelt
Wilson daar zijn eigen bedoelingen tegen
over. Zulke dingen zijn bijzonder lezens
waardig.
EEN VAN DE WEINIGE andere hori
zontale verwijzingen is naar een opmer
king van William Faulkner, dat volgens
zijn ervaring de enige dingen, die een
schrijver nodig heeft, zijn: papier, tabak,
eten en een beetje whisky („Amerikaan
se whisky?" vragen de interviewers dan,
EINDELIJK wordt het weer stil aan on
ze Kennemer stranden. In de badplaatsen
neemt het spreken van Nederlands hand
over hand toe en waar de golven onder ho
ge en soms wat wilde buienluchten uit
vloeien over het harde zand, is het goed
Wandelen. Kleine troepen watervlugge
drieteen-zandlopers rennen zo bedrijvig
de eeuwig bewegende grens tussen nat en
droog achterna, dat hun zwarte pootjes
nauwelijks zijn te onderscheiden. Onder
wijl zien ze nog kans hun kostje op te
scharrelen door ijverig naar strandvlooien
on dergelijke kreeftachtige diertjes te pik
ken. Een enerverend bedrijf, waarvan
dat kleine grut op de een of andere manier
het alleenrecht lijkt te bezitten.
De logge zilvermeeuwen denken er niet
over zich zo druk te maken. Die hebben
zich rustig verzameld in de buurt van een
„mooie" aanspoelselmui en daar wach
ten ze nu maar af wat de zee zal aanvoe
ren. De jongen, voorlopig nog donker
bruin gevlekt, lijken hier het vak van vis
ser en strandvonder van de ouden te leren.
En waar de „zilvers" zo kennelijk met suc
ces aan het werk zijn, daar zijn ook een
paar grote mantelmeeuwen meteen her
kenbaar aan hun bijna zwarte vleugel-
dek met goed gevolg in actie gekomen.
Hetgeen wordt bewezen door het feit, dat
van tijd tot tijd 'n zilvermeeuw of 'n man
telmeeuw iets uit het ondiepe water opvist,
dat hij onmiddellijk op het harde strand
met zijn machtige snavel gaat bewerken.
Eenmaal bij de „meeuwenmui" aange
land zult u spoedig genoeg ontdekken,
waaruit de vangst bestaat. Want er staan
daar niet alleen de indruksels van honder
den meeuwevoeten in het zand, maar er
liggen ook wat kapotte resten van grote
strandschelpen, die kennelijk compleet
met levende inhoud aanspoelden. Boven
dien zijn er allerhande onderdelen van
krabben zoals poten, scharen en losse
schilden, overgebleven nadat het binnen
werk met grote snelheid in een meeuwe
maag verdween.
INTUSSEN blijft het voor ons, strand-
wandelaars, een heel gelukkige omstandig
heid, dat de vogels nooit erg efficiënt te
werk gaan. Veel van wat ze hadden kun
nen opeten ontgaat hen en dat spoelt dan
netjes aan. Vooral de kleine, fel oranje he
remietkreeften, die gewoonlijk het lege
huis van een tepeldoorn en soms zelfs dat
van een wulk bewonen, overkomt 't nogal
eens onbeschadigd op het droge te belan
den. Maar van heremietenstandpunt be
schouwd lijkt zoiets weinig verkieselijker
dan door een meeuw te worden soldaat ge
maakt, want geen aangespoelde kreeft
weet op eigen kracht zijn element weer
te bereiken. Voor u en mij echter aardig,
dat ze er liggen, temidden van alle ondefi
nieerbare rommel en de laatste zeepadde
stoelen. Want zo'n heremietkreeftje is het.
bekijken waard! Om te beginnen is zijn
woonschelp heel vaak overtrokken mei
een ruwe korst van zogenaamde zeerasp
en dat is al een merkwaardigheid op zich
zelf, want deze zeei-asp is niet anders
als een kolonie van heel kleine poliepjes.
Elk van hen zelf week en geleiachtig als
een kwal heeft een hard en hoornachtig
huis. Van tijd tot tijd transformeert een
gedeelte van deze koloniedieren zich tot
heel kleine kwalletjes. Let wel: lang niel
alle dieren uit zo'n zeeraspkorst brengen
het zover. Er heerst in deze kolonies van
laag ontwikkelde dieren namelijk al een zo
sterke arbeidsverdeling, dat er naast de
zich tot kwalletjes ontwikkelende poliepen
andere zijn, wier uitsluitende taak het is
voor de voeding van het geheel te zorgen.
Zij komen nooit aan metamorfose en
voortplanting 'toe.
Waar de over de zeebodem wandelende
heremietkreeft zijn begroeide slakkehuis
regelmatig over het land heeft geschuurd,
konden natuurlijk geen poliepen zich ves
tigen. Vandaar dat u de schuurplek van el
ke heremietenschelp onmiddellijk aan
haar kaalheid kunt herkennen.
MAAR NU de kreeft zelf. Om hem goed
te zien. moet u eigenlijk een leeg jampotje
of iets van dien aard in het oude aanspoel
sel gaan opscharrelen. Tien tegen één dat
uw kreeftje al heel spoedig gedeeltelijk
naar buiten zal komen zijn weke achter
lijf houdt hij steeds in de schelp). Dan kunt
u niet alleen zijn ogen-op-steeltjes, zijn
heel lange sprieten en zijn scharen van
zeer verschillende grootte bewonderen,
maar zult u tussen zijn ogen ook een paar
heel korte en als vlaggetjes wapperende
sprieten ontdekken. Daarin zetelt het....
reukorgaan van een heremietkreeft en
dit is dermate geperfectioneerd, dat hij er
allerlei dood gedierte uitstekend mee weet
op te sporen. Hij behoort namelijk tot de
grote afvalopruimers van de zee. En maakt
u dan van zijn gezichtsvermogen maar
geen overdreven voorstellingen: alles wat
verder dan een paar centimeter van die
gesteelde ogen af is, ziet een heremiet
kreeft. ten hoogste als een vage schim.
Tntussen is er in deze tijd van het jaar
met zijn geleidelijke afkoeling van het zee
water nog iets bijzonders met de heremiet
waarop Faulkner: „No, I ain't that par
ticular. Between scotch and nothing, I'll
take scotch"). Dat zou kunnen dienen als
tweede conclusie van de verzamelde in
terviews, waarmee gezegd is dat het boek
niet bestemd is tot handleiding voor hen
die met schrijven wat willen bijverdienen
in de avonduren en anderzijds dat veel
ideeën, die ter zake zouden kunnen doen,
er niet. in voorkomen. In het bijzonder
geldt dat van alles wat betreft de betrek
kingen tussen de visie van een auteur op
het leven in het algemeen en die op zijn
boek in het bijzonder dat wil zeggen, al
les wat. men de persoonlijke inhoud kan
noemen tegenover de vorm, die het ver
haal en de stijl is.
kreeftjes aan de hand. Zij gaan, samen
met vele andere dieren die in de zomer
maanden tot pal voor het strand hun ver
tier zochten, het snel kouder wordende on
diepe water een beetje uit de weg. Lang
zaam maar zeker, steeds hun huis met zich
meeslepend en onafgebroken op hun qui-
vive voor mogelijk eetbare zaken, trekken
ze naar dieper water, deze wandelende
vuilnislieden van de zee. Tot ver buiten de
banken kuieren ze en theoretisch zou er in
de winter nooit één aan het strand te zien
moeten zijn. Betrek echter de winterstor-
men, die niet alleen het water maar ook
dikwijlsde zeebodem sterk beroeren, in
uw berekeningen en 't zal u duidelijk zijn
dat uw kennismaking met deze interes
sante kleine kreeften eigenlijk aan geen
jaargetijde hoeft te zijn gebonden. En zo
dra u ze goed kent, zult u meteen ontdek
ken dat ze verre van zelfzaam zijn!
Kees Hana
Zo wandelt een heremietkreeft onvermoei
baar over de zeebodem. Bij het dier op
deze foto is de vorm van het slakkehuis
nauwelijks herkenbaar door de dikke laag
zeerasp. welke het bedekt. De tweedelige
illustratie boven dit artikel laat een groep
zilvermeeuwen aan het Nederlandse strand
zien. Zij azen op een goede aanspoelplaats.
(Vervolg van: Mahatma Gandhi)
had hij aangekondigd, zoals zijn gewoonte
was, dat hij. nu de regering geen verande
ring in de toestand bracht, de Burgerlijke
Ongehoorzaamheid in volle omvang zou
beginnen. De zoutbelasting was volgens
hem de meest onbillijke van alle hef
fingen, omdat die de armste mensen het
meeste trof. Daarom begon hij de nieuwe
campagne tegen deze wetten. Met minder
dan honderd volgelingen, allen gekleed in
kadhi, zelfgesponnen ruwe katoen, begon
hij zijn tocht naar Port Dandi aan de
kust, meer dan driehonderd kilometer ver.
De Amerikaan Vincent Sheean, die
Gandhi persoonlijk heeft gekend, be
schrijft in zijn boek „India en de weg naar
de vrede" deze episode ongeveer als volgt:
„Tijdens die drie weken van Gandhi's
bedevaart verkeerde de gehele wereld in
spanning en was India in hevige beroe
ring. In de steden werden massa-meetings
georganiseerd, er werden arrestaties ver
richt op een schaal .die nog nooit was
vertoond. Satyagraha's (zo noem.den zijn
volgelingen zich) wekten de bevolking op
aan de beweging deel te nemen, de drank,
die de nachtmerrie is voor de mensen, op
te geven, a.lle kleren van vreemde bodem
te verbranden, hun eigen gerechthoven op
te richten en zich voor te bereiden tot het
niet betalen van de belastingen. Een spe
ciaal beroep werd gedaan op de dorpsbe
stuurders om hun post in dienst van de
Britse regering op te geven. Hoge ambte
naren werd verzocht hun Engelse onder
scheidingen terug te sturen. Voor dat
Gandhi de kust bereikte, hadden al bijna
tweehonderd bestuurders hun functie
neergelegd. In die tussentijd zette de klei
ne grote man onverstoorbaar zijn wande
ling naar de zee voort, bijwijlen door grote
volksmenigten gevolgd, steeds in goede
orde en zonder geweld. Hij probeerde zich
niet te storen aan de verering, waardoor
h\j omringd werd. Bij de zee aangekomen
verzamelde hij een handje vol zout 'uit
het zeewatereen symbool, dat in alle
talen direct begrepen werd: de vreemde
overheid had een monopolie op zout, dat
een gave Gods was voor iedereen. Daar
om, had Gandhi de wet van de vreemdeling
geschonden, maar de wet van God gehoor
zaamd".
Gandhi werd opnieuw gearresteerd.
Anderen namen zijn plaats in en de cam
pagne werd voortgezet tot er meer dan
honderdduizend mensen gevangen ge
nomen waren. Op 25 januari 1931 stelde
Lord Halifax de Indische leiders in vrij
heid en werden de onderhandelingen met
Gandhi geopend. De zoutmars heeft de
grootste stoot gegeven. Gandhi reisde naar
Londen om deel te nemen aan een ronde
tafelconferentie, die duidelijk aantoonde,
dat de overwinning in zicht kwam. De
tweede wereldoorlog schiep opnieuw
moeilijkheden, maar op 15 augustus 1947
werd het land in een bewogen nachtzit
ting onafhankelijk verklaard en deel van
het Gemenebest uit vrije keuze. Het werd
in drie delen gehakt: de twee Mohamme
daanse staten Oost- en West-Pakistan en
India .een seculaire republiek met Pandit
Nehroe als minister-president.
Aan de feestelijke viering van de zelf
standigheid nam Gandhi geen deel. Hij
bracht die dag door met vasten, bidden,
zwijgen en spinnen. De deling van zijn
geliefde Bharat Mata. Moeder India, brak
zijn hart. Hij voorzag niets goeds van de
deling.
DE LAATSTE JAREN van zijn leven
heeft de Mahatma gebruikt om te trachten
hindoes en moslems te verzoenen. Dit
heeft hem zijn leven gekost. Een fanatieke
hindoe loste bij het begin van zijn open
bare dagelijkse gebedsbijeenkomst in New
Delhi vier verraderlijke schoten op de
man. die alle geweld veroordeeld had.
Gandhi onderging hiermee hetzelfde lot,
dat de besten uit de historie der mens
heid trof. Zijn dood was voor geheel In
dia een slag. De mensen hoonten dat het
niet waar zou zijn, deze vreselijke tijding,
maar ze moesten het wel geloven, toen
eerste minister Nehroe verslagen door
smart het volk door de radio toesprak.
GANDHI'S BOODSCHAP aan de we
reld heeft nog niets van zijn waarde ver
loren. Nooit heeft de dreiging van geweld
en totale vernietiging zwaarder op ons
gedrukt dan in deze tijd van ijskoude oor
log, rassenrellen en atoomproeven. Honger
en ellende, de kiemen van oorlog en revo
lutie. zijn niet overwonnen al worden er
schuchter pogingen ondernomen, nog vol
komen ontoereikend. Het land van Mahat
ma Gandhi vecht heldhaftig voor een iets
hogere levensstandaard.
Op 2 oktober herdenkt India Gandhi's
geboortedag. De Amerikaanse correspon
dent Robert Trumbull vertelt hoe hij op
2 oktober 1947, Gandhi's laatste verjaardag
op aarde, hem bij de deur opwachtte in
New Delhi en hem om een verjaardags
woord verzocht. Gandhi keek hem vra
gend aan: „Wiens verjaardag?" Toen
Trumbull „De uwe, Sir" had gestameld,
'achte Gandhi verstolen. Zijn ogen twin
kelden ondeugend over zijn afzakkende
brillengrazen. „Wie heeft u verteld, dat
het vandaag mijn verjaardag is?" vroeg
hij. „Elke dag is mijn verjaardag! En de
uwe ook! Elke dag, weet u, worden we
allen opnieuw geboren, elke dag beginnen
we een nieuw leven". En Gandhi vervolg
de zijn weg. met een glimlach van plezier
om zijn fijne grapje.
Maria Schröder-Van Gogh