Het hart in Italië STENDHAL De kunst van het korte essay De Franse omroep handhaaft in het komende seizoen een hoog niveau discoucs Oude litteratuur Een boek over leven en werken van Tjipke en zijn dochter BESCHOUWINGEN con gusto ZATERDAG 11 OKTOBER 195 8 Erbij. PAGINA TWEE LA CHARTREUSE DE PARME is de eigen Italiaanse ervaringen. Het wérd daar andere van de twee beroemde romans van geenszins door ontnuchterd, want zijn Ita- Stendhal, hij heeft waarschijnlijk nooit zo liaanse herinneringen (een ervan was die hoog in aanzien gestaan als de éne. Le aan zijn grote liefde) waren de schoonste Rouge et le Noir, waarin de korte carrière van zijn leven. Men weet dat hij droomde van Julien Sorel wordt verteld. En dat is van een grafsteaen gemerkt Arrigo Beyle, geen wonder. Julien immers, de jongen Milanese (Henri Beyle was zijn ware naam, van geringe afkomst, die inziet dat hij niet Stendhal zijn pseudoniem). Zijn leven lang verder zal komen als hij zijn ellebogen heeft hij verzekerd dat bij Milaan het niet gebruikt, heeft in Frankrijk en ook vaderland van zijn hart was en hij is nog wel eens buitenlands als voorbeeld kunnen steeds zozeer de vader van de Franse illu- dienen voor vele ambitieuze jongemannen, sies over Italië, dat ene Franse auteur, die Weinigen kunnen hem geëvenaard hebben, onlangs een zeer ontnuchterend werk over want Stendhal maakte zijn personages al- dat land gepubliceerd heeft, zich gedwon- tijd een beetje mooier dan de werkelijk- gen voelde tegen de stendhaliaanse opvat heid: „superieure wezens" anders ver- tingen meer dan tegen enige andere stel- veelden zij hem. Sommige lezers vinden ling te nemen. Julien toch al niet fraai en zijn van mening, TrT, T ^TTr. dat hij met zijn eerzucht meestal slechte j ITALIe TREEDT DUS m La Chartreuse voorbeelden geeft. Maar voor velen is hij "e Pari"e als ideale samenleving volgens des te meer navolgenswaard, omdat hij zijn Stendhal, dat wil zeggen als een wereld ambitie niet tot het maatschappelijke be- van slechte streken en schone daden met perkte, maar ook in de liefde uitleefde, bijna geen fatsoenlijke halfheid ertussen, met zoveel ernst zelfs, dat zijn carrière na Fabnce del Dongo wordt in de gevangenis enkele jaren al op het schavot eindigde, gezet, omdat hu een armoedige toneelspeler Zonder zijn onstuimige hart zou Julien niet va" ,een reizend gezelschap heeft, dood- meer respect verdiend hebben als een door Z^token.Het was niet helemaal zijn eigen Balzac ontworpen parvenu. En als hem de schuld. En bovendien, waarom zou men tijd gegund was om zijn schaapjes op het zich z°rgen maken over de dood van zo n droge te brengen en een gezeten heer te ruwe schooier? Zulke dingen gebeuren worden, zou hij niet zo aardig meer zijn vaak en bluven onopgemerkt, maar Fabrice om aan te zien. Nu hij tijdig zijn ontijdige kr'.igt er twaalf jaar voor .als consequentie dood sterft, blijft hij ongerept als vertegen- van louche intriges aan het Parmesaanse woordiger van het jeugdige vuur tegen bof. Eenmaal in de gevangenis wordt hij alles wat oud en behoudend is. Voor de bedreigd door vergiftigingspogingen Zijn meesten van hen die hem tenslotte niet vrienden beijveren zich om zijn ontsnap- nadoen. zal de reden eerder zijn. dat het P?ng te organiseren, maar hij wil eigenlijk hun aan energie en hart ontbreekt, als dat "V* weg. Hu is dan verliefd geworden op zij betere voorschriften willen opvolgen. Cleha Conti, de dochterw van de gevan genisdirecteur, die hij m haar voliere kan AAN FABRICE DEL DONGO, die de zien uit het raam van zijn cel en die meer hoofdpersoon is van La Chartreuse de Par- en meer gevoelig lijkt voor zijn blikken me, doet de wereld zich heel anders voor. en voor hun gesprekken door middel van Hij is de tweede zoon uit een rijke familie gebaren. Tenslotte laat hij zich toch be- van de Noorditaliaanse adel en hij groeit wegen om van de gelegenheid tot ontsnap- op in de gedachte dat de maatschappij hem pen te profiteren, maar hij verzinkt dan als in de personen van burgers en knechten vrij man in een diepe somberheid waar hij ten dienste staat. Het valt hem in de prak- als gevangene nooit last van had en vindt tijk niet mee, want hij heeft evenveel hart kort voordat zijn proces herzien wordt, als Julien en wordt tot daden gedreven, dank zij tegenintriges aan het hof, nog die onaanvaardbaar zijn voor zijn vader, de bijna de dood, wanneer hij zich in zijn on benarde oude reactionair. Hij moet het geduld opnieuw in de gevangenis waagt ouderlijk huis dan mijden en wordt op een om naar Clélia te kunnen uitzien, klein bedragje na onterfd. Maar hij leeft TrT,„TT A A T A t nog altijd in de hoogste kringen en ver- _,PA,T VERHAAL is het hart van La langt, voorzover het probleem van een Chartreuse de Parme, voorafgegaan door werkkring hem interesseert, niet beter dan een paar hoofdstukken, waar wij Fabnce een positie overeenkomstig zijn stand, want als vurig vereerder van Napoleon zien hoger kan het niet. Zo staat hij veel verder deelnemen aan de slag bij Waterloo (hij dan Julien van de meesten van ons af en vindt nergens een echt gevecht en vraagt bovendien lijkt Stendhal zijn opvatting te zich later af of hij nu oud-struder is of delen dat het beneden de adelstand troos- met) en besloten door een gehaast overzicho teloos leven is, vervelend zolang het fat- van de eerstvolgende jaren, toen Fabnce soenlijk gaat en verwerpelijk zodra er van de minnaar was van de intussen getrouwde de beproefde regels wordt afgeweken. Clélia (het besluit is nog korter dan Sten dhal het eerste geschreven had, op aan- STENDHAL'S WAARDERING van de dringen van de uitgever, die het boek standen kan wel ambivalent genoemd anders te lang en te duur zou vinden), worden, met een dik woord dat de straf is Buiten het hart is er ook de beschrijving voor onze pogingen om de menselijke ver- van het hofleven in Parma, waar graaf schijnselen in al te eenvoudige schema's Mosca als eerste minister de reactionaire onder te brengen: ondanks al zijn jacobijn- politiek van vorst Ernest-Ranuce IV uit- se ideeën, was hij van gevoelen dat het voert hij vertegenwoordigt een ander gezelschap van de man van de toekomst ideaal van Stendhal, dat van de cynische moeilijk te harden was. Die gezindheid is staatsman, die zonder illusies over de din- niet zo ongewoon of wij' vinden er in deze gen die gebeuren zichzelf en de staat in tijd vele evenbeelden van. En zij ziet er stand weet te houden. Zijn maitresse is de nog minder willekeurig uit als wij tussen hertogin Sanseverina, tante van Fabrice en Stendhal's waarderingen van Frankrijk en het sieraad van het hof, waar zij zich vrij- Italië willen onder scheiden. In Frank rijk, waar de adel verdord was in het hofleven, had de re volutie de verhoudin gen heel anders ge maakt als zij in Italië nog altijd waren, waar de adel niet verdrongen was, heden veroorlooft die haar spoedig onmo gelijk gemaakt zou den hebben, als naar schoonheid en con versatie niet onmis baar waren voor de reputatie van Parma bij de andere hoven. Het hof is dus toch vervelend, blijkt in IK BEN NOG juist oud genoeg om de laatste vertegenwoordiger van een kunstenaarsras te hebben zien en horen optreden, dat waarschijnlijk voorgoed uitgestorven is. Joseph Pembaur was de laatste, al wat anachronistische spruit van een nobele stamboom. Deze had wortels in het gilde van rond reizende speellieden, die hun publiek niet alleen vermaakten met zang- eri instrument, maar tevens een bèef "kon den laten dansen en (zoals hun be naming „jongleurs" aangeeft) over een grote manuale behendigheid beschik ten met ballen en messen. Het specta culaire element was ook bij de klavier virtuoos van de oude stempel nog een belangrijk deel van de suggestie en een pianist als Pembaur speelde uiteraard zijn hoogste troeven uit in werk, waar bij het schudden van de manen, het met de neus in het klavier duiken en wijdse armbewegingen als het ware in het verlengde van de door de muziek vereiste speelvaardigheid lagen. maar ook niet verdord. Integendeel, de de praktijk. Misschien is dan toch ook heel Italiaanse adel gaf een vertolking van de Italië niet zo opwindend als het zou moeten nationale eigenschappen, niet zoals de Franse gedomineerd door ij delheid en heb- zijn, behalve in een paar van de persona ges, die ons hier op de voorgrond vertoond zucht, maar ondergeschikt aan de eis om worden? Het gebrek van La Chartreuse de eerlijk naar de beste hartstochten te kun nen leven. Deze visie was niet zo scherp op het stuk van Italië als op dat van Frankrijk: Italië poseerde voor Stendhal als de ideale sa menleving, zou men kunnen zeggen, in aan- ?aar na e N.ouge et le Noir dus. Het kostte merking nemende dat dat begrip hem niet 'iem tnaar zeven weken afzondering, daar- Parme is, dat Fabrice ons nooit begrijpelijk wordt uit zijn Italiaanse oorsprong. - STENDHAL SCHREEF La. Chartreuse de Parme in het najaar van 1838, negen deed denken aan de soepele vriendelijke wereld, die de meesten va nons voor goen na ging het manuscript dadelijk naar de uitgeverEen bijna monstrueuze prestatie, hebben. De ideale samenleving was voor a^s tnen ziet wat er allemaal in staat, zelfs hem die waar het individu de beste ge legenheid had om blijk te geven van zijn energie, zijn moed en zijn hart. Dat is iets heel anders, zoals de moderne welvaart al bedenkt men dat hij een lange ervaring van het leven in Italië en in het algemeen beschikbaar had om op een meer of min der gereedliggend, gegeven toe te passen. staatsburger weet, als de best geordende Vier jaar later stierf hij. Hij liet de voor- maatschappij. Het ware voorbeeld van Stendhal was niet eens het Italië van zijn eigen tijd, dat met zijn autoritaire vorsten- spelling na, dat hij omstreeks 1880 pas goed gelezen zou worden (een van de wei nigen die in zijn eigen tijd. La Chartreuse dommen wel ouderwets was maar daarom de Parma bewonderden was Balzac, die er nog niet energiek: het was het Italië van een artikel van zeventig pagina's over de renaissance, zoals hij het aantrof in de schreef) en zo is het precies gegaan. Sinds ook al weer meer of minder geromanti seerde verhalen, die hij uit Italiaanse stads- 1880 is de bewondering voor hem en zijn werk misschien iets rustiger geworden, archieven had opgediept en waarvan hij er maar hij dient nog steeds meer dan enig een aantal, in zijn eigen stijl bewerkt, on der de titel Chroniques Italiennes heeft uitgegeven. Het gegeven voor La Chartreu se de Parme was zo'n verhaal, maar toen hij in 1838 behoefte had aan het schrijven van een roman, transponeerde hij dat naar de moderne tijd en vulde het aan met zijn ander als toonbeeld voor jonge Franse romanciers. Het gaat dan vooral om zijn ongedwongen stijl, ontwikkeld met hulp van een diepe afkeer van de vage mooie frasen, die de romantici van zijn tijd ver eerden. En vervolgens om, zijn type van de onversaagde vurige jongeman Inmiddels heeft zich een geheel an dere instelling op de muziek en haar dienaren ontwikkeld en de behoefte aan visuele sensatie wordt onder an dere door film en televisie ruimschoots bevredigd. De virtuoos, degeen die het kan en in wie in zekere zin het duide lijkste „de speler" in de muziek be lichaamd is, omdat hij binnen de spel regels die door de concertpraktijk en de muziek-zelf gesteld worden, de grootste risico's neemt en aankan, heeft zich naar de „geest des tijds" gemeta morfoseerd. Hij moet nu ook (en voor al) de plaatsvervangende durfal en overwinnaar kunnen zijn zónder dat wij hem zien, want zijn werkzaamheid speelt zich grotendeels in het ontzicht- bare af en hij dient zijn magie op ons uit te oefenen via radio of grammo foonplaat. Aan één eis moet zijn spel echter blijven voldoen en die eis vindt men het nauwkeurigst geformuleerd in een Amerikaanse advertentieslagzin: „it gives you that top-of-the-world- feeling". De virtuoos moet (en dit in veel sterkere mate dan vroeger, toen het geniale geknoei niet alleen geduld werd, maar zelfs als een kenmerk van het ware beschouwd mocht worden) de perfectie bereikt hebben, een gestroom lijnde onberispelijkheid moet zijn deel Voor een merkwaardige grammofoonplaat vraagt Sas Bunge ditkeer de aandacht: „Key board Fantasies" door Leonard Pennario, piano, die composities speelt van Chopin, Mendelssohn, Debussy, Pennario, Kreisler- Rachmaninov, Prokovjev. Sjostakowitsj en Gershwin op Capitol P 8391. zijn, hij is de vertolker bij uitstek van de populaire klassieken, een begrip dat de grootste gemene deler is van drie Préludes van Gershwin en „The Maid with the Flaxen Hair" van Debussy, het omvat evenzeer een „topper" als de Fantaisie-Impromptu (componisten naam overbodig) als een eigen compo sitie^) „Midnight on the cliffs" ja juist, u voelt het al, het parelende ge weld van dé in gebroken drieklanken en septiemakkoorden aanstormende golven tegen de onverbiddelijkheid van tragisch gescandeerde mineurformaties in de linkerhand. Dit alles klinkt fa meus, beheerst tot in de puntjes, ge polijst tot-en-met en met die „touch" van expressiviteit, die van ieder stuk een prachtig glanzende kleurenfoto maakt. Immers, ook een zekere emotio nele vaardigheid behoort tot de habi tus van dit kunstenaarstype, want om binnen het overeengekomen speelveld ons ideaal te vertegenwoordigen moet hij over een maatschappelijk aanvaard bare gevoeligheid beschikken, waarmee hij ons, gewone mensen, die (misschien) niet in een auto met tail-fins rond rijden, niet ons rolletje in de film kun nen meespelen en niet zoveel-tiendui- zend-dollar per jaar aan belasting betalen, één momentje, de duur van één langspeelplaat, happy kan maken. „Bach goes to town" dus waarom niet Chopin, Mendelssohn, Kreisler- Rachmaninov en anderen? We zijn toch mensen onder elkaar: low-brow, middle-brow of high-brow, we hebben allemaal onze koelkast, ons abonnement op de Reader's Digest en onze Hi-Fi, waarmee dan ook deze „Keyboard Fan tasies" door Leohard Pennario in onze huiskamers kunnen klinken. Deze Amerikaanse pianist ken ik niet. Ik hoop niet de indruk gegeven te hebben hem als musicus niet ernstig te nemen. Maar de opname van zijn spel leek mij geschikt om enkele vage om trekken van het „psychisch model" van de huidige virtuoos te belichten, zoals die vooral aan de overzijde van de oceaan succes boekt. Overigens koopt u met deze plaat, die ook klanktech- nisch goed verzorgd is, geen kat in de zak, om het nu maar weer eens op z'n Hollands te zeggen. Sas Bunge ZOALS ELK JAAR geven wij ook in 1958 een kort overzicht van de belangrijk ste uitzendingen, welke de Franse omroep zich voorstelt in het aanstaande seizoen, dat op zondag 12 oktober begint, te geven. Uit de ons toegezonden plannen blijkt dat de drie zendernetten, elk naar eigen aard en bestemming, wederom programma's zullen verbreiden van een uitzonderlijk ho ge kwaliteit. De bestaande indeling van het zendernet wordt gehandhaafd, zodat Frankijk I (1829 meter) vooral een rijk gevarieerde schotel zal bieden welke in staat is een groot publiek te bevredigen zonder dat het hoofddoel, de uitstraling van het Franse geestelijk, wetenschappe lijk en kunstzinnig leven, daaronder lijdt. Maar waar Frankrijk I het vooral in de breedte en de internationale uitwisselingen zoekt wordt op Frankrijk III (280 en 235 meter) dieper gegraven. Zo komen er vijf tien gesprekken met de cineast Jean Re noir, twaalf met de schrijver Albert Ca mus, twaalf met de dirigent Igor Marke- vitch en zes met de schilder Marc Cha gall. Een zeer groot deel van de beschik bare tijd wordt aan het toneel gewijd. Voor luisterspelen werd een beroep op Jean Giono, Marcel Jouhandeau, Jacques Per- ret, Félicien Marceau, Jacques Audiber- ti, Samuel Beckett en Frangoise Sagan gedaan. Bekende gezelschappen, als die van Jacques Fabbri en van Jean-Louis Barrault, verlenen hun medewerking aan studio-opvoeringen, evenals de troep van de Comédie Frangaise. Verder komen er uitzendingen uit de Pa- rijse theaters en acht programma's ge wijd aan het Russische en vier aan het Noordafrikaanse toneel. De uitvoering van de opéra-comique „Le roi d'Yvetot" van Jacques Ibert op 9 oktober onder leiding van Manuel Rosenthal is voorafgegaan aan een lange reeks curiosa op operagebied als „Lulu" van Alban Berg, „Kovantsjina" en „Boris Godoenov" (in oorspronkelijke versie) van Moessorgski, „The beggars opera" van Britten, „La Cenerentola" van Rossini, „Thyll de Flandre" van Jacques Chailley en „La maison de gloire" van Jean Frangaix, „Macbeth" van Ernest Bloch en „The rakes progress". Voor het dirigeren van de symfoniecon certen zijn, behalve de bekendste Franse dirigenten als Paul Paray, Pierre Mon- teux, André Cluytens, Inghelbrecht en Jean Martinon, ook buitenlanders aange zocht als Rafael Kubelik, Leonard Bern stein, Paul Klecki, Igor Markevitsch, Georg Solti, Eugene Ormandy enzovoorts. Als solisten worden genoemd: Arthur Ru binstein, Nathan Milstein, Alexander Brai- lowsky, Yehudi Menuhin, David Oistrach, Elisabeth Schwarzkopf, Marguerite Long, Leonide Kogan, Samson Frangois, Georgy Cziffra, Malcuzinsky, Claudio Arrau en anderen die met hoofdletters op de affiches staan. De muziekliefhebbers staan een festival Florent Schmitt, een festival Mes- siaen, een festival Jean Rivier te wach ten, evenals uitvoeringen van „Les noces" en de „Sacre" van Strawinsky, „La vérité de Jeanne" van André Jolivet, de tweede symfonie en het „Lied van de aarde" van Mahler en dergelijke omvangrijke parti turen. In een „Anthologie frangaise" zullen uitzendingen van een uur aan de schrij vers Gérard de Nerval, Alain Fournier, Lauti'éamont, Martin du Gard en Jules Laforgue worden gewijd. In de serie „Thè- mes et controverses" worden onder meer het dagboek van Julien Green, de weg van Israel, het werk van Paul Valéry en het stuk „Don Juan" van Henry de Monther- lant aan de orde gesteld. Vaste weten schappelijke rubrieken en instructieve uit zendingen completeren deze bijna verbijs terende hoeveelheid kennis en kunst. Het zogenaamde „lichte" programma net, Frankrijk II (498, 445, 422, 379, 318, 259 en 218 meter onder meer) bevat echter naast een overmaat aan gevarieerde pro gramma's van het „Showboat"-type even eens zeer substantiële kost zoals de herin neringen aan toneel en film van de actri ce Dussane, de Tribune de l'histoire, de souvenirs van de auteur Marcel Pagnol, klassiek en populair toneelwerk en een vast licht symfonie-concert, alsmede volksoperapro gramma's. Gol)breker UIT EEN van de zeldzame boekjes hoeveel zouden dat er welgeteld zijn? waarin ik op elk willekeurig ogenblik kan bladeren met de zekerheid dezelfde be koring te ondergaan, dezelfde stem te ho ren, dezelfde menselijke warmte en intimi teit te voelen als bij het eerste lezen, uit het ruim dertig jaar oude „Kurgast" van Hermann Hesse namelijk, herinner ik me een zin, die woord voor woord van toe passing is op de bundel korte essays, die G. H. M. van Huet dezer dagen bij n.v. De Arbeiderspers onder de titel Met en tegen de tijd" liet verschijnen. „Van iets houden" schrijft Hesse „dat wil voor de dich ter zoveel zeggen als het opnemen in zijn fantasie, het daar warmen en koesteren, ermee spelen, het met zijn eigen geest doordringen en met zijn eigen adem be zielen". Daarin is eigenlijk alles samen gevat. waarom, ik van deze minuscule im provisaties ze beslaan elk niet meer dan twee tot drie bladzijden stuk voor stuk heb genoten: ze zijn, al staan ze in proza geschreven en waren ze voor het efemere dagblad bestemd, het werk van een dich ter. Dichter-zijn, dat is niet altijd eens luidend met. verzen-schrijven. Dichter-zijn is een innerlijke gesteldheideen geboorte- kwestie, misschien wel een geboortefout, een afwijking van de regel althans, een zonderlinge speling van moeder natuur, die het er zo nu en dan op voorzien heeft hel mensdom, te verrassen, opdat het niet zal verleren zich te verwonderen. VERWONDERLIJK is het, dat het een schrijver, een dichter als Van Huet gelukt, twee-en-negentig maal afgezien dan nog van zijn ettelijke ongebundeld gebleven Voorstudie in was voor de bronzen gevel versiering „Reigers" van de openbare ulo school. in Dokkum door Marijcke Visser. creaties achter zijn schrijfbureau te gaan zitten en in duizend tot. twaalfhon derd woorden uitdrukking te gev<\n aan iets dat tevoren niet zó gezien, niet zó ge zegd en gevormd was iets te scheppen dus, met de liefderijke moeite die alle moei zaamheden overtreft: diè namelijk, welke men het werkstuk niet meer kan aanzien. Het staat er allemaal zo natuurlijk, zo vlot. weg neergeschreven. Maar wie het schrij versvak kent, weet dat het een lange en zorgelijke weg is van de eerste invallende gedachte „een vleugje herinnering, een opwelling, een gedachtensplinter'' tot de laatste punt: een wikken en wegen van woorden. Een proeven van hun zin, hun klank en hun kleur. Een keuren van lees tekens, van een zinslengte en toonhoogte. Een gedurig toezien op een zinrijke ontwik keling van het „thema". Schrijven zoals er tegenwoordig niet zo vaak en zoveel meer wordt geschreven is een hachelijk avontuur, telkens wéér. „Een tocht" zei Hesse „in een klein bootje op hoge zee". MET medewerking van het Provinciaal Anjerfonds Friesland, mej. Itsk Visser en oudleerlingen van Tjipke Visser (1876- 1955) werd door drukkerij Laverman n.v. te Drachten een boekje uitgegeven over leven en werk van deze beeldhouwer en zijn dochter Marijcke, die ook in het vak van haar vader en als edelsmid werkzaam is. Herman Martin, vriend van Tjipke Vis ser, schreef de tekst. Deze is ontroerend misschien door de ietwat naïeve bewonde ring, die men er uit leest, maar niet bijs ter boeiend. Nu krijgt, men uit de citaten van critieken op beider werk, geplaatst op het stofomslag ook de indruk dat het over Visser moeilijk schrijven was. Hetgeen daarin gezegd wordt, kan op zoveel ande ren slaan. Zelf zou ik er in ieder geval niet bijster veel over te vertellen hebben. Vissers werk (en ook dat van zijn doch ter) is meestal goed en altijd eerlijk te noemen. Het maakt me echter niet geest driftig. Het sluit aan bij dat van Mendes da Costa, dat me, al houd ik er niet zo van, veel meer te zeggen heeft, dat meer geest vertoont. Toch kan ik bij Vissers werk zeker niet spreken van gebrek aan geest, gezien bijvoorbeeld de door de beeld houwer aan de dag gelegde visie, wanneer hij voor portretopdrachten stond. Tezeer is echter mij dit werk aan een bepaalde tijd gebonden en die tijd lijkt voorbij. Vis sers werk werd geschiedenis. Machtig vindt men misschien zijn portret van dr. F. M. Wibaut, dat een plaats in de hal kreeg van de Arbeiderspers te Amster dam. Maar levender bleef mij het schil derij, dat Sluijters van de oude magistraat maakte. Vissers visie op mr. P. J. Troel stra, mijn generatiegenoten en ouderen wel vertrouwd vermoedelijk, maakt jon geren mogelijk toch minder bekend met de volksleider dan de beeltenis, die prof. Esser later voor het Troelstramonument in Den Haag schiep: een beeld, dat door zijn realisme langer levend zal blijven. Mij dan ligt het minst gestyleerde werk van Visser het beste en zo is het ook met dat van Marijcke Visser. Liefhebbers van het werk van Visser en zijn dochter staat met dit boekje nu een aardige reeks foto's daarvan ter beschik king. Het is voor hen te hopen dat hun plezier daarin niet getemperd wordt door niet ter zake doende mededelingen over het leven der Vissers, die in Martins tekst voorkomen, Bob Buys Het is daarom dat ik zoveel bewonde ring voel voor de avonturier, die er in Van Huet steekt, voor de zich op de woordzee wagende schrijver, die het klaarspeelt, van elke reis behouden terug te keren, met een ongeschonden lading aan boord. Van Huet behoort tot de weinigen, die nog „proza" schrijven, waarmee ik wil zeggen: voor wie de taal nog edel materiaal is, dat geen confectie duldt- Zijn werk is precisiewerk, handwerk van de oude stempel, gemaakt en niet in elkaar geflanst. ONDER HET LEZEN van deze „Zand lopertjes"' (het embleem, waaronder Van Huet in de Nieuwe Rotterdamse Courant schrijft) moet ik aan een schrijver denken, een meester in de kunst van het beknopte essay, een Wener van geboorte en uit de school van de taalalchemist Karl Kraus: aan Alfred Polgar, die in 1955 overleed. Na de oorlog bezoekt hij tijdens een kort ver blijf in Berlijn zijn oude schoenmaker, een kunstenaar in zijn vak. die alleen schoei sel naar maat maakt. Het gaat hem niet goed. de oude meester. Hij heeft, trouw aan zijn métier, geen consessies gedaan aan de tijd. Hij maakt wat hij maakte, kwaliteit: „Maar denkt u. dat men daar nog oog voor heeft? De mensen merken het doodeen voudig niet, hoe zo'n schoen uit mijn werk plaats is gebouwd. Hij ziet er uit alsof hij zomaar vanzelf was gemaakt. Het mocht wat! Er zit in zo'n ding heel wat, tasten er, passen en meten, heel wat „gusto" maar ia, dat begrijpt u toch niet". „En óf ik het begrijp!'? antwoord Polgar. „Ik kèn immers uw vak. Alles weloverwogen tot op de kleinste komma de kleinste spij ker, wil ik zeggen". GUSTO. smaakgevoel, maatgevoel, in tuïtie en elaboratie bij het. bepalen van dê verhouding tussen thema en taal, dat i< het, geloof ik, wat het zo goed als on mogelijke mogelijk heeft gemaakt: dat men deze tweeënnegentig gedachtenspinsels, deze overpeinzingen en bespiegelingen, on onderbroken kan lezen zonder zich één keer teleurgesteld, laat staan verveeld te voelen. Een zonnige maartdag, een septem bermorgen, een actuele gebeurtenis, een krantenbericht, een markante zin uit een of ander tijdschriftartikel, een herinnering aan genoten lectuur, een woord soms - en de schoenmaker Van Huet schuurt en hamert aan zijn leest tot er weer een Zand- lopertje uit het niet is geklopt, een klein, gracieus werkstukje, een impromptu in taal, een arabeske van gedachten en rand- bemerkingen, een borduursel in filigrein van stemmingen en mijmeringen. Moest ik een poging wagen, het geheim van deze apostrofale essays samen te vat ten, dan zou ik er deze omschrijving op wagen: de kunst van de zinrijke en schone ordening van gedachteassociaties. Neem het tweetal bladzijden druks, dat Van Huel over „Dingen" schreef. Het begint met een opsomming van wat hij alzo in zijn rom- mella vindt doodgewone dagelijkse voor werpen, maar dierbaar geworden dingen. En het eindigt met een herinnering aan zijn vader, met een begrip voor het mense lijke verweer tegen de vergankelijkheid, dat er in die gehechtheid schuilt: „hoezeer iemand kan leven in de dingen om hem heen, in de dingen, die hij hanteert, die hij gebruikt, die hij wel altijd zou willen ge bruiken". Dat is één van die vele passages uit deze bundel, waarop de geboeide lezer het boek even uit handen legt en eigen gedachten nagaat en meemijmert. méé- borduurt, mee-improviseert. Anders ge zegd: Van Huet heeft hem geraakt met zijn „gusto" voor de taal, met zijn toegewijd werken, met de toon van zijn proza de vonk doen overspringen, of het thema nu Paul Léautaud of de best-seller, Huxley of het snobisme, de ouderdom of de kunst van het lezen, boeken kopen of Joseph Joubert is. Men ontmoette G- H. M. van Huet in zijn voortreffelijke bundels „Lezen en laten lezen". Men is met hem samen in „Met en tegen de tijd". IK HEB NATUURT,IJK mijn voorkeur, die geen criterium wil en mag zijn voor de mate. waarin Van Huet erin is geslaagd aan de journalistieke vaardigheid te ont komen in het domein dat hem eigen is: dat van de dichter, die zich essayistisch uit drukt. Maar afgezien daarvan, afgezien van mijn persoonlijke instemming waar hij meer „tegen" dan „met" de tijd schrijft, gelóóf ik in dit proza, geniet ik van de wijze waarop hij zijn rijke belezenheid weet te verbergen, de eenvoud betracht, het anekdotische bespeelt, het zwaarwich tige kruidt met een fijngedoseerde ironie, het wetenswaardige omtovert tot hef be- hartenswaardise en schrijft, zoals Pol' gars schoenmaker zijn schoeisel vervaar digde: zó. dat de naad niet meer zichtbaar is. Want dat is de kunst: de naden weg te werken, iets gaafs te maken, in de over tuiging dat de mensen hoe dan ook schoe nen nodig hebben wie weet een pa*1 dat het kostelijke leer waard is. Nu wat de bundel van Van Huet. betreft: wie schoen past trekke hem ijlings aan. Hijza' er wèl op gaan. c. j. F

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 14